Praktijk van Helder I POPULAIRE RUBRIEK 1 Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, Zonderlinge lotgevallen in het Dagelijksch leven TOONEEL-CAUSERIETJES. van ZATERDAG 19 FEBR. 1927. HET VOORJAARSGEBEUREN. Het zeevlak was zoo glad als een spiegeld Een flauwe rimpeling van den nog flink doorstaanden. vloed brak In een neerrichel de strakke effenheid. Hoog opdoemend lag Texel Al» op een steenworpafstand zoo helder teekendie de kust zich af. Kneppelerud tegen den vloed kwamen de haringvlotten langs den dijk om, in den daar flauw merkbaren vloed, beter vooruit te komen en langa de neer bij Oostbatterij tr Onrust. den oversteek te maken naar Meit een giervaartje ging het daar den djjk uit, doen de vloed pakte de vletten beet en de mannen hadden een stevlgen ruk om eenigarins hoogte te houden. Ze gingen alszo° n golving gaat van frlschheld en ken het cachet drukt op het Heldersche straatleven aan dien buitenkant. Welk een bron van hoop en verwachting ligt er voor tientallen gezinnen in deze voorjaaravisscherljHoeveel harten en mon den houden zich niet degelijke bezig met dit seizoenbedrytf. Wie zijn oor te luisteren legt in de wij ken, waar de hartaders liggen van dit vlsch- bedrijf, kam het hooren uit de monden van mannen; vrouwen en kinderen hoe het hen allen bezighoudt en hun leven tijdelijk door dringt en beheeracht. Te verwonderen is dat niet, want na de doodschheid van den winten, die alle klein- visscherij bijna stillegt, is de haringvis- scherjji de stuwende kracht, die de sluime rende doofheid doet wegvagen en die fris- sche hoop blaast in de talrijke menigte, die verwacht er een stuk brood aan te kunnen verdienen. Veed dieper nog dan het stuk brood, het welk men aan de haringvlsscherjj denkt te verdienen, Is de beteekenis van het bedrijf, omdat het perst tot aanpakken en arbeid zaamheid en omdat er door al die menachen een krab dwarsweg vooruit Vooral In het begin, toen de stroom de vletten drukte in de richting van het rooip tonnetje bij' dt haven, was het ploeteren om de hoogte van Onrust te houden en allee moesten de man nen erop zetten om niet te veraf te drijven. Je kon merken, dat ze de tanden op elkaar hadden, want niets dan het te- <klak der riemen in de dollen werd gehoord en aan de rugstrekking kon je den, dat er gepeesd werd. Daarna hoonde je weer klanken uit de vlet komen, hetgeen zeker als een bewijs kon worden beschouwd, dat het wat makke lijker werd en dat er overgegaan werd naar den vloed stroom, die bet water den drang gaf langs den Texelschen wal. Het was merkwaardig zoo ver de geluiden wenden overgeplant over het kalme water. Het geluld van de motorboot, die pufte onder de Texelsche kust was zóó duidelijk hoorbaar alsof de boot vlak onder den Hel- derschen zeedijk voer. Na den Oosteiyken bries, die ons wat vorst bracht en waarvan alleen enkele visch- handelaren profiteerden, doordien ze hand karren vol ijs konden laten halen uit de moerasalootjes, had de westenwind weer de opperheerschappij gekregen en had de ha ringen, die opgestopt voor den „drempel" bleven bokken, daarover gedreven en het Marsdiep doorgejaagd. De vangst was plotseling belangrijker ge worden, zoodat er actie was gekomen aan den buitenkant. De baringzegen werden in de vletten geladen en alles werd aan boord gesjouwd om bet bedrijf der haringvis- sehery wederom te gaan uitoefenen. Het voorjaarlijksche stadsbeeld, vooral in Oude Helder en bij de Botbrug, laat zich ook nu weer demonstreeren. Mannen ge schoeid in oliejas en met de groote slob kousen over de broekspijpen stevig staand in soms van stroo voorziene klompen, de hooslaarzen over den schouder en het stik- kenzakje in de hand, staan groepsgewijs op een straathoek, druk pratend of zwijgend filosofeerend het moment wachtend, dat de vletschipper het teeken geeft, dat vletwaarts zal worden getrokken. Elk voorjaar weer treft me dot teekenend beeld van bedrijvigheid, dat voor eenige we- Btcerheld, die noodwendig Is voor elk Indi vidu. dat toch In den grond der zaak arbeid beschouwt als de voornaamste factor, die hem gezond houdt en hem ook het geestelijk evenwicht doet bewaren. In dezen tijd voel Je de klopping van het stoere doorzetten en aanpakken en zie Je de weerspiegeling daarvan In de bevolking, die het nauwst in verband staat met de ha- rlngvisschenij. Meer nog dan een broodwinning is het harlngbedrjjf een aesculaap van den eersten rang die èn lichaam en geest gezond houdt. Ook daarom en vooral misschien daarom kan elk jaar weer met vreugde worden be groet het moment, dat de haringvlotten uit trekken en de mannen kneppedend die vlet ten boegseeren naar Onrust. Good luck, mannen 1 Haar kerkgang. De eerste en de tweede. Over den Zondagmorgen zweefde een zachte glimlach. Een geest van harmonie, vrede en rust lag over het vriendelijke dorp. Langs de zandwegen en over de paden scheen de lieflijke morgenzon en in de weiden naast de eenvoudgie boerenwoningen lag in be haaglijke rust het verzadigde vee. Stilte heersdhte in het dorp. Zondags rust gaf kalme feestwijding in de wonin gen. De jeugdige landbouwer, Hendrik de Witt, liep over zijn erf, behaaglijk zijn pijp rookend, met een zonnig gezicht, in overeenstemming met de hem omringen de natuur. De anders zoo snelle pas van den vlij- tigen landman, was veranderd in een tra gen tred, hier en dalar tot stilstaan «ver gaand, waar een plant of struik de aan dacht trok. Bij de groentebedden bleef hij staan, tot plots zijn oor werd getroffen door het luiden van het kerkklokje: blng, bang; bing, bang. Hij ging naar binnen, waar zijn vrouw tje bezig was, haar kindje te verzorgen. Geertje, de bengel gaat, waarschuwde hij het jonge moedertje. De zielvolle oogen zagen van het kind naar haar man. Met een lichten hoofdknik gaf zo te kennen, dat ze hem begreep. Ze nam haar dochtertje, dat op haar schoot was ingesluimerd, voorzichtig op en legde het in haar wiegje. Het kleine rozenmondje, maakte nog even een zuigende beweging, een handje werd tot een knuistje gevormd, en toen lag het mollige kindje rustig te slapen in de witte kussens. Moeder spreidde het tul len kleed over het wiegje en verliet de kamer om nu voor zich zelf te zorgen. „De Bengel" had gewaarsohuwd, een uur vóór kerktijd. Gewiohtlger dan anders luidde nu het kleine kerkklokje, 't Was of het alleen zijn blng-bang voor Hendirk de Witt en zijn twintig-jarige vrouw liet hooren. Aan den predikant was een verzoek ge zonden, om een dankgebed voor de eerste oudervreugde in dit jeugdige gezin; en deze gewijde ure in de kerk \yeid dus be schouwd als te zijn een godsdienstoefe ning ter eere van de kleine Marietje de Witt, een bloemenknopje van even drie weken oud. Terwijl Geertje bezig was zich te klee- den, hoorde ze voetstappen op het zand pad naderen. Uit het raam ziende, zag zij haar zuster aankomen, die haar vrien- delijk toeknikte. Haar binnenkomen en morgengroet was even plechtig als feestelijk. „Slaapt het kleintje al?" vroeg haar Zuster. Zij zou op het kindje passen tij dens de afwezigheid van de ouders, en dat maakte haar komst gewichtig. „Ze slaapt lekker," antwoordde de moe der, „en ze zal wel tot twaalf uur door slapen, zooals ze 's morgens altoos doet" Terwijl Hendrik de Witt in zijn Zon- dageehe pak zat te wachten voltooide zijn Geertje haar kleeding. Dat zij in het eenvoudige zwarte kleed met haar neepjesmuts, die een onberispe lijk ovaal gezicht omsloot, er zeer voor naam uitzag, dat wist de eenvoudige Geertje niet. Haar predikant had eens met bewondering tegen zijn vrouw ge zegd: „Wat een vorstelijke houding, wat een voornamen tred heeft dat jonge vrouwtje de Witt, en wat een bezieling ligt op dat mooie, zachte gelaat." Geertje wist niets van dien lof; wist al leen, dat zij gelukkig was ais liefhebbend vrouwtje en jong moedertje; in deze ge lukkige stemming schreed zij naast haar man voort in de richting van de kerk, steeds verder van haar kindje verwijderd, waaraan ze telkens moest denken. ,2ou het wel hlijveri doorslapen?" Zij stelde zich zelf gerustfmet de gedachte: „Het kindje slaapt alludagep zoet; het is gezond, dus waarom no niet?" Een gevoel van berusting beheeracht haar, ook nu, en in een stemming van ge wijde vrede trad ze het kerkgebouw bin nen, waar ze, neergezeten, met een stil len traan, haar gebed opzond. Toen de predikant in het na gebed dankte uit naam van een jongen vader en moeder, voor de oudervreugde, hun geschonken, en bad, dat zij bun kindje mochten leiden tot een gelukkig, liefde rijk lid van de Maatschappij; dat zij de kracht mochten hebben om ondeugden uit te roeien, deugden en godsdienstzin te kweeken, dat hun kindje mocht staan on der Gods bescherming toen werd het Geertje te machtig en kon z]j haar tranen niet meer bedwingen. - Zij voelde zich zoo dankbaar gelukkig; maar ook voelde ze de zwaarte van de moeilijkheden, die haar zouden wachten bij de opvoeding van haar lieveling. Zij bad om kracht om Gods hulp, opdat haar kind zou worden een goed en deugd zaam kind, een waar kind van God. Met haar man keerde zij huiswaarts, ernstig en toch blijde. Beiden prsaken weinig; maar gevoelden des te meer den innigen bandl van liefde en trouw. Thuis gekomen, lag de kleine schat met open oogjes op den schoot van tante Tlne, vredig zuigend op een van haar kleine knuistjes. Moeder nam haar kindje tot zich, hoop vol vertrouwend, dat haar heilige voorne mens tot geluk mochten leiden. Vriendelijke zonnestralen speelden door de ruiten; zonne- en schaduwvlekken zweefden over de paden om het huis; zon- nesohiin was in de harten van het echt paar ae Witt; vriendelijke, koesterende zonneweelde. De predikant had ook gesproken van de stormen des levens, van de teisterende golven, die het levenshuikje soms bedrei gen, van het pal staan by den tegen spoed. Alles in en om het jonge vrouwtje was louter zonneschyn. Zouden ook voor haar de stormen komen?. Lief, jong moedertje. Toen gy, twintig jaren later, weer gehoorzaamdet aan den oproep van het kerkklokje, glngt gy in zwaren rouw, alleen. Uw man en uw lieve eerstgeborene, belden waren u ont vallen. Wat heeft uw zonnig hart geleden onder de levensstormen, die»u zoo wreed teisterden. Hoeveel bloemen der hoop werden er door ontbladertl Toch bleef een bloem krachtig in uw zacht gemoed leven. >Üw geloof hield u staande. Uw gelaat weerkaatste een weergalooze droefheid. Gy zyt geknakt by zooveel leed. En toch ligt over uw zoo innig droevig gezloht een trek van weemoedige berusting, van overgave aan de Almacht, van het „Uw wil geschiede". J. Maat. TOB NOOIT HOEKJE. Het is steeds op-nieuw het oude liedje wy zouden dit of dat wel doen, alsf wij maar den tyd er voor hadden. Wij zouden eeri bezoek brengen of een brief schryven, wij zoudenteen nieuwe arbeid ondernemen, ach wy zouden zooveel doen, mits onze tyd maar niet zoo beperkt| was. Lnton wy Heigeniyk niet dikwerf de mooiste kansen van ons leven ongebruikt voorbij gaan omdat het ons aan tyd ontbreekt om de gelegenheid aan te grypen en te benutten En toch is dit alles maar schyn 1 Zeker, een dag is gauw om voor hem, die hard werkt. Maar in de levens van de meesten onzer zyu de dagen vele en zou er in die veelheid van dagen heel wat meer geproduoeerd kunnen worden dan ge- meeniyk geschiedt. Kykt maar eens naar de levens van de groote mannen der samenleving! Ziet eens wat die geproduoeerd hebben en vergeiykt daar dan eens mede het arm zalige beetje arbeid, dat verrloht wordt door het meerendeel der Heden, die zoo hard roepen,.dat zy geen tyd hebben' om alles te verriohten wat zy wel tot stand zouden wijlen brengen. Neemt eens een leven als dat van Henri Ford, die zelf milloenen verdiende met zyn auto- moblelbedryf en tevens de gemeenschap door zyn arbeid onschatbare diensten bewees. Denkt eens aan Edison en aai} zoovele andere groote Amerikanen. Geeft U eens rekenschup van den stagen arbeid van de groote dichterB, sohryvers en wljs- geeren, waarvan vele geslachten de vruoh- ten hebben geplukt en in ds toekomst nog zullen plukken. En stelt daartegen» over dan eens Uw eigen produotieNa- tuuriyk ls bet niet aan elkeen onzer beschoren om een groot man te zyn. Muar wel kunnen wy allen wat van de groote' inannenJeeren en dat ls, dat een mensohen- leven heusch voldoende tyd biedt om heel wat tot jtand te brengen, onverschlUig op welk terrein van mensoheiyke be moeiing wy onze taak hebben gevonden. Waar het slechts op aankomt is, dat wy een. welbesteed leven lelden, dat wy onzen dag goed gebruiken en geen tijd ver beuzelen met onnutte'dingen. Wy moeten den blik onafgebroken ge richt houden op het voorbeeld van grootor geesten en daaraan de lnspireerenlïe kracht ontleenen, dte ons ln staat zal stellen om ohs eigen leveu ryke vruchten te doen drageii Dr. Jos. de Oock. DE SMOKKELAAR. Toch was 'X drank. In een kleine havenplaats op de Nor- mandische kust. Een matroos heeft een Flnlandachen driemaster verlaten en volgt de kade. Hij draagt een flesch onder den arm, die hy zopeven haastig in oen krant'heeft gerold Een tolbeambte had die beweging van verre gezien. Eh, matroos 1 riep hij hem tpe. Kom eens hier. Wat draag je daar onder je arm? Ik? Niets byzondersl Toch wel! En die flesch dan? De matroos keek bedremmeld. En mag ik dan geen flesch onder mijn arm dragen? vroeg hij. Ah! je weet het niet? Je bent een gladde, jyi Kom eventjes mee naar het bu reau, daar zal men het je vertellen. In het bureau gekomen werd de flesch hem afgenomen. Het was een flesch met breeden hals en van donker-groen glas. Daar hebben vroeger augurkjes in gezeten, sprak de brigadier gewichtig, maar zal ik je vertellen waarmede die flesch nu gevuld is? Hy stak zyn neus b]j de opening en sloot half de oogen: Met brandewyn, riep hy. Man je bent een smokkelaar! 't Kan zyn, bekende de matroos, dat die flesch brandewyn bevat, maar ik wist het niet Wel, Je weet het nul bulderde de bri gadier. E» ik zal 't je bewijzen ook! Hy vulde een glaasje, proefde eventjes en dronk het gansch leeg. En onvervalschtel Puikei riep hy uit. Moet je ook eens proeven, noodigde hy zyn ondergeschikte uit. Ja, of zoo'n brandewyntje fyn was! Ook een luitenant moest proeven en zijn oordeel zeggen, en nog andere tolbeamb ten kwamen er, die de hoedanigheden van het brandewyntje eenig noemden. Zoo raakte de flesch stilletjes aan leeg, totdat een der tolbeambten gewaar werd, dat er nog wat anders in zat dan brande wyn. Eh! Eh! verwonderde hij zich. Daar zit wat' achter? De matroos klopte zich op het voor hoofd. O! dat ik het vergeten kon! riep hy Naar Aanleiding van „De Levende Medusa". door Heit slot, waarover we liever zwijgen Naar alle waarschijnlijkheid zal de feuil leton, die ik de vorige week schreef met «ls onderwerp Oor Hermus, nimmer door Oor Hermus worden gelezen. Dit was heeleanaal niet de bedoel 1 .g en het zal maar goed zijn ook, want hij zou er nau welijks uit wijs worden. Ik schreef voor de losers van den .Jut ter" en ook deze hébben recht op wat dui delijkheid. Daarom acht ik het noodzake lijk eenige oorrectiefoufcen van de vorige week recht te zetten. Of het aan mij ligt of aan den zetter of aan dien oorrector van den .Jutter", zul len we in het midden laten, maar er staan 'n paar gekke dingen in. Dat er staat „vooreers" inplaats van vooreerst, ls van geen beteekenis; zelfs niet „Willem Hujeche" Inplaats van Wil lem Hunsohe. En als Ik schreef: „Ik zou in staat zyn om een opzetteiyk komisch tooneelsbuk voor heim te bewerken" en er komt te staan: „Ik zou ln staat zyn om een opzettelijk komisch voor hem te be werken" dan zal de scherpzinnige lezer deze lacune van het weggev allen tooneel- stuk wel ln gedachte aanvullen. Maar als Ik het 'n einde verder met veel omhaal heb over 'n stelling, die door Her- imna gedemonstreerd wordt, n.1. de stel ling- dat reputatie zoo'n slechte waarde- inei.r geworden is en ik schreef dan in dit verband: „dat we het veiligst doen niet op de reputatie te letten', en daar verschijnt dan ln de krant de regel: dat we het veiligst doen m e t op de reputatie te letten nou, vind ik dat heel mijn zwaar op (te bCDQMh In eUeaai Verzoeke dus vriendelijk aan den lezer om verontschuldiging voor een eventueel gekregen verkeerden indruk 1 De spelers. Behalve door Cor Her-mus wordt door verschillende spelers van de „Speeldoos in de Levende Medusa goed en prettig werk gedaan. In het bijzonder ook door Mevrouw Marie van Westerhoven. Het ls nog altijd 'n lust deze figuur van de oude garde bezig te zien. En niet alleen in haar figuur van slovige huisvrouw van de Oude Zijds Kolk, met 'n straal kin deren. Haar creatie van „Lootjee-houd- ster" in de proloog opgetuigd als 'n fregat in volle zee, is om niet te vergeten. En als ze het aan 't eind van het stuik in deze kwaliteit heeleanaal te pakken heeft gekregen en met haar ïyet van twee hon derd twintig nummers zich alvast ze ker van haar triumf als ze ls in. ibruidstoilet gestoken heeft, dan is het eind ervan weg. •Men moet het gaan zien dat ls «lies. Joh. Kaart Jr. als Pim de verslaggever is ook goed. Vooral voor het dik opgelegd typeerweik. Maar voor my is hy van lang zooveel beteekenis niet als Henmus. Dat blijkt ten volle juist in zyn, wat ik zou iwillen noemen „partioulier" spel. Dan is hy niet bepaald komisch, maar veel meer gemanierd. En het is ook een van zyn grootste gevaren, dat hy hoe langer hoe meer op voorbeeld van zijn directeur in plaats van echt komisch spel een scha kelketting van maniertjes te zien geeft. Wat niet wegneemt, dat ik ze alle drie: Van Kerokhoven, Mien van Kerkohoven Kling en Kaart Jr. in de drie verschil lende scènes van de zg. „Feuilleton" van de Levende Medusa buitengewoon aan- nemeiyk vond. Maar niet ais frwniTih karakterspeler, doch als tvpeur is Kaart het 'best. Daarom slaagde hy als soldaat in de militaire scène, en als Buropeeeche kruier. Maar het allerbest en werkelijk uitnemend was hy als ,Jan Klaassen" in de politieke pop- pefcast. Daar konden noch Hermus noch mevrouw van Westerhoven tegen hem op. Zy bleven houterig doende imenaohen; hij was werkelijk 'n echte Jan Klaassen. En hiermede acht lk voldoende van de hoofdpersonen gereleveerd. De „Brandkast-scène" Er is één scène in de .Levende Medu sa", die in den grond belangrijk is, maar tevens gevaarlijk. Het is de scène van de inbraak op het kantoor van de „Levende Medusa". In deze scène wordt het persoonlek element naar voren gebracht in dezen zin, dat de hoofd-redaoteur van dé Medusa, alias Constant van Kercfchoven, directeur van het geselschap „De Speeldoos", de gelegenheid te baat neemt om zich eens n moment tot het publiek te richtea Niét ais speler, maar in den 'bekenden vorm van „Ie Directeur parlant au Pu blic". Dit is vaker vertoond. En tmen kan er in algemeenen zin het goed recht niet aan ontzeggen. Maar er zyn minstens twee groote ge varen of liever: bezwaren. In de eerste plaats is het algemeene bezwaar, dat hoe vaak men al heeft ge probeerd zich' op deze wyze tegenover de menigte verstaanbaar te maken het nog nimmer iets heeft geholpen. Si de tweede plaats ia er het bezwaar, dat als men op deze wijze uit de cuisine van het leven vertelt, men voor allee de juiste waarheid moet zeggen en niet ln het vuur van zyn overtuiging de dingen ln een eenzijdig verband moet plaatsen en daardoor lichtelijk onwaar zyn. Allebei de bezwaren gelden voor myn gevoel ln deze soène. I De kwestie ls deze: Er komt 'n berichtje op het bureau van de Medusa, dat er ls Ingebroken. En waar blijktf dit te rijn? NA), in het parti oulier kantoor van den directeur van de „Speeldoos". Het 'bericht wordt ons nu niet te lezen gegeven, maar naar den aard van de tegenwoordige Medusa te zien gegeven. We zien het kantoor van van Kerokhoven met 'n loeder van 'n brandkast, plus 'n insluiper, die by z*n dievenlantaarn poagt gemeld loeder te foroeeren. Hy wordt op heeterdaad bet- trapt door den directeur in persoon, na dat hem tot zyn teleurstelling gebleken is, dat de brandkast „lens" is. Zelfs de meest hongerige rat zou er in omkomen. En hiermede is de gelegenheid voor van Karckhoven geschapen. Hy trappeert den inbreker en zoogenaamd met dezen sprekend, creëert 'hy 'n soort Oratio pro domo tegenover het pulbliek en stort z'n hart uil Hy vertelt alle omstandigheden (de ongelukkige, tenminste) waarin hjj als directeur van een tooneelgezelschap ver keert, waarom er geen geld in brandkast is en waarom het er onder de gegeten omstandigheden nimmer in komen zal. En zyn klacht is lang en zyn grieven zyn velen. Maar hier juist steken de twee be zwaren. Niettegenstaande hy ditzelfde nu zoo omendéby zeventig of tachtig malen aan een volle zaal verteld heeft, zal. het geen de minste verandering (laat staan verbe tering) brengen in de werkeiyk beurse plekken van het Hollandsohe tooneel- leven. Zoomin als ooit het lanceeren van politieke of moreede „Toeetandsoènes" in een revue b.v. of het van het tooneel be- oordeeden of becrltdseeren van mistoe standen door middel van levensliedjes of zoo ook maar Iets hebben bygedragen tot verbetering. Al dit gedoe ls aardig, maar om ver schillende redenen doelloos. (Het tweede bezwaar echter ls, dat de verteller lp den regel te zeer hy het geval betrokken ls en dientengevolge (hoewel, te .goeder trouw) niet vrij ls te pleiten van eenzijdigheid. Dat treft ons ook by de redeneering van van Kerokhoven zelfs zoo, dat het gevaarlijk lijkt om er amet hem over te gaan disoussieeren en er maar liever het zwijgen toe te doen. Want wat hy zegt is ln. het algemeen vrij juist, maar de volgorde waarin hy het zegt: de groepeering van rijn argumen ten, waardoor dus de totaal-indruk geves tigd wordt, is volstrekt niet meer juist. Hoe komt dat? Eenvoudig omdat hij ook ongemerkt te eenzijdig is omdat hijzelf te veel by het geval betrokken is en alle schuld zoekt bij de tegenovergestelde partijen, terwijl hijzelf meent van alle schuld aan de misère vrij. te zijn. 'Dat is volstrekt niet waar. Noch in al gemeenen zhv noch in dit byzondere gevaL Maar ik heb my voorgenomen er niet meer van te zeggen. In de .eerste plaats, omdat ik meen, dat HE. tooneelspelers, die de ziekte van ons tooneel ontdekken in 'hun eigen belang ook naór de juiste oorzaken moeten zoeken. En in de tweede plaats omdat ik niet dé kans wil loopen ln het vervolg venstoken te wor den van 'n vrijkaartje. Want daar zou het op ultloopen. Als ik er myn meening over zei zouden de hoeren hoogst vermoedeiyk niet naar me luisteren, mi ij myn meening kwalijk nemen, my ongeiyk geven en me nooit 'n vrijkaartje meer 'beloven. En de zaak zou blijven zooals ze was. Maar dit alleen wil lk tot besluit zeg gen: Van Kerokhoven geeft ln zyn oratio de schuld aan het publiek, aan de ge meente, die hooge ibelastlng heft, aan de weinige smaak voor Kunst, aan den tyd.... enfin: aan alle dingen, behalve aan de mensohen van het Tooneel! En lk voor mij lk zou beginnen met het om te keepen. Als daarmee begonnen werd, dan was de rest allemaal heel waar. Nu deze schakel wordt nagelaten is de rest volstrekt niet waar. En het meest jaonmere is, dat de (be langstellenden dit niet in de allereerste plaats willen inzien. Jammer voor het Tooneel au jammer voor de dramatische Kunst. Maar ik moet er verder over zwjjgeu. V 't Juffertje No. 265 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) Robtnaon. f CAREL J. BRENSA. valt als een oude schuur bij stormweer. Met de heede stelling plus de reputatie erby. Want dat zet de heede verdere schrijverij finaal op «"n kop.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1927 | | pagina 7