De Praktijk van Helder
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
ÏhJL»6™ dflt rU8tJg sliep. Als een
k eine Engel lag het daar, een licht rood
kleurde de wangen. Op dit oogenblik
steeg uit haar hart een heilige gelofte
tot God, sjeohts te leven voor haarman,
van ZATERDAG 23 OCT. 1926.
OVER EN IN DE WADDENZEE.
Als goud lag het dageraadslicht ovèr de
zee. Het was als een sprookje, dat verwer
kelijkt voor ons lag.
De silhouetten der verhevenheden van
Wieringen toekenden scherp zich af tegen
het gouden fond aan den horizon, waaruit
als een machtige goudhal rees de zon en de
zee werd overgoten met een gloeiend gou
den glans.
Verre tochten, lange reizen worden ge
maakt en meniigen schommel nacht heeft
men er voor over om een zonsopgang mee
te maken en te genieten van de wondere
effeoten, die getooverd worden over het
landschap. Zeer zeker zal dat genieten van
een weelde van kleuren en schakeeringen
de moeit» van het rei2en en waken waard
zijn.
Maar de druiven behoeven niet zuur te
zijn voor hen, die ook oog hebben voor den
rijkdom van tinten, welke een zonsopgang
kan te voorschijn tooveren, doch die door
allerlei redenen niet in staat zijn de verre
tochten te ondernemen. Want onder haast
elks bereik ligt het genieten van zoo'n kleu
renpracht, mits men slechts de moeite neemt
iets eerder dan gewoonlijk uit de veeren te
komen en een tochtje naar den havenkant
te ondernemen.
Natuurlijk kan het zijn, zooals dat ook wel
gebeurt in het verre gebied, dat dempen een
sluier spannen voor' die kleurenbron, doch
dan nogmaals het wekkertje wat vroeger
gezet en nogmaals dat 'tochtje ondernomen.
Staat toch de Noordenwind nog eenigen
tijd door» dan heeft men kans de wondere
goud pracht te aanschouwen. En als men het
aan treft, dat groote wolkgevaarten schuiven
ais giganten tegen het diepe blauw van het
elndelooze, zoodat goud- en zilveromrande
stapelwolken brengen hun geweldige stof
feering, dan zou men willen vasthouden dit
kleurgewemei, dat echter zoo korte spanne
ttfds duurt
En in dezen tijd is er ook atoffeering op
zee, want het is volop tijd der gamalenvis-
scherjj op Texelstroom en volop de tijd van
het wulkenvisschen verder over de „Waar
den".
Als een klompje zeilen drijven de gar-
nalenvisachers voort, trekkend aan den kor,
die over den bodem sleept.
Deze garnaienlvloot vaart niet verspreid,
doch dicht aaneengesloten. Het is alsof ze
onderling hebben afgesproken, gelijktijdig
het net uit te werpen, want samengeklit op
een zeer beperkte ruimt© zeulen ze over
Texelstroom voort en een zekere strook
wordt zoo „afgegraasd".
Deze garnaienvisscherij', dde eertijds uit-
s'ultend in de wintermaanden werd' uitge
voerd, wordt door enkele schuiten tegen
woordig nagenoeg het geheele jaar uitge
oefend.
Dat komt wel hierdoor, omdat thans ook
voor binnenlandsche consumptie wordt ge-
v'scht, terwijl vroeger uitsluitend de gar
nalen werden vervoerd' naar het buitenland,
roodat he<t niet mogelijk was in den zooner
Jeze schaaldieren in goeden staat aan de
markt te krijgen.
Het mag wel jammer heeten, dat de in
dustrie er niet voldoende op ingericht is,
garnalen te conserveerenj, want in dat geval
zou er voor {Ie kleinere schuitjes misschien
nog een stuk brood' zijn te verdienen.
De wulkvisscherij' is indirect voor een deel
oorzaak, dat de oestervisscharij te niet is
gegaan.
Toen de wulken zoo goed als geen waarde
hadden en men', met ingang van den lsten
October, het recht had te gaan „oesteren",
werden de oesterkorren gesleept over de z.g.
oesterbedden,
Men vischte over deze bedden en als de
resultaten niet voldoende waren, werden die
bevischte bedden verder met rust gelaten.
De wulken of slakken, die gelijkertijd naar
boven werden gebracht, werden beschouwd
ais bijvisch en' de opbrengst kwam ten goede
aan den knecht. Later kwam er meer vraag
naar wulken, zoodat de prijs omhoog ging
en men de opbrengst- ging tellen hij die van
de oesters. Het gevolg was, dat men trachtte
zooveel mogelijk wulken te visschen, waar
voor het noodig was de „oesterbedden" meer
intensief te bewerken.
Het directe opbrengstresultaat had1 tot ge
volg, dat het oesterbed te veel doorploegd
werd, zoodat het oesterhioed geen gelegen
heid had tot ontwikkeling te komen. Behalve
de ziekte, die onder de oesters schijnt te
hebben huisgehouden, Is het aan het wul
kenvisschen te wijten, dat zoo goed als geen
oesters worden gevangen en men kan zeg
gen, dat de oestervisscherij' van absoluut
geen belang meer is op de Waarden.
Daarin wijziging te brengen, zou mogelijk
zijn door het planten van oesters op bepaalde
gebieden, die onder bescherming zouden
moeten staan.
Zooals het niu gaat, is er niet meer te
spreken van oesterteelt en dat valt toch nog
wed te betreuren,
DE HARMONIE- EN FANFARE
CORPSEN.
door G. F.
Hl.
Naar aanleiding van datzelfde concours en
meer in het bijzonder over de prestatie van
„Apollo", schrijft „De Muziekbode" nog het
volgende:
„Bij de opening van het grootsch opge
zette concours van het Amsterdamsche
Brandweer-Muziekkorps, heeft de heer J.
Schalkwijk, voorzitter van den Bondi van
Amet -rdamsche DiletfianKMuziekvereeni-
gingen, een rede gehouden over de betee-
keniis van onze muziekbeoefening en de toe
komst van het dilettantisme, dde nadere ver
melding méér dan waard is.
Te meer bestaat hiertoe aanleiding, waar
gebleken is op dit concours, dat dilettanten
met reuzenschreden vooruitgaan en de
muziekbeoefening steeds op hoogeer peil
wordt gebracht.
Treffend in ddt opzicht was de uitvoering
döor een provinciaal muziekkorps onder lei
ding van een dilettant-directeur van de zeer
lastige ouverture „Le Roi dWs", door Lalo
gecomponeerd.
Laat ons hier verklaren, dat de heer Dop
per, een der juryleden, en die geacht kan
worden op dit gebied: een erkende autoriteit
te zijn, opmerkte, dat een orkest van be
roepsmusici, als ons vermaarde'Concertge-
bouw-orkest, niet zonder weder flink te
repeteeren, zulk een werk op het repertoire
zou 'kunnen plaatsen en dat een dirigent bij
beroepsmusici aan repetities en uitvoering
de banden vol heeft.
AIb het waire voor hun pledzier hebben de
provinciale dilettanten met hun knappen
directeur het moeilijke opus uitgevoerd;
voortreffelijk, muzikaal en technisch geheel
beheerscht
Voorzeker zou het ons weinig moeite kos
ten andere dirigenten en meer orkesten van
dilettanten te noemen, wier prestaties even
verdienstelijk zijin, maar wij vermelden de
uitvoering van Lalo's werk op het genoemde
concours, omdat wij daarmede een Voorbeeld
kunnen geven van een muziekbeoefening,
die het werk van beroepsmusici evenaart."
Verder luidt het nog in dat artikel:
„Onze ervaring leert ons, dat zelfs in de
3e en 4e afdeeling soms gemusiceerd wordt
op een wijize, zooals men het vroeger slechts
van een enkel, voortreffelijk geacht militair
corps zou veirwacht hebben.
Vooral in de hoogere af deelingen is ook
het peil der uitgevoerde muziek zeer geste
gen. Men waagt zich met succes aan de ver
tolking van lastige klassieke werken (Eg-
mont- en Prometheus-ouverture van Beet
hoven; fragmenten der symphonieën van
Beethoven en Schubeirt); toont uithoudings
vermogen om de geheele balletmuziek van
Gounod's „Faust" te kunnen spelen en
wordt, dank zij den goeden smaak en de
voorlichting der direoteuren, steeds kies
keuriger in de samenstelling van de pro
gramma's."
Deze citaten van de hand van erkende des
kundigen op dit gebied, behoeven geen
woord ter nadere toelichting. Zij' spreken
duidelijk genoeg.
Doch bij al dit goed», dat mooie, wordt
één belangrijk ding nog te veel verwaar
loosd. En de schrijvers bovengenoemd ma
ken daarvan dan ook gewag. We bedoelen
de theoretische ontwikkeling van onze dilet
tanten. De secretaris der jury van het con
cours te Amsterdam schrijft aan het slot van
zijn „Nabeschouwing" o. a. nog dit:
„Wij moeten hooger op en zorgen, dat de
dilettanten de beteekenis der muziek dieper
gaan begrijpen en door hun dieper inzicht
de bedoelingen der in onzen tijd' zoo ver
dienstelijke directeuren kunnen volgen."
Schrijver vindt dan dat hier een taak is
weggelegd voor de landelijke en provinciale
bonden, die dat op zich moeten nemen.
We zijn hiermede aan het eind gekomen
van ons artikel en hopen den lezer een dui
delijk beeld te hebben gegeven in de wereld
van onze dilettant-musici, over de betee
kenis van onze Harmonie- en Fanfarekorp
sen en de plaats die zij innemen in de hui
dige muziekwereld.
Deze muziekbeoefening, vroeger vrijwel
van geen beteekenis en daardoor niet ge
waardeerd, heeft zich in den loop der tijden
we zeiden het reeds ontwikkeld tot
een goed geschoold leger en neemt in me
nige stad of dorp een vooraanstaande plaats
in en heeft in vele gevaMen den steun en
de medewerking van de hoogste autoriteiten.
Om nog even op de plaats onzer inwoning
terug te komen. Hoe was het hier vroeger
en hoe is het tegenwoordig? Is ook hier
geen groote vooruitgang waar te nemen?
Naast onze uitnemende Staf muziek, hadden
wij hier vroeger „Helder's Hannoniekapel"
en „Winnubst", gezamenlijk tellende niet
meer dan misschien 50 leden, terwijl het peil
ook niet zoo bijzonder wafi, afgescheiden van
een korte periode, toen eenige mooie suc
cessen op diverse concoursen behaald wer
den^ inzonderheid door eerstgenoemd korps
(het tegenwoordige „Stedelijk"). Thans telt
onze stad een 4-tal korpsen in dat genre,
vormende een ca. 150 leden.
Ook qualitatief zijn we eeni stuk in de
hoogt© gegaan en wie met ons de uitvoe
ringen van onze Heldersche dilettanten be
luistert, zal ddt ten volle beamen.
Helder staai dan ook 'in dit opzicht gerust
niet achter1 bij andere plaatsen. Op concour
sen wordt rekening gehouden met Holiand's
Noordpunt! Inzonderheid het „Stedelijk"
geniet in onze provincie een gunstige repu
tatie. Uitnoodigingen van elders om te ko
men concerteeren (Schageni, Alkmaar), om
festiviteiten op te luisteren (Bergen), menig
maal heeft het daaraan gevolg gegevea Aan
het concours te Beemster (1924) werd het
„Stedelijk", dat niet ingeschreven had, spe
ciaal uitgenoodlgd' om mede te werkea
Kortom, uit alles blijkt, dat we in muzikaal
kunnen de „Staf" buiten beschouwing
gelaten best mee kunnen kornea
EINDE.
ALLERLEI SPEELGESCHIEDENISSEN
De strijd ertegen.
Ongeveer in de helft der vorige eeuw
werden de voornaamste badplaatsen in
groote opsohuddlng gebracht en wel door
een geruoht omtrent de speelbanken, die
toen nog veelvuldig voorkwamen en voort
durend vreemdelingen trokken.
Jaarlijks lieten deze aanzienlijke som
men achter, zoodat, niettegenstaande de
hoog© pachten, die d© bezitters voor het
privilege moesten betalen, toch nog een
enorm bedrag als zuivere winst overbleef.
Als alles allemaal normaal liep, kon de
gang van zaken ook moeilijk anders zijn.
Want al had van tijd tot tijd een speler
geluk aan de roulette-tafel, en al maakte
hij daardoor een flink winstje, de bank
was en bleef steeds in het voordeel en
het gezamenlijk bedrag van het geld, dat
zij had uit te betalen, bleef ver onder dat,
hetwelk zij ontving. Maar nu dreigde deze
gang van zaken verstoord te worden.
Het gerucht ging namelijk, dat een
voorname jonge man, die van het geluk
spel zijn levens/beroep had gemaakt en
sinds jaren en dagen zijn tijd doorbracht
aan de groene tafel, door zijn studie een
systeem had uitgevonden, waarbij een
flink© winst verzekerd werd.
Op deze wijze kostte het hem niet de
veranderde niets aan zijn levenswijze.
Slechts weinigen konden zich er op be
roemen een lang gesprek met hem te heb
ben gevoerd, hoewel de meest vooraan
staande persoonlijkheden rioh er moeit©
voor gaven.
Wèl soheen hij verschillende ongeluk
kig© spolers er weer bovenop geholpen te
hebben, maar nam verder geen notitie van
Iemand.
Ook wist men niet, waar hij het vel©
geld, dat hij won, heenbracht. Behalve te
Parijs, waar hij gewoonlijk do winter
maanden in gezelschap van een met hem
bevriende markiezin doorbraoht, 'had hij
geen vast „home" en uitgezonderd het
hazardspel had hij geen andere liefheb
berijen, waaraan hij zijn kapitaal kon ver
gooien. Het raadsel waar zijn gowonneü
mlllloenen bleven is nooit opgelost.
Van zijn systeem vertelde hy natuurlijk
nooit.het minste.
Zoo leefde hij ettelijke jaren en gedu
rende dezen tijd kwam het in versohoi-
dene plaatsen voor, dat het spel gestaakt
moest worden, omdat de bankhouder eerst
nieuw geld moest opnemen.
Verdween dan de beruchte speler weer
voor langen tijd, dan doken de zonderling
ste geruchten over hem op.
Nu weer soheen hij als valsch-speler
ontmaskerd te zijn, dan weer had hij door
zelfmoord' een einde gemaakt aan zijn
leven.
Doch weldra logenstrafte hij de praat
jes, door kalm ten tooneele te verschijnen.
Toen in 1872 in Duitsohland de/ speel
banken werden afgeschaft, deed Garcia
als bezoeker van de overgebleven buiten-
landsche speelhuizen nog veel van zioh
spreken; vooral in het heden ten dage nog
bloeiende Monaoo, waar juist om dezen
tijd zoo menig landgenoot een kansje
waagt. Plotseling was echter zijn geluk
ten einde.
Hoe het kwam weet niemand, maar het
ging met den beroemden speelkoning
hoe langer hoe slechter; de mlllloenen, die
minst© moeite om de bank te doen sprln- hij gewonnen had, verdwenen als zand
gen. De jobstijding was des te onrustba
render voor de bankhouders, omdat wer
kelijk niet lang geleden dat springen van
een bank in een Dultsche badplaats had
plaats gehad.
Hoe vaak werd er niet reeds naar een
doeltreffend systeem gezocht, hoe dik
wijls werden weer degenen, die dachten
nu eens werkelijk iets onfeilbaars gevon
den te hebben, toch telkens weer teleur
gesteld. De bedoelde, geheimzinnige man
zou echter de eerste zijn! Indien dit waar
bleek zou het niets minder te beteekenen
hebben, dan het einde der speelbanken.
Daarom was de opwinding erover be
grijpelijk. En waarlijk het scheen of er
iets waars aan de zaak was, want de
vreemdeling, die nu hier, dan daar op
dook, speelde niet alleen met ongelooflijke
volharding, maar ook met een fabelachtig
geluk.
Hij leefde zeer afgezonderd, maar toch
wist men, dat hij Garcia heette en Span
jaard van geboorte was. Natuurlijk trok
hij steeds veel toeschouwers, die met
groote aandaoht zijn verschillend» zetten
volgden.
Opmerkelijk was zijn groote gemoeds
rust, alsof hij het alles slechts voor zijn
plezier deed.
De voorname badplaatsen werden om
beurten döor hem bezocht, niet echter de
kleinere, waar een grens was bepaald
voor het bedrag, dat mocht worden op
gezet.
Ook in Ettns speelde hij nooit, hoewel hij
daar dikwijls voor een kuur vertoefde.
Men 'beweerde, dat dit bijgeloof was. Spe
lers zijn daar immers zoo vaak gevoelig
Weldra was Garcia als gevolg van dit
alles een Europeesche 'beroemdheid ge
worden en de kranten brachten steeds
weer nieuwe berichten. Men noemde hem
,4e koning der spelers". Maar ook dit
tusschen zijn vingers en tenslotte ver
armde hy zoo, dat hy ziek en ellendig,
byna zonder geld in den zak, in een Pa-
rysch hospitaal zyn toevluoht zocht, en
van de armen werd begraven.
De neiging tot het spel ls, zooals de ge
schiedenis ons leert, tot de vroegste tyden
terug te voeren.
Groen de kleur der hoop een zin
rijker tint voor t laken van een speeltafel
kon niet gekozen worden.
Dit erkende men en men bleef erby.
Wat de oud© Germanen nog aan oefe
ning ontbrak, leerden ze spoedig van d©
Romeinen, want in de stad der zeven heu
vels was, vooral in later tijd, het spel
zeer geliefd.
Hoewel er strenge wetten tegen het
hazardspel bestonden, gaven de Romein-
sche keizers het voorbeeld, en de vorsten
uit latere tdjdperken volgden hen daarin
na.
Nero deed zettten van 400.000 SIstertiën
(ongeveer 40.000 gulden). Augustus speel
de hoe langer hoe hartstochtelijker, zoodat
de schrijver Sueton van hem zei, dat, nu
zyn vloot tweemaal verslagen was, hij
toch op deze maniêr eens wilde winnen.
Olaudius dobbelde zelfs in zyn draag
stoel en op bed en schreef een boek over
het dobbelspel.
Cicero en Juvenalls waagden het, niet
tegenstaande de voorliefde van de faeer-
schers, togen het spel te strijden, doch
tevergeefs.
In den ridderiyd kon men op d© burch
ten niet alleen hartstochteiyke spélers
vinden, maar ook reeds een groot aantal
verschillende methoden.
De dames ontbraken daarby niet.
En zoo ging het van eeuw tot eeuw
door.
Het spel werd steeds uitgebreider en
geraffineerder.
In de 13de eeuw schynen de speelkaar-
scheen hem koud te laten, tenminste hetj ten reeds bekend te zyn, want in de veer-
EEN GELOFTE.
De jonge vrouw maakte een beweging
van ongeduld. Een droevige trek lag op
baar schoon gelaat. Een elegant baltoilet
omsloot haar welgevormde slanke gestalte,
terwijl een diadeem van goud heur goud
bruin baar tooide.
Tegenover haar stond een flink gebouwd
man, uit wiens edele trekken diepe smart
sprak. Met een ernstigen blik sloeg hij
de jonge vrouw gade en zei op kalmen
teon
Emma, kunt ge het nu werkelyk
over je gemoed verkrijgen die lieve kleine
alleen te laten Is er aan dat gezelschap
nu zooveel gelegen
Ella is niet alleen, was het korte
antwoord, de kindermeid is immers by
haar, en- dan, ik ben er van overtuigd
dat het slechts een niets beteekende on
gesteldheid ia, die even spoedig verdwijnt
als opkomt.
Maar, Emma, het arme kind heeft
de koorts en juist om dezen tijd heér-
schen de kinderziekten zeer veel.
Met een trotsche houding trok de moe
der de schouders op. Je gunt me dat
genoegen niet, Eduard! Je weet hoeveel
ik me van dat feest heb voorgesteld en
nu zou ik thuis bhjven Dat zou toch
een beetje te veel verlangd zyn.
En je moederhart vroeg de man
ernstig. De jonge moeder werd rood van
toorn en vervolgde: Verschoon me van
sulke aanmerkingenik houd van myn
kind.... maar alles heeft zyn grenzen,
Eduard. Om zoo'n ingebeelde zorg zal ik
niet thuis biyven.
Ook niet, wanneer ik hier blijf
Emma zag haar man verwonderd aan.
Hy, hy zou in staat geweest zyn, haar
alleen te laten gaan?! Dat was nog nooit
gebeurd.
Met zenuwachtige haast ontvouwde
zy haar chineeschen waaier en zei: Nu
wanneer jij thuia blijft moet ik natuur
lijk alleen gaan. Eduard had een ander
antwoord verwacht; voor een oogenblik
w rd hij doodsbleek, terwyl zyn oogen
schitterden en hy antwoorddeZoo als
je wilt. Ik wensch je een aangenamen
avond! De deur der kamer viel met een
slag achter hem dicht; de jorTge vrouw
stond alleen.
Haar eerste beweging was haar man
achterna te gaan, doch voor zy een stap
gedaan had, welde een andere gedachte
in haar op. Neen, zy wilde niet toegeven,
zij zou haar wil doorzetten, hy zou zien,
dat zij zich niet liet drillen als een kind
Zij schelde en gaf den binnengekomen
bediende bevel, de auto voor te laten
kpmen. Daarna liet zij door haar kame
nier haar mantel brengen en verliet het
huis.
Haastig liep ze door de gang, als vrees
de zy nog tot inkeer te zullen komen.
Toen zij by een witte deur kwam, werd
haar tred langzamer.... een oogenblik
draaide ze nog en trad toen zachtjes de
kamer binnen. Daar in dat kleine, witte
bedje sluimerde haar dochtertje Daar
lag haar kleine lieve engel zoet te slui
meren, zoo rustig en kalm als anders.
Onnoodige zorg! Het kind kon niets
schelen. Emma merkte het niet op of
wilde het niet zien, dat het kleine borstje
onrustig op en neer ging; het gezichtje
was hoogrood gekleurd.
Dat rood is gezondheid, zoo troostte
zich de jonge vrouw, toen zij zich over
het kind boog om het een kus op het
gezichtje te drukken en zich zelf gerust
stellend verliet zy de kinderkamer.
In de auto gezeten maakte zij zich nog
bezorgd over het kind, maar andere ge
dachten, gedachten aan het feest, ver
dreven de zorg weer.
tegenkwam, dat hy zoo gaarne wat met
haar wou praten.
Voor het groote huis van mevrouw
Erlen stonden een menigte auto's, toen
zy er aankwam.
De jonge vrouw vond er iets pynHjks
in, te komen zonder man, en zy kleurde
dan ook vreeseiijk, toen de gastheer naar
hem vroeg en zy een onbeduidend ant
woord gaf.
Eenmaal opgegaan in de vreugde van
het feest, vergat zy spoedig het angstige
gevoel dat haar bezielde, en alles was zy
vergeten toen George op haar toetrad.
Zij wist dat haar echtgenoot het minder
aangenaam vond, dat de man haar com
plimentjes maakte, maar Emma amuseer
de zich altoos zoo kostelijk in zijn ge
zelschap. Zij hoorde zoo gaarne zijn
vleiende en teedere woordjes en zy vond
het dan ook volstrekt niet erg, toen de
man haar arm bemachtigde en haar naar
den wintertuin leidde. In de zaal was
het net zoo warm en zoo benauwd, hier
echter woei hun frissche, verkwikkende
lucht tegen.
Emma ademde diep, zij merkte het
nauwelijks dat haar geleider haar arm
dichter tegen zich aandrukte, en haar
bracht in een dicht begroeide laan, waar
niemand hen kon bespieden.
Emma wist niet hoe het kwam, maar
plotseling dacht zy aan haar kind. Zij
beefde toen ze er aan dacht; als haar
man eens geiyk mocht hebben, als het
kind werkeHjk ziek was.... zou hetmo-
geiyk kunnen zyn, dat ze by haar thuis
komst 't kind reeds dood vond Dood 1
O vreeseiijk woord haar lieve kleine
Ella dood.... terwijl de moeder op een
bal is en zich het hof laat maken.
Een rilling doorliep haar tengere ge
stalte. Dood, stijf en koudzij kon
het zich zoo goed nog voorstellen. Zij
herinnerde zich plotseling, dat toen zij
een zesjarig meisje was, haar jongere
zuaje was gestorven. Zy zag de kleine
nog voor zich in het kistje liggen, de
oogjes gesloten, het lieve kleine ^mondje
door een pynlijken trek verwrongen
dat alles zou ook met haar kind kunnen
gebeuren, terwyl zy hier zat zy wist
niet wat haar begeleider al dien tijd ge
sproken had, zy zag plotseling zyn lachend
gezicht dicht bij het hare hoe oud en
afgeleefd zag die man er uit, niettegen
staande alle kunstmiddelen, die hy ge
bruikte om er goed uit te zien.
Een vreeseiyke afschuw voor dien man
maakte zich van haar meester. Plotseling
sprong ze op zy en duwde den man van
zich af.
Deze deinsde verschrikt terug, zoo'n
ruwe afwyzing had hy niet verwacht.
Eindelyk vatte hy weer moed en wilde
haar hand grijpen.
Waarom zoo ruw tegen me, lieve
mevrouw lispelde hy. U heeft me toch
hoop gegeven
Een schrille, onderdrukte gil klonk van
haar lippen. Opeens doorzag ze alles,
met open oogen zag zij de waarheid voor
haarzy was een dwaze, ydele vrouw
geweest, die het geluk van zich stiet om
in de wereld gehuldigd te worden. Nu
gruwde zy van die wereld, zy kwam haar
zoo ellendig en diepgezonken voor.
Met een trotsche houding wierp zy het
hoofd naar achteren en zag den man ge
biedend aan.
Ik zal verder alleen gaan, zei ze op
kouden toon, toen hy een beweging maakte
om haar te volgen.
In de voorzaal gekomen liet zy haar
mantel brengen. Zy wilde vertrekken,
geheel alleen, haar auto was er niet, zy
had hem later besteld; de knecht wilde
een taxi halen, zy schudde echter het
hoofd, het zou nog zoo lang kunnen duren.
Zy vloog de trappen af en het huis
uit, haastig als een vluchteling doorliep
zy de stille straten.
Eindelyk 1 Zy stond voor haar huis, en
weer overviel haar die verschrikkelijke
angst. Als zy eens telaat gekomen was,
dat alles reeds voorby was
Eenigszins gerustgesteld was ze, toen
ze op de knieën voor het bedje van haar
kind lag, enr het handje in de hare hield.
Naast haar stond Eduard, doodsbleek en
met tranen in zyn oogen.
De dokter is zoo juist weggegaan,
wij moeten ons pp het ergste voorberei
den, zei hy met toonlooze stem.
Met een ootmoedigen blik zag zy hem
aan een diepe zucht ontglipte haar mond,
doch zy durfde niet spreken, uit vrees
het kind te storen.
Haar man richtte haar op. Wat er ook
in haar omging, zij kon niet spreken,
haar keel was als toegeschroefd. Zy ver
wisselde haar baljapon met een eenvoudig
kleedje, die baljapon wa» een afschuw
in haar oog.
Drie dagen en nachten waakte zy by
het zieke kind, geen minuut verliet zij
de kinderkamer. Een vreeselijke tyd bracht
ze door en toen de dokter zei dat het
kind gered was, sloeg zy een dankbaar
oog ten hemel en fluisterde:„Dank,mijn
God, dank!" Haar tweede blik gold haar
"y zaS haar lachend en tegeiyker-
tyd weenend aan en sloot haar in zyn
armen.
Eduard, fluisterde zy, onder tranen,
schenk je me vergiffenis? Als je wist
wat ik in die dagen geleden heb, dan
a"tyrl oven genezen ben voor
geloof 't Emma, zei hy, haar een
kus gevende.
Hand in hand traden zy voor het bedje
zoeken grootste geluk te
't Juffertje
NO.248 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
Robtnson.
zy leunde met het mooie kopje in den
hoek en dacht toen met welbehagen aan
het bal. Wat zou George wel zeggen, als
hy haar in dat mooie toilet zag? Had hy
gisteren nog niet gezegd, toen zy hem