Praktijk van Helder
I POPULAIRE RUBRIEK 1
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
Zonderlinge lotgevallen
in het Dagelijksch leven
TOONEEL-CAUSERIETJES.
van ZATERDAG 19 FEBR. 1927.
HET VOORJAARSGEBEUREN.
Het zeevlak was zoo glad als een spiegeld
Een flauwe rimpeling van den nog flink
doorstaanden. vloed brak In een neerrichel
de strakke effenheid.
Hoog opdoemend lag Texel Al» op een
steenworpafstand zoo helder teekendie de
kust zich af.
Kneppelerud tegen den vloed kwamen de
haringvlotten langs den dijk om, in den
daar flauw merkbaren vloed, beter vooruit
te komen en langa de neer bij Oostbatterij
tr Onrust.
den oversteek te maken naar
Meit een giervaartje ging het daar den
djjk uit, doen de vloed pakte de vletten beet
en de mannen hadden een stevlgen ruk om
eenigarins hoogte te houden. Ze gingen alszo° n golving gaat van frlschheld en
ken het cachet drukt op het Heldersche
straatleven aan dien buitenkant.
Welk een bron van hoop en verwachting
ligt er voor tientallen gezinnen in deze
voorjaaravisscherljHoeveel harten en mon
den houden zich niet degelijke bezig met dit
seizoenbedrytf.
Wie zijn oor te luisteren legt in de wij
ken, waar de hartaders liggen van dit vlsch-
bedrijf, kam het hooren uit de monden van
mannen; vrouwen en kinderen hoe het hen
allen bezighoudt en hun leven tijdelijk door
dringt en beheeracht.
Te verwonderen is dat niet, want na de
doodschheid van den winten, die alle klein-
visscherij bijna stillegt, is de haringvis-
scherjji de stuwende kracht, die de sluime
rende doofheid doet wegvagen en die fris-
sche hoop blaast in de talrijke menigte, die
verwacht er een stuk brood aan te kunnen
verdienen.
Veed dieper nog dan het stuk brood, het
welk men aan de haringvlsscherjj denkt te
verdienen, Is de beteekenis van het bedrijf,
omdat het perst tot aanpakken en arbeid
zaamheid en omdat er door al die menachen
een krab dwarsweg vooruit Vooral In het
begin, toen de stroom de vletten drukte in
de richting van het rooip tonnetje bij' dt
haven, was het ploeteren om de hoogte van
Onrust te houden en allee moesten de man
nen erop zetten om niet te veraf te drijven.
Je kon merken, dat ze de tanden op elkaar
hadden, want niets dan het te- <klak der
riemen in de dollen werd gehoord en aan
de rugstrekking kon je den, dat er gepeesd
werd.
Daarna hoonde je weer klanken uit de
vlet komen, hetgeen zeker als een bewijs
kon worden beschouwd, dat het wat makke
lijker werd en dat er overgegaan werd naar
den vloed stroom, die bet water den drang
gaf langs den Texelschen wal.
Het was merkwaardig zoo ver de geluiden
wenden overgeplant over het kalme water.
Het geluld van de motorboot, die pufte
onder de Texelsche kust was zóó duidelijk
hoorbaar alsof de boot vlak onder den Hel-
derschen zeedijk voer.
Na den Oosteiyken bries, die ons wat
vorst bracht en waarvan alleen enkele visch-
handelaren profiteerden, doordien ze hand
karren vol ijs konden laten halen uit de
moerasalootjes, had de westenwind weer de
opperheerschappij gekregen en had de ha
ringen, die opgestopt voor den „drempel"
bleven bokken, daarover gedreven en het
Marsdiep doorgejaagd.
De vangst was plotseling belangrijker ge
worden, zoodat er actie was gekomen aan
den buitenkant. De baringzegen werden in
de vletten geladen en alles werd aan boord
gesjouwd om bet bedrijf der haringvis-
sehery wederom te gaan uitoefenen.
Het voorjaarlijksche stadsbeeld, vooral in
Oude Helder en bij de Botbrug, laat zich
ook nu weer demonstreeren. Mannen ge
schoeid in oliejas en met de groote slob
kousen over de broekspijpen stevig staand
in soms van stroo voorziene klompen, de
hooslaarzen over den schouder en het stik-
kenzakje in de hand, staan groepsgewijs op
een straathoek, druk pratend of zwijgend
filosofeerend het moment wachtend, dat de
vletschipper het teeken geeft, dat vletwaarts
zal worden getrokken.
Elk voorjaar weer treft me dot teekenend
beeld van bedrijvigheid, dat voor eenige we-
Btcerheld, die noodwendig Is voor elk Indi
vidu. dat toch In den grond der zaak arbeid
beschouwt als de voornaamste factor, die
hem gezond houdt en hem ook het geestelijk
evenwicht doet bewaren.
In dezen tijd voel Je de klopping van het
stoere doorzetten en aanpakken en zie Je
de weerspiegeling daarvan In de bevolking,
die het nauwst in verband staat met de ha-
rlngvisschenij.
Meer nog dan een broodwinning is het
harlngbedrjjf een aesculaap van den eersten
rang die èn lichaam en geest gezond houdt.
Ook daarom en vooral misschien daarom
kan elk jaar weer met vreugde worden be
groet het moment, dat de haringvlotten uit
trekken en de mannen kneppedend die vlet
ten boegseeren naar Onrust.
Good luck, mannen 1
Haar kerkgang.
De eerste en de tweede.
Over den Zondagmorgen zweefde een
zachte glimlach.
Een geest van harmonie, vrede en rust
lag over het vriendelijke dorp. Langs de
zandwegen en over de paden scheen de
lieflijke morgenzon en in de weiden naast
de eenvoudgie boerenwoningen lag in be
haaglijke rust het verzadigde vee.
Stilte heersdhte in het dorp. Zondags
rust gaf kalme feestwijding in de wonin
gen.
De jeugdige landbouwer, Hendrik de
Witt, liep over zijn erf, behaaglijk zijn
pijp rookend, met een zonnig gezicht, in
overeenstemming met de hem omringen
de natuur.
De anders zoo snelle pas van den vlij-
tigen landman, was veranderd in een tra
gen tred, hier en dalar tot stilstaan «ver
gaand, waar een plant of struik de aan
dacht trok.
Bij de groentebedden bleef hij staan,
tot plots zijn oor werd getroffen door het
luiden van het kerkklokje: blng, bang;
bing, bang.
Hij ging naar binnen, waar zijn vrouw
tje bezig was, haar kindje te verzorgen.
Geertje, de bengel gaat, waarschuwde
hij het jonge moedertje. De zielvolle oogen
zagen van het kind naar haar man. Met
een lichten hoofdknik gaf zo te kennen,
dat ze hem begreep.
Ze nam haar dochtertje, dat op haar
schoot was ingesluimerd, voorzichtig op
en legde het in haar wiegje.
Het kleine rozenmondje, maakte nog
even een zuigende beweging, een handje
werd tot een knuistje gevormd, en toen
lag het mollige kindje rustig te slapen in
de witte kussens. Moeder spreidde het tul
len kleed over het wiegje en verliet de
kamer om nu voor zich zelf te zorgen.
„De Bengel" had gewaarsohuwd, een
uur vóór kerktijd.
Gewiohtlger dan anders luidde nu het
kleine kerkklokje, 't Was of het alleen zijn
blng-bang voor Hendirk de Witt en zijn
twintig-jarige vrouw liet hooren.
Aan den predikant was een verzoek ge
zonden, om een dankgebed voor de eerste
oudervreugde in dit jeugdige gezin; en
deze gewijde ure in de kerk \yeid dus be
schouwd als te zijn een godsdienstoefe
ning ter eere van de kleine Marietje de
Witt, een bloemenknopje van even drie
weken oud.
Terwijl Geertje bezig was zich te klee-
den, hoorde ze voetstappen op het zand
pad naderen. Uit het raam ziende, zag
zij haar zuster aankomen, die haar vrien-
delijk toeknikte.
Haar binnenkomen en morgengroet
was even plechtig als feestelijk.
„Slaapt het kleintje al?" vroeg haar
Zuster. Zij zou op het kindje passen tij
dens de afwezigheid van de ouders, en
dat maakte haar komst gewichtig.
„Ze slaapt lekker," antwoordde de moe
der, „en ze zal wel tot twaalf uur door
slapen, zooals ze 's morgens altoos doet"
Terwijl Hendrik de Witt in zijn Zon-
dageehe pak zat te wachten voltooide zijn
Geertje haar kleeding.
Dat zij in het eenvoudige zwarte kleed
met haar neepjesmuts, die een onberispe
lijk ovaal gezicht omsloot, er zeer voor
naam uitzag, dat wist de eenvoudige
Geertje niet. Haar predikant had eens
met bewondering tegen zijn vrouw ge
zegd: „Wat een vorstelijke houding, wat
een voornamen tred heeft dat jonge
vrouwtje de Witt, en wat een bezieling
ligt op dat mooie, zachte gelaat."
Geertje wist niets van dien lof; wist al
leen, dat zij gelukkig was ais liefhebbend
vrouwtje en jong moedertje; in deze ge
lukkige stemming schreed zij naast haar
man voort in de richting van de kerk,
steeds verder van haar kindje verwijderd,
waaraan ze telkens moest denken.
,2ou het wel hlijveri doorslapen?" Zij
stelde zich zelf gerustfmet de gedachte:
„Het kindje slaapt alludagep zoet; het is
gezond, dus waarom no niet?"
Een gevoel van berusting beheeracht
haar, ook nu, en in een stemming van ge
wijde vrede trad ze het kerkgebouw bin
nen, waar ze, neergezeten, met een stil
len traan, haar gebed opzond.
Toen de predikant in het na gebed
dankte uit naam van een jongen vader
en moeder, voor de oudervreugde, hun
geschonken, en bad, dat zij bun kindje
mochten leiden tot een gelukkig, liefde
rijk lid van de Maatschappij; dat zij de
kracht mochten hebben om ondeugden uit
te roeien, deugden en godsdienstzin te
kweeken, dat hun kindje mocht staan on
der Gods bescherming toen werd het
Geertje te machtig en kon z]j haar tranen
niet meer bedwingen.
-
Zij voelde zich zoo dankbaar gelukkig;
maar ook voelde ze de zwaarte van de
moeilijkheden, die haar zouden wachten
bij de opvoeding van haar lieveling.
Zij bad om kracht om Gods hulp, opdat
haar kind zou worden een goed en deugd
zaam kind, een waar kind van God.
Met haar man keerde zij huiswaarts,
ernstig en toch blijde. Beiden prsaken
weinig; maar gevoelden des te meer den
innigen bandl van liefde en trouw.
Thuis gekomen, lag de kleine schat met
open oogjes op den schoot van tante Tlne,
vredig zuigend op een van haar kleine
knuistjes.
Moeder nam haar kindje tot zich, hoop
vol vertrouwend, dat haar heilige voorne
mens tot geluk mochten leiden.
Vriendelijke zonnestralen speelden door
de ruiten; zonne- en schaduwvlekken
zweefden over de paden om het huis; zon-
nesohiin was in de harten van het echt
paar ae Witt; vriendelijke, koesterende
zonneweelde.
De predikant had ook gesproken van
de stormen des levens, van de teisterende
golven, die het levenshuikje soms bedrei
gen, van het pal staan by den tegen
spoed.
Alles in en om het jonge vrouwtje was
louter zonneschyn. Zouden ook voor haar
de stormen komen?.
Lief, jong moedertje. Toen gy, twintig
jaren later, weer gehoorzaamdet aan den
oproep van het kerkklokje, glngt gy in
zwaren rouw, alleen. Uw man en uw
lieve eerstgeborene, belden waren u ont
vallen. Wat heeft uw zonnig hart geleden
onder de levensstormen, die»u zoo wreed
teisterden.
Hoeveel bloemen der hoop werden er
door ontbladertl
Toch bleef een bloem krachtig in uw
zacht gemoed leven.
>Üw geloof hield u staande. Uw gelaat
weerkaatste een weergalooze droefheid.
Gy zyt geknakt by zooveel leed. En toch
ligt over uw zoo innig droevig gezloht
een trek van weemoedige berusting, van
overgave aan de Almacht, van het „Uw
wil geschiede".
J. Maat.
TOB NOOIT HOEKJE.
Het is steeds op-nieuw het oude liedje
wy zouden dit of dat wel doen, alsf wij
maar den tyd er voor hadden. Wij zouden
eeri bezoek brengen of een brief schryven,
wij zoudenteen nieuwe arbeid ondernemen,
ach wy zouden zooveel doen, mits onze
tyd maar niet zoo beperkt| was. Lnton
wy Heigeniyk niet dikwerf de mooiste
kansen van ons leven ongebruikt voorbij
gaan omdat het ons aan tyd ontbreekt
om de gelegenheid aan te grypen en te
benutten
En toch is dit alles maar schyn 1 Zeker,
een dag is gauw om voor hem, die hard
werkt. Maar in de levens van de meesten
onzer zyu de dagen vele en zou er in
die veelheid van dagen heel wat meer
geproduoeerd kunnen worden dan ge-
meeniyk geschiedt.
Kykt maar eens naar de levens van de
groote mannen der samenleving! Ziet
eens wat die geproduoeerd hebben en
vergeiykt daar dan eens mede het arm
zalige beetje arbeid, dat verrloht wordt
door het meerendeel der Heden, die zoo
hard roepen,.dat zy geen tyd hebben'
om alles te verriohten wat zy wel tot
stand zouden wijlen brengen. Neemt eens
een leven als dat van Henri Ford, die
zelf milloenen verdiende met zyn auto-
moblelbedryf en tevens de gemeenschap
door zyn arbeid onschatbare diensten
bewees. Denkt eens aan Edison en aai}
zoovele andere groote Amerikanen. Geeft
U eens rekenschup van den stagen arbeid
van de groote dichterB, sohryvers en wljs-
geeren, waarvan vele geslachten de vruoh-
ten hebben geplukt en in ds toekomst
nog zullen plukken. En stelt daartegen»
over dan eens Uw eigen produotieNa-
tuuriyk ls bet niet aan elkeen onzer
beschoren om een groot man te zyn. Muar
wel kunnen wy allen wat van de groote'
inannenJeeren en dat ls, dat een mensohen-
leven heusch voldoende tyd biedt om heel
wat tot jtand te brengen, onverschlUig
op welk terrein van mensoheiyke be
moeiing wy onze taak hebben gevonden.
Waar het slechts op aankomt is, dat wy
een. welbesteed leven lelden, dat wy onzen
dag goed gebruiken en geen tijd ver
beuzelen met onnutte'dingen.
Wy moeten den blik onafgebroken ge
richt houden op het voorbeeld van grootor
geesten en daaraan de lnspireerenlïe
kracht ontleenen, dte ons ln staat zal
stellen om ohs eigen leveu ryke vruchten
te doen drageii
Dr. Jos. de Oock.
DE SMOKKELAAR.
Toch was 'X drank.
In een kleine havenplaats op de Nor-
mandische kust.
Een matroos heeft een Flnlandachen
driemaster verlaten en volgt de kade.
Hij draagt een flesch onder den arm,
die hy zopeven haastig in oen krant'heeft
gerold
Een tolbeambte had die beweging van
verre gezien.
Eh, matroos 1 riep hij hem tpe. Kom
eens hier. Wat draag je daar onder je
arm?
Ik? Niets byzondersl
Toch wel! En die flesch dan?
De matroos keek bedremmeld.
En mag ik dan geen flesch onder
mijn arm dragen? vroeg hij.
Ah! je weet het niet? Je bent een
gladde, jyi Kom eventjes mee naar het bu
reau, daar zal men het je vertellen.
In het bureau gekomen werd de flesch
hem afgenomen.
Het was een flesch met breeden hals
en van donker-groen glas.
Daar hebben vroeger augurkjes in
gezeten, sprak de brigadier gewichtig,
maar zal ik je vertellen waarmede die
flesch nu gevuld is?
Hy stak zyn neus b]j de opening en
sloot half de oogen:
Met brandewyn, riep hy. Man je bent
een smokkelaar!
't Kan zyn, bekende de matroos, dat
die flesch brandewyn bevat, maar ik wist
het niet
Wel, Je weet het nul bulderde de bri
gadier. E» ik zal 't je bewijzen ook!
Hy vulde een glaasje, proefde eventjes
en dronk het gansch leeg.
En onvervalschtel Puikei riep hy uit.
Moet je ook eens proeven, noodigde hy
zyn ondergeschikte uit.
Ja, of zoo'n brandewyntje fyn was!
Ook een luitenant moest proeven en zijn
oordeel zeggen, en nog andere tolbeamb
ten kwamen er, die de hoedanigheden van
het brandewyntje eenig noemden.
Zoo raakte de flesch stilletjes aan leeg,
totdat een der tolbeambten gewaar werd,
dat er nog wat anders in zat dan brande
wyn.
Eh! Eh! verwonderde hij zich. Daar
zit wat' achter?
De matroos klopte zich op het voor
hoofd.
O! dat ik het vergeten kon! riep hy
Naar Aanleiding van „De Levende Medusa".
door
Heit slot, waarover we liever
zwijgen
Naar alle waarschijnlijkheid zal de feuil
leton, die ik de vorige week schreef met
«ls onderwerp Oor Hermus, nimmer door
Oor Hermus worden gelezen. Dit was
heeleanaal niet de bedoel 1 .g en het zal
maar goed zijn ook, want hij zou er nau
welijks uit wijs worden.
Ik schreef voor de losers van den .Jut
ter" en ook deze hébben recht op wat dui
delijkheid. Daarom acht ik het noodzake
lijk eenige oorrectiefoufcen van de vorige
week recht te zetten.
Of het aan mij ligt of aan den zetter of
aan dien oorrector van den .Jutter", zul
len we in het midden laten, maar er staan
'n paar gekke dingen in.
Dat er staat „vooreers" inplaats van
vooreerst, ls van geen beteekenis; zelfs
niet „Willem Hujeche" Inplaats van Wil
lem Hunsohe. En als Ik schreef: „Ik zou
in staat zyn om een opzetteiyk komisch
tooneelsbuk voor heim te bewerken" en
er komt te staan: „Ik zou ln staat zyn om
een opzettelijk komisch voor hem te be
werken" dan zal de scherpzinnige lezer
deze lacune van het weggev allen tooneel-
stuk wel ln gedachte aanvullen.
Maar als Ik het 'n einde verder met veel
omhaal heb over 'n stelling, die door Her-
imna gedemonstreerd wordt, n.1. de stel
ling- dat reputatie zoo'n slechte waarde-
inei.r geworden is en ik schreef dan
in dit verband: „dat we het veiligst doen
niet op de reputatie te letten', en daar
verschijnt dan ln de krant de regel: dat
we het veiligst doen m e t op de reputatie
te letten nou, vind ik dat heel mijn
zwaar op (te bCDQMh In eUeaai
Verzoeke dus vriendelijk aan den lezer
om verontschuldiging voor een eventueel
gekregen verkeerden indruk 1
De spelers.
Behalve door Cor Her-mus wordt door
verschillende spelers van de „Speeldoos
in de Levende Medusa goed en prettig
werk gedaan. In het bijzonder ook door
Mevrouw Marie van Westerhoven. Het ls
nog altijd 'n lust deze figuur van de
oude garde bezig te zien. En niet alleen
in haar figuur van slovige huisvrouw
van de Oude Zijds Kolk, met 'n straal kin
deren. Haar creatie van „Lootjee-houd-
ster" in de proloog opgetuigd als 'n
fregat in volle zee, is om niet te vergeten.
En als ze het aan 't eind van het stuik in
deze kwaliteit heeleanaal te pakken heeft
gekregen en met haar ïyet van twee hon
derd twintig nummers zich alvast ze
ker van haar triumf als ze ls in.
ibruidstoilet gestoken heeft, dan is het
eind ervan weg.
•Men moet het gaan zien dat ls «lies.
Joh. Kaart Jr. als Pim de verslaggever
is ook goed. Vooral voor het dik opgelegd
typeerweik. Maar voor my is hy van lang
zooveel beteekenis niet als Henmus. Dat
blijkt ten volle juist in zyn, wat ik zou
iwillen noemen „partioulier" spel. Dan is
hy niet bepaald komisch, maar veel meer
gemanierd. En het is ook een van zyn
grootste gevaren, dat hy hoe langer hoe
meer op voorbeeld van zijn directeur in
plaats van echt komisch spel een scha
kelketting van maniertjes te zien geeft.
Wat niet wegneemt, dat ik ze alle drie:
Van Kerokhoven, Mien van Kerkohoven
Kling en Kaart Jr. in de drie verschil
lende scènes van de zg. „Feuilleton" van
de Levende Medusa buitengewoon aan-
nemeiyk vond.
Maar niet ais frwniTih karakterspeler,
doch als tvpeur is Kaart het 'best. Daarom
slaagde hy als soldaat in de militaire
scène, en als Buropeeeche kruier. Maar
het allerbest en werkelijk uitnemend was
hy als ,Jan Klaassen" in de politieke pop-
pefcast. Daar konden noch Hermus noch
mevrouw van Westerhoven tegen hem
op. Zy bleven houterig doende imenaohen;
hij was werkelijk 'n echte Jan Klaassen.
En hiermede acht lk voldoende van de
hoofdpersonen gereleveerd.
De „Brandkast-scène"
Er is één scène in de .Levende Medu
sa", die in den grond belangrijk is, maar
tevens gevaarlijk.
Het is de scène van de inbraak op het
kantoor van de „Levende Medusa".
In deze scène wordt het persoonlek
element naar voren gebracht in dezen zin,
dat de hoofd-redaoteur van dé Medusa,
alias Constant van Kercfchoven, directeur
van het geselschap „De Speeldoos", de
gelegenheid te baat neemt om zich eens
n moment tot het publiek te richtea
Niét ais speler, maar in den 'bekenden
vorm van „Ie Directeur parlant au Pu
blic".
Dit is vaker vertoond. En tmen kan er
in algemeenen zin het goed recht niet
aan ontzeggen.
Maar er zyn minstens twee groote ge
varen of liever: bezwaren.
In de eerste plaats is het algemeene
bezwaar, dat hoe vaak men al heeft ge
probeerd zich' op deze wyze tegenover de
menigte verstaanbaar te maken het
nog nimmer iets heeft geholpen.
Si de tweede plaats ia er het bezwaar,
dat als men op deze wijze uit de cuisine
van het leven vertelt, men voor allee de
juiste waarheid moet zeggen en niet ln
het vuur van zyn overtuiging de dingen
ln een eenzijdig verband moet plaatsen
en daardoor lichtelijk onwaar zyn.
Allebei de bezwaren gelden voor myn
gevoel ln deze soène.
I De kwestie ls deze:
Er komt 'n berichtje op het bureau van
de Medusa, dat er ls Ingebroken. En
waar blijktf dit te rijn? NA), in het parti
oulier kantoor van den directeur van de
„Speeldoos". Het 'bericht wordt ons nu
niet te lezen gegeven, maar naar den
aard van de tegenwoordige Medusa te
zien gegeven. We zien het kantoor van
van Kerokhoven met 'n loeder van 'n
brandkast, plus 'n insluiper, die by z*n
dievenlantaarn poagt gemeld loeder te
foroeeren. Hy wordt op heeterdaad bet-
trapt door den directeur in persoon, na
dat hem tot zyn teleurstelling gebleken
is, dat de brandkast „lens" is. Zelfs de
meest hongerige rat zou er in omkomen.
En hiermede is de gelegenheid voor
van Karckhoven geschapen. Hy trappeert
den inbreker en zoogenaamd met dezen
sprekend, creëert 'hy 'n soort Oratio pro
domo tegenover het pulbliek en stort z'n
hart uil Hy vertelt alle omstandigheden
(de ongelukkige, tenminste) waarin hjj als
directeur van een tooneelgezelschap ver
keert, waarom er geen geld in brandkast
is en waarom het er onder de gegeten
omstandigheden nimmer in komen zal.
En zyn klacht is lang en zyn grieven
zyn velen.
Maar hier juist steken de twee be
zwaren.
Niettegenstaande hy ditzelfde nu zoo
omendéby zeventig of tachtig malen aan
een volle zaal verteld heeft, zal. het geen
de minste verandering (laat staan verbe
tering) brengen in de werkeiyk beurse
plekken van het Hollandsohe tooneel-
leven. Zoomin als ooit het lanceeren van
politieke of moreede „Toeetandsoènes" in
een revue b.v. of het van het tooneel be-
oordeeden of becrltdseeren van mistoe
standen door middel van levensliedjes of
zoo ook maar Iets hebben bygedragen tot
verbetering.
Al dit gedoe ls aardig, maar om ver
schillende redenen doelloos.
(Het tweede bezwaar echter ls, dat de
verteller lp den regel te zeer hy het geval
betrokken ls en dientengevolge (hoewel,
te .goeder trouw) niet vrij ls te pleiten van
eenzijdigheid.
Dat treft ons ook by de redeneering
van van Kerokhoven zelfs zoo, dat het
gevaarlijk lijkt om er amet hem over te
gaan disoussieeren en er maar liever het
zwijgen toe te doen.
Want wat hy zegt is ln. het algemeen
vrij juist, maar de volgorde waarin hy het
zegt: de groepeering van rijn argumen
ten, waardoor dus de totaal-indruk geves
tigd wordt, is volstrekt niet meer juist.
Hoe komt dat?
Eenvoudig omdat hij ook ongemerkt te
eenzijdig is omdat hijzelf te veel by
het geval betrokken is en alle schuld
zoekt bij de tegenovergestelde partijen,
terwijl hijzelf meent van alle schuld aan
de misère vrij. te zijn.
'Dat is volstrekt niet waar. Noch in al
gemeenen zhv noch in dit byzondere
gevaL
Maar ik heb my voorgenomen er niet
meer van te zeggen. In de .eerste plaats,
omdat ik meen, dat HE. tooneelspelers,
die de ziekte van ons tooneel ontdekken
in 'hun eigen belang ook naór de juiste
oorzaken moeten zoeken. En in de
tweede plaats omdat ik niet dé kans wil
loopen ln het vervolg venstoken te wor
den van 'n vrijkaartje. Want daar zou het
op ultloopen. Als ik er myn meening over
zei zouden de hoeren hoogst vermoedeiyk
niet naar me luisteren, mi ij myn meening
kwalijk nemen, my ongeiyk geven en me
nooit 'n vrijkaartje meer 'beloven.
En de zaak zou blijven zooals ze was.
Maar dit alleen wil lk tot besluit zeg
gen: Van Kerokhoven geeft ln zyn oratio
de schuld aan het publiek, aan de ge
meente, die hooge ibelastlng heft, aan de
weinige smaak voor Kunst, aan den tyd....
enfin: aan alle dingen, behalve aan de
mensohen van het Tooneel!
En lk voor mij lk zou beginnen met
het om te keepen. Als daarmee begonnen
werd, dan was de rest allemaal heel waar.
Nu deze schakel wordt nagelaten is de
rest volstrekt niet waar.
En het meest jaonmere is, dat de (be
langstellenden dit niet in de allereerste
plaats willen inzien. Jammer voor het
Tooneel au jammer voor de dramatische
Kunst.
Maar ik moet er verder over zwjjgeu.
V
't Juffertje
No. 265 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
Robtnaon.
f
CAREL J. BRENSA.
valt als een oude schuur bij stormweer.
Met de heede stelling plus de reputatie
erby. Want dat zet de heede verdere
schrijverij finaal op «"n kop.