De Praktijk van Helder Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, Zonderlinge lotgevallen InhetDageiyksch leven van ZATERDAG 9 OCTOBER1926. NO. 246 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) DB TREKKERS. Een praohtwind om met breed gestrekte zeilen dezen kant te kdraen aanzeilen. Het is of de natuur hun elk jaar een vaste periode geeft om uit de streken, waar de winter reeds begint zijn seepter te zwaaien, weg te komen. Elke Oetobermaand haast weer aan is er zoo'n tijdvak, dat de wind uit het Oosten staat, waarvan dan de duizenden bij duizen den vliegers gebruik maken, zoo snel mogelijk, naar meer gematigde streken te verhuizen. En al ia het voor de meesten, die ge bonden zijn aan hun werkzaamheden bin nenshuis nauwelijks denkbaar, dat ze iets van die groote, algemeene tocht van uit het Oosten en het Noorden bemerken, toeh ontdekken ze nu reeds, dat die vogel verhuizing druk aan den gang is. Zoo mogelijk traoht ook ik iets van die trekbeweging gewaar te worden en oen enkele maal lukt het, dat je een kleinere of grootero groep van uit zee ziet naderen, doch om daarvan intens te kunnen profl- teeren zou je daarvoor onbeperkten tijd moeten hebben en een echte zwervers- natuur moeten bezitten, die een zwalken door ds duinen en langs de velden be schouwt als het toppunt van genieten. Nochtans ervaar ik, dat de tocht al diruk dhn den gang is, want eiken ochtend, terwijl nog nauwelijks het gloren van den dag is begonnen, wordt ik gewekt door een feilen metaalslag, die opklinkt uit mijn tuintje en die ik dan moet beschouwen als de hooggestemde gongslag, die wekt tot opstaan. Het is de metaalslag van de lijster, en ik weet haast, dat die afkomstig moet zijn van een der trekkers, omdat ik dat geluid sinds weken niei heb gehoord. En behalve dezen vroegspoker, zie je allerlei klein grut in je struikjes, de een nog levendiger dan de ander en de een nog fraaier uit gedost dan de ander. Wat een weelde van kleuren en wat een opgewektheid bij de trekkers, die toeven daar waar de tafel voor hen gedekt is en verkassen, zoodra de laatste kruimel is weggepeuzeld. Ze zijn als de echte zwor- versnaturen onder de menschen, die ge nieten overal waar ze tseven zoolang de maag gevuld wordt en met blijmoedigheid het terrein in den steek laten, dat hen gevoed en gekoesterd heeft. Maar nog niet heb ik gezien mijn speoi- ale vrienden onder de trekkers, die wel niet uitblinken door schoonheid en door beminnelijke karaktereigenschappen,doch die iets aantrekkelijks hebben in hun doen en laten, dat me telkenjare weer bekoort. Het begrip schoonheid toch heeft voor ieder niet dezelfde beteekenis. Dat komt bij talloos vele dingen tot uiting, zoowel bij muziek, schilderkunst, litteratuur, ja bij wat niet al. Menschen toch kunnen soms weinig uiterlijke schoonheidbezitten en toch onderga Je dan vaak een bekoring, die van hen uitstraalt, door hun zonnige lach, door hun diepte van blik, door hun breed gebaar of door de weldadigheid die hen als een flnlde omringt. Anderen daarentegen kunnen uitblinken door uiterlijke schoonheid en toch is het of alles om hen koud en ijzig is. Er gaat geen warmte van uit en niets van hen beroert Je eigen ziel. Maar om op mijn speciale vrienden terug te komen. Elk moment, dat ik daarvoor kan benutten speur lk de lucht en den einder af, of ik ze nog niet ontdek. Helaas ben ik zelden getuige van hun intocht en in den regel word lk ze pas gewaar als ze reeds pied h terre hebben genomen. Dan hoor ik ze al vóór ik ze zie. En hun taal is niet welluidend en hun kleur is niet vroolijk en hun levensgewoonten zijn niot van de wellevendste. En toch houd ik van hen en wel omdat ze zoo intens brutaal en omdat ze zoo bij uitstek pienter zijn. Wie ik bedoelde bonte kraaien. Dadelijk hebben ze ruzie met de meeu wen aan den buitenkant en wel laten ze zich opjagen door die stamgasten aan de tafels der oorlogsschepen en van het wad om en bij den strekdam en leidam, doch verjagen laten ze zich niet en het moet al gek zijn of ze schransen mee aan die vaak wel voorziene disch. Maar niet alleen daaruit blijkt hun pienterheid. Vraag dat maar eens aan den boer en aan den kippenhouder I Een meer gehate winterbezoeker kennen zij wel niet en toch toch hebben ook zij respect voor hun gewiekstheid. Bonte kraai, al ben je een echte boos doener en al zie je er niet fraai uit, toch zullen wij je weer begroeten met groote blijdschap I hun muzikaal tounmen nog hooger op te voeren. Doch niet altijd Is dat zoo geweest; in den beginne en ook lang daarna stond het peil bijzonder laag. Wanneer zoo'n korps oonoerteerdq, deed1 men goed zich de ooren toe te stoppen; het was meer een demon stratie hoe niet gemusiceerd moest worden, terwijl de leiding allerbedroevendst was. Daarin kwam verandering tooeni de ver- eenigdngen zich gingen oxganiseereni in DE HARMONIE- EN FANFARE CORPSEN. door C. F. Daar deze soort muziekbeoefening vooral de laatste jaren zoo enorm 'is toegenomen* niet alleen quantibatief, maar ook qualiitatief, hebben wü gemeend onze lezers daarover een artikel niet te moeten onthouden. Voorop zij gesteld, dat wij bedoelen de dilettantenkorpsen. Wat een Harmonie- en wat een Fanlarkorps ia, zullen de meeste lezers wel weten. Zeer eenvoudig uitgedrukt ia een Harmoniekorps een ensemble, be staande uit houten en koperen blaasinstru menten, terwijl een Fanfarekorps uitslui tend uit koperen blaasinstrumenten bestaat. (In Fanfare zijn echter Sazophoaes en Sirij'kbassen geoorloofd). In de eerste jarem, in de groeiperiode, vond deze soort m-uziek vooral ten platte land e haar beoefenaren, welke zich gaande weg uitbreidde, en ook in de steden1 wortel begon te schieten. En tegenwoordig is er schier geen stad of dorp of het heeft zijn Fanfare- of Harmoniekorps. Vele dezer korpsen genieten in het domi cilie waar zij gevestigd zijn, van de inwoner» rijkelijk steun en onderstand, waardoor zij in de gelegenheid gesteld worden zich steeds meer uit te breiden, de benoodigde instru menten aan te schaffen en zich ook muzi kaal' verder te ontwikkelen. Wisten deze korpsen we spieken nog steeds van de zg. boerenvereenigingen op wedstrijden successen te behalen, dan was in de plaats hunner Inwoning hun reputatie gevestigd en was dat voor hen een aansporing te meer Bonden. Deze bonden hebben ongetwijfeld uitstekend1 werk gedaan; zij ztfn het ge weest, die hebben gezorgd en den weg ge- effend, dat het dilettantisme geworden is wat het thans is: een' groot en goed ge schoold leger, verspreid over ons geheele land! (Het peil steeg, boen de Bondeni begonnen aan het uitschreven van concoursen, d. w. z. toen de korpsen gelegenheid kregen zich met elkaar te meten op wedstrijden. Dit was goed gezien; de ambitie 'tot studeeren, een zich geheel geven om toch maar goed voof den dag te komen, werd er door aangewak kerd. Ook voor de leiders, d. w. z. de direo- teureni, waren deze wedstrijden leerzaam; velen van hen waren maar ternauwernood op de hoogte met de allereerste beginselen van het dirigeeren en van de muziek in het algemeen. Deze concoursen werkten opvoe dend, men leerde van elkaar en hoorde ook eens wat anders. En de Ori'blsche Verslagen, die weer later in zwang kwamen, deden hen zien wat er aan de prestaties goed was en wat niet. Ongetwijfeld hebben de Bonden veel bij gedragen tot de populariseering van dezen tak van muziekbeoefening- Thans, vooral de laatste jaren, bestaat er ontzaglijk veel In teresse en de jaarlijksche concoursen wor den dan ook door duizenden bezocht en de prestaties door de goede korpsen geleverd, benaderen, ja evenaren vaak die van pro fessionals. Een autoriteit als Oornetls Dop per, de 2e Dirigent van het Concertgebouw orkest, zoomede M. O. van de Roovaart en wijlen Jan Morks hebben dat gegtuigd. De Noord-Hollandsche Bond van Har monie- en Fanfarecorpsen, welke het vol gend jaar 40 jaar bestaat, is de oudste van onze provincie. En het is dit lichaam ge weest, en van hem is het initiatief uitge gaan, dat deze kunstrichting thans zoo'n groote vlucht genomen heeft. Want vooral onze provincie is rijk gezegend met derge- Mike korpsen en nergens anders waar zoo'n groot aantal goede korpsen worden aange troffen. Jan Morks heeft eens gezegd, dat in ons gewest het muzikale peil het hoogst staat. Inzonderheid' in de dorpen is de ambitie groot. De weinige gelegenheid tot amuse ment costi, draagt er veel toe bij, dat de studiezin d$ar het grootst is. En de vrucht van maandenlang intensief repeteeren komt dan tot uiting op de wedstrijden, met het meten van éïkaars muzikaal kunnen. In doorsnee vindt men dan ook de Buperkorp- sen juist in de kleinste plaatsen. Niettemin vindt men ook in de steden, vooral de laatste Jaren, men neme onze eigen plaats maar zeer uitmuntende ensembles. In dit verband bunnen wij niet nalaten eemige zeer op den voorgrond tredende korpsen in onze provincie te noemen, wier muzikaliteit door erkende deskundigen zeer geroemd wordt en op concoursen békende verschijningen zijn en die afkomstig zijn uit de kleine steden en dorpen: Harmonie. 1. De Eendracht, Velsen. 2. Ooncordia, IJmuidem. 8. Apolio» Zaandijk. 4. Zaan- land's Kapel, Koog a. Zaan. 5. Beverwijk- sche Harmoniekapel, Beverwijk. 0. Ons Genoegen, Wormerveer. 7. Excelsior, Wor- merveer. 8. Diemer Harmonie, Diemen. 9. Apollo, Hoorn. 10. Kunst na Arbeid, Hoorn. 11. Excelsior, Noord-Scharwoude. 12. Zand- voort's Muziekkapel, Zandvoort, Fanfare. 1. Waterland"s Fanfarekorps, Buikslöot- Nieuwendaim, 2. Oostknollendammer Kapel, Oost-Knollendam. 8. Eensgezindheid, Zun- derdorp. 4! Onder Ons, Dirkshorn. 6. Kon. Edam's Fanfarecorps, Edam. 0. Het Stede lijk Orkest, Purmerend. 7. Crescendo, Sio- terdi^jk. 8. Crescendo, Spaarndam, 9. Onder linge Oefening, Uitgeest. 10. Onderling Ge noegen), Krommenie. 11. Koningin Wllhel- mina, Beemster. 12. Excelsior, Beemster. 18. Eensgezindheid, Wormer. 14. Eensge zindheid, Kwadjjk„ 16. Harmonie, Assen-- delft. 10. Kunst na Arbeid, Zuid-Sohar- woude. 17. Eensgezindheid, Halfweg. 18. Crescendo, Westzaan. 19. Ooncordia, Ooet- zaan. 20. Excelsior, Ooetzaam 21. Wend Vidd Vlei, Ooetzaan. Dat zijn met elkaar een 88 korpsen, welke op diverse concoursen in de hoogste afdee- llngen uitkomen, We hebben reeds opge merkt, dat pok In de steden tal van puike korpsen zijtri. Amsterdam: (Trou moet Biijckenv Sonore, Forzando, Excelsior, Am- sterdamsch Fanfare-Orkest, Saxphatie, Tuiin- wttjk, Wester's Harmonie); Haarlem, Zaan dam, Het Gooi en niet te vergeten Helder bezitten alle een of meer mooie Hannonieön en (of) Fanfares. Aan het hoofd van deze korpsen staan voor het meerendeel directeuren, welke niet uit een specifiek muzikaal milieu voortko men; (maar door noeste Vlijt en volharding, door zelfstudie, het zoover weten te brengen, dat zij; hun resp. korpsen van de laagste tot de hoogste afdeeling hebben weten te bren- ?en. We noemen: de heeren Ant. de Vries, Pranger, Alb. Meijus, H. en G. Schaar e. a. Zij zijn zeer bekenae persoonlijkheden op tal van concoursen. Andere leiders, voor wie de muziek meer 'beroep is en die een systematische opleiding daarin ontvangen hebben, zijn: Jfth. Schuitmaker, P. Swager, G. Brouwer, M. J. Komst, Hub. Reigers berg, B. O. Hooiberg, K. Kerkhof, H. W. Hofmeester, B. D. Peters, A. van Beerscho ten, O. Vink, Sombroeok, Boedijp e. a. Voor den ingewijde zijn dat geen onbe kende namen. Men treft hen steeds aan. Niets is hen te veel om de aan hun. leiding toevertrouwde korpsen op nog hooger peil te brengen. En de uitkomsten van deze „muzikale training", als we het zoo eens mogen uitdrukken, zijn soms verrassend, verbluffend1. (Wordt vervolgd). DB GOUDDUTVEL. Zoo gaat het! Monto Oarlo I Zonder ophouden, van Oost en West, van Nizza en andere plaat sen daveren de treinen het kleine station binnen. Een tweede trap voert de reizigers uit alle landen naar de terrassen, die het schoonste panorama der wereld bieden. De oogen der reizigers glijden vluchtig over het diepblauwe, in zonneglans fon kelende water en daarna wenden ze hun blikken naar den grootschen witten koe pel en het gebouw, dat de streek en de kusten daar beheerschend, werd geplaatst. Het Casino van Monte-Carlo. En ze gaan langs de Oleander en myrthe- perken, langs het standbeeld van den grooten Fransehen musicus Berlioz on bestijgen de marmeren trappen aan de andere zijde van het paleis, waar de geld duivel resideert. Wijd staan de poorten open en altijd door gulpt het naar binnenjong en oud, rijk en would-be rijk. Hunkerend naar geld stappen ze door de vestibule, welke door prachtige zuilen wordt getorst en komen dan in de hel verlichte zaal, die versierd is mot schil derijen, gemaald door vaardige kunste naarshanden. Overal klinkt, klokt, roept het goud. Hoort ge die muziek De vier roulettetafels in de eerste zaal zijn door een dichte haag van menschen omgeven. De Duitsche baron zit naast den Franschen avonturier, de stijve En gelsohm an naast een Italiaansche Schoone, de ouderdom naast de namaakchique. Gedempt krast een stem„Messieurs faites vot' jeu I" en „Rien ne va plus I' Zilver, goud en banknoten vormen heu veltjes op het groene doek. De bal rolt, valt. De gelukkige winner harkt het geld naar zieh toe. En weer krijscht de stem: „M'ssieurs faitos vot' Jeu!" Een drie, viervoudigen menschengordel omspant de zittenden, over wier hoofden wordt gespeeld. De atmosfeer is vervuld met parfums, die de ademhaling nog be lemmeren. In alle talen fluistert men; geeft men elkander geheimzinnige teekens, men knipoogt elkander toe. Om die opeengehoopte menschenmassa slenteren de spelers, die een weinig op hun verhaal willen komen. Niemand denkt eraan dat in deze zalen menigeen diep ongelukkig werd. Achter een roulettetafel staat beslui teloos een jonge dame, fijn gekleed en van verblindende schoonheid. Haar gitzwart haar, haar groote bruine kijkers, doen denken aan Carmen. Over haar zit een heer met een rossig baardje, die rolletjes geld naar het mid den van de tafel schuift. De handen der Jonge vrouw zijn kramp achtig samengevouwen, een diepe zucht dringt zich over haar lippen. Altijd banger, immer angstiger wordt haar blik. „Ga heen, je hindert me 1"- Nog bleeker dan voorheen, met gebo gen hoofd, doet zij een stap achteruit, werpt nog een blik van mefilij naar den man, dien zij vader moet noemen en wan delt dan door de zaal, niet kennende de omgeving, niet wetende dat de Majesteit van het ongeluk op haar kinderhoofd kroont. De Habitué's van de speelzaal kennen haar, maar ze kijken haar niet eens aan, ze speelt immers niet. Wie heeft er tijd om zich om het nood lot te bekommeren van een ander? Hier kent men slechts Goud I Ange Martigny begeeft zich naar de leeszaal. De bladen laat ze liggen. Wat gaat haar de wereld aan? Ze gaat naar het balcon. Balsemende lucht, een mengsel van frissche zee- en bloemen geur doen haar goed. In het café de Paris klagen de violen. Een bonte menigte beweegt zioh om het palmen ronddeel, verlustigt zich In de wonderschoone plantsoenen of beklimt de trappen om op te gaan naar het mo numentale hotel, dat tegen de bergen schijnt te leunen. Ver, heel ver. aan het meer van Gon-' stanz, was eens Ange's Vaderland. Maar toen haar moeder voor altijd was heengegaan, verkocht' haar vader zijn bezittingen, deed hij Ange in een pension en leidde een reizend leven. „Neem me meel" had ze haar vader gesmeekt en toen hij weigerde, had ze gebeden: „Waarom niet! Ben ik dan niet uw dochter? Kunt u mij vergeten?" „Neen" had de man gezegd, terwijl er een traan in (zijn ooghoek parelde. „Ik zal u 'volgen. Ik zal als 't moet met u lijden." Dat gebeurde. Sedert drie jaren wist Ange waarom haar vader haar niet had willen mee nemen. 's Zomers vertoefde hij met haar in Zwitserland of in Duitschland, maar als de herfststormen over het land gierden, werd hij onrustig. Haastig ging hij dan naar de Rivièra, naar Nizza, naar Monte Oarlo. Het Spel! En zij bezat niet de kracht om hem daarvan terug te houden. Zij zou immers als het moest met hem lijden. Weinig minuten later stond zij weer tegenover haar vader in de Speelzaal. DAT WAS MAKKELIJK. X S Hoe gaat die bus open, mijnheer BediendeO, heel gemakkelijk juffrouw de aanwijzing hoe u dat doen moet, zit er ln. Het kanon run het Palat» BoyaL Toen ln Augnatua 1014 het grof go- schut van alle kaliber op de oorlogsfron ten begon te dreunen, wend e«n volmaakt pacifistisch kanonnetje tot zwijgen ge bracht Het was het kleine kanon, dat op de binnenplaats van het Palaia-Royal ln Parijs het middaguur met een kost schot aankondigda Philippe-Egalltê, die ln 1787 de trainen en galerijen van het Palaia-Royal voor het publiek openstelde, liet in het bekende „cirque", waarbfl zich een terras met fon teinen en rotsen bevond, een kanon plaat sen, dat op d)e meridiaan van Parijs was ingesteld. Op het magazijn van het kanon bevond zich een lens, zoodat precies om twaalf uur 'e middags de zon het kruit ontstak: en deed ontploffen. Een talrijke menigte wachtte eiken dag weer op do korte explosie en zotte er haan klokje op gelijk. BH het ultbroken van den oorlog werd het kanonnetje, dat zich nog sleohts in do belangstelling van de zeldzame wan delaars on winkeliers ln den stillen hof van het Palais-Itoyal verheugde, naar Limogee overgebracht Thans wil men het wee* naar Parijs terugbrengen, naar zijn oude plaats. Misschien dat het 't oude palels Iets zal teruggeven van het geani meerde leven, dat er eertijds heeft go- heeraeht In elk geval la ea dus. na den wereld oorlog nog genoeg kruit overgebleven om het uurwerk-kanon weer te kunnen la ten fungeoren. HET jiiwkkL De goede bedoeling. Toon Marie drie dagen bij ons was, waren m'n vrouw en ik een en al verruk king. ZIJ was in óén woord een juweel. Zij was een tweede-meisje zooals men er zelden ln zijn leven een ontmoet zij was de herleving van een uitgestorven type: netjes, vriendelijk, werkzaam, be trouwbaar en dat alles voor driehon derd gulden per jaar plus waschgeld. „Nou heeft ze toch alles omgewasschen en er ia nog geen stukje gebroken," zei m'n vrouw met een stem die trilde van ontroering. „En van middag heeft ze heelemaai uit eigen beweging het zilver gepoetst. Ze zei, dat ze het prettig vond!" „Ze was vanochtend al om zes uur op," zei ik. „Ik was net wakker, en ik hoorde haar naar beneden gaan." „En ze kan zoo goed opschieten met Annal" Anna ons keukenmeisje kon anders nooit met andere meiden overweg en vijf voorgangsters van Marie waren al om haar weggegaan. „En ze doet de dingen al eer je er om vraagt," vervolgde m'n vrouw haar lof lied. „Nou heeft ze bijvoorbeeld al je schoenen gepoetst" Ik schudde het hoofd „Het is al moot Het ia onnatuurlijk. Zoo'n meisje kan niet lang in 't leven blijven dat soort ia bestemd) om vroeg te sterven." „Nou zei m'n vrouw," maak Je daar maar niet ongerust over. Lang blijft ze toch niet." „Waarom niet? Heb Je haar het loon gegoven dat ze vroeg? Ia ze geen dikke maatjes met Anna? Ia er niet genoeg werk, dat ze prettig vind? Heeft ze niet genoeg uitgaansdagen?" Mijn vrouw knikte. „Nou dan?" riep lk triomfantelijk uit „Ja maar, we wonen hier zoo afgelegen, wel een uur ver van de dichtsbijzijnde bioscoop. En ze heeft heelemaai geen kennissen. Zoo'n meisje wü toch wel eens uitgaan. Had ze hier maar een vrijer!" Toen kreeg lk een schitterende InvaL Jk zal er haar een bezorgen 1" „Ja," luister: „Weet Je wel die Hendrik, die bJJ van Megen ln den train werkt? Hij is er maar drie dagen in de week en onze tuinman zinspeelt er nu en dan op, dat h9 beat wat hulp kan gebruiken. Ik zal Hendrik voor drie dagen in de week aan nemen en dan zullen we eens zien, hoe dat werkt." Het werkte uitstekend. Hendrik en Marie waren dadelijk de beste maatjes, en den eersten Zondig den besten gingen ze samen uit. Zes weken lang ging olies uitstekend ln huls, toen zei Maria ons den dienst op. Hij had een hoogroode kleur. Achteloos schoof hij de bankbiljetten bijeen en in zijn portefeuille. Het spel was hartstochtelijk, het be roofde n zinnen. De zalen waren leeg geworden. Om dezen tijd toch begon in de meeste hotels het diner. Over Ange stond een flinke man met gladgeschoren gezicht. Zonder twijfel was het een Duitsch Edelman. Hij speelde niet; hij keek naar het bleeke gelaat van Ange. Hij scheen alles te doorgronden. Een hartelijk meèlijden welde voor haar in zijn ziel op. Na verloop van een half uur naderde haar de Speler, haar vader, nam haar arm en verliet het Casino met het cynisch lachen van den winner. In het kleine hotel waar ze hun kamers hadden, ging het gedurende het diner geanimeerd toe. Ange zweeg. Die gesprekken over het spel'walgden haar. Daar kwam de Duitsche baron binnen, maakte met het gezelschap kennis en knoopte met Ange een gesprek aan. Hij roemde de pracht der Rivièra, sprak van kunst en Ange, door het vriendelijk gesprek wat verkwikt, gevoelde zich ge lukkig. Doch dat kortstondig geluk verdween weder, toen haar vader zich na het mid dagmaal naar het Casino spoedde. Zuchtend zat ze in haar kamer. De naast haar wonende baron Detley, hoorde hapr weenen en een hevige toorn greep hem aan. De dagen komen en gaan. Zij voelde zich droef te moe. Uit het meêlij van den Duitscher voor Ange was liefde geboren, een hechte, innige liefde en spoedig kwam hij tot een bekentenis. „Wil je mijn vrouw worden, Ange?Ik zal je beschermen. Ik zal je een gelukkig thuis geven. Ik zal alles voor je zijn 1" Maar de liefde xpor haar vader overwon. Neen", zei ze, „lk moet vader trouw blijven, hem troosten als hij wanhopig is, en voor hem wil ik werken wanneer hij alles heeft verspeeld." „Hoeseer het mij spijt, hooger acht ik Je thans; nog meer heb ik je lief. De zorg voor je vader is Je het dierbaarst van alles. Welnu, leef wel en God helpe je 1" Toen ging hij heen en met betraande oogen keek ze hem na en of ze ook goed had gehandeld haar hart bloedde na het verloren geluk. Het lichten der zon, het jubelen der violen deed haar wee. Zij ontvlood de speelzalen zij zocht troost in de natuur. De voortdurende kwellende zorgen wierpen haar op het ziekbed. In haar koorts ijlde ze„Rien ne va plus. Rouge et noirl Passé Impair!" en daarna klonk het uit den mond der zieke: „Vader doe het niet, we worden er ongelukkig door i" Snel sprak zjj. Onbewust van haar doen vernam haar vader de vermaning zijner dochter. „Arm kind", sprak hij bewogen, maar doen wat zij vroeg, kon hij niet. En nau welijks was ze in een lichte sluimering gevallen of hij holde naar het Casino, om te spelen Na eenige dagen was het leven van Ange geëindigd. Onder de palmen en cypressen werd ze begraven. Lang stond hij, die haar liefhad, aan de zerk en dacht vol weemoed, dat de zonden des vadors een kind hadden ver moord, zijn geluk hadden verbannen.... De vader zat echter weer in een groote verlichte zaal, waar een god zetelt, die harten tot bloedens toe geeselt, die den adel der zielen knecht De Goudduivel. U 't Jutte rt je Bobinsan. Eensklaps klinkt de stem van haar vader: JW" B.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1926 | | pagina 15