MARINE-BEGROOTING 1927
VAN DINSDAG 2 NOVEMBER 1926.
TWEEDE EN LAATSTE BLAD
PLAATSELIJK NIEUWS.
Doopsgezinde Gemeente.
Ds. P. J. Smidta, arediifcan/t bij; de Doops
gezinde Gemeente te Witmaisum, heeft het
beroep naar die Doopsgezinde Gemeente
alhier aangeniomeni
Hot Radioconcert van JJL Donderdag.
In ons verslag betreffend© deni radio
avond deelden wij mede, dat verschillende
heerenf reeds dankbetuigingen ontvangen
hadden over het gehoorde. De voorzitter van
„'Helder's Belang", de heer W. Biersteker,
ontving van oud-stadgeniooten, maar ook
van' totaal vreemden zulke brieven, die blij
kens hun uitlatingen zich voorgenomen
hébben In het hen onbekende Helder eens
een kijkje te komen nemen. Zoo varf den
heer M. ,W. Horning, Den Haag. De heer
A. Rijkes, oudnlirecteur der gasfabriek,
schrijft; „Gisterenavond hebben mijn
vrouw, die heer Michels en ondergeteebende
met groot genoegen geluisterd (van 8 uur
tot het einde) naar den Radio-avond van
Helder, Dat deed inderdaad ons Heldersche
hart goed.... Dat was een geduchte en
goed uitgedachte reclame voor Helder"....
De heer K. Oosterhout te Gorredjjk sohrijlt:
JHoe schoon klonkenl de liederen van Vrou
wenkoor, Inter Nos en Mannenkoor! Prach-
itdg. waren de prestaties van *t Stedelijk Mu
ziekkorps. Ook 't Jazzband-ensemble wildé
ons wel bevallen. Doch uitermate trof ons,
ofschoon geen bewonderaars van hanmonika-
muzick in 't algemeen, wat de heer Limburg
ten gehoore bracht Hem onzen lof voor een
dergelijke virtuositeit! Maar vooral ook U
geldt onzen lof voor de wijze, waarop „Hel
der Vooruit" en ^Huisduinen omhoog"
werd gepropageerd ia -Uw zoo bijzonder
duidelijk verstaanbare taal. 't Was ons, of
U bij ons aan tafel zat. Met U willen wij
hopen; dat uw „Kamt en zietf" door zeer
velen in toepassing zal worden" gebracht"
De heer P. van der Woude uit Voorscho
ten schreef den heer Biersteker: „Ik moet
zeggen U heeft gesproken zooals een voge
laar zou fluiten om zijn vinkjes te vangen-
Wilt U wed gelooven wanneer U twee maan
den eerder in den vaoantletijd zou hebben
gesproken, dat er extra-treinen waren In
gelegd om Helder te gaan zien. Hoe dan
ook, het was een heel mooie avond en Hel
der's muziek en zang zijn de huisgenooten
en mij best bevallen".
De familie A. J. Vinke, Koog aan de
Zaan: .„Wij hebben U per radio hooien
spreken en hopen den volgenden zomer
eens een kijkje te komen nemen in Huis
duinen etc. Intusschen voel ik mij; ten zeer
ste verplicht ook namens mijn familie en
nog ph m. een tiental amateurs hier uit de
omgeving U en ook de andere muzikale
krachten van Helder vriendelijk dank te
zeggen voor de mooie muziek en zang, welke
zoo uitstekend draadloos ten gehoore Is ge
brachte.
De heer F. W. Overduin, Goudsbloem-
laan 102, Den Haag, vraagt of er door
V.V.V. Helder mogelijk ook een geïllus
treerd geschriftje over het behandelde on
derwerp wordt uitgegeven en verzoekt om
toezending daarvan. De schr. bedankt alle
medewerkenden, in het bizonder den) mond-
orgelvdrtuoos enj noemt ook als bizonder
goed geslaagd de cantate „Prins Lente".
Iemand uit Zwolle (Louis van Rijk
Koestraat 8), vraagt een gids of een pros
pectus betreffende Helder. „Uw gezellige
radiotoespraak", zoo schrijft hij, „heeft ons
Uwe zoo zeer geroemde zee als 't ware voor
onze oogen getooverd".
De heer H. J. Trip, leeraar R.HJBJ3. te
Ahnefo, heeft ritten genieten van het Ste
delijk Muziekkorps en brengt dank voor
den aangenamen avond.
De heer L. Timmerman en meerdere per-
sonenl uit Zaandam dlankien per enthousiast
Bchrijvem voor dezen avond. De uitzending
van Hilversum was schitterend, zoodat van
een prachtig geslaagden avond met recht
kan worden gesproken.
De virfcuooze móndorgelartist, de 'heer
Limburg, ontving dankbetuigingen uit ver
schillende streken des landb; uit Breda,
Utrecht, Hoorn, Helmond, Amsterdam, alle
maal van verschillende luistervinken, die
met het gehoorde hoogelijk waren ingeno
men. Daar men natuurlijk het adres van
den heer Limburg niet wist, werd er soms
maar op gezet: „Aan den mondaccordeon-
vintuoos" en de post bezorgde de kaart wei
aan het goede adres. Hoeveel Heldensehen
den heer Limburg de hand kwamen druk
ken, ls ongelooflijk; over de 250 inwoners
kwamen hem dankzeggen voor het genotenc.
Jan Smit uit Den Haag, zich teiekenend
„oude buurjongenT, meldde -aan den heer
Leewens: „Zeer lang is het geleden, dat ik
als oud Beldersohe het JHeldefe Mannen
koor" heb hoornen zingen, maar nu heb ik
het genoegen gehad Donderdagavond het
per radio te hoorent We hebben een genot
vollen avond gehad, het was in één woord
schitterend1, zooals de (nummers werden ge
zongen. We zaten met eenl clubje bijeen,
alen Helderscheni, en we hebben, wanneer
het publiek applaudisseerde, dit ook gedaan.
Nu, Helder kan op een» schitterenden avond
terugzien; aies was zeer goed. We bopen
Heldéris Mannenkoor nog eens weer te
mogen hooreni, en wees U zoo goed om de
heeren zangers onze hulde over te brengen)".
De heer P. J. Liedtaeijer, rijwielhandel te
Zaandam: „Verder maak Ik „Helderis Man
nenkoor" met zijn1 eminenten leider mljtn
oompllmenlb met de magniflque uitvoering,
dezen avonld gegeven. „Nimmer Nacht" van
Andriessen was verreweg het mooiste num
mer wat Ik op deze wijze hoorde. Als oud-
Md van H. M. deed' het mij veel genoegen te
mogen oonstateerem, dat H. M. zich zeker
ondqr de betere soort mannenkoren' mag
rangschikken en) niet het minst verheugde
het mij uit de samenstelling van het gege
ven programma te mogen opmaken, dat
H. M. de oude meesters niet ontrouw is ge
worden en zich heeft weten vrij te houden
van de heerschende Olman-epidemle".
De heer J. M. Terpstra,' fort te Weesp,
oud-lid van M. M., let zich als volgt uit:
„De avond te Helder, ls schitterend ge
slaagd We hebben per radio genoten. Het
was een prachtavond.... Een eeresaluut
aan dirigent en medewerkenden. Wij ge
voelden ons te midden van oude bekenden."
'De bekende orgelfabrikant Jos. Vermeu
len te Alkmaar uit zich aldus: ,Jk heb uw
prestatie gehoord en ben enthousiast".
De heer O. D. Bekema Sypfcenis, vootz.
„Warffum's Mannenkoor", Warffum, prov.
Groningen: „Verleden Donderdagavond heb
ik als luistervink van den HD.O„ Hilver
sum, het concert meegemaakt van „Helder's
Mannenkoor". Hoewel er soms enkele stoor
nissen waren, is toch de zang buitengewoon
goed tot rin recht gekomen. Daar ik als
zanger de meeste nummers kende, heb ik
bijzonder genoten; vooral het numimer
.^Nimmer Nacht", wat wij zelf In studie
hebben, werd mooi gezongen".
Ook te Hilversum is het ooncert, naar een
luisteraar bericht, zeer goed overgekomen.
Onze abonné, de heer O. Wit, te Wor-
merveer, berichtte ons reeds Vrijdagmor
gen de goede overkomst van het concert. De
mondharmoniummuziek van Fr. Limburg
kwam het duidelijkst door, zoo schrijft hij.
Zeker zou Schiller, moest hij' nogmaals
het beroemde .„Alle Menschen werden Brü-
der" dichten, daarvan thans een ode aan de
radio maken.
Tenslotte de heer Dp Hoogh. Het tele
gram uit Delft, dat dienzelfden avond
nog kwam, onmiddellijk na de eerste
cantate, verhaeldden wij'reeds. Een „oud
club- en stadgenoot" van den heer De
Hoogh berichtte hem het bizonder leuk
te vinden persoonlijk met zijn werk te
kunnen kennismaken en deelde mede,
dat het schitterend overkwam. De schrij
ver woont in Dordrecht. Een inwoner
van de residentie is eveneens vol lof;
hij laat zich ais volgt uit: „Vele steden-
avonden volgde ik langs den draadloozen
draad, maar Helder overtrof al het te
voren gepresteerde. De kinderzang was
beeldig; het entrée van den avond kon
niet beter zijn. Vooral het slot: „De
Heere zegene en behoede U" was treffend
mooi. Het Vrovwenkoor vooral de
mooie Hollandsche werken werd onuit
sprekelijk mooi overgebracht. Het is een
wonder: Prins Lente-cantate was in één
woord overweldigend. Geloof mijU heeft
kunst gegeven in den ruimsten en schoon-
sten zin des woords. Ik dank U daarvoor.
Ik kon niet gelooven, dat in Helder zoo
veel te genieten was en wat mij als
Hagenaar zoo prettig stemt, is, dat U
Uwe opleiding heeft genoten aan ons
Koninklijk Conservatorium."
De heer A. A. Baak, uit IJmulden, met
zijn medeluisteraars is er als oud-Helder-
sche trotsch op, dat „ons vergeten Hel-
dertje" met zulk een schitterend pro
gramma voor den dag is gekomen. „Ik
heb," aldus de schrijver, „al de avonden,
die gegeven zijn van de verschillende
steden, goed beluisterd, maar deze avond
spant toch volgens ons wel de kroon. Of
het komt, omdat wij oud-Helderschen
zijn, dat weet ik niet, maar prachtig was
het. Ook de 5 minuten van den heer Bier
steker heb ik met volle aandacht beluis
terd en daaraan zou ik willen toevoegen
(en laat de heer Biersteker dat in den
vervolge ook doen): Denk er aan, er is
in ons land maar één Helder. Wij zelf
hebben nu het verschil wel heel duidelijk
kunnen zien tusschen Helder en andere
plaatsen. Ofschoon geen Heldersche van
geboorte, zeggen wij "nog: Er is maar
één Helder op de wereld en dat is bij
het noordpuntje van Noord-Holland. Het
spijt mij, dat ik geen papier meer heb,
dus moet eindigen. De lezer moet weten,
dat deze brief des avonds geschrevenis,
toen de winkels gesloten waren. De schrij
ver had maar een half velletje papier
meer in huis, maar wilde nochtans zijn
dankbaarheid uiten.
Uit Hilversum„Helaas kwam het eerste
gedeelte niet zonder «storingen doorlater
werd het beter. Het Vrouwenkoor was
heel goed te hooren en de 2de cantate
ook. Zoo heeft," aldus deze briefschrij
ver, „Helder ook deze „groote toekomst"
weer achter zich (zie Radiogids). We
hopen, dat het, met dit sohoone verleden
vóór zich, in de toekomst nog veel van
deze verledens tot hedens zal mogen
maken."
Tenslotte nog een enthousiaste brief
kaart, die een der dames van het Vrou
wenkoor uit Helmond ontving. „Nu kan
ik toch niet nalaten eens even mijn com
plimenten te maken over de muzikale
prestaties van je stad, waar wij gisteren
door onze radio buitengewoon van genoten
hebben. Het begon al direct zoo aardig
met die Kindercantate. Alles kwam prach
tig over. Veel nummers van hetprogramma
waren mij bekend, des te leuker. Wat
zong dat meisje van Roggeveen beeldig
die solo „Blauwgroene denne". Ook waren
wij vol bewondering voor dien mond-
accordeon-virtuoos Limburg; een kranig
stukje was dat, zeg. Dat mannenkoortie
was heel mooi, een prachtbas was er by.
Het muziekkorps en de Jazzband waren
ook puik. „Seminola" bracht de boenen van
den vloer. Er werd ook steeds geweldig ge-
npplaussideerd, hè?Die speech van me
neer Biersteker hebben we ook met be
langstelling gehoord. Het was een pracht-
reclame en we zullen het dan ook bij een
volgende vacantie in gedachten houden."
Ook te Antwerpen is het concert uit
stekend gehoord door een stadgenoot aan
boord van een der aldaar liggende booten.
Andere schrijvers roemen zeer de uitste
kende piano-begeleiding van mej. Root-
lieb. Het is niet gemakkelijk hiervoor de
juiste sterkte te vinden, omdat de piano
muziek sterker overkomt dan ze gespeeld
wordt en de begeleider zich dus altijd
zeer moet matigen.
Men verzoekt ons alsnog te vermelden,
dat als eellist van het Jazzband-ensemble
de heer W. Rijf optrad. Het eueees van
Ingezonden mededeeling,
Schrfjnende Handen
na de Wasch
Doos 80-60-90 ot. PUROL
dit geïmproviseerde koortje ls van dien
aard geweest, dat het blijft bestaan onder
den veelzeggenden uaum H(elder(s) D(ans)
O(rkest).
Wie nu nog zou willen zoggon, dat
deze radio-avond geen sucoes is geweest,
die is Piet Pessimist in het kwadraat.
NedL Ver. van Huisvrouwen.
Zooals uiib een advertentie ini dit blad
blijkt, zal de firma R. Bakhuis eni Zomen
uit Olst Woensdag 8 Nov„ 's middags 8 uur
em 's avonds 8 uur in heit Ohr. Mll. Tehuis,
Kanaalweg, met de producten uit hare
vleeschwareni- en oonservenfabriek „Olba"
demonstreereni.
Van alles op Vleeechwarengiebled wordt
in deze fabrieken bereid en zal den bezoek
sters niet alleen getoond worden, doch' door
Snoeven kunnen zij zich tevens van kwa-
teit en smaak dier verschillende soepen,
sauseiji en vleeschwarea overtuigen.
Iets nieuws brengt deze firima niet hare
„plats du jouir" tn blik, als b.v. kalfspoulet
met rijst of varkensfilet met groenten e. a.
Ook winterschotiels, b.v. zuurkool met krab
betjes, of hutspot met klapstuk wordt door
deze firma in den handel gebracht. Zoo men
riet, genoeg verscheidenheid! en daarom
zeker een bezoek wel waard
Rectificatie,
In het stuik „Tot Steun" in ons nummer
van Zaterdag is abusievelijk een regel weg
gelaten. Er staat o. a. aan het slot: Zij heeft
een doorloopend' verlangen, en dat is naar
menschen', die zichzelf voor het werk willen
openen; om dit werken mogelijk te maken.
Dit moest rijm: Zij: heeft ©en doorloopend
verlangen, en dat ls naar menschen, die
zichzelf voor dat wenk willen geven, en naar
menschen, die hun beurs willen openen; GR
dat werken mogelijk te maken.
Zie voor het vervolg van Plaatselijk
Nieuws pagina 2 van het 2e Blad
VOORLOOPIG VERSLAG.
Materieel.
Personeel.
verzaoht en geneest men spoedig met
Reorganisatie van het beheer der marine.
Verscheidene leden verklaarden, aangezien bij de behandeling van
de vorige Marinebegrooting geen debat over het algemeen marine-
beleid heeft plaats gehad, zich te moeten voorbehouden, bij de mon
delinge beraadslaging over de onderhavige begrooting ook onder
werpen te bespreken, welke in de bij de vorige begrooting gewisselde
stukken, met inbegrip van den brief van den Minister, dA. Mei 1926,
aan den Voorzitter dezer Kamer, ter sprake zijn gebracht, ook al
mocht daarop in dit Verslag niet uitdrukkelijk worden teruggekomen.
Men meende daarbij evenwel een uitzondering te moeten maken ten
aanzien van de vraagstukken der samenvoeging van de militaire De
partementen en de splitsing der marine in een voor Nederland en een
voor Indië, welke onderwerpen in het Voorloopig Verslag betreffende
de vorige begrooting werden gesproken. Nu de Minister in de Me
morie van Toelichting mededeelt, dat inzake de reorganisatie van de
marine het overleg met Indië is geopend en in de onderwerpelijke be
grooting in geen enkel opzicht is vooruitgeloopen op den uitslag van
dit overleg, en dat evenmin is vooruitgeloopen op de samenvoeging
van de beide Departementen in afwachting van een in bewerking
zijnde interne reorganisatie van het Departement van Marine, achtte
men het beter deze onderwerpen thans buiten beschouwing te laten,
totdat concrete voorstellen ter zake aan de Staten-Generaal zullen zijn
voorgelegd.
Wel wenschten sommige leden de vraag te «tellen, of de voorberei
ding van de reorganisatie van het marinebeheer, waaraan de Minister
nu bezig is en waarmede ook de benoeming van een raad-adviseur in
algemeenen dienst in verband staat, een zoodanige is, dat daarbij niet
alleen formeel, maar ook feitelijk niet op die belde maatregelen wordt
vooruitgeloopen. Zij vreesden namelijk, dat de Minister, die op een
splitsing van onze marine aanstuurt, zich bij de bezuinigingsmaat
regelen, waartoe hij reeds nu aanleiding vindt, van die gedachte niet
geheel zou kunnen losmaken. De versoberingen, die de Minister met
name ten opzichte van de marine in Nederland, blijkens de begrooting,
wil aanbrengen, hadden hen in dit opzicht niet gerustgesteld en zij
zouden die dan ook mede uit dat oogpunt willen toegelicht zien.
In verband met de medodeeling in de Memorie van Toelichting,
dat omtrent de reorganisatie der marine het overieg met Indië is ge
opend, werd gevraagd, of daarbij ook het oordeel van den Volksraad
zal worden ingewonnen.
Dat ten aanzien van de samenvoeging der beide militaire Departe
menten te zijner tijd voorstellen aan de Staten-Generaal zullen worden
ingediend, was door deze leden met eenige verwondering in de Me
morie van Toelichting gelezen, daar immers een wetsontwerp, op die
samenvoeging betrekking hebbende, nog bij de Staten-Generaal aan
hangig is. Dflidt die mededeeling er op, dat de Regeering voornemens
is dat wetsontwerp i» te trekken?
Eindcijfer der begrootingbezuiniging.
Opgemerkt werd, dat In de Memorie van Toelichting nadruk wordt
gelegd op de verschillende reeds door den Minister genomen ver
soberingsmaatregelen, welke ook in het eindcijfer der begrooting tot
uitdrukking komen. Dit heeft er toe geleid, dat deze begrooting
f 3H9 943 laser geraamd ia kunnen wórden dan het voor 1926 toe
gestane bedrag.
Verscheidene leden wilden tliet nalaten hud Ingenomenheid met deze
aanzienlijke daling van het eindcijfer der begrooting uit te spreken.
Waar aan onze Marine, in verband ook met onze beperkte financieele
draagkracht, slechts een bescheiden taak kan worden toebedacht, zag
men daarin een stap in de goede richting. Men hield zich daarbij er
van overtuigd, dat ook de Minister bij zijn bezuinigingsmaatregelen
er van is uitgegaan, dat aan de waarde van de marine als zoodanig
door deze bezuiniging geen afbreuk zal worden gedaan.
Andere leden stonden tegenover deze bezuinigingen vrij sceptisch.
Hoezeer het streven naar beperking der uitgaven ook huns inziens
toejuiching verdient, mag dit streven toch niet gaan ten koste van de
belangen, die de marine heeft te dienen. De goede functionneering der
marine mag er niet door wonden aangetast. Of dit bij de verschillende
bezuinigingen, bij deze begrooting zoo op het materieel als op het
personeel toegepast, voldoende in het oog is gehouden, meenden zij
voorshands te moeten betwijfelen.
Verscheidene andere leden waren van oordeel, dat van een eenigszins
belangrijke bezuiniging op de marine-uitgaven in deze begrooting niet
gesproken kan worden. Wel is door eenige beperking van aanbouw
het eindcijfer der begrooting met eenige millioenen verlaagd, maar
aan het kostbare apparaat der marine in zijn tegenwoordigen vorm
wordt daardoor niet geraakt. Deze leden konden slechts heil verwach
ten van een radicale herziening van de defensiepolitiek In de richting
van geleidelijke ontwapening, welke door de ontwikkeling der inter
nationale verhoudingen mogelijk is geworden. Dat in een tijd, waarin
zoovele sociale nood en op bevrediging wachten, een bedrag van 41
millioen 'sjaars wordt uitgegeven aan een marine, die uit een militair
oogpunt nagenoeg waardeloos is te achten, konden zij niet anders be
schouwen dan als roekelooze verspilling.
Daartegenover werd opgemerkt, dat elk bewijs ontbreekt, dat de
ontwikkeling der internationale verhoudingen geleidelijke ontwapening
althans eenzijdig mogelijk maakt, voorts dat de maritieme weer
baarheid een minstens even groot belang is als het voldoen aan sociale
behoeften, dat de mededeeling omtrent de waardeloosheid der Neder-
landsche marine een bewering is zonder meer, en eindelijk dat de
militaire uitgaven op de onderwerpelijke begrooting niet f 41 millioen,
maar slechts f 341/, millioen bedragen, en slechts ruim f 25 millioen
zonder pensioenen, wachtgelden, enz.
Met betrekking tot den nieuwen aanbouw van materieel werd in de
eerste plaats gevraagd naar de plannen van den Minister inzake den
aanbouw waarvoor op deze begrooting een bedrag als eerste termijn
is uitgetrokken van een onderzeeboot voor den dienst in Neder
land ter vervanging van een der verouderde, die wel spoedig aan den
dienst zullen moeten ontvallen. Het is van beteekenis, welk type 'voor
de nieuwe onderzeeboot zal worden gekozen. De O 2 tot en met O 5
hebben een waterverplaatsing van 150 ton onder water; geleidelijk is
daarna het type vergroot, tot voor de O 9 tot en met O 11 een type
werd gekozen met een waterverplaatsing van 645 ton. Daarmede werd
bereikt, dat de onderzeebooten een grootere werkingssfeer hebben,
zoodat zij langen tijd achtereen in zee kunnen blijven en uit dien
hoofde minder afhankelijk zijn van de vlootsteunpunten, een omstandig
heid ook voor de kustdefensie van groote beteekenis, omdat in oorlogs
tijd het geregeld In- en uitloopen van de zeegaten ernstig kan worden
belemmerd1. Bovendien kunnen de booten van dit type als een waarde
volle reserve voor Indië worden beschouwd, wanneer de internationale
omstandigheden steun van Nederland uit zouden toelaten. Ook met
het oog op eventueele Internationale samenwerking op het gebied der
maritieme middelen, met name bij uitwerking der Volkenbonds
gedachte, waarbij ook wij een aandeel in de gemeenschappelijke strijd
krachten zullen moeten leveren, schijnt de aanschaffing van zeegaand
materieel aangewezen. Gehoopt werd dan ook, dat de Minister ten aan
zien van den aanbouw van een nieuwe onderzeeboot zou voortgaan
op den in den laatsten tijd ingeslagen weg en een type zou kiezen,
minstens gelijkwaardig aan de O 9 tot en met O 11, en ten vollq ge
schikt om ook in Indië gebruikt te worden en zich op eigen kracht
daarheen te begeven.
Bedenking werd door deze leden geopperd tegen de mededeeling
in de Memorie van Toelichting, dat voorshands het aantal onderzee
booten voor Indië niet zal worden uitgebreid, dus voorshands zal wor
den beperkt tot 12.
Verscheidene leden wezen er op, dat er bij de Regeering allengs een
sterke wijziging schijnt te zijn gekomen in de opvatting van de taak,
die dc marine met name in de Indische wateren heeft te vervullen.
De vroegere opvatting, dat de vloot zou dienen tot handhaving van
onze souvereiniteit, hetgeen voor de Indische wateren aldus werd be
grepen, dat den vijand moest worden belet zich met een geringe macht
in de Indische wateren te vestigen en dat de vloot In staat moest zijn
des vijand» transportvloot naar vermogen verliezen toe te brengen en
zijn verbindingen te verstoren, is geheel losgelaten. Daarvoor la ds
plaats kwam de opvatting, dat de vloot een redelijken waarborg tegen
schending der neutraliteit moet geven. Deze „beperkte doelstelling"
voor de Indische marine werd in de Memorie van Antwoord betref
fende de marinebegrooting voor 1926 nader aldus omlijnd, dat in de
Indische wateren de zeemacht beperkt zal moeten blijven tot datgene,
wat onmisbaar is voor de vervulling van de internationale verplich
tingen uit een oogpunt van neutrallteitshandhaving en lidmaatschap
van den Volkenbond.
De hier aan het woord zijnde leden verheugden zich over deze
voortschrijdende opvattingen bij het Departement van Marine omtrent
de taak der vloot in Indië, wijl dit onmiskenbaar gaat in de richting,
die zij voorstaan: afschaffing van marine en vloot In haar huidigen
vorm en instelling van een politievloot in de Indische wateren. Doch
zij betreurden, dat bij de beantwoording van de vraag, hoe de vloot
moet zijn samengesteld, van die voortschrijdende opvattingen niets
tot uitdrukking komt.
Door deze leden werd ook bezwaar gemaakt tegen den aanbouw
van een nieuwe onderzeeboot voor de marine in Nederland. Naar hun
meening behoort dit wapen zoo snel mogelijk uit de samenstelling
der vloot te verdwijnen.
De opvatting, dat het bezit van onderzeebooten, en wel van groot
type, noodig zou zijn met het oog op onze verplichtingen als lid van
den Volkenbond, meenden deze leden, als van volkomen speculatieven
aard, ter zijde te moeten stellen.
Door de leden, die zich met het betoog over eenzijdige maritieme
ontwapening geenszins konden vereenigen, werd hiertegenover opge
merkt, dat ook voor neutrallteitshandhaving of wat op hetzelfde
neerkomt voor handhaving van onze zelfstandigheid, het bezit van
schepen met gevechtskracht noodig ia. Een scheepsmacht bestaande uit
kleine snelvarende schepen zonder gevechtskracht kan daarvoor niet
dienen.
Andere leden verklaarden zich met den aanbouw juist van een
onderzeeboot van klein type wel te kunnen vereenigen, omdat voor de
kustverdediging in ons land in het algemeen klein materieel de voor
keur verdient.
Gevraagd werd naar het voornemen van den Minister inzake den
vliepdienst. Is het juist dat, naar uit deze begrooting schijnt te moeten
worden afgeleid, de rang van onderofficier-vlieger is opgeheven; zoo
ja, op welke gronden?
Rijkswerven.
Van de instelling van 'een commissie, ten einde den Minister van
advies te dienen over een zoo economisch mogelijke werking van de
Rijkswerven, was met belangstelling kennis genomen. De aan de com
missie gestelde vragen schijnen, en te recht, van de noodzakelijkheid
van het behoud van een of meer Rijkswerven uit te gaan; men stelde
intusschen de vraag, of dit voldoende duidelijk tot uitdrukking is ge
komen, en of voorts de samenstelling van de commissie wel een zoo
danige is, dat alle inzichten inzake de defensiebelangen daarin vol
doende tot hun recht kunnen komen. Met name betreurde men, dat
niet ook een directeur van een der Rijkswerven daarin is opgenomen;
gevraagd werd, of de commissie niet alsnog in dien zin kan worden
aangevuld.
Andere leden stelden de vraag, of de Minister bereid is in deze
commissie ook een of meer vertegenwoordiger» van organisaties van
het personeel op te nemen, daar bij de reorganisatie der Rijkswerven
ook personeelsbelangen betrokken zijn. Mocht een zoodanige aanvul
ling der commissie niet meer mogelijk zijn, dan drongen de hier aan
het woord zijnde leden er op aan, dat de commissie de organisaties
van het personeel in staat zou stellen van haar meening omtrent de
aan de orde komende vraagstukken te doen blijken.
ïn de Memorie van Toelichting worden verschillende maatregelen
vermeld1, waardoor de Minister ook op de personeelsuitgaven bezuini
ging heeft verkregen of nog hoopt te verkrijgen.
Als zoodanig wordt in de Memorie van Toelichting in oe eerste
plaat9 genoemd een versobering van het bedrijf der marine in Neder
land, waardoor voor 1927 de sterkte van het beroepspersoneelop circa
250 man minder kan geraamd worden en als gevolg waarvan de Minis
ter rekent op een besparing van 8 ton op het personeel. Te dien aan
zien werd intusschen opgemerkt, dat de vermindering van personeel
in Nederland, ook blijkens de gegevens van den toelichtenden staat,
voor een belangrijk deel een gevolg is van de uitzending van personeel
naar Indië, in verband- met het gereedkomen van met bestemming
voor Indië aangebouwd materieel, zoodat de uitgaven voor dit per
soneel in Indië terugkomen. Men meende derhalve, dat dit geen be
zuiniging kan worden genoemd, doch in hoofdzaak een verplaatsing
van uitgaven, en verzocht dienaangaande nadere inlichtingen.
Voorts wordt in de Memorie van Toelichting aangekondigd de In
diening van een wetsontwerp tot wijziging van de Dienstplichtwet,
waardoor ook kader voor het bemannen van de vloot ln vredestijd
uit militie zal kunnen worden betrokken. Verscheidene leden be
tuigden met dit denkbeeld instemming. Andere leden, hoewel niet
allen het denkbeeld verwerpend, meenden toch bij voorbaat er op te
moeten wijzen, dat men van het op eenigszins belangrijke schaal be
trekken van kader voor de vloot uit de zeemilitie geen te hoog ge
stemde verwachtingen mag koesteren. Hoe stelt de Minister, zoo werd
gevraagd, bij de steeds voorschrijdenda techniek, zich de vorming
uit de zeemilitie voor van korporaals en onderofficieren, die aan
maritiem-technische eischen moeten voldoen? Houdt de Minister er
bij zijn plannen voldoende rekening mede, dat een krachtige kern van
beroepskader in ieder geval onmisbaar zal blijven?
Overigens was met belangstelling kennis genomen van den brief
van den Minister dd. 7 Mei j.1. aan den Voorzitter dezer Kamer en
de daarbij behoorende Memorie, opgenomen in Bijlage B, betreffende
een ontworpen versobering en vereenvoudiging vari de organisatie van
het marinepersoneel in aansluiting aan de denkbeelden der Commissie-
Sluys. Op een nadere toelichting van een en ander verklaarde men
evenwel hoogen prijs te stellen. Men wees er 'op, dat de in bedoelde
Memorie gegeven cijfers op vele punten belangrijk afwijken van de
opgaven van de feitelijke sterkten in de verschillende rangen en stan
den op 1 Januari 1925 en 1 Januari 1926 en van de geraamde sterkte
in 1927.
Sommige leden vroegen zich af, of de Minister in de versobering
van de formatie van de in Nederland dienende marine niet te ver is
gegaan. Men wees op de opheffing van de geneeskundige inspectie
voor de zeemacht. Is de Minister van oordeel, dat onze marine, ook
indien zij één geheel blijft, het zonder een geneeskundige inspectie kan
stellen? Of ligt aan dien maatregel de gedachte ten grondslag, dat de
geneeskundige dienst van het in Nederland verblijvende deel der ma
rine gevoeglijk onder de geneeskundige Inspectie van de landmacht
kan worden geplaatst?
Andere leden meenden, dat een inspectievoor een zoo klein korps
niet noodig is; de chef, van het Marinehospitaal te Willemsoord zal
de gewenschte leiding kunnen geven.
Verscheidene leden merkten op, dat het voor het personeel van groot
belang is, dat de vereenvoudiging en versobering in de samenstel
ling van het personeel, welke de Minister beoogt, plaats vindt op zoo
danige wijze, dat de belangen van het personeel daardoor zoo weinig
mogelijk worden geschaad. Pensionneering van het personeel en vrij
willige beëindiging van de aangegane dienstbetrekking, gepaard met
stopzetting der aanwerving, zijn daarbij de meest voor de hand lig
gende middelen, waardoor de beperking, die de Minister wenscht,
ook stellig is te bereiken.
Sommige leden drongen aan op een verbetering van de wachtgeld
regeling. De thans gemaakte onderscheiding tusschen ontslagenen op
kort en die op lang wachtgeld steunt meende men te zeer op een
splitsing in technisch en niet-tcchnlsch geschoold pendsoneel en op den
diensttijd en houdt niet voldoende rekening met de vraag of de ont
slagene spoedig in de maatschappij een nieuwe betrekking zal kunnen
bekomen. De tijd voor het korte wachtgeld achtte men voor het
marinepersoneel tekort, terwijl anderzijds de bepaling, dat men het
wachtgeld verliest, indien men weigert een aangeboden betrekking te
aanvsardso, waartoe
V