't Juttertje
KERSTNUMMER
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
Een Kerstafspraak.
van VRIJDAG 24 DEC. 1926.
NO. 267 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
®aB)ö5K)<BB)e5)0BO6)06xS6xg5x3sxgs«ex5D> e® ^*®>®?xg6xg5)<36)e6)«e)ae)ae)<fl&<gB>c
|{qg>4aex!jg)Gjgyaffi.^gv^p^gxag>(gc><£0<ag)<agK^<?06XDGaa(Qffa«jpqgififfl(^v^vigviyfiyy^v^pvi
IN DB MENSCHEN EEN
WELBEHAGEN.
Kerstverhaal.
Het was de middag van den eersten
Kerstdag. Een rust en stilte, gelijk anders
alleen op Zondagen gekend word, heersch-
te in da woonkamer van Jan Wouters'
hofstede.
Het feestmaal was afgeloopen; de
knechts en meiden waren óf in het dorp,
èf zaten in het achterhuis van hun rust te
genieten. In een aangrenzend vertrek
werden heerlijke stille toebereidselen ge-
maakt tot het versieren van den kerst
boom. 't Was of iets van de vredestera
ming reeds tvas neergedaald op de aarde.
Uiterlijk stellig, maar wie het ernstig
meent, edscht, dat ook het Innerlijk daar
mede ta overeenstemming is.
Gold1 dit voor onzen, oogonschijriLijk zoo
kalmen 'Jan? Neen. Zijn vrouw had zoo
even een opmerking gemaakt, die zij, juist
op dezon dag, nu op dit uur maar liever
voor zich had moeten houden. Ohl er was
niets onaangenaams gezegd. Op haar sim
pele woorden: „Klaas is weer op het
dorp", had Jan slechts kortaf: „Zoo?" ge
antwoord, meer niet, maar,'t was vol
doende geweest hem inwendig uit zijn
evenwicht te bréngen.
Ziehier het geval:
Jan Wouters was, ais zoovelen klein be
gonnen, om, wat niet altijd gebeurt groot
te eindigen. Klaas was óók klein begon
nen, maar bleef klein, al wilde hij ook
wel anders.
Hun gronden lagen naast elkaar, maar
eerder dan Klaas kon Jan steeds meer
terrein bij koopen, totdat hij het lapje
van Klaas als het "ware ingesloten had.
Vaak genoeg had hij een bod' op Klaas"
grond gedaan, doch deze had steeds ge
weigerd. Toen waren de kleine plagerijen
begonnen. De grensscheiding werd be
schadigd, steeds per ongeluk natuurlijk;
de kindéren van Jan en Klaas vochten
openlijk een twist uit, die bij de mannen
in stilte tot veete-steonming groeide, in
één woord, er begon een gevaarlijke geest
over beide gezinnen te komen, die tot een
uitbarsting moest leiden.
En die kwam. In den vorm van een
domme brute daad van Klaas: hij tracht
te dén hooiberg van Jan in brand te ste
ken. Dat hij tijdig gesnapt werd, was het
geluk voor Jan's boerderij, daar men den
brand nu nog meester kon worden, dooh
voor Klaas het begin van nóg meer ellen
de. Hijzelf moest met de gevangenis ken
nis maken en zijn gezin ondervond er den
terugslag van: slechts door in een geheel
ander deel van het uitgestrekte dorp te
gaan wonen en door toedoen van mede
lijdende mensohen, wist zijn vrouw hét
hoofd boven water te houden.
Jan klopte zijn pijp uit en liep het erf
op. Hij had geen woord verder gesproken,
maar des te meer gedacht
Zijn vrouw had gediucht spijt van hare
onvoorzichtige woorden, juist op dezen
dag, maar zweeg eveneens. Wie toch reeds
karig is met woorden in het gewone doen,
wordt het dubbel, als het gevoel geen uit
weg meer weet
Jan drentelde wat rond, keek eens over
het hek den weg op, draaide zich terstond
weer om. Er kwam iemand aan, die hij
op dit oogenblik nu juist liever niet sprak.'
Iemand, die denzelfden morgen vanaf den
kansel die al-oude boodschap had verkon
digd', van licht en donker had gesproken,
op liefde-plicht had gewezen en, had hij
het in zijn macht, het „Vrede op Aarde"
wel ieder van zijn mediemenschen had wil
len deelachtig worden.
Maar zoo kwam Jan er niet at Dominee
kende zijn luidjes, en stapte even gewoon
het hek binnen alsof Jan hem hartelijk
had welkom geheeten, inplaats van toe
vallig met den rug naar hem toe, bezig
te zijn met rommel weg te harken, die
heusch had mogen blijven liggen.
„Ik ben blij ,dat ik je even alleen tref,
Jan, ik wou je juist eens wat vragen,
Schijnbaar verrast draaide Jan zich om.
„Dag dominee, komt u binnen." 0
„Nee Jan, we kunnen het hier buiten
veel beter samen afmaken. Hoor eens hier,
ik zal je maar dadelijk op den man af zeg
gen, waar het om gaat: je weet natuurlijk
dat Klaas weer terug is?"
„Ja, mijn vrouw vertelde zoo iets."
„Juist en nu zal ik je eens wat zeggen.
Toen ik je vanmorgen onder mijn gehoor
zag zitten, had ik je wel willen toeroepen:
„Jan, dat je luistert, vind ik heerlijk en
goed van je, maar als je een daad wilde
doen, dan zou het beter van je zijn."'
„Eefi daad' dominee?"
„Jan"en dominee keek hem strak
aan en legde nadruk op ieder woord, Jij
moet Klaas op gang helpen."
Jan keek den spreker 'n poos zwijgend
aan. Toen schudde hij het hoofd.
„Neen, dominee, dat nooit! Dat kan ik
niet, datzou toch te gek zijn, dat
zou.gekkenwerk, dat zou.
Hij kon geen woorden meer vinden.
Wat hem na de woorden van zijn vrouw
heel dien middag al had gehinderd, brak
zich nu een baan in een stijgende woede.
„Nee, dat doe ik niet"
Maar nu liet ook dominee zijn kalme
toon varen.
„Dat doe Jij niet? Dan, Jan, zou ik Je
tot mijn spijt moeten zeggen, dat je be
hoort tot degenen,~die hun overtuiging be
lijden met den mohd, maar niet met het
hart! Bedenk Jan, het is vandaag Kerst
feest heerlijker tijd' voor een goede daad
is niet denkbaar..1
Jan zweeg. Dominee dacht aan al die
heerlijke, diep-ernstige woorden, die hier
meer dan ooit toepasselijk waren. Zou hij
ze uitspreken? Nogmaals keek hij Jan
strak aan.
„Nee, dominee, dat dOe dlat kan ik
niet! Ais die vent niet gesnapt was, als
m'n'huis, misschien mijn vrouw en kinde
ren verbrand waren.
„Dat weet ik, dat weet ik, maar bedenk
ook: „Heb uwe vijanden liet'1
Jan greep weer naar zijn hark.
De hark viel weer tegen de müur. Wou
dominee soms zeggen, dat hij. ...Jan,
schuld had?
Dat was dan toch wel.Maar eer hij
daar wat op zeggen kon, was dominee al
weer het erf afgeloopen, bij het hek
DE HULST.
Tot de planten, die voor Kerstfeest
versiering gebruikt worden, behoort ook
de algemeen verbreide en algemeen be
kende Hulst. Deze altljd-groene struik,
die soms haast tot een boom kan op
groeien ter lengte van 6 8 M., ja zelfs
tot ongeveer 10 M., komt in verschillende
streken op meer hooggelegen gronden
vrij algemeen in ons land voor. Boven
dien vindt men de plant in vele tuinen
en tuintjes als sierstruik aangeplant of
treft men ze hier en daar, als heg aan
geplant aan, zoodat deze stekelige plant
bij niemand een onbekende is. De harde,
leerachtige bladeren vallen voor den
winter niet af, maar blijven, ofschoon ze
wel iets van hare frischheid verliezen,
aan de takken zitten. De vrij dikke opper
huid, die van een tamelijk dikke kurklaag
is voorzien, beperkt zoozeer de verdam
ping, dat het afvallen der bladeren in dit
Êtoval niet hoofdzakelijk is geworden.
>oor de vrij scherpe stekels is de hulst
vrijwel voor aanvallen van de zijde der
dieren gevrijwaard. Opmerkelijk is het,
dat de plant dikwijls in tuinen bladeren
voortbrengt, die minder met stekels bezet
zijn of daarvan soms zelfs geheel vrij
zijn. Het schijnt dan wel of de plant haar
weerbaar karakter onder den invloed der
beschaving eenigszins af wil leggen, als
en weg op,
Hij wist Jan getroffen te hebben, want
evengoed als iedereen in tiet dorp wist
ook hij, hoe zonder de aanhoudende kleine
plagerijen van Jan, Klaas wellicht nooit
tot zijn daad was gekomen.
Het werd donker en kouder; de avond
vieL Jan liep nog geruimen tijd op 'het
erf heen en weer, mompelde telkens wat
voor zich heen en zocht ton slotte de ge
zellige warmte weer op.
Met hem ging de Kerstengel1 raar bin
nen.
Licht, 'warmte, vrooüjkheid vulden die
kamer. De boom straalde in het kaarsen-
licht, kinderstemmen, gelach en een gul
woord weerklonken.
„Waar is Vader naul?"
„Tabak halen?" Vrouw Wouters keek
eens tersluiks in den tabakspot: vol! Nu,
dan nog maar even gewacht
Gelukkig duurde dit voor de kinderen
niet lang: de welbekende stap klonk bui
ten, de klompen werden uitgedaan, de
avond der avonden kon gevierd worden.
Indachtig aan haar onvoorzichtige vraag
des middags, vroeg zijn vrouw ditmaal
niet, waar bij heen geweest was, noch
repte zij van het bezoek van dominee. De
avond ging in een stemming van licht en
vrede voorbij.
Haar zwijgen werd beloond. Toen allen
ter ruste waren en zij zeiven ook hun bed
stede opzochten, zeide Jan, terwijl hij zich
omdraaide: „Ik heb.Klaas.als
knecht aangenomen" eh draaide de lamp
geheel neer.
„Zoo?", zei zijn vrouw en zweeg.
Doch de Kerstengel blies het laatste
walmende kaarsje aan den boom uit en
steeg dankbaar omhoog!
Straatventer (een heer, beladen met
pakjes zijn waar aanbiedend): Ik ben een
wees, mijnheer, heel alleen op de .wereld.
Heer (die inkoopen aan t doen' is voor
't Kerstfeest): Gelukkige kereL
'ing
itte hij even heel kort' en ging verder i vreesde, zij daar niet de vijanden, die haar
in het wild belagen.
Van de 150 soorten is er bij ons slechs
één inheemsch., De vele andere komen
in het Zuiden voor in alle werelddeelen
behalve Australië. Onze Hulst komt voor
van de Kaukasus tot den Himalaya. Langs
den Atlantischen Oceaan vindt men ze van
Portugal en Middel-Span je, door Frankrij k,
België en Nederland, benevens Noord-
Duitschland tot Zuidelijk Noorwegen,
terwijl ook in Engeland zeer veel hulsten
voorkomen. Opmerkelijk is het, dat hij
ontbreekt in Middel- en Oost-Duitschlan<b
Het gebruik van de met groene bladeren
en roode bessen bezette takken voor
versiering in den winter zal zeker reeds
lang hebben bestaan. Daar alles dor en kaal
is, valt zoo'n enkele altijd groene loof
boom ten zeerste op. Wel heeft men dan
sparre- en dennegroen ter versiering,
benevens het groen van andere coniferen,
maar planten met mooie, groene bladeren
ontbreken en in deze leemte voorzien de
hulst en het klimop. Vandaar dus dat
men zeker teri allen tijde bij eenig feest
in den winter takken van hulst ter ver
siering zal hebben gebruikt.
Naar men wil, gebruikten reeds de oude
Romeinen bij hun feesten ln December
ter eere van Saturnus deze takken ter
versiering. Ook schijnt het dikwijls het
gebruik daar te zijn geweest deze takken
bij het gelukwenschen in de hand te
dragen, evenals men dat in Frankrijk
met Nieuwjaar b.v. met takken van den
Mistel doet. De eerste Christenen schijnen
dit gebruik te hebben overgenomen. Zjj
sierden er zich mee, om hen niet van
hunne vijanden te doen onderkennen.
Wellicht heeft later het versieren met
de takken met doornige bladeren en
bloedroode bessen voor hen een geheel
andere beteekenis gekregen, als herinne
ring aan het bloed van den Heiland en
aan zijn Doornenkroon. In elk geval is
het zeker, dat de naam >Christdorn« in
sommige streken van Duitschland nog
voor de plant gebezigd, een herinnering
aan dat gebruik geeft.
Ook ln Engeland bezigt men met Kerst
tijd Hulst als versiering. De deuren wor
den er mee getooid, terwijl men bovendien
allerlei eetwaren er mede versiert.
Volgens de legende zou de Hulst Juist
aan de Kruisiging van Jezus zijn ontstaan
hebben te danken en dus een zeer ge
paste versiering op het Geboortefeesi
van den Heiland zijn. De palm n.1., waar
van men bij den Intocht van Jezus twijgen
had afgesneden, .kreeg direct bij het
vernemen van het schrikkelijke:Kruisigt
heml* doornen en sedert dien tijd is hij
altijd groen gebleven, aldus de sage. De
Duitsche naam »Stechpalme« herinnert
zeker ook nog aan die legende, waar men
de plant overigens toch zeker geen ver
wantschap met een palm zal kunnen
toezeggen.
In de meeste gevallen komt de Hulst
bij ons niet anders dan als struik voor.
Het schijnt ook wel bij den langzamen
groei, dat hij een vrij hoogen ouderdom
moet bereiken, om tot een fatsoenlijken
boom op te kunnen groeien. Naar men
wil is daar minstens 80 jaar voor noodig.
Het hout van den Hulst bezit betrek
kelijk weinig waarde. Voor houtsnijwerk
en dergelijke fijne bewerking is het echter
zeer geschikt. Ook voor kammen van
houten raderen wordt het yel gebruikt,
vooral omdat het zoo fraai glad afsnijdt.
De struik bloeit in Mei en Juni met
talrijke, weinig opvallende, kleine
bloempjes, waaruit de talrijke roode bes
sen ontstaan, waarmede de boom ln den
winter zoo fraai getooid is.
Deze bessen zijn vooral in een schralen
tijd een kostelijk voedsel voor vele lijsters.
Wij kennen een dergelijke boom, waar
de lijsters eiken winter als er sneeuw is
op af komen, ook al zijn er daar op een
uur in don omtrek op andere tijden van
het jaar nooit lijsters te zien. Blijkbaar
kennen zij den boom van vroeger en
weten zij den weg er heen gauw te vinden.
Iedere vogelvriend moest eigenlijk een
of meer van deze struiken in zijn tuin
hebben, hij kon telkens in den winter
het kostelijk genot hebben daar verschil
lende lijstersoörten rondom den disch
geschaard te zien. En tevens kon hij op
het Kerstfeest er zijn woning mee jrer-
sieren.
VISCHLIEFHEBBERS.
Vischvrouw: 'n Mooi zoodje, moeder,
voor de Kerstdagen
.Visch? O nee. Die bokkings zijn ge
rookt en die kabeljauw is doorgesneden.
En me man wil niet hebben dat ik dooie
visch koop I
Naar het Engeisch.
Toen juffrouw Penelope Warden, de
oudtante van Penelope Warden, haar
nichtje uitnoodigde, om de Kerstdagen
b}j haar te komen doorbrengen, was de
heele familie hierover wel wat verbaasd.
Het was algemeen bekend, dat de oude
dame nooit van te voren eenigè notitie
van haar achternichtje had genomen,
behalve dat zij haar op het doopfeest,
nu twintig jaar geleden, dien leelijken
zilveren beker had gegeven, die geen
andere aantrekkelijkheid bezat, dan dat
hij een familiestuk was.
»En ik ga er toch niet heenzei Pene
lope tot hadr broers en zusters. Maar
tegenover haar ouders durfde zij deze
woorden niet herhalen en het einde was,
dat zij tóch ging.
•Als het maar moet, dan gaat alles*,
sprak haar moeder, met het oog op den
rijkdom van juffrouw Warden. De jonge
Penelope ging dus, terwijl zij in stilte
treurde over haar bedorven Kerstfeest.
^Sfa een lange, koude reis was zij ein
delijk op de plaats van haar bestemming,
en, toen zij het breede bordes van haar
tante's huis beklom, vond zij dit het som
berste, onge.'elligste huis, dat zij ooit
gezien had I Een paar minuten later stond
zij tegenover haar oudtante en vond, dat
die precies bij het huis paste. Juffrouw
Warden was al heel oud, maar zag er,
voor haar leeftijd, nog kras uit. Haar
haar was sneeuwwit; haar oogendonker
ên scherp, „juist of ze je dóór en dóór
keek I" vond Penelope. Zij voelde een
rilling over zich gaan, als zij er aan
dacht, hoe z}j haar Kerstmis in dit som
bere huis en in het gezelschap van die
oude, droefgeestige vrouw zou door
brengen J
Daar zij echter een opgeruimde natuur
bezat, trachtte zjj er uit te zien, of zij
zich heel gelukkig voelde, bracht tante
de hartelijke groeten van haar ouders
over en vertelde allerlei van hen, waarin
de oude dame echter maar matig belang
scheen te stellen. Eindelijk kon zij naar
haar kamer gaan, om zich te kleeden
voor het diner. Dit deed zij altijd heel
langzaam, zoodat de gong al weerklonk,
toen zij nog niet geheel klaar was.
Haastig lisp zij door ds langs gangen,
terwijl zij zich volstrekt niet kon herin
neren, welke van de vele deuren naar
den salon leidde. Eindelijk zag zij in de
verte een lichtstraal vallen door een ge
opende deur. Zoodra zij in het midden
van. de kamer stond, begreep zij twee
dingenhaar tante was er niet en zij
was niet in den salon. Juist wilde zij het
vertrek weer verlaten, toen haar aandacht
getrokken werd door een levensgroot
portret, dat boven den schoorsteenmantel
hing.
Er hing maar één lamp in het groote
vertrek, maar het leek Penelope, of al
het licht zich op dat portret hadsamen-
getrokken. Het stelde een jongen man
voor, in den bloei van zijn leven, en het
jonge meisje kon er haar oogen niet af
houden.
»Wat een knappe, man i Wie zou dat
zijn dacht zij.
Toen zij de kamer doorging, om de
schilderij van dichterbij te bezien, was zij
eenigszins teleurgesteld, toen zij bemerk
te, dat de snit van zijn jas, de knoopen
en de kraag er op wezen, dat hij tot een
voorbijgegaan geslacht behoorde; dat hij
waarschijnlijk een tijdgenoot van haar
oudtante was.
»Hoe jammer I« zuchtte zij. »Ik wou,
dat ik hem gekend had. Dan. was hij mis
schien hier gekomen, om Kerstmis te
vieren met tante Penelope en mij I*
Zij bloosde bij die laatste woorden en
was blij, dat hij haar niet kon zien en
hooren. Opeens bedacht zij zich, dat tante
al lang op haar moest wachtenzij ver
liet haastig het vertrek, om naar den
salon te zoeken. Daar zag zij tante's oude
kamenier, juffrouw Whithers, die haar al
bij het uitpakken van haar koffer gehol
pen had. Zij leek Penelope meegaander
van aard, dan haar tante en de overige
bedienden.
»Ik heb al geprobeerd, den salon terug
te vinden. Omdat er hier licht brandde,
dacht ik, dat dit de kamer was. Wilt u
mij misschien den weg wijzen Ik ben
laat voor het diner*.
•Ja, u bent laat*, klonk het kalme ant
woord, »en de juffrouw kan wachten niet
uitstaan. Zij is al in de eetkamer. Ik zal
er u den weg heen wijzen*.
Penelope bleef nog even op den drem
pel staan en wees naar het portret.
•Wie is dat?* vroeg zij.
»Dat ismompelde juffrouw Whl-
thsrs, haastig voortloopend, >dat is
mijnheer Ohestor. Maar laten wij gauw
verder gaan. Uw tante vindt wachten
heel vervelend*.
Penelope's nieuwsgierigheid w"fcs gaande
gemaakt. Wie was mijnheer Chester En
waarom was juffrouw Whithers zoo terug
houdend met haar mededeelingen Want
Penelope's fijn gehoor had de verande
ring in haar stem wel opgemerkt, toen
zij over mijnheer Ohester sprak.
Zwijgend liepen zij de trap af en voorbij
verscheiden gangen, tot zij aan een open
deur kwamen, die toegang tot de eetzaal
gaf.
•Als ik was, juffrouw*, sprak juffrouw
Whithers zachtjes, »zou ik er niet over
spreken, dat u bij vergissing in de zit
kamer bent binnengegaan en dat portret
gezien hebt. Dat is haar bijzondere ka
mer, waar ze zelden of nooit iemand bin
nenlaat. Ik begrijp niet, hoe de deur
openkwam*.
Penelope beloofde, niets te zeggen, en
ging met een opgewekt gezicht het ver
trek binnen. Maar zelfs terwijl zij zich
herhaaldelijk verontschuldigde over haar
telaat-komen, dacht zij»Er is hier iets
geheimzinnig# en ik geloof, dat dit in
verband staat met mijnheer Chester*
•Aan dezen kant Penelope, niet aan
dien*, zei haar oudtante en wees naar
de andere zijde van de tafel. Toen zag
Penelope pas, flat de tafel voor drie ge
dekt stond/
Nu, dln is het zoo erg niet, dat ik te
laat ben*, dacht het jonge meisje, »er
moet nog een gast komen*.
De derde plaats bleef echter onbezet;
de oude dame sprak er met geen enkel
woord over, wie de verwachte gast zou
zijn, of gaf haar verwondering over zijn
lang wegblijven te kennen.
Penelope vroeg niets, zoodat de maal
tijd vrijwel zwijgende voorbijging. De
leege plaats begon haar zenuwachtig te
maken, vooral, als zij op de handelwijze
van den ouden bottelier lette. Hij naderde
namelijk den stoel, met iederen schotel,
alsof er iemand zat, en legde er een portie
van alle spijzen op; zelfs schonk hij het
glas in.
•De verwachte gast moet zeker nu
spoedig komen*, dacht Penelop? bij zich-
zelve. Maar, als dat niet gauw gebeurt,
zal hij het eten erg koud vinden I*
Aan het slot van iederen gang nam de
bottelier het bord weg en verving het
deer een eehoem.
•Als dat zoo langer voortgaat, word ik
nog krankzinnig 1* peinsde Penelope, ter
wijl zij er zich over verwonderde, dat
haar oude tante geen verklaring van die
zonderlinge handelwijze gaf.
Eindelijk was het diner klaar en het
jonge meisje was blij, dat haar gastvrouw
het sein tot opstaan gaf. In het voorbij
gaan hoorde ze haar tot den botteliér
spreken.
•Mijnheer Chester komt vanavond niet,
Graham, maar ik verwacht hem morgen*
Penelope schrikte even bij het hooren
van dien naammijnheer Chester, dat
was dus het origineel van het portret,
dat zij bij vergissing gezien had 1 Even
dacht zij met genbegen aan zijn lachende,
vroolijke oogen en zijn donker haar. Toen
onderdrukte zij een zucht: hoe dwaas
van haarl Het origineel van dat portret
moet nu al een heel oude man zijn.
Dien Kerstavond leek Penelope de lang
ste toe, dien zij ooit had bijgewoondzij
zat met een boek in een gemakkelijken
stoel en wisselde geen tien woorden, al
dien tijd. Ze was dan ook blij, toen de
oude dame het-sein gaf, zich ter ruste
te begeven.
•Ik zou wel eens willen weten, waarom
mijnheer Chester niet is gekomen, terwijl
hij toch verwacht werd en waarom Tante
er volstrekt niet verbaasd ov.er was. Ik
zal het juffrouw Whithers bij gelegen
heid eens vragen*, dacht Penelope, ter
wijl ze naar haar kamer ging.
Die gelegenheid deed zich voor, toen
de gedienstige den volgenden morgen
haar kamer binnenkwam, om haar te
helpen bij het toilet, zoodat zij niet zoo
laat aan het ontbijt zou zijn, als den vo-
rigen avond aan het di»er.
•Zeg, kunt u mij niet eens alles over
mijnheer Chester vertellen vroeg het
jonge meisje. >Gisteren hoorde ik juf
frouw Warden zeggen, dat hij misschien
vandaag zou komen en zij vond het blijk
baar volstrekt niet erg, dat hij niet aan
het diner verschenen was*.
De kamenier aarzelde even en besloot
toen te spreken.
»Ik geloof, dat de juffrouw er te zeer
aan gewend is, dat hij niet komt*, ant
woordde zij.
•Komt hij dan dikwijls niet, als hij
verwacht wordt?*
<Hlj is nog nooit gekomen, wanneer
hij verwaeht wordt. Elk jaar wordt hij
op Keretevend rerwaekt u al vijftig Jaar
lang is hij weggebleven op dien avond*.
•Vijftig jaar weggebleven I Hoe bedoel
je dat
•Er is eigenlijk niet veel te vertellen,
juffrouw*, was het antwoord. Ik kwam
veertig jaar geleden hier en toen was
het al zoo. GrAham was hier, toen het
pas begon*.
•Maar wat begon er vijftig Jaar gele
den
•Het wachten op het bezoek van mijn
heer Ohester óp Kerstavond. Meer dan
vijftig jaar geleden was juffrouw Warden
met mijnheer Chester verloofd. Zij moet
een heel mooi meisje zijn geweest en
heel vroolijk ook. Veel kan ik er u niet
van vertellen en niemand weet eigenlijk,
waarom er niets van het huwelijk ge
worden is. Maar mijnheer Chester was
misschien, zooals de meeste heeren, niet
erg trouw, maar dat weet ik ook niet*.
•Toch schijnen ze nu weer goede vrien
den te zjjn, want hij wordt toch altijd op
Kerstavond ve/wacht, of op een anderen
tjjd. Tante moet hem dus wel vergeven
hebben*.
•En toch heeft zij al die jaren niets
van hem gehoord of gezien*, sprak juf
frouw Whithers. »Ze moet dus wel heel
veel van hem gehouden hebben*.
•Waarom wordt hij juist altijd op Kerst
avond verwacht vroeg Penelope.
•Ik heb hooren zeggen, dat mijnheer
Chester zijn verloofde vertelde, dat hij
voor zaken op reis moest, maar dat hij
op Kerstavond terug zou zjjn. Graham
heeft mij wel eens verteld, dat hij hem,
tot de juffrouw, bij het afscheid nemen
heeft hooren zeggen»Verwacht mij. op
Kerstavond, en als ik er dan niet ben,
kom ik in den logp van den volgenden
dag*. Dat is alles, wat ik weet en
sedert dien wacht de juffrouw steeds op
hem*.
•Is hij ooit weer in Engeland terug
geweest
•Neenvoor zoover we weten. Niemand,
zelfs zijn beste vrienden niet, hebben
ooit meer iets van hem gehoord*.
•En het portret?* vroeg het jonge
meisje.
•Dat is geschilderd in den tijd, dat hij
zoo druk bij haar kwam, de arme ziel.
De gedachte, dat hij werkelijk op Kerst-
avond zal terugkomen, heeft hoe* langer
hoe meer bij haar post gevat*, voegde
Juffrouw Whithers er zuchtend san toe.
»In k»t begin beeft ijj wieaebien niet
„Klaas -weer op het dorp," dat beteeken-
de voor hem en alle anderen van de
plaats, dé herinnering wakker roepen,
aan hetgeen een groot jaar geleden ge
beurd was, aan feiten die in een eóge be-
sloten dorpsgemeenschap zwaar wegen en
-van mond tot mond gaan.
„En bedenk ook, Jan: „wie uwer zonder
zonde is.
„Even naar het dorp, hij moest tabak
halen."