't Juttertje KERSTNUMMER Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, Een Kerstafspraak. van VRIJDAG 24 DEC. 1926. NO. 267 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) ®aB)ö5K)<BB)e5)0BO6)06xS6xg5x3sxgs«ex5D> e® ^*®>®?xg6xg5)<36)e6)«e)ae)ae)<fl&<gB>c |{qg>4aex!jg)Gjgyaffi.^gv^p^gxag>(gc><£0<ag)<agK^<?06XDGaa(Qffa«jpqgififfl(^v^vigviyfiyy^v^pvi IN DB MENSCHEN EEN WELBEHAGEN. Kerstverhaal. Het was de middag van den eersten Kerstdag. Een rust en stilte, gelijk anders alleen op Zondagen gekend word, heersch- te in da woonkamer van Jan Wouters' hofstede. Het feestmaal was afgeloopen; de knechts en meiden waren óf in het dorp, èf zaten in het achterhuis van hun rust te genieten. In een aangrenzend vertrek werden heerlijke stille toebereidselen ge- maakt tot het versieren van den kerst boom. 't Was of iets van de vredestera ming reeds tvas neergedaald op de aarde. Uiterlijk stellig, maar wie het ernstig meent, edscht, dat ook het Innerlijk daar mede ta overeenstemming is. Gold1 dit voor onzen, oogonschijriLijk zoo kalmen 'Jan? Neen. Zijn vrouw had zoo even een opmerking gemaakt, die zij, juist op dezon dag, nu op dit uur maar liever voor zich had moeten houden. Ohl er was niets onaangenaams gezegd. Op haar sim pele woorden: „Klaas is weer op het dorp", had Jan slechts kortaf: „Zoo?" ge antwoord, meer niet, maar,'t was vol doende geweest hem inwendig uit zijn evenwicht te bréngen. Ziehier het geval: Jan Wouters was, ais zoovelen klein be gonnen, om, wat niet altijd gebeurt groot te eindigen. Klaas was óók klein begon nen, maar bleef klein, al wilde hij ook wel anders. Hun gronden lagen naast elkaar, maar eerder dan Klaas kon Jan steeds meer terrein bij koopen, totdat hij het lapje van Klaas als het "ware ingesloten had. Vaak genoeg had hij een bod' op Klaas" grond gedaan, doch deze had steeds ge weigerd. Toen waren de kleine plagerijen begonnen. De grensscheiding werd be schadigd, steeds per ongeluk natuurlijk; de kindéren van Jan en Klaas vochten openlijk een twist uit, die bij de mannen in stilte tot veete-steonming groeide, in één woord, er begon een gevaarlijke geest over beide gezinnen te komen, die tot een uitbarsting moest leiden. En die kwam. In den vorm van een domme brute daad van Klaas: hij tracht te dén hooiberg van Jan in brand te ste ken. Dat hij tijdig gesnapt werd, was het geluk voor Jan's boerderij, daar men den brand nu nog meester kon worden, dooh voor Klaas het begin van nóg meer ellen de. Hijzelf moest met de gevangenis ken nis maken en zijn gezin ondervond er den terugslag van: slechts door in een geheel ander deel van het uitgestrekte dorp te gaan wonen en door toedoen van mede lijdende mensohen, wist zijn vrouw hét hoofd boven water te houden. Jan klopte zijn pijp uit en liep het erf op. Hij had geen woord verder gesproken, maar des te meer gedacht Zijn vrouw had gediucht spijt van hare onvoorzichtige woorden, juist op dezen dag, maar zweeg eveneens. Wie toch reeds karig is met woorden in het gewone doen, wordt het dubbel, als het gevoel geen uit weg meer weet Jan drentelde wat rond, keek eens over het hek den weg op, draaide zich terstond weer om. Er kwam iemand aan, die hij op dit oogenblik nu juist liever niet sprak.' Iemand, die denzelfden morgen vanaf den kansel die al-oude boodschap had verkon digd', van licht en donker had gesproken, op liefde-plicht had gewezen en, had hij het in zijn macht, het „Vrede op Aarde" wel ieder van zijn mediemenschen had wil len deelachtig worden. Maar zoo kwam Jan er niet at Dominee kende zijn luidjes, en stapte even gewoon het hek binnen alsof Jan hem hartelijk had welkom geheeten, inplaats van toe vallig met den rug naar hem toe, bezig te zijn met rommel weg te harken, die heusch had mogen blijven liggen. „Ik ben blij ,dat ik je even alleen tref, Jan, ik wou je juist eens wat vragen, Schijnbaar verrast draaide Jan zich om. „Dag dominee, komt u binnen." 0 „Nee Jan, we kunnen het hier buiten veel beter samen afmaken. Hoor eens hier, ik zal je maar dadelijk op den man af zeg gen, waar het om gaat: je weet natuurlijk dat Klaas weer terug is?" „Ja, mijn vrouw vertelde zoo iets." „Juist en nu zal ik je eens wat zeggen. Toen ik je vanmorgen onder mijn gehoor zag zitten, had ik je wel willen toeroepen: „Jan, dat je luistert, vind ik heerlijk en goed van je, maar als je een daad wilde doen, dan zou het beter van je zijn."' „Eefi daad' dominee?" „Jan"en dominee keek hem strak aan en legde nadruk op ieder woord, Jij moet Klaas op gang helpen." Jan keek den spreker 'n poos zwijgend aan. Toen schudde hij het hoofd. „Neen, dominee, dat nooit! Dat kan ik niet, datzou toch te gek zijn, dat zou.gekkenwerk, dat zou. Hij kon geen woorden meer vinden. Wat hem na de woorden van zijn vrouw heel dien middag al had gehinderd, brak zich nu een baan in een stijgende woede. „Nee, dat doe ik niet" Maar nu liet ook dominee zijn kalme toon varen. „Dat doe Jij niet? Dan, Jan, zou ik Je tot mijn spijt moeten zeggen, dat je be hoort tot degenen,~die hun overtuiging be lijden met den mohd, maar niet met het hart! Bedenk Jan, het is vandaag Kerst feest heerlijker tijd' voor een goede daad is niet denkbaar..1 Jan zweeg. Dominee dacht aan al die heerlijke, diep-ernstige woorden, die hier meer dan ooit toepasselijk waren. Zou hij ze uitspreken? Nogmaals keek hij Jan strak aan. „Nee, dominee, dat dOe dlat kan ik niet! Ais die vent niet gesnapt was, als m'n'huis, misschien mijn vrouw en kinde ren verbrand waren. „Dat weet ik, dat weet ik, maar bedenk ook: „Heb uwe vijanden liet'1 Jan greep weer naar zijn hark. De hark viel weer tegen de müur. Wou dominee soms zeggen, dat hij. ...Jan, schuld had? Dat was dan toch wel.Maar eer hij daar wat op zeggen kon, was dominee al weer het erf afgeloopen, bij het hek DE HULST. Tot de planten, die voor Kerstfeest versiering gebruikt worden, behoort ook de algemeen verbreide en algemeen be kende Hulst. Deze altljd-groene struik, die soms haast tot een boom kan op groeien ter lengte van 6 8 M., ja zelfs tot ongeveer 10 M., komt in verschillende streken op meer hooggelegen gronden vrij algemeen in ons land voor. Boven dien vindt men de plant in vele tuinen en tuintjes als sierstruik aangeplant of treft men ze hier en daar, als heg aan geplant aan, zoodat deze stekelige plant bij niemand een onbekende is. De harde, leerachtige bladeren vallen voor den winter niet af, maar blijven, ofschoon ze wel iets van hare frischheid verliezen, aan de takken zitten. De vrij dikke opper huid, die van een tamelijk dikke kurklaag is voorzien, beperkt zoozeer de verdam ping, dat het afvallen der bladeren in dit Êtoval niet hoofdzakelijk is geworden. >oor de vrij scherpe stekels is de hulst vrijwel voor aanvallen van de zijde der dieren gevrijwaard. Opmerkelijk is het, dat de plant dikwijls in tuinen bladeren voortbrengt, die minder met stekels bezet zijn of daarvan soms zelfs geheel vrij zijn. Het schijnt dan wel of de plant haar weerbaar karakter onder den invloed der beschaving eenigszins af wil leggen, als en weg op, Hij wist Jan getroffen te hebben, want evengoed als iedereen in tiet dorp wist ook hij, hoe zonder de aanhoudende kleine plagerijen van Jan, Klaas wellicht nooit tot zijn daad was gekomen. Het werd donker en kouder; de avond vieL Jan liep nog geruimen tijd op 'het erf heen en weer, mompelde telkens wat voor zich heen en zocht ton slotte de ge zellige warmte weer op. Met hem ging de Kerstengel1 raar bin nen. Licht, 'warmte, vrooüjkheid vulden die kamer. De boom straalde in het kaarsen- licht, kinderstemmen, gelach en een gul woord weerklonken. „Waar is Vader naul?" „Tabak halen?" Vrouw Wouters keek eens tersluiks in den tabakspot: vol! Nu, dan nog maar even gewacht Gelukkig duurde dit voor de kinderen niet lang: de welbekende stap klonk bui ten, de klompen werden uitgedaan, de avond der avonden kon gevierd worden. Indachtig aan haar onvoorzichtige vraag des middags, vroeg zijn vrouw ditmaal niet, waar bij heen geweest was, noch repte zij van het bezoek van dominee. De avond ging in een stemming van licht en vrede voorbij. Haar zwijgen werd beloond. Toen allen ter ruste waren en zij zeiven ook hun bed stede opzochten, zeide Jan, terwijl hij zich omdraaide: „Ik heb.Klaas.als knecht aangenomen" eh draaide de lamp geheel neer. „Zoo?", zei zijn vrouw en zweeg. Doch de Kerstengel blies het laatste walmende kaarsje aan den boom uit en steeg dankbaar omhoog! Straatventer (een heer, beladen met pakjes zijn waar aanbiedend): Ik ben een wees, mijnheer, heel alleen op de .wereld. Heer (die inkoopen aan t doen' is voor 't Kerstfeest): Gelukkige kereL 'ing itte hij even heel kort' en ging verder i vreesde, zij daar niet de vijanden, die haar in het wild belagen. Van de 150 soorten is er bij ons slechs één inheemsch., De vele andere komen in het Zuiden voor in alle werelddeelen behalve Australië. Onze Hulst komt voor van de Kaukasus tot den Himalaya. Langs den Atlantischen Oceaan vindt men ze van Portugal en Middel-Span je, door Frankrij k, België en Nederland, benevens Noord- Duitschland tot Zuidelijk Noorwegen, terwijl ook in Engeland zeer veel hulsten voorkomen. Opmerkelijk is het, dat hij ontbreekt in Middel- en Oost-Duitschlan<b Het gebruik van de met groene bladeren en roode bessen bezette takken voor versiering in den winter zal zeker reeds lang hebben bestaan. Daar alles dor en kaal is, valt zoo'n enkele altijd groene loof boom ten zeerste op. Wel heeft men dan sparre- en dennegroen ter versiering, benevens het groen van andere coniferen, maar planten met mooie, groene bladeren ontbreken en in deze leemte voorzien de hulst en het klimop. Vandaar dus dat men zeker teri allen tijde bij eenig feest in den winter takken van hulst ter ver siering zal hebben gebruikt. Naar men wil, gebruikten reeds de oude Romeinen bij hun feesten ln December ter eere van Saturnus deze takken ter versiering. Ook schijnt het dikwijls het gebruik daar te zijn geweest deze takken bij het gelukwenschen in de hand te dragen, evenals men dat in Frankrijk met Nieuwjaar b.v. met takken van den Mistel doet. De eerste Christenen schijnen dit gebruik te hebben overgenomen. Zjj sierden er zich mee, om hen niet van hunne vijanden te doen onderkennen. Wellicht heeft later het versieren met de takken met doornige bladeren en bloedroode bessen voor hen een geheel andere beteekenis gekregen, als herinne ring aan het bloed van den Heiland en aan zijn Doornenkroon. In elk geval is het zeker, dat de naam >Christdorn« in sommige streken van Duitschland nog voor de plant gebezigd, een herinnering aan dat gebruik geeft. Ook ln Engeland bezigt men met Kerst tijd Hulst als versiering. De deuren wor den er mee getooid, terwijl men bovendien allerlei eetwaren er mede versiert. Volgens de legende zou de Hulst Juist aan de Kruisiging van Jezus zijn ontstaan hebben te danken en dus een zeer ge paste versiering op het Geboortefeesi van den Heiland zijn. De palm n.1., waar van men bij den Intocht van Jezus twijgen had afgesneden, .kreeg direct bij het vernemen van het schrikkelijke:Kruisigt heml* doornen en sedert dien tijd is hij altijd groen gebleven, aldus de sage. De Duitsche naam »Stechpalme« herinnert zeker ook nog aan die legende, waar men de plant overigens toch zeker geen ver wantschap met een palm zal kunnen toezeggen. In de meeste gevallen komt de Hulst bij ons niet anders dan als struik voor. Het schijnt ook wel bij den langzamen groei, dat hij een vrij hoogen ouderdom moet bereiken, om tot een fatsoenlijken boom op te kunnen groeien. Naar men wil is daar minstens 80 jaar voor noodig. Het hout van den Hulst bezit betrek kelijk weinig waarde. Voor houtsnijwerk en dergelijke fijne bewerking is het echter zeer geschikt. Ook voor kammen van houten raderen wordt het yel gebruikt, vooral omdat het zoo fraai glad afsnijdt. De struik bloeit in Mei en Juni met talrijke, weinig opvallende, kleine bloempjes, waaruit de talrijke roode bes sen ontstaan, waarmede de boom ln den winter zoo fraai getooid is. Deze bessen zijn vooral in een schralen tijd een kostelijk voedsel voor vele lijsters. Wij kennen een dergelijke boom, waar de lijsters eiken winter als er sneeuw is op af komen, ook al zijn er daar op een uur in don omtrek op andere tijden van het jaar nooit lijsters te zien. Blijkbaar kennen zij den boom van vroeger en weten zij den weg er heen gauw te vinden. Iedere vogelvriend moest eigenlijk een of meer van deze struiken in zijn tuin hebben, hij kon telkens in den winter het kostelijk genot hebben daar verschil lende lijstersoörten rondom den disch geschaard te zien. En tevens kon hij op het Kerstfeest er zijn woning mee jrer- sieren. VISCHLIEFHEBBERS. Vischvrouw: 'n Mooi zoodje, moeder, voor de Kerstdagen .Visch? O nee. Die bokkings zijn ge rookt en die kabeljauw is doorgesneden. En me man wil niet hebben dat ik dooie visch koop I Naar het Engeisch. Toen juffrouw Penelope Warden, de oudtante van Penelope Warden, haar nichtje uitnoodigde, om de Kerstdagen b}j haar te komen doorbrengen, was de heele familie hierover wel wat verbaasd. Het was algemeen bekend, dat de oude dame nooit van te voren eenigè notitie van haar achternichtje had genomen, behalve dat zij haar op het doopfeest, nu twintig jaar geleden, dien leelijken zilveren beker had gegeven, die geen andere aantrekkelijkheid bezat, dan dat hij een familiestuk was. »En ik ga er toch niet heenzei Pene lope tot hadr broers en zusters. Maar tegenover haar ouders durfde zij deze woorden niet herhalen en het einde was, dat zij tóch ging. •Als het maar moet, dan gaat alles*, sprak haar moeder, met het oog op den rijkdom van juffrouw Warden. De jonge Penelope ging dus, terwijl zij in stilte treurde over haar bedorven Kerstfeest. ^Sfa een lange, koude reis was zij ein delijk op de plaats van haar bestemming, en, toen zij het breede bordes van haar tante's huis beklom, vond zij dit het som berste, onge.'elligste huis, dat zij ooit gezien had I Een paar minuten later stond zij tegenover haar oudtante en vond, dat die precies bij het huis paste. Juffrouw Warden was al heel oud, maar zag er, voor haar leeftijd, nog kras uit. Haar haar was sneeuwwit; haar oogendonker ên scherp, „juist of ze je dóór en dóór keek I" vond Penelope. Zij voelde een rilling over zich gaan, als zij er aan dacht, hoe z}j haar Kerstmis in dit som bere huis en in het gezelschap van die oude, droefgeestige vrouw zou door brengen J Daar zij echter een opgeruimde natuur bezat, trachtte zjj er uit te zien, of zij zich heel gelukkig voelde, bracht tante de hartelijke groeten van haar ouders over en vertelde allerlei van hen, waarin de oude dame echter maar matig belang scheen te stellen. Eindelijk kon zij naar haar kamer gaan, om zich te kleeden voor het diner. Dit deed zij altijd heel langzaam, zoodat de gong al weerklonk, toen zij nog niet geheel klaar was. Haastig lisp zij door ds langs gangen, terwijl zij zich volstrekt niet kon herin neren, welke van de vele deuren naar den salon leidde. Eindelijk zag zij in de verte een lichtstraal vallen door een ge opende deur. Zoodra zij in het midden van. de kamer stond, begreep zij twee dingenhaar tante was er niet en zij was niet in den salon. Juist wilde zij het vertrek weer verlaten, toen haar aandacht getrokken werd door een levensgroot portret, dat boven den schoorsteenmantel hing. Er hing maar één lamp in het groote vertrek, maar het leek Penelope, of al het licht zich op dat portret hadsamen- getrokken. Het stelde een jongen man voor, in den bloei van zijn leven, en het jonge meisje kon er haar oogen niet af houden. »Wat een knappe, man i Wie zou dat zijn dacht zij. Toen zij de kamer doorging, om de schilderij van dichterbij te bezien, was zij eenigszins teleurgesteld, toen zij bemerk te, dat de snit van zijn jas, de knoopen en de kraag er op wezen, dat hij tot een voorbijgegaan geslacht behoorde; dat hij waarschijnlijk een tijdgenoot van haar oudtante was. »Hoe jammer I« zuchtte zij. »Ik wou, dat ik hem gekend had. Dan. was hij mis schien hier gekomen, om Kerstmis te vieren met tante Penelope en mij I* Zij bloosde bij die laatste woorden en was blij, dat hij haar niet kon zien en hooren. Opeens bedacht zij zich, dat tante al lang op haar moest wachtenzij ver liet haastig het vertrek, om naar den salon te zoeken. Daar zag zij tante's oude kamenier, juffrouw Whithers, die haar al bij het uitpakken van haar koffer gehol pen had. Zij leek Penelope meegaander van aard, dan haar tante en de overige bedienden. »Ik heb al geprobeerd, den salon terug te vinden. Omdat er hier licht brandde, dacht ik, dat dit de kamer was. Wilt u mij misschien den weg wijzen Ik ben laat voor het diner*. •Ja, u bent laat*, klonk het kalme ant woord, »en de juffrouw kan wachten niet uitstaan. Zij is al in de eetkamer. Ik zal er u den weg heen wijzen*. Penelope bleef nog even op den drem pel staan en wees naar het portret. •Wie is dat?* vroeg zij. »Dat ismompelde juffrouw Whl- thsrs, haastig voortloopend, >dat is mijnheer Ohestor. Maar laten wij gauw verder gaan. Uw tante vindt wachten heel vervelend*. Penelope's nieuwsgierigheid w"fcs gaande gemaakt. Wie was mijnheer Chester En waarom was juffrouw Whithers zoo terug houdend met haar mededeelingen Want Penelope's fijn gehoor had de verande ring in haar stem wel opgemerkt, toen zij over mijnheer Ohester sprak. Zwijgend liepen zij de trap af en voorbij verscheiden gangen, tot zij aan een open deur kwamen, die toegang tot de eetzaal gaf. •Als ik was, juffrouw*, sprak juffrouw Whithers zachtjes, »zou ik er niet over spreken, dat u bij vergissing in de zit kamer bent binnengegaan en dat portret gezien hebt. Dat is haar bijzondere ka mer, waar ze zelden of nooit iemand bin nenlaat. Ik begrijp niet, hoe de deur openkwam*. Penelope beloofde, niets te zeggen, en ging met een opgewekt gezicht het ver trek binnen. Maar zelfs terwijl zij zich herhaaldelijk verontschuldigde over haar telaat-komen, dacht zij»Er is hier iets geheimzinnig# en ik geloof, dat dit in verband staat met mijnheer Chester* •Aan dezen kant Penelope, niet aan dien*, zei haar oudtante en wees naar de andere zijde van de tafel. Toen zag Penelope pas, flat de tafel voor drie ge dekt stond/ Nu, dln is het zoo erg niet, dat ik te laat ben*, dacht het jonge meisje, »er moet nog een gast komen*. De derde plaats bleef echter onbezet; de oude dame sprak er met geen enkel woord over, wie de verwachte gast zou zijn, of gaf haar verwondering over zijn lang wegblijven te kennen. Penelope vroeg niets, zoodat de maal tijd vrijwel zwijgende voorbijging. De leege plaats begon haar zenuwachtig te maken, vooral, als zij op de handelwijze van den ouden bottelier lette. Hij naderde namelijk den stoel, met iederen schotel, alsof er iemand zat, en legde er een portie van alle spijzen op; zelfs schonk hij het glas in. •De verwachte gast moet zeker nu spoedig komen*, dacht Penelop? bij zich- zelve. Maar, als dat niet gauw gebeurt, zal hij het eten erg koud vinden I* Aan het slot van iederen gang nam de bottelier het bord weg en verving het deer een eehoem. •Als dat zoo langer voortgaat, word ik nog krankzinnig 1* peinsde Penelope, ter wijl zij er zich over verwonderde, dat haar oude tante geen verklaring van die zonderlinge handelwijze gaf. Eindelijk was het diner klaar en het jonge meisje was blij, dat haar gastvrouw het sein tot opstaan gaf. In het voorbij gaan hoorde ze haar tot den botteliér spreken. •Mijnheer Chester komt vanavond niet, Graham, maar ik verwacht hem morgen* Penelope schrikte even bij het hooren van dien naammijnheer Chester, dat was dus het origineel van het portret, dat zij bij vergissing gezien had 1 Even dacht zij met genbegen aan zijn lachende, vroolijke oogen en zijn donker haar. Toen onderdrukte zij een zucht: hoe dwaas van haarl Het origineel van dat portret moet nu al een heel oude man zijn. Dien Kerstavond leek Penelope de lang ste toe, dien zij ooit had bijgewoondzij zat met een boek in een gemakkelijken stoel en wisselde geen tien woorden, al dien tijd. Ze was dan ook blij, toen de oude dame het-sein gaf, zich ter ruste te begeven. •Ik zou wel eens willen weten, waarom mijnheer Chester niet is gekomen, terwijl hij toch verwacht werd en waarom Tante er volstrekt niet verbaasd ov.er was. Ik zal het juffrouw Whithers bij gelegen heid eens vragen*, dacht Penelope, ter wijl ze naar haar kamer ging. Die gelegenheid deed zich voor, toen de gedienstige den volgenden morgen haar kamer binnenkwam, om haar te helpen bij het toilet, zoodat zij niet zoo laat aan het ontbijt zou zijn, als den vo- rigen avond aan het di»er. •Zeg, kunt u mij niet eens alles over mijnheer Chester vertellen vroeg het jonge meisje. >Gisteren hoorde ik juf frouw Warden zeggen, dat hij misschien vandaag zou komen en zij vond het blijk baar volstrekt niet erg, dat hij niet aan het diner verschenen was*. De kamenier aarzelde even en besloot toen te spreken. »Ik geloof, dat de juffrouw er te zeer aan gewend is, dat hij niet komt*, ant woordde zij. •Komt hij dan dikwijls niet, als hij verwacht wordt?* <Hlj is nog nooit gekomen, wanneer hij verwaeht wordt. Elk jaar wordt hij op Keretevend rerwaekt u al vijftig Jaar lang is hij weggebleven op dien avond*. •Vijftig jaar weggebleven I Hoe bedoel je dat •Er is eigenlijk niet veel te vertellen, juffrouw*, was het antwoord. Ik kwam veertig jaar geleden hier en toen was het al zoo. GrAham was hier, toen het pas begon*. •Maar wat begon er vijftig Jaar gele den •Het wachten op het bezoek van mijn heer Ohester óp Kerstavond. Meer dan vijftig jaar geleden was juffrouw Warden met mijnheer Chester verloofd. Zij moet een heel mooi meisje zijn geweest en heel vroolijk ook. Veel kan ik er u niet van vertellen en niemand weet eigenlijk, waarom er niets van het huwelijk ge worden is. Maar mijnheer Chester was misschien, zooals de meeste heeren, niet erg trouw, maar dat weet ik ook niet*. •Toch schijnen ze nu weer goede vrien den te zjjn, want hij wordt toch altijd op Kerstavond ve/wacht, of op een anderen tjjd. Tante moet hem dus wel vergeven hebben*. •En toch heeft zij al die jaren niets van hem gehoord of gezien*, sprak juf frouw Whithers. »Ze moet dus wel heel veel van hem gehouden hebben*. •Waarom wordt hij juist altijd op Kerst avond verwacht vroeg Penelope. •Ik heb hooren zeggen, dat mijnheer Chester zijn verloofde vertelde, dat hij voor zaken op reis moest, maar dat hij op Kerstavond terug zou zjjn. Graham heeft mij wel eens verteld, dat hij hem, tot de juffrouw, bij het afscheid nemen heeft hooren zeggen»Verwacht mij. op Kerstavond, en als ik er dan niet ben, kom ik in den logp van den volgenden dag*. Dat is alles, wat ik weet en sedert dien wacht de juffrouw steeds op hem*. •Is hij ooit weer in Engeland terug geweest •Neenvoor zoover we weten. Niemand, zelfs zijn beste vrienden niet, hebben ooit meer iets van hem gehoord*. •En het portret?* vroeg het jonge meisje. •Dat is geschilderd in den tijd, dat hij zoo druk bij haar kwam, de arme ziel. De gedachte, dat hij werkelijk op Kerst- avond zal terugkomen, heeft hoe* langer hoe meer bij haar post gevat*, voegde Juffrouw Whithers er zuchtend san toe. »In k»t begin beeft ijj wieaebien niet „Klaas -weer op het dorp," dat beteeken- de voor hem en alle anderen van de plaats, dé herinnering wakker roepen, aan hetgeen een groot jaar geleden ge beurd was, aan feiten die in een eóge be- sloten dorpsgemeenschap zwaar wegen en -van mond tot mond gaan. „En bedenk ook, Jan: „wie uwer zonder zonde is. „Even naar het dorp, hij moest tabak halen."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1926 | | pagina 11