VOOR DE KINDEREN VOOR DE VROUWEN. Mijn vrouw en ik waren verpletterd.ttkt PUBLIEK. Vergeefs smeekten wij haar te willen blijven. Vergeefs boden we haar opslag. Wflt is »t publiek? Het is een man, We vroegen haar of we alles weet en weinig kan. goed behandelden. Schreiend bekende ze ons, dat ze graag bij ons was, maar dat BABBELUURTJE OVER MODE. ze gaan moest. De reden wilde ze ons niet zeggen. v- Toen Marie ons vaarwel kwam zeggen in de huiskamer zei m'n vrouw: „We zijn zèer tevreden over je geweest, Marie en ik geloof dat je over ons ook niet hebt te klagen gehad. Zou je ons nu niet zeggen, waarom je heengaat?0 Toen zei Marie verlegen: „M'n aanstaande ziet u „Hendrik?" „Neen m'n, aanstaande is korporaal, maar nu Hendrik hier werkt, is hjj ja- loersch geworden' en hij wilde dat Hen drik hier vandaan moest, of ik nou, en J. kon Hendrik z'n betrekking toch niet afnemen en ik kreeg gemakkelijk ge noeg weer een andere....1' M'n vrouw keek me aan, of ik van alles de schuld was. Tien minuten later gaf ik Hendrik z'n ontslag. Het was wel te laat, maar 't gaf me toch eenige voldoening. BESCHERMELING. Het was maar tijdelijk! Op de stoep zat het dikke jongetje en huilde. Het was geen gewoon huilen, van een gezond vier-jarig kind, maar een soort kermend gesnik, alsof het kind pijn had. Over zijn bolle wangen rolden stil de tra nen naar omlaag en vermengden zich daar met iets, dat in zijn zakdoek had thuis gehoord. „Waarom huil je, jog?" vroeg een kind van een jaar of acht. spichtig volksbuurt meisje met vroegwijs gezicht. De jongen gaf geen antwoord) en bleef 't kind met schelvischachtig starende oogen aanzien. Toen naderde een juffrouw met 'n boodschappenmandje. „Waarom huil je vent?'1 vroeg ze mee warig. De jongen streek over zijn buikje en snikte als een snoek op het droge. „Ga naar huis, naar je moesie," raadde de juffrouw. „Niet thuis!" snikte de jongen. „Mot je dan hier wachten, tot ze terug komt?" De jongen knikte en keek nog benauw der dan zooeven. Opeens vloog hij met 'n ruk op, keerde zich naar de muur en dcedl iets, wat zee zieke menschen, over de verschansing van het schip geleund, wel doen. „Wel, zoo, was je zoo misselijkl" zei de juffrouw, en zij raapte het kind zijn zak-, doek op en veegde er moederlijk 't vuile natte gezichtje mee af. „En ben je nou wat beter?" „Ja 't kpmp van al 't lekkers,'' verklaar de de jongen, die zichtbaar opgelucht, nu zijn spraak terug had. „Heb je .zooveel gesnoept?" „Oa, ja alle dage. Asse me moeder uit werreke is, krijg ik van de bure altijd wat." „En vandaag zeker wat veel?'1 ,yJa, vanne juf uit de winkel' *n boter koek, enne van tante Trijn een bokkes, enne twee sneeë brood van een pliezie- gent, en twee wortels van de groenten- vrouw en eo..-.hij wachtte even, den wijsvinger van zijn linkerhand tegen den vierden vinger van z'n rechterhand, want bij elk artikel had hij een der vingers aangewezen. „En nog meer?" vroeg dé vtouw. „Ja 't meeste nog van buurvrouw, een bord vol zuurkool en 'n groot stuk spek." Dat had de deur dicht gedaan. Geen wonder dat het kind ziek was geworden. „Maar nou heb ik weer honger," zei de jongen en zette zich op de stoep, waar in een hoek een papier met een paar bo terhammen lag. De juffrouw ging hoofdschuddend! ver der en de dikke jongen, gewoon den ganschen dag te eten van wat vriende lijke buurvrouwen hem toestopten, nam een flinke hap uit zijn dikke boterham en streek met een gelukkig gezicht over zijn dik buikje. 't Publiek? Het is een lastig wijl, Dat niets verlangt dan tijdverdrijf. 't Publiek? Het is een dienstbre maagd, Die steeds zich in haar dienst beklaagt. 't Publiek? Het is een vuige knecht, Die altijd Ja en amen" zegt 't Publiek? Het is een allegaar, Dus: dom en snugger bij elkaar. Doch zij mijn oordeel niet misduid!, Want één maakt het publiek niet uit! B. LIEDJE VAN DE WEEK. STIL. Het kleine woordje! „Stil'' spreekt de moeder tot het wicht Dat woelend in zijn bedje ligt; „Slaap" kindje; 't rustuur is gekomen. Zij neuriet, lachend rust haar schat thans afgemat Als speelden englen in zijn droomen „Stil". „Stil" roept mijnheer de president, Waarbij hij rechts en links zich wendt. En davrend ratelt met zijn hamer, „Het geldt hier een persoonlijk feit, 't Is reeds gezeid. *k Verzoek de attentie van de Kamerl" „Stil". „Stil" lispt de minnaar, ongerust. Die juist in 't bosch zijn liefje kust, „Vooral papa mag 't nog niet weten." Goddank die voetstap trok voorbijl Reeds hebben zij, In zoet genot, hun schrik vergeten „Stil". „Stil" bromt de roover, die gebukt, Zijn vinger op de trekker drukt. Als rijke buit zijn lust komt torgen, Een donderend geweerschot knalt, En langzaam schalk De echo door de bergen. „Stil" fluistert een gevierd komiek, En knipoogt tegen het publiek. ,Jk kan zoo alles niet verklappen! „Hem die mij heden vraagt te gast, ,k Beloof het vast, Vertel1 ik nog wel andere grappen l „Stil". G. DE GOEDE TOON. „Weet gij waarom ik zoo graag bij onze nieuwe buren kom," hoorden wij eens iemand op ernstigen toon vragen. En het daarop gegeven antwoord luiddle: „Om dat daar zoo'n prettige, goede toon heerscht in huis." Gelukkig als er op die manier van het gezinsleven kan worden getuigd en hul de aan hen, die onder alle omstandighe den den goeden toon wetep te bewaren. Niemand zal ons betwisten,'dat heel veel afhangt van den toon waarop we uiting geven aan onze gedachten. Immers door den toon, waarop wij iets zeggen krijgt het gesprokene eerst waarde en betee- kenis. De toon kan pijnlijk aandoen, of veei goeds uitwerken, al naar mate die toon zelf boos of goed is. Er bestaat een oud gezegde: „een goed woord vindt een goede plaats", en dat is ook zoo, mits daarbij echter niet vergeten wordt, dat het op een goeden toon dient gezegd te worden. Goede toon is niet alleen het bezit van de grooten dezer aarde, van de geletter den en de goed geschoolden, al mogen wjj aannemen dezen bij hen te kunnen verwachten in al hun zeggen en doen. Goede toon heeft niets te maken met bij zondere verstandelijke ontwikkeling, maar staat in zeer nauw verband met het hart. Wie hoort en voelt niet den toon, die komt uit de diepten des harten. De woor den kunnen zoo uiterst eenvoudig zijn maar de toon, hier trillende van vreugde en geluk, elders juichend, weer ergens anders vol deelneming ja, die toon zoo warm en innig, als onbedwingbaar den trek van het hart volgend, dringt zich zelf naar de lippen. Waar het hart niet spreekt en het verstand^ alleen den waren toen moet zoeken, daar wordt veelal in het duister rondgetast, want waar 't hart zwijgt, ontbreekt de ware bekoring en de zachte tooverkracht. Hoe vaak wordt er gezegd: „Ja, maar, zóó heb ik dat niet be doeld, hoe kan die uitdrukking iemand zoo hebben gekrenkt? Mijn woorden be- teekenden toch niets!" Niet de woor den, maar de toon, die heeft het ge daan, die heeft de wonde geslagen. De uitdrukking van de stem, haar toon, dient elk in zijn macht te hebben, te kunnen veranderen, verzachten, matigen. Waar de goede toon heerscht in huis, straalt die ook naar buiten, daar toeft men gaarne. Welken invloed de toon der stem uit oefent op het fijn besnaarde, teere ge moed ,van 't kind, weet ieder, die van kin deren houdt en hen tracht te verstaan. Dat elke vermaning of berisping op ern stigen, doch tevens goeden en hartelijken toon worde uitgesproken, daarbij wek kend vertrouwen in het kindergemoed!. Menige verbitterde en teruggetrokken kinderziel wijt haar treurig eenzamen toestand aan den harden groven toon waarmede de opvoeders hem in zijn jeugd hebben toegesproken. En die toon klinkt nog lang na in het oor te lang dikwijls. (De aantrekkingskracht, de macht en de invloed van den toon, die het hart ont roert, zijn daarentegen tot zegen van al len en alles, die er kennis mee maken. Door den toon werkt een woord of een uitdrukking of werkt het niet. Willen we dus, dat ons woord! den wa ren, goeden zin heeft voor hen, die er naar luisteren, laten we dan steeds ge dachtig zijn aan het gezegde: het is de toon, die het lied maakt, of zooals het in 't Fransch in rijmtrant heet: „C'est le ton, qui fait la chanson". KLEINIGHEDEN. Waar het zout goed voor Is. Behalve om de spijzen te kruiden, is zout nog voor het volgende goed: Met in spiritus of in salmiak opgelost zout verwijdert men vetvlekken uit stof fen. In zout water koelen aarden of glazen potten zeer snel af. In azijn opgelost zout is goed om geelr koperen voorwerpen te poetsen. Zwartlaken blijft mooi van kleur, als men het in zout water wascht en krimpt dan ook niet meer. Tapijten blijven frisch van kleur als men ze voor het kloppen met zout be strooit en daarna mot een vochtigen doek afneemt. Zout dat in d'e zonnewarmte en in ci troensap is opgelost, verwijdert roest- en inktvlekken. Strooien en maden voorwerpen en ge vlochten riet worden door afborstelen met zout en water als nieuw. De zwelling van bijen en wespenste- ken vermindert wanneer men er een papje van zout oplegt. Te goeder ure. Was je laatste boek een succes? Kolossaal. De uitgever stuurde me de lieele oplaag, juist toen onze kolen op waren. Modeshow „Najaar 1928". Zoo ge nog niet te moe van het kijken bent, kunt ge nog juist het einde der modeshow bijwonen. Er worden nu wat eenvoudige stukken gelan ceerd. Dit is wel practisch, want men kan toch niet alleen volstaan met avondtoiletten en wandelkleed. Er moet ook iets makkelijks en' eenvoudigs bij! Welnu ge krijgt U zin. Zie, daar komen reeds drie huise lijk gekleede vrouwtjes aan. Op een ruim fluweelen rokje wordt een crêpe de chine jum per gedragen, 't Model is eenigs zins Russisch, n.1. een gladde band om den heup en de blouse er iets overblousend bovenop. Het laag uitgesneden vest en de onderrand der blousezijn omzoomd met een bies van 't zelfde fluweel als 't rokje. Het ingevulde vestgedeelte is van een lichte crêpe georgette. De tweede jumper is van gebrocheerde zijde. Het, mode is zeer en zeer eenvoudig en wordt gedragen 1 op een ge plooid rpkje van fijne stof, Dan komt gedragen op een velours de laine rok, een leuk gezellig vest van gemeleerde zijden tricot, afgezet met don kere randen. Een fijn warm dingske voor de kille morgen uren. Na deze eenvoudigheid, volgt een aardig middagtoilet in den nieuwen bolero-vorm. 't Is gemaakt van roode-kool-rood fijne popeline en is karakteri stiek van snit. 't Bovenstuk doet even denken aan den Spaanschen toreodor. Toch is het zeer eenvoudig van lijn De rok heeft aan den voor kant een paar aardig ingezette plooien. De smalle zijden tros jes zijn iets donkerder dan de kleur der japon. Een wit batist kraagje en dasje plus witte manchetjes geven een frissche toets aan 't geheel. Dan volgen toch weer een paar avondtoiletten (die zullen bepaald 't meest noodig zijn dezoji winter). Het eene is van materiaal wat nu zeer „en voque" is, n.1. kant. Het is een allerliefstmodel van mosgroene kantstof, over een zilvergrijs onderkleedje gedragen. Ook het vest en de golf-revertjes op de taille zijn zilvergrijs, maar dan crêpe georgette, ter wijl het onderkleedje van zijde is. Dan het slotnummer der modeshow, 't Is meer exentriek dan mooi. 't Is n.1. geheel van franje. Van boven tot beneden breede zwart zijden franje over een wit zijden onderkleed. De franje is met lijnen van zijden biesjes op de taille en heup vastgezet 't Is maar om variatie te hebben. Ook vleiend. Jonge erts (tot rijk vrouwtje): „Dus heb je van den beginne af op mij gespe culeerd, jou schelmpje, en ben je heele- maal niet ziek geweest?" Vrouw: „O, neen! dan zou ik zeker een anderen dokter hebben gekozen." Gesprek in melknoodtiJd. Mevrouw: „Zeg, meJkboertje. nu je toch zoo weinig melk geeft mag dat beetje dunkt mij toch wel van goede kwaliteit zijn. Melkboer: „Och mevrouw, mijn koeien vinden dat even erg als u, maar ze heb ben geen voldoende voedsel om beste melk te geven, en ze hebben er zelf spijt van, mevrouw, want als ik ze melk, staan ze te huilen van verdriet, omdat ze geen betere melk kunnen leveren." Mevrouw: „Dat geloof ik graag hoor, maar zorg jij dan maar dat hun tranen niet in je melkemmer terecht komen." Ja, die mijnheer, is zoo met zich zelf ingenomen diat hij het liefst spiegeleieren eet. O. zoo! Ik heb gehoord, baron, dat ge een tegenstander van het huwlijk zjjt? Integendeel, mevrouw, ik verheug me altijd als anderen trouwen! Doktershumor. (Uit een brief van een dokter aan den vader van een student): „Ik was lang in twijfel, wat uw zoon scheelde. Maar toen ik zijn lever onderzocht, vielen mij de schellen van do oogen." BU den kunstschilder. „En hebt ge succes met uw nieuwe wintergezicht?" „Haast al te veeL Verleden week is er iemand naar komen kijken en was blijk baar zoo d'oor mijn realistische schildering van sneeuw en ijs getroffen, dat hij hot koud kreeg en voordat hij wegging mijn nieuwe overjas aantrok. Gentleman-spitsboeL ■Cipier (d!e denr ontsluitend): „Ga bin nen." Gevangene: „Toe, na u." Cipier (hoffelijk): „Ik ben hier thuis." Gevangene: „Ik ook." Ik had nooit gedacht, dat jij je nog eens engageeren zou." Wacht maar, 't is niet onmogelijk, dat ik nog eens trouw." Mislukt Vrouw (tot haar beschonken thuisko menden man): „Mensch wat zie je er weer uit! Je moest van schaamte in den grond kruipen." Man (van het hoofd tot de voeten be- modd'erd): „Dat heb ik alal gepro beerd." Tijd Is geldv Een Amerikaan moest zijn vrouw uit geleide doen naar de boot, waarmee zij naar Europa zou vertrekken. De boot vertrekt op tijd en statig ste vent zil de haven uit Op de kade wuift de Yankee met een roode foulard zijn vertrekkende gade na. „Vriend" roept hij onderwijl tot een bagagedrager, „kom jij eens. hier staan, en wuif voor mij zoolang met dit d'oekje, totdat de boot uit het go- zicht is. M;jn vrouw is toch bijziende, en zij is tevreden, als zij het wuivend fou- lardje |maar ziet Kom straks op mijn kantoor het doekje maar terug brengen, dan zal ik met je afrekenen." De vertrekkende Amerikaansche schreide van aandoening over de buiten gewone hartelijkheid van haar man. Twee militaire dokters wandelden met elkaar. De een zei: „Die milicien Jansen be handel ik nu een maand en hij weigert nu nog maar steeds mij „Kapitein" te noemen en zegt altijd „Dokter", waarop de ander antwoordde: DE MÈLKWEG. Heel, heel lang geleden was er geen Melkweg aan den hemeL De hemel was 's avonds een groote, donkerblauwe koe pel, waaraan massa's sterren vastgeprikt zaten. Maar af en toe, als het eens erg stormde, raakten er spijkers los en ver scheidene sterren vielen loodrecht om laag tot ze stuitten op de maan of een an dere ster en in stukken braken. Ook ge beurde het wel, dat de jonge elferikindeiv tjes een sterretje plukten, om er mee te spelen. En och, hun kleine dikke^ vin gertjes lieten heel vaak het sterretje val len^ dat dan natuurlijk ook in honderd- scherfjes brak. Je begrijpt, dat het lang zamerhand tijd werd, om de rommel eens op te ruimen. Op zekeren dag kwam de Opperhemel- reiniger bij de Koningin der sterren. Hij boog diep en zeïde toen eerbiedig: „Ik heb de eer, Uwe Majesteit een gedachte over te brengen^ die in mij opkwam. De hoe veelheid sterren-sohervon is nu zóó groot geworden, dat het hemelgewelf er bepaald slordig begint uit te zien. Een elf, die gis ter van Moeder Aarde terug kwam, ver telde men, dat de menschen er schande van beginnen te spreken. Bovendien o, Koningin der Sterren, is het reeds meer malen gebeurd, dat elfenkindertjes hun teentjes en hieltjes bezeerd hebben aan de scherven. Daarom zou ik Uwe Majes teit voor willen stellen, eenige elfen op te dragen alle scherven zorgvuldig bij el kander te rapen en er één mooi blinkend pad van te maken, dat tot vlak bij de aar» de rijkt en dit bijvoorbeeld den „Melk weg" te noemen!" Na deze redevoering haalde de Opper-ho meireiniger eens heel diep adem, maakte opnieuw een eerbiedige buiging en trachtte op antwoord. Nu, dat antwoord bleef niet lang uit De Koningin der Sterren klapte vol vreugde In de mooie handjes, zoodat de sterren in haar ringen flonkerden en glansden en riep uit: „Dat is het beste idee, dat ik nog ooit gehoord héb. Al lang heb ik me geërgerd aan die sohervenrom- mel, maar ik kon er geen goede oplossing voor vinden." Nu stuurde de Koningin haar meost vertrouwde Boodschapper, Bjj, om Tim- Tub te halen. Geen vijf minuten later verscheen 3e elf Tim-Tub, rood van opgewondenheid^ dat hij voor de Koningin der Sterren mocht verschijnen. „Van nu af aan, Tim-Tub, benoem ik je tot opzichter van de Melkwegarbeiders, wier arbeid er in zal bestaan, dat ze van de sterrensoherven een hemelpad zullen aanleggen, dat tot dichtbij de aarde reikt!" sprak do Koningin. „Elk van de arbeiders krijgt een pot lijm en zoodra er weer een ster valt, beveel jij ze, de stukken op te zoeken en aan den Melkweg te lijmen." „Ik dank Uwe Majesteit wel voor hef vertrouwen, dat zo stelt In haar onderda niger dienaar," antwoordde Tim-Tub. „Ik zal mijn plicht getrouw vervullen." En dat hij zijn plicht getrouw vervult kunnen we op mooie avonden zien, als de hemel onbewolkt is. Geen scherfje is er te zien tusschen alle stralende sterren en de Melkweg loopt blinkend en glanzend van den hemel tot dicht bij de aarde. RAADSEL& Oplossingen der vorige raadsels. I. Bas, bes, bis. bos, bus, II. Eerlijkheid duurt het langst, keuken, gulden, rijst, Italië, hert, d en h. Goede oplossingen van beide raadsels ontvangen van: O. en W. A.; B. A.; A. en J. B.; P. O. de B.; K. en R. B.; A. v d. B.; K. B M. en S. B.; B. en J. D.; G. en A. R. D.; J. D.; D. en V. D.; M. A. D.; A. E J. G.; P. S. E. G.; A. G.; N. en D G.' n rinH- T n- D V. J N.B. 1. Er was een briefje bij zonder naaml 2. Lijsten van de geschenken zijn er niet, daar de prijzen steeds bestaan uit doozen chocolade. Nieuwe raadsels. 1. Welke namen van beroepen staan hieronder l'Sotiledore. 2. laamsteer. 3. memarnmit. XXXXXXXXX Op de liggende staando en kruisjesljjn komt een spreuk. Op de le rij de ge vraagde spreukop de 2e rij een deel van een klokop de 3e rij iets, wat bij een spoorweg behoort; op de 4e ry een uiting van verdrietop de 6e rij een natuurverschy'nselop de 6e rij een ver warmingstoestel op de 7e rij een wezen uit de sprookjeswereldop de 8e rij een aanmaning om stilte; op de 9e rij een medeklinker. X X X X X X X X „Stil". Corry Brens. „Behandel hem maar verder en zeg hem niets, hij zal vanzelf wel merken, dat je geen dokten bent"

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1926 | | pagina 16