De Praktijk van Helder
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
Zonderlinge lotgevallen
InhetDageiyksch leven
van ZATERDAG 9 OCTOBER1926.
NO. 246 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
DB TREKKERS.
Een praohtwind om met breed gestrekte
zeilen dezen kant te kdraen aanzeilen.
Het is of de natuur hun elk jaar een vaste
periode geeft om uit de streken, waar de
winter reeds begint zijn seepter te zwaaien,
weg te komen.
Elke Oetobermaand haast weer aan is
er zoo'n tijdvak, dat de wind uit het Oosten
staat, waarvan dan de duizenden bij duizen
den vliegers gebruik maken, zoo snel
mogelijk, naar meer gematigde streken
te verhuizen.
En al ia het voor de meesten, die ge
bonden zijn aan hun werkzaamheden bin
nenshuis nauwelijks denkbaar, dat ze iets
van die groote, algemeene tocht van uit
het Oosten en het Noorden bemerken,
toeh ontdekken ze nu reeds, dat die vogel
verhuizing druk aan den gang is.
Zoo mogelijk traoht ook ik iets van die
trekbeweging gewaar te worden en oen
enkele maal lukt het, dat je een kleinere
of grootero groep van uit zee ziet naderen,
doch om daarvan intens te kunnen profl-
teeren zou je daarvoor onbeperkten tijd
moeten hebben en een echte zwervers-
natuur moeten bezitten, die een zwalken
door ds duinen en langs de velden be
schouwt als het toppunt van genieten.
Nochtans ervaar ik, dat de tocht al diruk
dhn den gang is, want eiken ochtend,
terwijl nog nauwelijks het gloren van den
dag is begonnen, wordt ik gewekt door
een feilen metaalslag, die opklinkt uit
mijn tuintje en die ik dan moet beschouwen
als de hooggestemde gongslag, die wekt
tot opstaan.
Het is de metaalslag van de lijster, en
ik weet haast, dat die afkomstig moet zijn
van een der trekkers, omdat ik dat geluid
sinds weken niei heb gehoord. En behalve
dezen vroegspoker, zie je allerlei klein
grut in je struikjes, de een nog levendiger
dan de ander en de een nog fraaier uit
gedost dan de ander.
Wat een weelde van kleuren en wat een
opgewektheid bij de trekkers, die toeven
daar waar de tafel voor hen gedekt is en
verkassen, zoodra de laatste kruimel is
weggepeuzeld. Ze zijn als de echte zwor-
versnaturen onder de menschen, die ge
nieten overal waar ze tseven zoolang de
maag gevuld wordt en met blijmoedigheid
het terrein in den steek laten, dat hen
gevoed en gekoesterd heeft.
Maar nog niet heb ik gezien mijn speoi-
ale vrienden onder de trekkers, die wel
niet uitblinken door schoonheid en door
beminnelijke karaktereigenschappen,doch
die iets aantrekkelijks hebben in hun doen
en laten, dat me telkenjare weer bekoort.
Het begrip schoonheid toch heeft voor
ieder niet dezelfde beteekenis. Dat komt
bij talloos vele dingen tot uiting, zoowel
bij muziek, schilderkunst, litteratuur, ja
bij wat niet al.
Menschen toch kunnen soms weinig
uiterlijke schoonheidbezitten en toch
onderga Je dan vaak een bekoring, die
van hen uitstraalt, door hun zonnige lach,
door hun diepte van blik, door hun breed
gebaar of door de weldadigheid die hen
als een flnlde omringt.
Anderen daarentegen kunnen uitblinken
door uiterlijke schoonheid en toch is het
of alles om hen koud en ijzig is. Er gaat
geen warmte van uit en niets van hen
beroert Je eigen ziel.
Maar om op mijn speciale vrienden terug
te komen. Elk moment, dat ik daarvoor
kan benutten speur lk de lucht en den
einder af, of ik ze nog niet ontdek.
Helaas ben ik zelden getuige van hun
intocht en in den regel word lk ze pas
gewaar als ze reeds pied h terre hebben
genomen.
Dan hoor ik ze al vóór ik ze zie. En
hun taal is niet welluidend en hun kleur
is niet vroolijk en hun levensgewoonten
zijn niot van de wellevendste. En toch
houd ik van hen en wel omdat ze zoo
intens brutaal en omdat ze zoo bij uitstek
pienter zijn.
Wie ik bedoelde bonte kraaien.
Dadelijk hebben ze ruzie met de meeu
wen aan den buitenkant en wel laten ze
zich opjagen door die stamgasten aan de
tafels der oorlogsschepen en van het wad
om en bij den strekdam en leidam, doch
verjagen laten ze zich niet en het moet
al gek zijn of ze schransen mee aan die
vaak wel voorziene disch.
Maar niet alleen daaruit blijkt hun
pienterheid. Vraag dat maar eens aan den
boer en aan den kippenhouder I Een meer
gehate winterbezoeker kennen zij wel niet
en toch toch hebben ook zij respect
voor hun gewiekstheid.
Bonte kraai, al ben je een echte boos
doener en al zie je er niet fraai uit, toch
zullen wij je weer begroeten met groote
blijdschap I
hun muzikaal tounmen nog hooger op te
voeren.
Doch niet altijd Is dat zoo geweest; in den
beginne en ook lang daarna stond het
peil bijzonder laag. Wanneer zoo'n korps
oonoerteerdq, deed1 men goed zich de ooren
toe te stoppen; het was meer een demon
stratie hoe niet gemusiceerd moest worden,
terwijl de leiding allerbedroevendst was.
Daarin kwam verandering tooeni de ver-
eenigdngen zich gingen oxganiseereni in
DE HARMONIE- EN FANFARE
CORPSEN.
door C. F.
Daar deze soort muziekbeoefening vooral
de laatste jaren zoo enorm 'is toegenomen*
niet alleen quantibatief, maar ook qualiitatief,
hebben wü gemeend onze lezers daarover
een artikel niet te moeten onthouden.
Voorop zij gesteld, dat wij bedoelen de
dilettantenkorpsen. Wat een Harmonie- en
wat een Fanlarkorps ia, zullen de meeste
lezers wel weten. Zeer eenvoudig uitgedrukt
ia een Harmoniekorps een ensemble, be
staande uit houten en koperen blaasinstru
menten, terwijl een Fanfarekorps uitslui
tend uit koperen blaasinstrumenten bestaat.
(In Fanfare zijn echter Sazophoaes en
Sirij'kbassen geoorloofd).
In de eerste jarem, in de groeiperiode,
vond deze soort m-uziek vooral ten platte
land e haar beoefenaren, welke zich gaande
weg uitbreidde, en ook in de steden1 wortel
begon te schieten. En tegenwoordig is er
schier geen stad of dorp of het heeft zijn
Fanfare- of Harmoniekorps.
Vele dezer korpsen genieten in het domi
cilie waar zij gevestigd zijn, van de inwoner»
rijkelijk steun en onderstand, waardoor zij
in de gelegenheid gesteld worden zich steeds
meer uit te breiden, de benoodigde instru
menten aan te schaffen en zich ook muzi
kaal' verder te ontwikkelen. Wisten deze
korpsen we spieken nog steeds van de
zg. boerenvereenigingen op wedstrijden
successen te behalen, dan was in de plaats
hunner Inwoning hun reputatie gevestigd en
was dat voor hen een aansporing te meer
Bonden. Deze bonden hebben ongetwijfeld
uitstekend1 werk gedaan; zij ztfn het ge
weest, die hebben gezorgd en den weg ge-
effend, dat het dilettantisme geworden is
wat het thans is: een' groot en goed ge
schoold leger, verspreid over ons geheele
land!
(Het peil steeg, boen de Bondeni begonnen
aan het uitschreven van concoursen, d. w. z.
toen de korpsen gelegenheid kregen zich
met elkaar te meten op wedstrijden. Dit was
goed gezien; de ambitie 'tot studeeren, een
zich geheel geven om toch maar goed voof
den dag te komen, werd er door aangewak
kerd. Ook voor de leiders, d. w. z. de direo-
teureni, waren deze wedstrijden leerzaam;
velen van hen waren maar ternauwernood
op de hoogte met de allereerste beginselen
van het dirigeeren en van de muziek in het
algemeen. Deze concoursen werkten opvoe
dend, men leerde van elkaar en hoorde ook
eens wat anders. En de Ori'blsche Verslagen,
die weer later in zwang kwamen, deden hen
zien wat er aan de prestaties goed was en
wat niet.
Ongetwijfeld hebben de Bonden veel bij
gedragen tot de populariseering van dezen
tak van muziekbeoefening- Thans, vooral de
laatste jaren, bestaat er ontzaglijk veel In
teresse en de jaarlijksche concoursen wor
den dan ook door duizenden bezocht en de
prestaties door de goede korpsen geleverd,
benaderen, ja evenaren vaak die van pro
fessionals. Een autoriteit als Oornetls Dop
per, de 2e Dirigent van het Concertgebouw
orkest, zoomede M. O. van de Roovaart en
wijlen Jan Morks hebben dat gegtuigd.
De Noord-Hollandsche Bond van Har
monie- en Fanfarecorpsen, welke het vol
gend jaar 40 jaar bestaat, is de oudste van
onze provincie. En het is dit lichaam ge
weest, en van hem is het initiatief uitge
gaan, dat deze kunstrichting thans zoo'n
groote vlucht genomen heeft. Want vooral
onze provincie is rijk gezegend met derge-
Mike korpsen en nergens anders waar zoo'n
groot aantal goede korpsen worden aange
troffen. Jan Morks heeft eens gezegd, dat
in ons gewest het muzikale peil het hoogst
staat.
Inzonderheid' in de dorpen is de ambitie
groot. De weinige gelegenheid tot amuse
ment costi, draagt er veel toe bij, dat de
studiezin d$ar het grootst is. En de vrucht
van maandenlang intensief repeteeren komt
dan tot uiting op de wedstrijden, met het
meten van éïkaars muzikaal kunnen. In
doorsnee vindt men dan ook de Buperkorp-
sen juist in de kleinste plaatsen. Niettemin
vindt men ook in de steden, vooral de laatste
Jaren, men neme onze eigen plaats maar
zeer uitmuntende ensembles.
In dit verband bunnen wij niet nalaten
eemige zeer op den voorgrond tredende
korpsen in onze provincie te noemen, wier
muzikaliteit door erkende deskundigen zeer
geroemd wordt en op concoursen békende
verschijningen zijn en die afkomstig zijn
uit de kleine steden en dorpen:
Harmonie.
1. De Eendracht, Velsen. 2. Ooncordia,
IJmuidem. 8. Apolio» Zaandijk. 4. Zaan-
land's Kapel, Koog a. Zaan. 5. Beverwijk-
sche Harmoniekapel, Beverwijk. 0. Ons
Genoegen, Wormerveer. 7. Excelsior, Wor-
merveer. 8. Diemer Harmonie, Diemen. 9.
Apollo, Hoorn. 10. Kunst na Arbeid, Hoorn.
11. Excelsior, Noord-Scharwoude. 12. Zand-
voort's Muziekkapel, Zandvoort,
Fanfare.
1. Waterland"s Fanfarekorps, Buikslöot-
Nieuwendaim, 2. Oostknollendammer Kapel,
Oost-Knollendam. 8. Eensgezindheid, Zun-
derdorp. 4! Onder Ons, Dirkshorn. 6. Kon.
Edam's Fanfarecorps, Edam. 0. Het Stede
lijk Orkest, Purmerend. 7. Crescendo, Sio-
terdi^jk. 8. Crescendo, Spaarndam, 9. Onder
linge Oefening, Uitgeest. 10. Onderling Ge
noegen), Krommenie. 11. Koningin Wllhel-
mina, Beemster. 12. Excelsior, Beemster.
18. Eensgezindheid, Wormer. 14. Eensge
zindheid, Kwadjjk„ 16. Harmonie, Assen--
delft. 10. Kunst na Arbeid, Zuid-Sohar-
woude. 17. Eensgezindheid, Halfweg. 18.
Crescendo, Westzaan. 19. Ooncordia, Ooet-
zaan. 20. Excelsior, Ooetzaam 21. Wend Vidd
Vlei, Ooetzaan.
Dat zijn met elkaar een 88 korpsen, welke
op diverse concoursen in de hoogste afdee-
llngen uitkomen, We hebben reeds opge
merkt, dat pok In de steden tal van puike
korpsen zijtri. Amsterdam: (Trou moet
Biijckenv Sonore, Forzando, Excelsior, Am-
sterdamsch Fanfare-Orkest, Saxphatie, Tuiin-
wttjk, Wester's Harmonie); Haarlem, Zaan
dam, Het Gooi en niet te vergeten Helder
bezitten alle een of meer mooie Hannonieön
en (of) Fanfares.
Aan het hoofd van deze korpsen staan
voor het meerendeel directeuren, welke niet
uit een specifiek muzikaal milieu voortko
men; (maar door noeste Vlijt en volharding,
door zelfstudie, het zoover weten te brengen,
dat zij; hun resp. korpsen van de laagste tot
de hoogste afdeeling hebben weten te bren-
?en. We noemen: de heeren Ant. de Vries,
Pranger, Alb. Meijus, H. en G. Schaar
e. a. Zij zijn zeer bekenae persoonlijkheden
op tal van concoursen. Andere leiders, voor
wie de muziek meer 'beroep is en die een
systematische opleiding daarin ontvangen
hebben, zijn: Jfth. Schuitmaker, P. Swager,
G. Brouwer, M. J. Komst, Hub. Reigers
berg, B. O. Hooiberg, K. Kerkhof, H. W.
Hofmeester, B. D. Peters, A. van Beerscho
ten, O. Vink, Sombroeok, Boedijp e. a.
Voor den ingewijde zijn dat geen onbe
kende namen. Men treft hen steeds aan.
Niets is hen te veel om de aan hun. leiding
toevertrouwde korpsen op nog hooger peil
te brengen. En de uitkomsten van deze
„muzikale training", als we het zoo eens
mogen uitdrukken, zijn soms verrassend,
verbluffend1.
(Wordt vervolgd).
DB GOUDDUTVEL.
Zoo gaat het!
Monto Oarlo I Zonder ophouden, van
Oost en West, van Nizza en andere plaat
sen daveren de treinen het kleine station
binnen.
Een tweede trap voert de reizigers uit
alle landen naar de terrassen, die het
schoonste panorama der wereld bieden.
De oogen der reizigers glijden vluchtig
over het diepblauwe, in zonneglans fon
kelende water en daarna wenden ze hun
blikken naar den grootschen witten koe
pel en het gebouw, dat de streek en de
kusten daar beheerschend, werd geplaatst.
Het Casino van Monte-Carlo.
En ze gaan langs de Oleander en myrthe-
perken, langs het standbeeld van den
grooten Fransehen musicus Berlioz on
bestijgen de marmeren trappen aan de
andere zijde van het paleis, waar de geld
duivel resideert.
Wijd staan de poorten open en altijd
door gulpt het naar binnenjong en oud,
rijk en would-be rijk.
Hunkerend naar geld stappen ze door
de vestibule, welke door prachtige zuilen
wordt getorst en komen dan in de hel
verlichte zaal, die versierd is mot schil
derijen, gemaald door vaardige kunste
naarshanden.
Overal klinkt, klokt, roept het goud.
Hoort ge die muziek
De vier roulettetafels in de eerste zaal
zijn door een dichte haag van menschen
omgeven. De Duitsche baron zit naast
den Franschen avonturier, de stijve En
gelsohm an naast een Italiaansche Schoone,
de ouderdom naast de namaakchique.
Gedempt krast een stem„Messieurs
faites vot' jeu I" en „Rien ne va plus I'
Zilver, goud en banknoten vormen heu
veltjes op het groene doek. De bal rolt,
valt. De gelukkige winner harkt het geld
naar zieh toe.
En weer krijscht de stem: „M'ssieurs
faitos vot' Jeu!"
Een drie, viervoudigen menschengordel
omspant de zittenden, over wier hoofden
wordt gespeeld. De atmosfeer is vervuld
met parfums, die de ademhaling nog be
lemmeren.
In alle talen fluistert men; geeft men
elkander geheimzinnige teekens, men
knipoogt elkander toe.
Om die opeengehoopte menschenmassa
slenteren de spelers, die een weinig op
hun verhaal willen komen.
Niemand denkt eraan dat in deze zalen
menigeen diep ongelukkig werd.
Achter een roulettetafel staat beslui
teloos een jonge dame, fijn gekleed en
van verblindende schoonheid.
Haar gitzwart haar, haar groote bruine
kijkers, doen denken aan Carmen.
Over haar zit een heer met een rossig
baardje, die rolletjes geld naar het mid
den van de tafel schuift.
De handen der Jonge vrouw zijn kramp
achtig samengevouwen, een diepe zucht
dringt zich over haar lippen. Altijd banger,
immer angstiger wordt haar blik.
„Ga heen, je hindert me 1"-
Nog bleeker dan voorheen, met gebo
gen hoofd, doet zij een stap achteruit,
werpt nog een blik van mefilij naar den
man, dien zij vader moet noemen en wan
delt dan door de zaal, niet kennende de
omgeving, niet wetende dat de Majesteit
van het ongeluk op haar kinderhoofd
kroont.
De Habitué's van de speelzaal kennen
haar, maar ze kijken haar niet eens aan,
ze speelt immers niet.
Wie heeft er tijd om zich om het nood
lot te bekommeren van een ander? Hier
kent men slechts Goud I
Ange Martigny begeeft zich naar de
leeszaal. De bladen laat ze liggen.
Wat gaat haar de wereld aan? Ze gaat
naar het balcon. Balsemende lucht, een
mengsel van frissche zee- en bloemen
geur doen haar goed.
In het café de Paris klagen de violen.
Een bonte menigte beweegt zioh om
het palmen ronddeel, verlustigt zich In
de wonderschoone plantsoenen of beklimt
de trappen om op te gaan naar het mo
numentale hotel, dat tegen de bergen
schijnt te leunen.
Ver, heel ver. aan het meer van Gon-'
stanz, was eens Ange's Vaderland.
Maar toen haar moeder voor altijd was
heengegaan, verkocht' haar vader zijn
bezittingen, deed hij Ange in een pension
en leidde een reizend leven.
„Neem me meel" had ze haar vader
gesmeekt en toen hij weigerde, had ze
gebeden: „Waarom niet! Ben ik dan niet
uw dochter? Kunt u mij vergeten?"
„Neen" had de man gezegd, terwijl er
een traan in (zijn ooghoek parelde.
„Ik zal u 'volgen. Ik zal als 't moet
met u lijden."
Dat gebeurde.
Sedert drie jaren wist Ange waarom
haar vader haar niet had willen mee
nemen.
's Zomers vertoefde hij met haar in
Zwitserland of in Duitschland, maar als
de herfststormen over het land gierden,
werd hij onrustig. Haastig ging hij dan
naar de Rivièra, naar Nizza, naar Monte
Oarlo. Het Spel!
En zij bezat niet de kracht om hem
daarvan terug te houden.
Zij zou immers als het moest met hem
lijden.
Weinig minuten later stond zij weer
tegenover haar vader in de Speelzaal.
DAT WAS MAKKELIJK.
X S
Hoe gaat die bus open, mijnheer
BediendeO, heel gemakkelijk juffrouw
de aanwijzing hoe u dat doen moet, zit
er ln.
Het kanon run het Palat» BoyaL
Toen ln Augnatua 1014 het grof go-
schut van alle kaliber op de oorlogsfron
ten begon te dreunen, wend e«n volmaakt
pacifistisch kanonnetje tot zwijgen ge
bracht Het was het kleine kanon, dat op
de binnenplaats van het Palaia-Royal ln
Parijs het middaguur met een kost schot
aankondigda
Philippe-Egalltê, die ln 1787 de trainen
en galerijen van het Palaia-Royal voor het
publiek openstelde, liet in het bekende
„cirque", waarbfl zich een terras met fon
teinen en rotsen bevond, een kanon plaat
sen, dat op d)e meridiaan van Parijs was
ingesteld. Op het magazijn van het kanon
bevond zich een lens, zoodat precies om
twaalf uur 'e middags de zon het kruit
ontstak: en deed ontploffen. Een talrijke
menigte wachtte eiken dag weer op do
korte explosie en zotte er haan klokje op
gelijk.
BH het ultbroken van den oorlog werd
het kanonnetje, dat zich nog sleohts in
do belangstelling van de zeldzame wan
delaars on winkeliers ln den stillen hof
van het Palais-Itoyal verheugde, naar
Limogee overgebracht Thans wil men
het wee* naar Parijs terugbrengen, naar
zijn oude plaats. Misschien dat het 't oude
palels Iets zal teruggeven van het geani
meerde leven, dat er eertijds heeft go-
heeraeht
In elk geval la ea dus. na den wereld
oorlog nog genoeg kruit overgebleven om
het uurwerk-kanon weer te kunnen la
ten fungeoren.
HET jiiwkkL
De goede bedoeling.
Toon Marie drie dagen bij ons was,
waren m'n vrouw en ik een en al verruk
king. ZIJ was in óén woord een juweel.
Zij was een tweede-meisje zooals men er
zelden ln zijn leven een ontmoet zij
was de herleving van een uitgestorven
type: netjes, vriendelijk, werkzaam, be
trouwbaar en dat alles voor driehon
derd gulden per jaar plus waschgeld.
„Nou heeft ze toch alles omgewasschen
en er ia nog geen stukje gebroken," zei
m'n vrouw met een stem die trilde van
ontroering. „En van middag heeft ze
heelemaai uit eigen beweging het zilver
gepoetst. Ze zei, dat ze het prettig vond!"
„Ze was vanochtend al om zes uur op,"
zei ik. „Ik was net wakker, en ik hoorde
haar naar beneden gaan."
„En ze kan zoo goed opschieten met
Annal"
Anna ons keukenmeisje kon anders
nooit met andere meiden overweg en vijf
voorgangsters van Marie waren al om
haar weggegaan.
„En ze doet de dingen al eer je er om
vraagt," vervolgde m'n vrouw haar lof
lied. „Nou heeft ze bijvoorbeeld al je
schoenen gepoetst"
Ik schudde het hoofd
„Het is al moot Het ia onnatuurlijk.
Zoo'n meisje kan niet lang in 't leven
blijven dat soort ia bestemd) om vroeg
te sterven."
„Nou zei m'n vrouw," maak Je daar
maar niet ongerust over. Lang blijft ze
toch niet."
„Waarom niet? Heb Je haar het loon
gegoven dat ze vroeg? Ia ze geen dikke
maatjes met Anna? Ia er niet genoeg
werk, dat ze prettig vind? Heeft ze niet
genoeg uitgaansdagen?" Mijn vrouw
knikte.
„Nou dan?" riep lk triomfantelijk uit
„Ja maar, we wonen hier zoo afgelegen,
wel een uur ver van de dichtsbijzijnde
bioscoop. En ze heeft heelemaai geen
kennissen. Zoo'n meisje wü toch wel eens
uitgaan. Had ze hier maar een vrijer!"
Toen kreeg lk een schitterende InvaL
Jk zal er haar een bezorgen 1"
„Ja," luister: „Weet Je wel die Hendrik,
die bJJ van Megen ln den train werkt? Hij
is er maar drie dagen in de week en onze
tuinman zinspeelt er nu en dan op, dat
h9 beat wat hulp kan gebruiken. Ik zal
Hendrik voor drie dagen in de week aan
nemen en dan zullen we eens zien, hoe
dat werkt."
Het werkte uitstekend. Hendrik en
Marie waren dadelijk de beste maatjes,
en den eersten Zondig den besten gingen
ze samen uit.
Zes weken lang ging olies uitstekend
ln huls, toen zei Maria ons den dienst op.
Hij had een hoogroode kleur.
Achteloos schoof hij de bankbiljetten
bijeen en in zijn portefeuille.
Het spel was hartstochtelijk, het be
roofde n zinnen.
De zalen waren leeg geworden. Om
dezen tijd toch begon in de meeste hotels
het diner.
Over Ange stond een flinke man met
gladgeschoren gezicht.
Zonder twijfel was het een Duitsch
Edelman.
Hij speelde niet; hij keek naar het
bleeke gelaat van Ange. Hij scheen alles
te doorgronden.
Een hartelijk meèlijden welde voor haar
in zijn ziel op.
Na verloop van een half uur naderde
haar de Speler, haar vader, nam haar
arm en verliet het Casino met het cynisch
lachen van den winner.
In het kleine hotel waar ze hun kamers
hadden, ging het gedurende het diner
geanimeerd toe.
Ange zweeg. Die gesprekken over het
spel'walgden haar.
Daar kwam de Duitsche baron binnen,
maakte met het gezelschap kennis en
knoopte met Ange een gesprek aan.
Hij roemde de pracht der Rivièra, sprak
van kunst en Ange, door het vriendelijk
gesprek wat verkwikt, gevoelde zich ge
lukkig.
Doch dat kortstondig geluk verdween
weder, toen haar vader zich na het mid
dagmaal naar het Casino spoedde.
Zuchtend zat ze in haar kamer.
De naast haar wonende baron Detley,
hoorde hapr weenen en een hevige toorn
greep hem aan.
De dagen komen en gaan.
Zij voelde zich droef te moe.
Uit het meêlij van den Duitscher voor
Ange was liefde geboren, een hechte,
innige liefde en spoedig kwam hij tot
een bekentenis.
„Wil je mijn vrouw worden, Ange?Ik
zal je beschermen. Ik zal je een gelukkig
thuis geven. Ik zal alles voor je zijn 1"
Maar de liefde xpor haar vader overwon.
Neen", zei ze, „lk moet vader trouw
blijven, hem troosten als hij wanhopig
is, en voor hem wil ik werken wanneer
hij alles heeft verspeeld."
„Hoeseer het mij spijt, hooger acht ik
Je thans; nog meer heb ik je lief. De
zorg voor je vader is Je het dierbaarst
van alles. Welnu, leef wel en God helpe
je 1"
Toen ging hij heen en met betraande
oogen keek ze hem na en of ze ook
goed had gehandeld haar hart bloedde
na het verloren geluk. Het lichten der
zon, het jubelen der violen deed haar wee.
Zij ontvlood de speelzalen zij zocht
troost in de natuur.
De voortdurende kwellende zorgen
wierpen haar op het ziekbed. In haar
koorts ijlde ze„Rien ne va plus. Rouge
et noirl Passé Impair!" en daarna klonk
het uit den mond der zieke: „Vader doe
het niet, we worden er ongelukkig door i"
Snel sprak zjj. Onbewust van haar doen
vernam haar vader de vermaning zijner
dochter.
„Arm kind", sprak hij bewogen, maar
doen wat zij vroeg, kon hij niet. En nau
welijks was ze in een lichte sluimering
gevallen of hij holde naar het Casino,
om te spelen
Na eenige dagen was het leven van
Ange geëindigd.
Onder de palmen en cypressen werd
ze begraven.
Lang stond hij, die haar liefhad, aan
de zerk en dacht vol weemoed, dat de
zonden des vadors een kind hadden ver
moord, zijn geluk hadden verbannen....
De vader zat echter weer in een groote
verlichte zaal, waar een god zetelt, die
harten tot bloedens toe geeselt, die den
adel der zielen knecht De Goudduivel.
U
't Jutte rt je
Bobinsan.
Eensklaps klinkt de stem van haar
vader:
JW"
B.