De Praktijk van Helder
UIT DE NATUUR
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
van ZATERDAG 18 SEPT. 1926.
NO. 243 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
DE BEDELAARS WERF.
VAN DE GROOTEN DER
AARDE.
LOOPING THE LOOP.
3t Juffertje
Ge zult niet veronderstellen, dat erin
uwe omgeving een werf bestaat, die een
zoo weinig goedklinken naam draagt.
Misschien wordt er gedacht, dat het
een werf is om bedelaars op te kalefa
teren, maar dan slaat ge de plank toch
wel ver mis.
Het is een werf, die dient om scheep
jes van kleinere afmetingen een goede
schoonmaakbeurt te geven.
En die werf is gelegen in onze buiten
haven, aan den binnenkant van den lei-
dam, waar, ter hoogte van de koleupak-
huizen, bij laag water een strandje, het
z.g. „Plaatje" droogvalt.
Een uitgezochte gelegenheid om, zon
der eenige wérfkosten de schuit of vlet
op het droge te krijgen, de doorns en
mossels en het aangroeisel van den huid
te verwijderen en daarna de romp weer
goed in de koperverf te zetten om het
aangroeilngsproces zoo lang mogelijk
tegen te houden.
En het op de werf zetten gaat zoo heel
gemakkelijk. Met hoog water zet je het
scheepje zoo ver mogelijk tegen den lei-
dam, zoodat het haast den neus stoot;
dan wacht je tot de eb intreedt, zoodat
er gelegenheid is aan de kiel te komen
en de arbeid beginnen kan.
Duren de werkzaamheden zóó lang,
dat ze met één tij niet beëindigd kunnen
worden, welnu dan wordt het tweede tij
afgewacht. Het werfje vraagt geen duur-
loon, het is hem glad onverschillig hoe
lang je het schip wil laten staan.
Naar de verhalen verluiden, werd eer
tijds druk gebruik gemaakt van het
bedelaarswerfje, terwijl er daarna een
periode is geweest, dat zoo goed als niet
een vaartuig tot schoonmaking op het
„Plaatje" werd gezien.
Maar nu we den tijd schijnen te gaan
beleven, dat er weer meer op de dub
beltjes moet worden gelet, komt hel weer
voor, dat niet alleen de „kleine" man
gebruik van het werfje maakt, doch dat
ook rijksvaartuigen het hiet versmaden
van het „bedelaarswerfje" te proflteeren.
Een daad, die waardeering verdient en
die aanspoort om consequent in dien
geest werkzaam te zijn.
Als inderdaad op dergelijke wijze tot
besparing van dubbeltjes zou kunnen
worden gekomen, dan verdient dat te
worden aangemoedigd.
Roblnson.
BIJ HET WILSTEBNET.
Op een groote weide ligt uitgespreid een
rechthoekig net, waarvan de beide lange zy-
den aan stevig© pezen en de korte zijden
aan stokken zyn verbonden. Die stokken
kunnen aan het eind draaden. om paaltjes,
we.ke stev.g in den grónd bevestigd Zijn,
en aan het andere eind zijn ze verbonden aan
stevige koorden, die alles strak gespannen
houden. Aan een van die koorden is de
trekijjn verbonden, waaraan de vogelaar, die
zich achter gindsch schermpje schuil' houdt,
slechts een ruk behoeft te geven, om het net
bliksemsnel te doen omslaan. Zie, 'by het net
zyn opgestopte vogelhuiden geplaatst! Ze
zyn van goudplevieren en kieviten. Waar
oom, ook van laatstgenoemde vogels, die ru
inera niet gevangen mogen wordeni? Ik zal
't u zeggen.
Goudplevieren leven gaarne dn gezel
schap van kieviten en waar ze deze op de
weide zien zitten, daar laten ze zich er dik
wijs tusschen neer. Dat weet de vogelvan
ger opperbest, en de kievitempoppen zijn
voor hen nog beter lokmiddelen, dan die van
p.evieren. Ai en toe vliegen enkele kieviten,
tuaachen de troepjes wilsters, zooals de
goud plevieren gewoonlijk door de vogel
vangers genoemd worden, en zoo komen
dan soms verboden vogels onder het net.
Hoor, de vogelaar laat zijn lokgefjuit boo
ten, en ook uit de lucht hooren we nu ge
lijkluidende tonen, die door de vogels ais
antwoord op het geroep van vermeende
soortgenooten worden gegeven.
Het speurend oog van den vanger had de
voge.s reeds op grootén afstand waargeno
men, en zijn gefluit brengt ze in de ver
langde richting. Hij trekt aan een dun
k ordje, en een levende plevier, die bij het
net op den „wupper" is vastgebonden,
spreidt de vleugels herhaaldelijk uit. De vo-
ge s, daar omhoog, kunnen nu niet anders
meeneni, dan veilig plaats te kunnen nemen
tusschen de voorwerpen, daar beneden. Én
na eenige zwenkingen vliegen ze reeds met
uitgestrekte pooten tegen den wind ln naar
den grond. Doch plotseling worden ze in
hun voornemen gestuit. Bliksemsnel slaat
een net de laagstvllegende dieren tegen
een grond, terwftl de andeie ln wilde vlucht
een goed heenkomen zoeken.
In draf komt de vogelaar nader,om de ge
vangen vogels te dooden. Hij doet d'it imet
ze den schedel in te bijten, om maar snel
weder het net in vainggelegenheid te kunnen
stellen. Slechts één wilster wordt levend1 ge
houden, daar die op den „wupper" dienst
kan doen, wanneer de tegenwoordige lok
vogel van lamheid de vleugels niet imeer kan
uitslaan.
Snel als de kokerspin, die haar buit in
veiligheid gebracht heeft, kruipt de vogelaar
weer in zijn schuilhoek en met sperwer-
oogen blikt hij opnieuw rond, of er wilster-
wolkjes willen naderen.
Ruime vangsten kan zoo'n man soms heb
ben; 50 en meer wilsters worden soms met
één slag van hun vrijheid beroofd, en hij
weet datums op te geven, waarop hij er hon
derden buit maakte. Maar ook komen er vele
dagen, diie hem geen winst aanbrengen.
We zullen met spreken over het minder
edele van een dergelijke vogelvangerij, ook
niet over het nut van deze vogels. We wil
len alleen de vangst van zooeven inspectee-
ren. En dan kunnen we zién een tiental
goudplevieren ,twee kieviten en nog twee
vogels, die door den vogelaar-als zilverple-
vieren worden aangeduid, doch die 'in goed
Hollandsch Goudkieviten heeten. Goudple-
vieren en Goudkieviten zijn thans in het
winterkleed met witachtige onderdeden, die
in het voorjaar en mid-zomer mooi zwart
zij.n. Beide dieren hebben de bovendeeien
donkerbruin, doch de Goudplevieren heb
ben bronsachtig gele en d e Goudkieviten
witte vlekken. Van nabij kent men de
laatste soort aan haar achterteentjes, die
men bij de plevieren mist. Als herfstgasten
komen beide veelvuldig voor. De Goudple
vier broedt hier met enkele paren1; de nes
ten van den Goudkievit kan men alleen in
het hooge Noorden vinden, hoewel gewoon
lijk in Mei nog exemplaren in het volle zo
merkleed bij ons gezien worden.
En wanneer we nu nog de beide doode
kieviten zien, de vogels met de aardige kop-
kuifjes, en wanneer het staalgroen van den
krop, het paarsachtige van de slag- en
staartpennen, het bronsgroen van den rug,
het staalblauw van de vleugels in velerhande
schakeeringen en in fraaie afwisseling met
het wit en zwart der verschillende deelen,
ze ons als mooie vogels doen schijnen; dan
mag het ons weemoedig aandoen dat ze
mede door de hand', of eigenlijk door de tan
den, van den sluipmoordenaar gevallen zijn,
ze doen ons toch ook denken aan den schoo-
nen tijd, die na den winter weer aanbreekt.
Dan zullen weder de kieviten in levendige
paren hum vrooiijke ieuwgeluid'en doen hoo
ren en hs.n buitelende bewegingen verton
nen boven de polders en heidevelden door
geheel ons land. Tal van eierenzoekers zul
len weder de zwartgevlekte, groene, peer
vormige eieren rapen, die bij duizenden en
tienduizenden worden verzonden. Aan de
voortplanting van deze zoo hoogstnuttige
vogels doet dit niet zooveel schade, als men
ze ma 30 April (na 20 April was beter) maar
ongestoord laat broeden.
EEN ELNDERKUS.
Een oorlogsgeschiedenis.
Dorothee was groot voor haar leeftijd
en haar groote heldere oogen duidden
meer ontwikkeling aan, dan men gewoon
lijk bij kinderen' van omstreeks achtjari
gen leeftijd ontmoet, 't Was een eenigs-
zins zonderling kind.
Zij wilde volstrekt van haar vader de
reden weten waarom hij zoo lang niet
thuis was geweest, en waarom hij, na he
denochtend Je zijn gekomen, dezen avond
weer moest vertrekken.
Kapitein Etienne Maury trachtte'haar
ie beduiden, dat hjj ai dien tijd tegen de
Pruisen, dat waren vreemde soldaten had
moeten vechten, dat de eerste troepen van
die vreemden naar Parijs trachtten te ko
men, om dit in bezit te nemen, en dat de
generaal hem, en zijn soldaten naar den
omtrek van Harville had gestuurd', om ze
tegen te houden.
Vader had nu een dagje vrijaf gekre
gen en moest hedennacht weer bij zijn
soldaten zijn.
Het kind was over deze opheldering
niet vbld'aan.
Waarom moesten de Franschen nu te
gen de Pruisen vechten? En waarom
moest-nu juist Pa daaraan meedóen?
Waarom liet hij niet anderen vechten
en bleef hij bij moeder en Dorothee?
„Pa," vroeg zij eensklaps, „zullen de
Pruisen U doodschieten?"
De kapitein, onaangenaam getroffen,
kreeg een pijnlijken trek op het gelaat.
„Dat weet ik niet liefje," antwoordde
hij langzaam, „ik hoop, dat God1 mij nog
lange jaren in het leven houdt. Bid maar
veel voor je vader."
„Is dat nu een vraag Dorothee 1" lispel
de de moeder, en toen het kind', verwon
derd over den benepen klank der stem,
naar haar opzag, zag het tranen in haar
oogen. „Eet je pap liever op; je wordt
veel te nieuwsgierig, voor zoo'n klein
meisje staat dat leelijk."
Het kind dacht dat ze vader en moeder
veel verdriet had aangedaan. Ze was erg
stout, maar ze had' het niet kunnen hel
pen. Ze at stilletjes haar pap op en dacht
erover, of pa nu zou doodgaan.
T a n g e r. De oorzaak van de oneenigheid tusschen Spanje en Frank
rijk, waarover wij onze lezers reeds een en ander meedeelden.
Op den voorgrond de markt.
„Papa is zeker boos op mij," daoht zij.
„en zal mij niet goedendag willen kus
sen."
Zij klom stillekehs naar boven, ging
voor haar bedje zitten en schreide bitter,
met het hoofdje in de kussens, tot zjj van
vermoeienis in slaap vieL
Toen Dorothee wakker werd, was het
donker. Zij lag in bed ook, in baar nacht
ponnetje gekleed.
„Moeder zal mij hebben uitgekleed,"
dacht zij, terwijl zij rechtop ging zitten
en zioh de oogjes wreef.
„Pa is zeker weggegaan. En hij heeft
my niet eens goedennacht gekust. Wat
is het stil in huis! Allen zyn zeker naar
bed. Ja ze kon moeder in haar slaapka
mer zwaar hooren ademen, 't Was zeker
laat. Hoor, daar slaat de kerktoren. Elf
uur. Waarom heeft pa me niet wakker
gemaakt en gekust? Misschien komt hy
niet terug, en schieten de Pruisen hem
dood."
Om haar hals droeg zy aan een zyden
koordje een medaljon met het portret van
haar vader. Het kind kuste het.
„Ik wil hem "zelf kussen," zeide zy plot
seling vastbesloten. Pa had gezegd, dat
hy in Harville was. Zy zou den weg vra
gen en pa opzoeken.
Het kind kleedde zich aan, lichtte de
klink der tuindeur op en liep op goed ge
luk af voort.
Het was niet zeer donker; de maan was
wassend.
Na eenigen tyd bevond Dorothee zich
in het open veld; hier en daar rezen
boschjes omhoog, en het geruisch der
struiken en heesters in den nachtwind
maakten haar angstig. Nog grooter
schrik beving haar, toen zy voetstappen
boorde.
Zy kroop ln het boschje.
Er kwam een man voorby, een lange
man, in lange jas gekleed en met een
uniformpet op het hoofd.
„Papa! Papa!" riep zy uit en sprong
naar voren.
De man scheen te schrikken. Toen
vroeg hjj haar met zware maar niet on-
vriendeiyke stem in eenigszins vreemd
Fransch:
„Wat doe je hier zoo laat, kleine?"
Het kind aarzeldè even. „Ik zoek papa,''
zeide zy, en dacht dat U het was. „Kunt
U me niet naar pa brengen?"
„Wat moet je daar doen?"
„Pa heeft me niet goenacht gekust, en
nu wou ik dat gaan doen. Misschien zie
ik hem niet meer terug."
„Wel en waarom niet?"
„Misschien schieten de Pruisen hem
dood."
De soldaat zweeg. Een diepe ontroe
ring maakte zich van hem meester. Hij
streek even over de oogen met de hand
en streelde het kind over het blonde
kopje.
„Houd je zooveel van je papa?"
„O ja!" riep Dorothee, in tranen uit
barstend.
„Lieve kind, je moet naar huis gaan;
je zal pa niet vinden, en moeder zal on
gerust wezen. Je pa kan je niet zien; het
is onmogeiyk."
„O jawel, hy heet kapitein Maury en
ligt met zyn soldaten in Harville."
Harville was op geen twee minuten
gaans, maar de onbekende, om het kind
naar huis te krijgen, beweerde dat het in
een gansch andere richting lag. „Waar
woon je?" vroeg hy, en toen het kind hem
de weg had aangeduid, nam hy haar op
den arm.
Dorothee zag den vreemde vlak in het
gezicht en vond hem zeer lief. „Waarom
huilt U?" vroeg ze zacht
„Arm schaapje," antwoordde hij; „zeg
my eens hoe heet Je."
„Dorothee."
„Nu Dorothee, ik zal je pa van je goe
dendag zeggen."
„Ja dat is heeriyk! Hier," en zy
sloeg de armen om den hals van den
jonkman „zoen papa voor me, zult
U?"
„Hoe ziet pa er dan uit?"
„Kent U hem niet?" i
„Neen ik ben pas soldaat."
„Hier!" En bet kind strikte haar me
daljon los en gaf het den vreemde.
Op eenigen afstand van het huis der
kleine zette de vreemde haar neer en
wees haar den weg, terwijl Dorothee
waarschuwde: „Zor^ goed voor papa.
Laat de Pruisen hem niet doodschieten."
Iets verder werd de vreemdeling aan
gesproken door een ander, evenals hy in
de Pruisische uniform gekleed.
„Frijs Grau!" zeide hij, „ik heb dé
Franschen ontdekt. Ze liggen te Har
ville."
Grau wenschte hem geluk en was in
nig biyde dat hy het verspiedlngsrapport
niet behoefde uit te brengen dat hy aan
die kinderlyke onnoozelheid der kleine
dankte.
Deze laatste had inmiddels de huis
deur nog open gevonden en was naar bed
gegaan.
Den volgenden ochtend werden de
Franschen door een Duitsche overmacht
overvallen.
Na langen tyd vergeefs zoeken, her
kende Frits Grau den Franschen kapitein,
Etienne Maury had reeds verscheidene
Pruisen neergesabeld.
Frits Grau snelde toe. Zyn nevenman
werd' juist door den kapitein geveld. Grau
bad hem nu in zyn macht, maar de ge
dachte aan Dorothee weerhield de Prui
sische bajonet.
Het volgende oogenblik deed Maury's
revolver hem neervallen.
„Capitaine Etienne Maury, een woord
je s.v.p.1"
De kapitein keek verwonderd neer,
aarzelde even en boog zich over den ster
vende.
Deze greep de hand van den Fransch-
man, drukte er een kus op en steunde:
„Deze kus breng ik U namens Uw doch
tertje Dorothee over. Neem het medaljon
uit myn borstzak."
Etienne vond zyn portret.
Er was geen tyd meer om vragen te
doen. De Duitscher was onder zyn han
den gekorven, en de officier sloot hem
de oogen ën bad voor de rust zyner ziel.
De Franschen moesten den aftocht bla
zen, maar kapitein Maury was ongedeerd.
By de eerste gelegênheid de beste keerde
hy huiswaarts, om zyn dochtertje de op
lossing van het raadsel te vragen.
Deze vertelde alles, met de meeste on
bevangenheid, niet gissende dat zij haars
vaders verraadster had kunnen zyn.
Maury begreep, dat Grau een spion
was geweest.
„Arme kerel!" zuchtte hy, „hy deed zyn
plicht. Zyn hart was edel. Hy ruste in
vrede!'*
I)e „Autogiro", het toestel van den Spaanschen
constructeur de la Cierva, op de vliegdagen op
Tempelhof by Berlyn gehouden.
Dit plaatje toont den beroem
den Parijsohen geleerden
Professor Voronoff, bekend
om zyn verjonging-proeven.
Vliegen en vliegen ls twee!
Zy, die op den 18en Augustus 1918 het
vliegkamp Juvisy naby Parijs bezochten,
hebben daar een van de grootste sensa
ties van onze eeuw beleefd, toen Pégoud,
de in den oorlog gesneuvelde beroemde
Fransche vliegenier, daar voor het eerst
het gewaagde kunststuk van de „Looping
the Loop" ondernam.
Alvorens de wonderbaariyke duikelin
gen van dezen kleinen Franschman te be
schrijven, zullen wy zien wat Gustav Ha-
mex, de bekende Engelsche aviateur, van
den baanbreker der .Looping the Loop"
zeide: „Zyn looping the loop, zyn vliegen
met het hoofd omlaag, in het algemeen
zyn acrobatische toeren in de lucht, zyn
alle van de grootste waarde voor alle vlie
geniers van de geheeie wereld en ik ben
er zeker van dat de naaste toekomst ons
daarvan het bewys zal leveren. Pégoud
heeft ons getoond wat met een moderne
vliegmachine mogelijk is."
By zyn eerste poging óm met het hoofd
omlaag te vliegen heeft hy den dood ge
trotseerd; zooals alle aviateurs heeft hy
zich ongepaste vrijheden met de onbeken
de elementen veroorloofd, doch niemand
voor hem heeft het kunststuk ooit gepro
beerd.
Het is waar dat er wel vliegeniers zyn,
die met het hoofd omlaag gevlogen heb
ben, voor den tyd van Pégoud, maar dit
was dan geheel onvrijwillig; zy hadden
dit dan te danken aan rukwinden, die hun
toestel ondersteboven wierpen en in de
meeste gevallen verongelukten zy ook.
Pégoud heeft ons* echter getoond hoe
nuttig het is voor een vliegenier om bij
dergelyke gebeurtenissen zyn evenwicht
te kunnen herstellen, indien hy er slechts
voor zorgt volkomen kalm en helder van
hoofd te biyven. Het is heel begrijpeüjk
dat een plotselinge rukwind de machine
ondersteboven gooit en tot aan de dagen
van Pégoud beschouwde iedere vliegenier
zichzelf dan verloren. Pégoud echter
heeft -geleerd wat men in zulke gevallen
moet doen, en zyn vluchten hebben ons
een veel' grooter vertrouwen in de lucht
vaart gegeven dan wij tot op die dagen
hadden.
Pégoud heeft zyn toestel in alle denk
bare standen gebracht en bewezen dat het
mogelyk is om zich uit de onaangenaam
ste posities te redden, en al mogen enke
len zyn vluchten acrobatiek genoemd
hebben, in onze oogen heeft hy een le
vensreddend'© opdracht voor de vliege
niers van de geheeie wereld volbracht.
Laat ons in gedachten nog eens terug
gaan te midden van de reusachtige me
nigte toeschouwers, die zich op dien ge^
denkwaardigen 18en Augustus 1913 te
Juvisy verzameld hebben.
Een file auto's van byna 1500 meter
lang stond1 op den weg langs het vlieg
veld, want velen van de toeschouwers wo-
vek
r^i zakenmenschen, die haastig de lunch
hadden gebruikt om zich daarna naar
Juvisy te spoeden om daar de het groot-
sche feit te aanschouwen. Duizenden
voetgangers liepen over den weg in de
richting van de bruine hangars en nog
tienduizenden, die geen franc entrée
wenschten te betalen stonden dicht op
eengepakt buiten de omheining van het
vliegterrein. Eendekkers en tweed'ekkers
kwamen aangevlogen van Etampes, Buo
en Issy-Moulineaux en wereldberoemde
mannen als Farman, Chevillard, Hamel
e. a. waren byeen pm hun collega te zien.
Strenge critici waren het, mannen die on
barmhartig in hun oordeel zouden zyn
als de vertooning bedrog zou blyken.
En waar was Pégoud zelf? Wy vroegen
ons af of zyn groote kalmte hem onder
deze opgewonden menigte niet zou ver
laten. Eindelijk ontdekten wy hem in zyn
hangar.
Hij scheen zich aan de publieke nieuws
gierigheid te onttrekken en was veryioe-
deiyk wel de kalmste onder de geheeie
menigte. Zyn tyd werd' in beslag geno
men met het teekenen van kaarten voor
de menschen die brutaal genoeg waren
om hem in zijn hangar op te zoeken. Ein-
deiyk werd Bleriot's eendekker naai; bui
ten gebracht en werd hy op de zitplaats
vastgebonden. Was de machine een bij
zondere vroegen wy ons af. Pégoud ech-