NATUUR EN TECHNIEK ?opulair Bijvoegsel van de VELDERSCHE COURANT, van ZATERDAG 16 JULI 1927. het meisje onder den pijnboom. TOB NOOIT HOEKJE. sint valentijns dag. 't Juffertje 36. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) mede kan .je goed door een zoldervenster 'hit wordt Van het retort loopt een tinnen kruipen. Ik zal je leeren hoe je aiooten moet pijp door een bak, die steeds met koud open maken en zoo'water gevuld ls. De geheele bewerking Het meisje maakte van den nood een i op deze wijze duurt ongeveer anderhalf deugd. In manskleeren, Jacht zij, ben ikuur en levert een sterk met olie bedeeld Een sprookje! 7aar de heide begint ligt een klein don- ki bo9ch van pijniboomen; onder een der ovoude boomen stond, lang geleden, een noi slank meisje te wachten, flare ouders waren kort na elkaar gestor- haar broer was de wijde wereld inge- jan, en zij had niemand meer dan een oude ate met verwarde haren en een spitse kin. Ore zaide op zekeren dag tot haar: J)ora, wij hebben niets meer, je inoet Jlllit". t ,Waar moet ik dan heengaan?" klaagde »i jk heb niets geleerd om mijn brood te r<dienen". En «ij begon te schreien. Maar Ate raadde haar, niet bedroefd te zijn; zij mest den weg oploopen tot het bosch en oder een boom gaan staan wachten. jWacbten, waarop, op wien?" vroeg Dra. Set antwoord luidde: „Op den persoon, mt wien je trouwen zult Velen zullen vorbijgaan. Let er op, dat je oen goede iwmt Volg dien vol vertrouwen". !oo stond het meisje, In hare eenvoudige kbding met haar bundeltje goed, onder den ptboom. 'roeg in den morgen kwam er een rel- tsf. werkman langs, een flinke jongen met «empen oogopslag, waaruit blijmoedigheid en erstand spraken. Zijn kleeding, hoewel |«l»t aan de ellebogen en kndeön, zat hem go6. Het meisje ziende, vroeg hij: „Waar- crwta je daar zoo?" Jk. wacht op mijn broer, die ginds fazan- bn jaagt", loog het meisje, want de waar- lei kon zjj niet zeggen. Jk ben ook een jager", sprak de Jonge! mi, „ik ben op jacht naar werk, maar een t*(e, dat op mij wacht, heb ik niet Daarom Uir ik wel een poosje blijven en Je den tijd leljen dood en". JDat ls heel vriendelijk!", antwoordde zij, xnuar ik verdrijf alleen den tijd, en ook neasclien, die mij niet aanstaan". re jonge man begreep de bedoeling, maar laclt: de weg is voor iedereen en het bosch sveieenB. Hj ging op het gras zitten en zeide: J)e zon staat al hoog. Laten we samen Mittijten". Hij haalde een stuk roggebrood uit den tak, dien bij in de hand droeg, en brak bet loonnidden. Hij reikte haar een stuk: „Ik leb het zelf pas gekregen, en het smaakt ils je met je beiden eet beter"'. Hat meisje antwoordde: Jk ben aan wit tebrood gewend". Hij zweeg en at alleen. Na een poos vroeg ïij, of hj) haar een kroes water zou bren- fen; heerlijker water dan uit de gindsche >ron was in de heele wereld niet te vinden. „Water en brood I" Ze moest er om achen. „Arme stakker I" Hij stond op, nam zijn hoed af, en ging i tender iets te zeggen verder. Het meisje keek hem na. Waarom gaat rt al? Waarom zoo'n haast? 't Is een rnappe jongen! Was hij het, de bedoelde persoon? Wel neen, hij was een bedelaar. Onder den pijnboom stond zij te wachten. Oaar kwam een rijtuigje aan, met een trial uitgedoschten koetsier. Deze mende xsiter niet, maar een jonge mijnheer. Nau- vilijks ontdekte deze het meisje, of hij hield le paarden in, gaf de leidsels aan den koet- ii«r en liep naar het bosch: „Zoo onder den )oom, en het regent niet. Meerijden?" Vier paarden, waren haar te weinig, gaf tfi ten bescheid, en twee wielen te veel. ïaar vader had tien paarden en geen rij- ute, want bij liet ze in de wei loopen en 'erkocht ze aan voorname ruiters. Jk zou de peerden wel willen zien!" zei 'tt. „Voorname ruiters! Mijn vader is in len adelstand verheven; propos, kleintje, k houd van je!" JSn ik sta juist te wachten1 op den per- loon, met wien ik zal trouwen". „Da's fataal", antwoordde hjju „Maar het loet er niet toe, hij haait ons niet in". Jk heb", zei het meisje, „nog nooit in oo'n rijtuig gezeten. Ik zou wel willen. Ik ou 't hij U zeker niet slecht hebben; maar r ia een1 bezwaar. U lijkt mij een beetje lom en daar ben Ik niet op gesteld". Hjj mompelde Iets en deed, wat ln dit :eral zeer verstandig was: sprong op den <ol en ging er van door. Het meisje keek de stofwolk lachend na, sn dacht: Die was 't niet. /Onder den pijnboom bleef zij staan vachten. t Was warm geworden. Krakend naderde *em boerenwagen;, door twee stevige ossen ferrokken. Boven1 op een zak zat een magere ntn. In het bosch spande hij de beesten uit :n liet ze grazen. Juist wilde hij in de scha- luw der kar gaan liggen, toen hij het meisje fewaar werd. „Is dat Dora niet?" vroegi bij» „Wat doe Ie hier zoo alleen Zij gaf geen antwoord. Hij kwam bij haar lade schaduw, en zette voor de frischheid hoed af, waardoor zijn grijze haren te MD kwamen. Jïeb je al gegeten?" vroeg hij, een klein pakje openmakende. „Kijk genoeg voor ons twee Brood, rookvleesch en kaas. Het meisje had er wel zin dn Klaas had altijd zeer vaderlek tegenover haar gedaan; dat kon ze wel aannemen. Zij ging op het mos zitten en tastte bescheiden' toe. „Hoe maak je het, sinds vader en moeder gestorven zijn?" vroeg hij vriendelijk. „Ik kan ma voorstellen, dat je je verlaten zult gevoelen." ,..^'a..,6en kteln© pauze zei hij; „ik denk dikwijls aan je, Dora. Ik kom mezelf ook zoo veraten voor, na den dood mijner vrouw. Alleen' in de wereld is niets gedaan. Vind je ook niet, Dora?" Ja, dat vond zij ook, en hapte lekker in een stuk brood met rookvleesch. I9 bij mij niet kwaad", ging hij voort. -ij laten het ons aan niets ontbreken, en hij wees op een der korenzakken dat is nog over. De dwerg Stoffel wou er vannacht een. stelen, maar bij' vergissing nam hiji een zak zand mee. Zoo heb ik altijd geluk. Maar wat heb ik aan mijin geld, als ik er voor jou geen zijden blouse van kan koopen, Dora? Ik ken je al lang, ik weet, dat je mooi en zedig bent; ik dacht dikwijs: die zou een goede huishoudster op mijn hoeve zijn. Je zegt niets. Waarom zeg je niets, Dora? Koren naar de markt en een vrouw in huis brengen; dat zou een geluksdag zijn. Ja, meisje, ik meen het ernstig. Waarom zeg je nu niets?" hJDank U hartelijk, vader Klaas", fluis terde het meisje. Vader KlaasI Sinds menschenheügends werd van hem gezegd, dat hjji een man was in de kracht zijns levens. Ofschoon hjj eeni blauwtje had geloopen, bood hjj haar nog kaas aaa Maar zij be dankte. Eveneens voor het aanbod om mee te Tijden. Zij keek hem na en dacht: 't was geen slechte plaats, maar dat grjjtze haar! Onder den pijnboom bleef zij staan wachten. De schaduwen werden langer, een eek- hoorntje%klom in en uit den pijnboom. De wolken werden beschenen door de ten on dergang neigende zon. Het meisje keek naar den weg. Nu moest hij toch spoedig komen» Daar kwam een groote man met bruin haar, een/ rooden baard en heerschzuchtigen blik. Hij had eeD wit schort voor, en trok aan een touw een kalfje mee, dat door zijn grooten hond werd aangeblaft» Met knikkende knieën sukkelde het dier angstig voort» Het meisje riep hem toe: „Wees toch niet zoo wreed!" De slagersknecht keek op en zeide: „Ge hebt gelijk, lieve boschnimf. Het kalf is moe, Ik zal het laten uitrusten onder de boo men en zelf bij U komen zitten". Na het kalf te hebben vastgebonden), zei hij: „O, je bent de mooie Dora, met wie ik zou willen trouwenf. Jemand, die kalveren slacht, neem ik niet", was haar bescheid. „Waarom niet?" vroeg hijs „zoo iemand is gezond en sterk en heeft geld. Ik wil je dit kalf present geven, dan kun je het op fokken tot het je melk geeft, en zoo krijg je een flinke veestapel." „Ik wil geen man, die wreed is", luidde het kortaf. „Als je mij niet wilt hebben, zal ik nog wreeder zijn, en het dier voor je oogen laten dood loopen". „Dat kun je doen", sprak zij en' zweeg verder op alle9 wat hij zei, ontstemd, totdat hij zijns weegs ging met het kalf. Dora bleef onder den pijnboom staan wachten. De avond vieL Zij wist, dat er wolven waren Waar bleef haar aanstaande man? Geen van allen, die zij gezien had vandaag, kon het zijn geweest: de een was arm» de ander dom, de derde oud» de vierde ruw. •Dan zal' zeker nummer vijl de ware Jozef zijm! Intusschen was 't pikdonker gewordeij en nog stond zij onder den pijnboom. Daar hoorde zij iemand aankomen. Haar hart begon te kloppen, een zwakke kreet kon zij niet weerhouden. Js daar iemand?" vroeg een mannen stem. Het meisje hield haar adem in, maar reeds stond een man voor haar en greep haar hand. Hij leidde haar uit het bosch, over het veld, naar een soort van grot, waar het meisje uitgeput op een hoop mos neer- viel. Reeds begon het te dagen en altijd nog sliep ziji. Aan den ingang was op een hoop zand een oude man gezeten, over wiens eene oog een verband'lag, terwijl hij met het andere droefgeestig naar het sluimerende meisje Eindelik werd zij wakker en zag verbaasd rond in de grot, langs welks wanden water druppels neervielen. Bij den ingang zat een/ leelijk oud ventje paddestoelen op een klein vuurtje te bra den. Zij herkende den dwerg Stoffel, den dief, en kon niet nalaten te lachen, al ging het niet van harte. Allen had zij afgewezen, omdat er iets aan mankeerde, en nu was zij den man gevolgd, die hun gebreken bezat: die anm en dom en oud en slecht was. JMoet je zoo lachen?" sprak hij. „Laat mjj je eens wat zeggen. Een vrouw kan ik niet gebruiken: een kameraad moet ik heb ben om mij te helpen, want ihjjn krachten nemen af. Trek daarom deze manskleeren' aan, daai- veiliger. Toen zij het, door Stoffel' gestolen pak van een boerenknecht aan had, voelde zij zich moedig ais een man. Zij at met den grijsaard mee, en ging volgens zijm bevel er op uit. IZoo liep er een flinke boerenjongen over den weg; daar ontmoette hij twee maré- chaussées, wien hjj meedeelde, waar het hol van den mismiaakten dief zich bevond. Verder liep hij door, en kwam een jon gen man tegen met een knap uiterlijk en gelapte kleeren. Het meisje trok haar hoed diep over het voorhoofd en vroeg: „Waar ga je naar toe?" „Dat doet er niet toe", was het antwoord. „Zoek je werk?" „Ik kan werk krijgen bij den smid, maar ik ga er niet heen?" „En waarom niet?" Jk heb nergens pleizier in". „Als ie niet werkt, kun je niet trouwenf'. „*t Kan me niet schelen, Gisteren heb ik haar voor 't eerst en het laatst gezien. Ik ga dood". „Wou je zoo alleen sterven?" „,'t Kan me niet schelenl". .JWil je mdji meenemen? Ik wil ook sterven". .JWat scheelt er dan aan?" rozenwater op. Dit rozenwater brengt men in lang. halsige flesschen, die ongeveer zes liter kunnen bevatten en laat het daarin staan tot dat de olie en het water zich van el kaar hebben afgescheiden; dit geschiedt gewoonlijk binnen een of twee dagen. De voor de afscheiding meest geschikte temperatuur bedraagt 16 graden Celsius. Nadat men de olie nu van het water afgescheiden heeft, brengt men haar in flesschen en in fleschjes en daarmee is het product voor de export gereed. Het achter gebleven rozenwater wordt bij de volgende destillatie weer gebruikt. B. Als je de heele week goed oppast, Tom, mag je Zaterdag mee naar het circus. Adh moe, dat heb ik verleden jaar ook al eens gedaan en toen was het circus het heelemaal niet waard! George heeft me nu al zes maanden het hof gemaakt. Vind je niet dat hij mij eindelijk wel eens mocht ten huwelijk vragen? w «cueeu) cxjjaa Welnee. Het heeft wel een jaar ge- „Mijn liefste heeft mujerlaten; hi, is zoo duurd eer hy CQ Jde b*us kreeg. EERLIJKHEI D treurig gestemd en' wil stervenl". Nauwelijks had de jonge man dat gehoord of hij keek eens goed toe. Het meisje zette nu haar hoed af en begon te lachen. „Gaan we samen?" vroeg ze guitig. „Ik wil je graag vergezellen, sterven of leven, 't kan me niet schelen". het pr1j8: „Leven!" juichte de jonge gezel, met van k niamaXw^tTtort blijdschap trillende stem en stralend oog. 0p heel «rijn lamge leverbaar. Maar de praktijk leert ftl te -raak: Zoo gingen ze te zamenl naar het dichtst-1 Neem 't niet te ernstig met die zaak, bij. gelegen dorp; daar was arbeid in de Want niemand, van wat stand hij zij, smidse en daar lag hare toekomst» Dapper Spreekt zich naar waarheid hierin vrij. ging de jonge knecht aan het werk om zijn gebrek kwijt te raken. En een ijverig Een eerzaam winkeliertje «egt: mensch leert niets zoo spoedig af als arm l'fn(kv|do 8teed8 heel oprecht, zjjt| ,De koopman wachtte nooit op geld; J. Herderschee. ROZEN OLIE. Een pendant van de Bloem bollencultuur. Behalve om een tijdeljjken aangena- men geur in een vertrek te verspreiden of om het oog door haar aangenaam voor komen te streelen, wordt de koning der bloemen nog zeer prozaïsch als grondstof gebruikt in een tak van industrie, waarin zij zoover is de kunst van vervalschen nog niet gegaan tot nog toe onmoge lijk gemist kan worden. Met die industrie bedoelen wij de fabricage van de welbe kende rozenolie. Terwijl de rozenolie in een aantal stre ken vervaardigd wordt, blijft toch het ge deelte van Turkije, dat zich onmiddellijk ten zuiden van den Balkan uitstrekt, de hoofdbron voor den rozenoliehandeL Het is vooral de stad Philippolis, die in dit opzicht bekend ia In haar nabijheid bevindt zich het zoo genaamde rozendal, een dal, dat werke lijk eenig in zijn soort mag genoemd wor den, waar men over een uitgestrektheid van een vijftigtal hectaren niets dan ro zen, voornamelijk de roode variëteit aan treft. De aanblik die deze ontzaggelijke roode bouquet oplevert, de heerlijke lucht, die den toeschouwer toewaait, de schilderachtige streek, waarin men zich bevindt, alles werkt mede om den hier verkregen indruk onuitwischbaar te ma ken. De methode die gevolgd wordt om de olie te winnen is de volgende: Bij de destillatie gebruikt men nogal veel water. Dit water dqet men in vlakke vaten, 'n soort van pannen of bakken. Hierin laat men het uitgeperste vocht vloeien. Men dekt de open vaten1 af met 'n soort moes- seline, ten einde verontreiniging door stof of van insecten te voorkomen. Nu laat men de vloeistof een of twee nachten in de open lucht blijven. Het schijnt dat hierdoor zooals men allicht zou meenen de geur niet verd'wijnt, doch zich door den dauw of de nacht lucht juist verdiept. Ten slotte bottelt men de aldus ver mengde en rijp geworden olie-achtige vloeistof in goed gesloten flesschen, die hierna aan de inwerking van de zon wor den blootgesteld teneinde de nog donkere kleuren te doen verbleeken. Behalve in Turkije wordt er ook Ro zenolie gekweekt d.w.z. de rozen voor dit doel bestemd in Zuid-Frankrijk, voornamelijk te Cannes en in de buurt van Nice. De rozencultuur is hier vrij eenvoudig. De struiken worden gewoon lijk in rijen geplant en zoover van elkaar geplaatst, dat zij voldoende ruimte voor 'n krachtige ontwikkeling hebben. De aanplant heeft plaats in het voorjaar en in het najaar. De oogst valt in Juni. Het plukken geschiedt met het opko men der zon en men bewaart de bloemen, die nog niet onmiddellijk aan het destil latie-proces onderworpen zullen worden in zeer donkere kelders. Intusschen kan men de rozen ook daar niet te lang laten liggen, omdat daarmee de kwaliteit natuurlijk achteruit zou gaan. Iedere geplukte roos moet binnen vier- en-twintig uur verwerkt zijn. Het destilleeren gebeurt in Zuid-Frank rijk op vrij eenvoudige manier. Men ge bruikt oen soort retort, welke op een muurwerk rust en door 'n houtvuur ver- Elk werd het zijne toegotold. Maar dat hij elechte kwaliteit Voor «oede waar deed, le een feit, I Maar dat geeft hem geen ongemak, Het hoort nu eenmaal bij het vak. Vermouten leeft in hoager sfeer, Ia «eer rechtzinnig in de leer, En dtoor zijn strenge levenswijs Stelt iedereen hem hoog op prijs. Maar op kantoor bij zijn patroon Noemt hij, (ziet hij zijn kans slechte echoon), Papier, en pennen vaak daarbij, Geheel voor eigen schrijverij. Ik ben er trots op zegt van Laar, Dat ik in al die dertig jaar, Hier op fabriek reeds doorgebracht, Mij steeds voor stelen heb gewacht. Maar 't werk verricht hij niet met spoed» Omdat hij veel aan kletsen doet, En dat hij tijd steelt, onze Piet, De goede man beseft het niet En Jan, zijn makker, zegt altijd. Dat eerlijkheid zijn hart verblijd, Omdat op annexatie Lust, Toch nooit de rechte zegen rust. Maar van 't ontvangen tractement Gebruikt de snaak toch menig oent, Die minder nuttig wordt .beeteed, En waar zijn vrouwtje niets van weet. Men treft ze bij dozijnen aan, Die eerlijk door het leven gaan, Maar 'n valsche gulden, zoo het kan, Moet toch weer spoedig aan den mam En geeft de slager al te vlug Ben dubbeltje teveel terug, Dan zegt mennu, dat is geen strop, Er zit genoeg verdienste op. Het spreekwoord zegt, maar 't klinkt niet lief Een elk ie in zijn nering dief, Al zou men ook met goed fataoen Een knoop in 't kertkez&kje doen. Wie 't spreekwoord logenstraffen wil, Hij weigere deez' bittie pil, Maar toone dat hij metterdaad G&nsch eerlijk door het leven gaat ZELFKENNIS. Hoe kan men zichzelf loeren kon* nen? Door beschouwing nooit, maar wel door handelen'. Proboer maar je plicht te doem en Je weet terstond; hoe het met je staat. iJloiiainin Wolfgang ven Goetbe. Diepzinnig zitten de memsoben te peinzen over hetgeen zij wel waard zijn in de wereld; lang denken zij na over hun beteekends voor bun familie en hun omgeving; zwaar pieke ren zij over zichzelf en de mogelijkheden, die in hen leven of sluimeren, om iet» te bereiken. En in al dien tijd, dat rij peinzen èn denken èn piekeren doen zij niets. Het is niet vriendelijk, wat Goethe den tobbers over hun eigen waarde en betee kends te raad geeft, maar wij zijn overtuigd, dat de in wijsheid grijze schepper van de „Faust", die de menschelijke hartstochten tot in hun diepsten grond heeft gepeild; het bij het juiste einde heeft. Die denkers, die zichzelfs zoo gewichtig vinden/, moeten/ maar eens doen, wat de grijze Olympiër voor schrijft: „Probeer maar je plicht te doen en je weet meteen, hoe het met je staat". Wij leven in een tijd van studie, in een tijd, dat het voor iedereen; die ernstig wil, is weggelegd, om door hoofdarbeid zijn brood te verdien/en. Maar deze tijd heeft geen recht doen weden-aren aan den hand werksman, wiens arbeidsprestaties men wel wat te licht heeft gewogen, in vergelijking met den hersenarbeid» Er wordt zoo gewel dig geluierd, onder den schijn dat er wer kelijke hersenarbeid wordt verricht Het denken van de meeste hersenarbeiders heeft bij één op de duizend misschien eenige waarde; voor de rest had het wel öngedacht kunnen blijven; Daarom deed de mensch beter» zich niet te verdooven met bespiege len en denken over zichzelf, want dat kan hij als regel toch, niet; maar door heel ge woontjes weg zijn plicht te doen en dan eens te zien, wat hij daarvan terecht brengt. Dan weet hij uit het resultaat van zijn han delingen meer over zichzelf, dan tien jaar bespicgelens hem zullen kunnen leeren. Maar hij moet niet denken, dat twintig maal het resultaat» dat goed is, pleit voor zijn be kwaamheid. Alleen gemiddelden tellen) en daarom moet hjj twintigduizendmaal zichzelf waarnemen. Dr. JOS. DE OOOK. Voor de lezers van ons blad geeft onze psychologische medewerker Dr. Jos. de üock, Van Merlenstraat 120, 's-Graven- hage, gratis zielkundige adviezen o. m. over de wijze, waarop zij hun geest kunnen ver- frisschen en hun wilskracht en energie kunnen versterken. De vragen zullen ln dit blad geregeld worden behandeld. Mochten de beantwoor- dingen te uitvoerig worden, dan direct schriftelijk aan de aanvragers. Vrager te H.: Gij voelt U miskend, en denkt, dat men Uw werk; niet de noodige waardeering toe draagt. Anderen, zoo zegt gij, krijgen de belooning, die U toekomt. Ja, zoo gaat het wel meer in dit leven. Naar Uw schrijven te oordeelen» denken wij, dat gij U wat veel op den achtergrond houdt Men moet rich af en toe wel eens laten gelden. Uw te zwakke persoonlijkheid zal oorzaak rijn, dat inen U niet waardeert. Durf Uw meening te uiten. Voel Uzelf als een krachtig persoon en Uw omgeving zult gij daardoor beïnvloe den en na verloop van tijd zullen zij tegen U opzien. Neem iedere ochtend tien minu ten, om te denken; wat gij in den loop van den komenden dag zult presteeren, U aldus vormende tot een krachtige persoonlijkheid. Na verloop van twee maanden meldt gij ons eens dén uitslag. Aan onderstaande pereonen is persoonlijk antwoord gezonden, aangezien de beant woording te uitvoerig was voor plaatsing in dit blad. G. D. te H.; K. J. te H.; d. R. te H.; Mevr. D. te H.; Zeeman te H.; G. te N.; Mevr. J. te N»; Matroos te N. In Engeland viert men den 14en Fe bruari St. Valentijnsdag, een heilige dag die in de allervroegste oudheid wor telt, toen de Germanen in Februari de liefde-godin Freia, en de Indiërs in Hin- dostan den huwelijksgod Polea eerden. Vroeger geschiedde dit aldus: Den avond voor Valentijnsdag werden de namen der jonge meisjes en der jonge mannen uit een bepaalden vrienden kring op papiertjes geschreven. Natuur lijk werd gezorgd voor gelijke aantallen. Deze namen werden in afzonderlijke bus sen of schalen geworpen. Om de beurt nam nu een meisje een lot uit de bus met meisjesnamen. Hij of zij van wie de naam getrokken werd, was de Valentijn of de Valentine van haar of hem die trok. Het geheele jaar bestond' er nu een vriendschappelijke verhouding tusschen Valentijn en Valetine, en was Valentijn voor haar wat, in de middeleeuwen, „de dienende ridder" voor zijn dame was: vriend, helper, verdediger. Zoo wordt St. Valentijn niet meer ge vierd tegenwoordig; maar de dag is in eere gebleven, en vrienden en vriendin nen zenden elkaar briefjes, versierde kaartjes, geschenkjes en verrassingen. Zoo als by ons St. Nioolaas, ls in Enge land St. Valentijn een heerlijke gelegen heid voor jonge mannen, om door ruiker of geschenk iets te vertellen aan het meisje hunner keuze. B. Zijn pret Mijnheer Pitters (tot vriend): Hé zeg, je rit op een bank, die pas is geverfd! Vriend: „Houd je stil! Niet zoo luid. Ik heb hier met mijn schoonmoeder af gesproken, en bederf mg nu niet de pret haar eens leelijk beet te kunnen nemen! Waarom hij het deed. Burgemeester (tot boertje): Hoe is 't mogelijk Piet, dat jij op jouw jaren nog wilt trouwen? Piet: Ja, ziet U, burgemeester, 't is eigenlijk niet voor mij, 't is voor m'n var kens en1 voor m'n kippen. In de school. Onderwijzer: Frits je ziet er weer zoo morsig uit. Kun je dan niet ten min ste je haren wat kammen? Frits: „Ik heb geen kam." Onderwijzer: „Kun je dan niet van je vader een kam leenen?" Frits: „Die heeft geen haar!'1 Zelfkennis. Eerste vriend1: Waarom weiger je me tien pop te leenen? Je hebt me toch eens je tweede ik genoemd. Tweede vriend: Daar zit het 'm juist! Ik ken me zelf. Diagnose. Vrouw. 'Dokter ik begrijp niet hoe het komt, maar mijn man spreekt 's nachts altijd in zijn slaap. Dokter. Och gun hem dat pleiziertje maar, want gedurende den dag krijgt hij er de gelegenheid niet toe.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1927 | | pagina 7