De Praktijk van Helder Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, ÏhJL»6™ dflt rU8tJg sliep. Als een k eine Engel lag het daar, een licht rood kleurde de wangen. Op dit oogenblik steeg uit haar hart een heilige gelofte tot God, sjeohts te leven voor haarman, van ZATERDAG 23 OCT. 1926. OVER EN IN DE WADDENZEE. Als goud lag het dageraadslicht ovèr de zee. Het was als een sprookje, dat verwer kelijkt voor ons lag. De silhouetten der verhevenheden van Wieringen toekenden scherp zich af tegen het gouden fond aan den horizon, waaruit als een machtige goudhal rees de zon en de zee werd overgoten met een gloeiend gou den glans. Verre tochten, lange reizen worden ge maakt en meniigen schommel nacht heeft men er voor over om een zonsopgang mee te maken en te genieten van de wondere effeoten, die getooverd worden over het landschap. Zeer zeker zal dat genieten van een weelde van kleuren en schakeeringen de moeit» van het rei2en en waken waard zijn. Maar de druiven behoeven niet zuur te zijn voor hen, die ook oog hebben voor den rijkdom van tinten, welke een zonsopgang kan te voorschijn tooveren, doch die door allerlei redenen niet in staat zijn de verre tochten te ondernemen. Want onder haast elks bereik ligt het genieten van zoo'n kleu renpracht, mits men slechts de moeite neemt iets eerder dan gewoonlijk uit de veeren te komen en een tochtje naar den havenkant te ondernemen. Natuurlijk kan het zijn, zooals dat ook wel gebeurt in het verre gebied, dat dempen een sluier spannen voor' die kleurenbron, doch dan nogmaals het wekkertje wat vroeger gezet en nogmaals dat 'tochtje ondernomen. Staat toch de Noordenwind nog eenigen tijd door» dan heeft men kans de wondere goud pracht te aanschouwen. En als men het aan treft, dat groote wolkgevaarten schuiven ais giganten tegen het diepe blauw van het elndelooze, zoodat goud- en zilveromrande stapelwolken brengen hun geweldige stof feering, dan zou men willen vasthouden dit kleurgewemei, dat echter zoo korte spanne ttfds duurt En in dezen tijd is er ook atoffeering op zee, want het is volop tijd der gamalenvis- scherjj op Texelstroom en volop de tijd van het wulkenvisschen verder over de „Waar den". Als een klompje zeilen drijven de gar- nalenvisachers voort, trekkend aan den kor, die over den bodem sleept. Deze garnaienlvloot vaart niet verspreid, doch dicht aaneengesloten. Het is alsof ze onderling hebben afgesproken, gelijktijdig het net uit te werpen, want samengeklit op een zeer beperkte ruimt© zeulen ze over Texelstroom voort en een zekere strook wordt zoo „afgegraasd". Deze garnaienvisscherij', dde eertijds uit- s'ultend in de wintermaanden werd' uitge voerd, wordt door enkele schuiten tegen woordig nagenoeg het geheele jaar uitge oefend. Dat komt wel hierdoor, omdat thans ook voor binnenlandsche consumptie wordt ge- v'scht, terwijl vroeger uitsluitend de gar nalen werden vervoerd' naar het buitenland, roodat he<t niet mogelijk was in den zooner Jeze schaaldieren in goeden staat aan de markt te krijgen. Het mag wel jammer heeten, dat de in dustrie er niet voldoende op ingericht is, garnalen te conserveerenj, want in dat geval zou er voor {Ie kleinere schuitjes misschien nog een stuk brood' zijn te verdienen. De wulkvisscherij' is indirect voor een deel oorzaak, dat de oestervisscharij te niet is gegaan. Toen de wulken zoo goed als geen waarde hadden en men', met ingang van den lsten October, het recht had te gaan „oesteren", werden de oesterkorren gesleept over de z.g. oesterbedden, Men vischte over deze bedden en als de resultaten niet voldoende waren, werden die bevischte bedden verder met rust gelaten. De wulken of slakken, die gelijkertijd naar boven werden gebracht, werden beschouwd ais bijvisch en' de opbrengst kwam ten goede aan den knecht. Later kwam er meer vraag naar wulken, zoodat de prijs omhoog ging en men de opbrengst- ging tellen hij die van de oesters. Het gevolg was, dat men trachtte zooveel mogelijk wulken te visschen, waar voor het noodig was de „oesterbedden" meer intensief te bewerken. Het directe opbrengstresultaat had1 tot ge volg, dat het oesterbed te veel doorploegd werd, zoodat het oesterhioed geen gelegen heid had tot ontwikkeling te komen. Behalve de ziekte, die onder de oesters schijnt te hebben huisgehouden, Is het aan het wul kenvisschen te wijten, dat zoo goed als geen oesters worden gevangen en men kan zeg gen, dat de oestervisscherij' van absoluut geen belang meer is op de Waarden. Daarin wijziging te brengen, zou mogelijk zijn door het planten van oesters op bepaalde gebieden, die onder bescherming zouden moeten staan. Zooals het niu gaat, is er niet meer te spreken van oesterteelt en dat valt toch nog wed te betreuren, DE HARMONIE- EN FANFARE CORPSEN. door G. F. Hl. Naar aanleiding van datzelfde concours en meer in het bijzonder over de prestatie van „Apollo", schrijft „De Muziekbode" nog het volgende: „Bij de opening van het grootsch opge zette concours van het Amsterdamsche Brandweer-Muziekkorps, heeft de heer J. Schalkwijk, voorzitter van den Bondi van Amet -rdamsche DiletfianKMuziekvereeni- gingen, een rede gehouden over de betee- keniis van onze muziekbeoefening en de toe komst van het dilettantisme, dde nadere ver melding méér dan waard is. Te meer bestaat hiertoe aanleiding, waar gebleken is op dit concours, dat dilettanten met reuzenschreden vooruitgaan en de muziekbeoefening steeds op hoogeer peil wordt gebracht. Treffend in ddt opzicht was de uitvoering döor een provinciaal muziekkorps onder lei ding van een dilettant-directeur van de zeer lastige ouverture „Le Roi dWs", door Lalo gecomponeerd. Laat ons hier verklaren, dat de heer Dop per, een der juryleden, en die geacht kan worden op dit gebied: een erkende autoriteit te zijn, opmerkte, dat een orkest van be roepsmusici, als ons vermaarde'Concertge- bouw-orkest, niet zonder weder flink te repeteeren, zulk een werk op het repertoire zou 'kunnen plaatsen en dat een dirigent bij beroepsmusici aan repetities en uitvoering de banden vol heeft. AIb het waire voor hun pledzier hebben de provinciale dilettanten met hun knappen directeur het moeilijke opus uitgevoerd; voortreffelijk, muzikaal en technisch geheel beheerscht Voorzeker zou het ons weinig moeite kos ten andere dirigenten en meer orkesten van dilettanten te noemen, wier prestaties even verdienstelijk zijin, maar wij vermelden de uitvoering van Lalo's werk op het genoemde concours, omdat wij daarmede een Voorbeeld kunnen geven van een muziekbeoefening, die het werk van beroepsmusici evenaart." Verder luidt het nog in dat artikel: „Onze ervaring leert ons, dat zelfs in de 3e en 4e afdeeling soms gemusiceerd wordt op een wijize, zooals men het vroeger slechts van een enkel, voortreffelijk geacht militair corps zou veirwacht hebben. Vooral in de hoogere af deelingen is ook het peil der uitgevoerde muziek zeer geste gen. Men waagt zich met succes aan de ver tolking van lastige klassieke werken (Eg- mont- en Prometheus-ouverture van Beet hoven; fragmenten der symphonieën van Beethoven en Schubeirt); toont uithoudings vermogen om de geheele balletmuziek van Gounod's „Faust" te kunnen spelen en wordt, dank zij den goeden smaak en de voorlichting der direoteuren, steeds kies keuriger in de samenstelling van de pro gramma's." Deze citaten van de hand van erkende des kundigen op dit gebied, behoeven geen woord ter nadere toelichting. Zij' spreken duidelijk genoeg. Doch bij al dit goed», dat mooie, wordt één belangrijk ding nog te veel verwaar loosd. En de schrijvers bovengenoemd ma ken daarvan dan ook gewag. We bedoelen de theoretische ontwikkeling van onze dilet tanten. De secretaris der jury van het con cours te Amsterdam schrijft aan het slot van zijn „Nabeschouwing" o. a. nog dit: „Wij moeten hooger op en zorgen, dat de dilettanten de beteekenis der muziek dieper gaan begrijpen en door hun dieper inzicht de bedoelingen der in onzen tijd' zoo ver dienstelijke directeuren kunnen volgen." Schrijver vindt dan dat hier een taak is weggelegd voor de landelijke en provinciale bonden, die dat op zich moeten nemen. We zijn hiermede aan het eind gekomen van ons artikel en hopen den lezer een dui delijk beeld te hebben gegeven in de wereld van onze dilettant-musici, over de betee kenis van onze Harmonie- en Fanfarekorp sen en de plaats die zij innemen in de hui dige muziekwereld. Deze muziekbeoefening, vroeger vrijwel van geen beteekenis en daardoor niet ge waardeerd, heeft zich in den loop der tijden we zeiden het reeds ontwikkeld tot een goed geschoold leger en neemt in me nige stad of dorp een vooraanstaande plaats in en heeft in vele gevaMen den steun en de medewerking van de hoogste autoriteiten. Om nog even op de plaats onzer inwoning terug te komen. Hoe was het hier vroeger en hoe is het tegenwoordig? Is ook hier geen groote vooruitgang waar te nemen? Naast onze uitnemende Staf muziek, hadden wij hier vroeger „Helder's Hannoniekapel" en „Winnubst", gezamenlijk tellende niet meer dan misschien 50 leden, terwijl het peil ook niet zoo bijzonder wafi, afgescheiden van een korte periode, toen eenige mooie suc cessen op diverse concoursen behaald wer den^ inzonderheid door eerstgenoemd korps (het tegenwoordige „Stedelijk"). Thans telt onze stad een 4-tal korpsen in dat genre, vormende een ca. 150 leden. Ook qualitatief zijn we eeni stuk in de hoogt© gegaan en wie met ons de uitvoe ringen van onze Heldersche dilettanten be luistert, zal ddt ten volle beamen. Helder staai dan ook 'in dit opzicht gerust niet achter1 bij andere plaatsen. Op concour sen wordt rekening gehouden met Holiand's Noordpunt! Inzonderheid het „Stedelijk" geniet in onze provincie een gunstige repu tatie. Uitnoodigingen van elders om te ko men concerteeren (Schageni, Alkmaar), om festiviteiten op te luisteren (Bergen), menig maal heeft het daaraan gevolg gegevea Aan het concours te Beemster (1924) werd het „Stedelijk", dat niet ingeschreven had, spe ciaal uitgenoodlgd' om mede te werkea Kortom, uit alles blijkt, dat we in muzikaal kunnen de „Staf" buiten beschouwing gelaten best mee kunnen kornea EINDE. ALLERLEI SPEELGESCHIEDENISSEN De strijd ertegen. Ongeveer in de helft der vorige eeuw werden de voornaamste badplaatsen in groote opsohuddlng gebracht en wel door een geruoht omtrent de speelbanken, die toen nog veelvuldig voorkwamen en voort durend vreemdelingen trokken. Jaarlijks lieten deze aanzienlijke som men achter, zoodat, niettegenstaande de hoog© pachten, die d© bezitters voor het privilege moesten betalen, toch nog een enorm bedrag als zuivere winst overbleef. Als alles allemaal normaal liep, kon de gang van zaken ook moeilijk anders zijn. Want al had van tijd tot tijd een speler geluk aan de roulette-tafel, en al maakte hij daardoor een flink winstje, de bank was en bleef steeds in het voordeel en het gezamenlijk bedrag van het geld, dat zij had uit te betalen, bleef ver onder dat, hetwelk zij ontving. Maar nu dreigde deze gang van zaken verstoord te worden. Het gerucht ging namelijk, dat een voorname jonge man, die van het geluk spel zijn levens/beroep had gemaakt en sinds jaren en dagen zijn tijd doorbracht aan de groene tafel, door zijn studie een systeem had uitgevonden, waarbij een flink© winst verzekerd werd. Op deze wijze kostte het hem niet de veranderde niets aan zijn levenswijze. Slechts weinigen konden zich er op be roemen een lang gesprek met hem te heb ben gevoerd, hoewel de meest vooraan staande persoonlijkheden rioh er moeit© voor gaven. Wèl soheen hij verschillende ongeluk kig© spolers er weer bovenop geholpen te hebben, maar nam verder geen notitie van Iemand. Ook wist men niet, waar hij het vel© geld, dat hij won, heenbracht. Behalve te Parijs, waar hij gewoonlijk do winter maanden in gezelschap van een met hem bevriende markiezin doorbraoht, 'had hij geen vast „home" en uitgezonderd het hazardspel had hij geen andere liefheb berijen, waaraan hij zijn kapitaal kon ver gooien. Het raadsel waar zijn gowonneü mlllloenen bleven is nooit opgelost. Van zijn systeem vertelde hy natuurlijk nooit.het minste. Zoo leefde hij ettelijke jaren en gedu rende dezen tijd kwam het in versohoi- dene plaatsen voor, dat het spel gestaakt moest worden, omdat de bankhouder eerst nieuw geld moest opnemen. Verdween dan de beruchte speler weer voor langen tijd, dan doken de zonderling ste geruchten over hem op. Nu weer soheen hij als valsch-speler ontmaskerd te zijn, dan weer had hij door zelfmoord' een einde gemaakt aan zijn leven. Doch weldra logenstrafte hij de praat jes, door kalm ten tooneele te verschijnen. Toen in 1872 in Duitsohland de/ speel banken werden afgeschaft, deed Garcia als bezoeker van de overgebleven buiten- landsche speelhuizen nog veel van zioh spreken; vooral in het heden ten dage nog bloeiende Monaoo, waar juist om dezen tijd zoo menig landgenoot een kansje waagt. Plotseling was echter zijn geluk ten einde. Hoe het kwam weet niemand, maar het ging met den beroemden speelkoning hoe langer hoe slechter; de mlllloenen, die minst© moeite om de bank te doen sprln- hij gewonnen had, verdwenen als zand gen. De jobstijding was des te onrustba render voor de bankhouders, omdat wer kelijk niet lang geleden dat springen van een bank in een Dultsche badplaats had plaats gehad. Hoe vaak werd er niet reeds naar een doeltreffend systeem gezocht, hoe dik wijls werden weer degenen, die dachten nu eens werkelijk iets onfeilbaars gevon den te hebben, toch telkens weer teleur gesteld. De bedoelde, geheimzinnige man zou echter de eerste zijn! Indien dit waar bleek zou het niets minder te beteekenen hebben, dan het einde der speelbanken. Daarom was de opwinding erover be grijpelijk. En waarlijk het scheen of er iets waars aan de zaak was, want de vreemdeling, die nu hier, dan daar op dook, speelde niet alleen met ongelooflijke volharding, maar ook met een fabelachtig geluk. Hij leefde zeer afgezonderd, maar toch wist men, dat hij Garcia heette en Span jaard van geboorte was. Natuurlijk trok hij steeds veel toeschouwers, die met groote aandaoht zijn verschillend» zetten volgden. Opmerkelijk was zijn groote gemoeds rust, alsof hij het alles slechts voor zijn plezier deed. De voorname badplaatsen werden om beurten döor hem bezocht, niet echter de kleinere, waar een grens was bepaald voor het bedrag, dat mocht worden op gezet. Ook in Ettns speelde hij nooit, hoewel hij daar dikwijls voor een kuur vertoefde. Men 'beweerde, dat dit bijgeloof was. Spe lers zijn daar immers zoo vaak gevoelig Weldra was Garcia als gevolg van dit alles een Europeesche 'beroemdheid ge worden en de kranten brachten steeds weer nieuwe berichten. Men noemde hem ,4e koning der spelers". Maar ook dit tusschen zijn vingers en tenslotte ver armde hy zoo, dat hy ziek en ellendig, byna zonder geld in den zak, in een Pa- rysch hospitaal zyn toevluoht zocht, en van de armen werd begraven. De neiging tot het spel ls, zooals de ge schiedenis ons leert, tot de vroegste tyden terug te voeren. Groen de kleur der hoop een zin rijker tint voor t laken van een speeltafel kon niet gekozen worden. Dit erkende men en men bleef erby. Wat de oud© Germanen nog aan oefe ning ontbrak, leerden ze spoedig van d© Romeinen, want in de stad der zeven heu vels was, vooral in later tijd, het spel zeer geliefd. Hoewel er strenge wetten tegen het hazardspel bestonden, gaven de Romein- sche keizers het voorbeeld, en de vorsten uit latere tdjdperken volgden hen daarin na. Nero deed zettten van 400.000 SIstertiën (ongeveer 40.000 gulden). Augustus speel de hoe langer hoe hartstochtelijker, zoodat de schrijver Sueton van hem zei, dat, nu zyn vloot tweemaal verslagen was, hij toch op deze maniêr eens wilde winnen. Olaudius dobbelde zelfs in zyn draag stoel en op bed en schreef een boek over het dobbelspel. Cicero en Juvenalls waagden het, niet tegenstaande de voorliefde van de faeer- schers, togen het spel te strijden, doch tevergeefs. In den ridderiyd kon men op d© burch ten niet alleen hartstochteiyke spélers vinden, maar ook reeds een groot aantal verschillende methoden. De dames ontbraken daarby niet. En zoo ging het van eeuw tot eeuw door. Het spel werd steeds uitgebreider en geraffineerder. In de 13de eeuw schynen de speelkaar- scheen hem koud te laten, tenminste hetj ten reeds bekend te zyn, want in de veer- EEN GELOFTE. De jonge vrouw maakte een beweging van ongeduld. Een droevige trek lag op baar schoon gelaat. Een elegant baltoilet omsloot haar welgevormde slanke gestalte, terwijl een diadeem van goud heur goud bruin baar tooide. Tegenover haar stond een flink gebouwd man, uit wiens edele trekken diepe smart sprak. Met een ernstigen blik sloeg hij de jonge vrouw gade en zei op kalmen teon Emma, kunt ge het nu werkelyk over je gemoed verkrijgen die lieve kleine alleen te laten Is er aan dat gezelschap nu zooveel gelegen Ella is niet alleen, was het korte antwoord, de kindermeid is immers by haar, en- dan, ik ben er van overtuigd dat het slechts een niets beteekende on gesteldheid ia, die even spoedig verdwijnt als opkomt. Maar, Emma, het arme kind heeft de koorts en juist om dezen tijd heér- schen de kinderziekten zeer veel. Met een trotsche houding trok de moe der de schouders op. Je gunt me dat genoegen niet, Eduard! Je weet hoeveel ik me van dat feest heb voorgesteld en nu zou ik thuis bhjven Dat zou toch een beetje te veel verlangd zyn. En je moederhart vroeg de man ernstig. De jonge moeder werd rood van toorn en vervolgde: Verschoon me van sulke aanmerkingenik houd van myn kind.... maar alles heeft zyn grenzen, Eduard. Om zoo'n ingebeelde zorg zal ik niet thuis biyven. Ook niet, wanneer ik hier blijf Emma zag haar man verwonderd aan. Hy, hy zou in staat geweest zyn, haar alleen te laten gaan?! Dat was nog nooit gebeurd. Met zenuwachtige haast ontvouwde zy haar chineeschen waaier en zei: Nu wanneer jij thuia blijft moet ik natuur lijk alleen gaan. Eduard had een ander antwoord verwacht; voor een oogenblik w rd hij doodsbleek, terwyl zyn oogen schitterden en hy antwoorddeZoo als je wilt. Ik wensch je een aangenamen avond! De deur der kamer viel met een slag achter hem dicht; de jorTge vrouw stond alleen. Haar eerste beweging was haar man achterna te gaan, doch voor zy een stap gedaan had, welde een andere gedachte in haar op. Neen, zy wilde niet toegeven, zij zou haar wil doorzetten, hy zou zien, dat zij zich niet liet drillen als een kind Zij schelde en gaf den binnengekomen bediende bevel, de auto voor te laten kpmen. Daarna liet zij door haar kame nier haar mantel brengen en verliet het huis. Haastig liep ze door de gang, als vrees de zy nog tot inkeer te zullen komen. Toen zij by een witte deur kwam, werd haar tred langzamer.... een oogenblik draaide ze nog en trad toen zachtjes de kamer binnen. Daar in dat kleine, witte bedje sluimerde haar dochtertje Daar lag haar kleine lieve engel zoet te slui meren, zoo rustig en kalm als anders. Onnoodige zorg! Het kind kon niets schelen. Emma merkte het niet op of wilde het niet zien, dat het kleine borstje onrustig op en neer ging; het gezichtje was hoogrood gekleurd. Dat rood is gezondheid, zoo troostte zich de jonge vrouw, toen zij zich over het kind boog om het een kus op het gezichtje te drukken en zich zelf gerust stellend verliet zy de kinderkamer. In de auto gezeten maakte zij zich nog bezorgd over het kind, maar andere ge dachten, gedachten aan het feest, ver dreven de zorg weer. tegenkwam, dat hy zoo gaarne wat met haar wou praten. Voor het groote huis van mevrouw Erlen stonden een menigte auto's, toen zy er aankwam. De jonge vrouw vond er iets pynHjks in, te komen zonder man, en zy kleurde dan ook vreeseiijk, toen de gastheer naar hem vroeg en zy een onbeduidend ant woord gaf. Eenmaal opgegaan in de vreugde van het feest, vergat zy spoedig het angstige gevoel dat haar bezielde, en alles was zy vergeten toen George op haar toetrad. Zij wist dat haar echtgenoot het minder aangenaam vond, dat de man haar com plimentjes maakte, maar Emma amuseer de zich altoos zoo kostelijk in zijn ge zelschap. Zij hoorde zoo gaarne zijn vleiende en teedere woordjes en zy vond het dan ook volstrekt niet erg, toen de man haar arm bemachtigde en haar naar den wintertuin leidde. In de zaal was het net zoo warm en zoo benauwd, hier echter woei hun frissche, verkwikkende lucht tegen. Emma ademde diep, zij merkte het nauwelijks dat haar geleider haar arm dichter tegen zich aandrukte, en haar bracht in een dicht begroeide laan, waar niemand hen kon bespieden. Emma wist niet hoe het kwam, maar plotseling dacht zy aan haar kind. Zij beefde toen ze er aan dacht; als haar man eens geiyk mocht hebben, als het kind werkeHjk ziek was.... zou hetmo- geiyk kunnen zyn, dat ze by haar thuis komst 't kind reeds dood vond Dood 1 O vreeseiijk woord haar lieve kleine Ella dood.... terwijl de moeder op een bal is en zich het hof laat maken. Een rilling doorliep haar tengere ge stalte. Dood, stijf en koudzij kon het zich zoo goed nog voorstellen. Zij herinnerde zich plotseling, dat toen zij een zesjarig meisje was, haar jongere zuaje was gestorven. Zy zag de kleine nog voor zich in het kistje liggen, de oogjes gesloten, het lieve kleine ^mondje door een pynlijken trek verwrongen dat alles zou ook met haar kind kunnen gebeuren, terwyl zy hier zat zy wist niet wat haar begeleider al dien tijd ge sproken had, zy zag plotseling zyn lachend gezicht dicht bij het hare hoe oud en afgeleefd zag die man er uit, niettegen staande alle kunstmiddelen, die hy ge bruikte om er goed uit te zien. Een vreeseiyke afschuw voor dien man maakte zich van haar meester. Plotseling sprong ze op zy en duwde den man van zich af. Deze deinsde verschrikt terug, zoo'n ruwe afwyzing had hy niet verwacht. Eindelyk vatte hy weer moed en wilde haar hand grijpen. Waarom zoo ruw tegen me, lieve mevrouw lispelde hy. U heeft me toch hoop gegeven Een schrille, onderdrukte gil klonk van haar lippen. Opeens doorzag ze alles, met open oogen zag zij de waarheid voor haarzy was een dwaze, ydele vrouw geweest, die het geluk van zich stiet om in de wereld gehuldigd te worden. Nu gruwde zy van die wereld, zy kwam haar zoo ellendig en diepgezonken voor. Met een trotsche houding wierp zy het hoofd naar achteren en zag den man ge biedend aan. Ik zal verder alleen gaan, zei ze op kouden toon, toen hy een beweging maakte om haar te volgen. In de voorzaal gekomen liet zy haar mantel brengen. Zy wilde vertrekken, geheel alleen, haar auto was er niet, zy had hem later besteld; de knecht wilde een taxi halen, zy schudde echter het hoofd, het zou nog zoo lang kunnen duren. Zy vloog de trappen af en het huis uit, haastig als een vluchteling doorliep zy de stille straten. Eindelyk 1 Zy stond voor haar huis, en weer overviel haar die verschrikkelijke angst. Als zy eens telaat gekomen was, dat alles reeds voorby was Eenigszins gerustgesteld was ze, toen ze op de knieën voor het bedje van haar kind lag, enr het handje in de hare hield. Naast haar stond Eduard, doodsbleek en met tranen in zyn oogen. De dokter is zoo juist weggegaan, wij moeten ons pp het ergste voorberei den, zei hy met toonlooze stem. Met een ootmoedigen blik zag zy hem aan een diepe zucht ontglipte haar mond, doch zy durfde niet spreken, uit vrees het kind te storen. Haar man richtte haar op. Wat er ook in haar omging, zij kon niet spreken, haar keel was als toegeschroefd. Zy ver wisselde haar baljapon met een eenvoudig kleedje, die baljapon wa» een afschuw in haar oog. Drie dagen en nachten waakte zy by het zieke kind, geen minuut verliet zij de kinderkamer. Een vreeselijke tyd bracht ze door en toen de dokter zei dat het kind gered was, sloeg zy een dankbaar oog ten hemel en fluisterde:„Dank,mijn God, dank!" Haar tweede blik gold haar "y zaS haar lachend en tegeiyker- tyd weenend aan en sloot haar in zyn armen. Eduard, fluisterde zy, onder tranen, schenk je me vergiffenis? Als je wist wat ik in die dagen geleden heb, dan a"tyrl oven genezen ben voor geloof 't Emma, zei hy, haar een kus gevende. Hand in hand traden zy voor het bedje zoeken grootste geluk te 't Juffertje NO.248 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) Robtnson. zy leunde met het mooie kopje in den hoek en dacht toen met welbehagen aan het bal. Wat zou George wel zeggen, als hy haar in dat mooie toilet zag? Had hy gisteren nog niet gezegd, toen zy hem

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1926 | | pagina 15