NATUUR EN TECHNIEK
?opulair Bijvoegsel van de
VELDERSCHE COURANT,
van ZATERDAG 16 JULI 1927.
het meisje onder den
pijnboom.
TOB NOOIT HOEKJE.
sint valentijns dag.
't Juffertje
36. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
mede kan .je goed door een zoldervenster 'hit wordt Van het retort loopt een tinnen
kruipen. Ik zal je leeren hoe je aiooten moet pijp door een bak, die steeds met koud
open maken en zoo'water gevuld ls. De geheele bewerking
Het meisje maakte van den nood een i op deze wijze duurt ongeveer anderhalf
deugd. In manskleeren, Jacht zij, ben ikuur en levert een sterk met olie bedeeld
Een sprookje!
7aar de heide begint ligt een klein don-
ki bo9ch van pijniboomen; onder een der
ovoude boomen stond, lang geleden, een
noi slank meisje te wachten,
flare ouders waren kort na elkaar gestor-
haar broer was de wijde wereld inge-
jan, en zij had niemand meer dan een oude
ate met verwarde haren en een spitse kin.
Ore zaide op zekeren dag tot haar:
J)ora, wij hebben niets meer, je inoet
Jlllit". t
,Waar moet ik dan heengaan?" klaagde
»i jk heb niets geleerd om mijn brood te
r<dienen". En «ij begon te schreien. Maar
Ate raadde haar, niet bedroefd te zijn; zij
mest den weg oploopen tot het bosch en
oder een boom gaan staan wachten.
jWacbten, waarop, op wien?" vroeg
Dra.
Set antwoord luidde: „Op den persoon,
mt wien je trouwen zult Velen zullen
vorbijgaan. Let er op, dat je oen goede
iwmt Volg dien vol vertrouwen".
!oo stond het meisje, In hare eenvoudige
kbding met haar bundeltje goed, onder den
ptboom.
'roeg in den morgen kwam er een rel-
tsf. werkman langs, een flinke jongen met
«empen oogopslag, waaruit blijmoedigheid
en erstand spraken. Zijn kleeding, hoewel
|«l»t aan de ellebogen en kndeön, zat hem
go6. Het meisje ziende, vroeg hij: „Waar-
crwta je daar zoo?"
Jk. wacht op mijn broer, die ginds fazan-
bn jaagt", loog het meisje, want de waar-
lei kon zjj niet zeggen.
Jk ben ook een jager", sprak de Jonge!
mi, „ik ben op jacht naar werk, maar een
t*(e, dat op mij wacht, heb ik niet Daarom
Uir ik wel een poosje blijven en Je den tijd
leljen dood en".
JDat ls heel vriendelijk!", antwoordde zij,
xnuar ik verdrijf alleen den tijd, en ook
neasclien, die mij niet aanstaan".
re jonge man begreep de bedoeling, maar
laclt: de weg is voor iedereen en het bosch
sveieenB.
Hj ging op het gras zitten en zeide:
J)e zon staat al hoog. Laten we samen
Mittijten".
Hij haalde een stuk roggebrood uit den
tak, dien bij in de hand droeg, en brak bet
loonnidden. Hij reikte haar een stuk: „Ik
leb het zelf pas gekregen, en het smaakt
ils je met je beiden eet beter"'.
Hat meisje antwoordde: Jk ben aan wit
tebrood gewend".
Hij zweeg en at alleen. Na een poos vroeg
ïij, of hj) haar een kroes water zou bren-
fen; heerlijker water dan uit de gindsche
>ron was in de heele wereld niet te vinden.
„Water en brood I" Ze moest er om
achen. „Arme stakker I"
Hij stond op, nam zijn hoed af, en ging i
tender iets te zeggen verder.
Het meisje keek hem na. Waarom gaat
rt al? Waarom zoo'n haast? 't Is een
rnappe jongen! Was hij het, de bedoelde
persoon? Wel neen, hij was een bedelaar.
Onder den pijnboom stond zij te wachten.
Oaar kwam een rijtuigje aan, met een
trial uitgedoschten koetsier. Deze mende
xsiter niet, maar een jonge mijnheer. Nau-
vilijks ontdekte deze het meisje, of hij hield
le paarden in, gaf de leidsels aan den koet-
ii«r en liep naar het bosch: „Zoo onder den
)oom, en het regent niet. Meerijden?"
Vier paarden, waren haar te weinig, gaf
tfi ten bescheid, en twee wielen te veel.
ïaar vader had tien paarden en geen rij-
ute, want bij liet ze in de wei loopen en
'erkocht ze aan voorname ruiters.
Jk zou de peerden wel willen zien!" zei
'tt. „Voorname ruiters! Mijn vader is in
len adelstand verheven; propos, kleintje,
k houd van je!"
JSn ik sta juist te wachten1 op den per-
loon, met wien ik zal trouwen".
„Da's fataal", antwoordde hjju „Maar het
loet er niet toe, hij haait ons niet in".
Jk heb", zei het meisje, „nog nooit in
oo'n rijtuig gezeten. Ik zou wel willen. Ik
ou 't hij U zeker niet slecht hebben; maar
r ia een1 bezwaar. U lijkt mij een beetje
lom en daar ben Ik niet op gesteld".
Hjj mompelde Iets en deed, wat ln dit
:eral zeer verstandig was: sprong op den
<ol en ging er van door.
Het meisje keek de stofwolk lachend na,
sn dacht: Die was 't niet.
/Onder den pijnboom bleef zij staan
vachten.
t Was warm geworden. Krakend naderde
*em boerenwagen;, door twee stevige ossen
ferrokken. Boven1 op een zak zat een magere
ntn. In het bosch spande hij de beesten uit
:n liet ze grazen. Juist wilde hij in de scha-
luw der kar gaan liggen, toen hij het meisje
fewaar werd.
„Is dat Dora niet?" vroegi bij» „Wat doe
Ie hier zoo alleen
Zij gaf geen antwoord. Hij kwam bij haar
lade schaduw, en zette voor de frischheid
hoed af, waardoor zijn grijze haren te
MD kwamen.
Jïeb je al gegeten?" vroeg hij, een klein
pakje openmakende. „Kijk genoeg voor ons
twee Brood, rookvleesch en kaas. Het
meisje had er wel zin dn Klaas had altijd
zeer vaderlek tegenover haar gedaan; dat
kon ze wel aannemen. Zij ging op het mos
zitten en tastte bescheiden' toe.
„Hoe maak je het, sinds vader en moeder
gestorven zijn?" vroeg hij vriendelijk. „Ik
kan ma voorstellen, dat je je verlaten zult
gevoelen."
,..^'a..,6en kteln© pauze zei hij; „ik denk
dikwijls aan je, Dora. Ik kom mezelf ook
zoo veraten voor, na den dood mijner
vrouw. Alleen' in de wereld is niets gedaan.
Vind je ook niet, Dora?"
Ja, dat vond zij ook, en hapte lekker in
een stuk brood met rookvleesch.
I9 bij mij niet kwaad", ging hij voort.
-ij laten het ons aan niets ontbreken, en
hij wees op een der korenzakken dat is
nog over. De dwerg Stoffel wou er vannacht
een. stelen, maar bij' vergissing nam hiji een
zak zand mee. Zoo heb ik altijd geluk. Maar
wat heb ik aan mijin geld, als ik er voor jou
geen zijden blouse van kan koopen, Dora?
Ik ken je al lang, ik weet, dat je mooi en
zedig bent; ik dacht dikwijs: die zou een
goede huishoudster op mijn hoeve zijn.
Je zegt niets. Waarom zeg je niets, Dora?
Koren naar de markt en een vrouw in
huis brengen; dat zou een geluksdag zijn.
Ja, meisje, ik meen het ernstig.
Waarom zeg je nu niets?"
hJDank U hartelijk, vader Klaas", fluis
terde het meisje.
Vader KlaasI Sinds menschenheügends
werd van hem gezegd, dat hjji een man was
in de kracht zijns levens.
Ofschoon hjj eeni blauwtje had geloopen,
bood hjj haar nog kaas aaa Maar zij be
dankte. Eveneens voor het aanbod om mee
te Tijden. Zij keek hem na en dacht: 't was
geen slechte plaats, maar dat grjjtze haar!
Onder den pijnboom bleef zij staan
wachten.
De schaduwen werden langer, een eek-
hoorntje%klom in en uit den pijnboom. De
wolken werden beschenen door de ten on
dergang neigende zon. Het meisje keek naar
den weg.
Nu moest hij toch spoedig komen»
Daar kwam een groote man met bruin
haar, een/ rooden baard en heerschzuchtigen
blik. Hij had eeD wit schort voor, en trok
aan een touw een kalfje mee, dat door zijn
grooten hond werd aangeblaft»
Met knikkende knieën sukkelde het dier
angstig voort»
Het meisje riep hem toe: „Wees toch
niet zoo wreed!"
De slagersknecht keek op en zeide: „Ge
hebt gelijk, lieve boschnimf. Het kalf is
moe, Ik zal het laten uitrusten onder de boo
men en zelf bij U komen zitten". Na het
kalf te hebben vastgebonden), zei hij: „O, je
bent de mooie Dora, met wie ik zou willen
trouwenf.
Jemand, die kalveren slacht, neem ik
niet", was haar bescheid.
„Waarom niet?" vroeg hijs „zoo iemand
is gezond en sterk en heeft geld. Ik wil je
dit kalf present geven, dan kun je het op
fokken tot het je melk geeft, en zoo krijg je
een flinke veestapel."
„Ik wil geen man, die wreed is", luidde
het kortaf.
„Als je mij niet wilt hebben, zal ik nog
wreeder zijn, en het dier voor je oogen
laten dood loopen".
„Dat kun je doen", sprak zij en' zweeg
verder op alle9 wat hij zei, ontstemd, totdat
hij zijns weegs ging met het kalf.
Dora bleef onder den pijnboom staan
wachten.
De avond vieL Zij wist, dat er wolven
waren Waar bleef haar aanstaande man?
Geen van allen, die zij gezien had vandaag,
kon het zijn geweest: de een was arm» de
ander dom, de derde oud» de vierde ruw.
•Dan zal' zeker nummer vijl de ware Jozef
zijm!
Intusschen was 't pikdonker gewordeij en
nog stond zij onder den pijnboom. Daar
hoorde zij iemand aankomen.
Haar hart begon te kloppen, een zwakke
kreet kon zij niet weerhouden.
Js daar iemand?" vroeg een mannen
stem.
Het meisje hield haar adem in, maar
reeds stond een man voor haar en greep
haar hand. Hij leidde haar uit het bosch,
over het veld, naar een soort van grot, waar
het meisje uitgeput op een hoop mos neer-
viel.
Reeds begon het te dagen en altijd nog
sliep ziji.
Aan den ingang was op een hoop zand
een oude man gezeten, over wiens eene oog
een verband'lag, terwijl hij met het andere
droefgeestig naar het sluimerende meisje
Eindelik werd zij wakker en zag verbaasd
rond in de grot, langs welks wanden water
druppels neervielen.
Bij den ingang zat een/ leelijk oud ventje
paddestoelen op een klein vuurtje te bra
den. Zij herkende den dwerg Stoffel, den
dief, en kon niet nalaten te lachen, al ging
het niet van harte. Allen had zij afgewezen,
omdat er iets aan mankeerde, en nu was zij
den man gevolgd, die hun gebreken bezat:
die anm en dom en oud en slecht was.
JMoet je zoo lachen?" sprak hij. „Laat
mjj je eens wat zeggen. Een vrouw kan ik
niet gebruiken: een kameraad moet ik heb
ben om mij te helpen, want ihjjn krachten
nemen af.
Trek daarom deze manskleeren' aan, daai-
veiliger. Toen zij het, door Stoffel' gestolen
pak van een boerenknecht aan had, voelde
zij zich moedig ais een man. Zij at met den
grijsaard mee, en ging volgens zijm bevel
er op uit.
IZoo liep er een flinke boerenjongen over
den weg; daar ontmoette hij twee maré-
chaussées, wien hjj meedeelde, waar het hol
van den mismiaakten dief zich bevond.
Verder liep hij door, en kwam een jon
gen man tegen met een knap uiterlijk en
gelapte kleeren.
Het meisje trok haar hoed diep over het
voorhoofd en vroeg:
„Waar ga je naar toe?"
„Dat doet er niet toe", was het antwoord.
„Zoek je werk?"
„Ik kan werk krijgen bij den smid, maar
ik ga er niet heen?"
„En waarom niet?"
Jk heb nergens pleizier in".
„Als ie niet werkt, kun je niet trouwenf'.
„*t Kan me niet schelen, Gisteren heb ik
haar voor 't eerst en het laatst gezien. Ik
ga dood".
„Wou je zoo alleen sterven?"
„,'t Kan me niet schelenl".
.JWil je mdji meenemen? Ik wil ook
sterven".
.JWat scheelt er dan aan?"
rozenwater op.
Dit rozenwater brengt men in lang.
halsige flesschen, die ongeveer zes liter
kunnen bevatten en laat het daarin staan
tot dat de olie en het water zich van el
kaar hebben afgescheiden; dit geschiedt
gewoonlijk binnen een of twee dagen.
De voor de afscheiding meest geschikte
temperatuur bedraagt 16 graden Celsius.
Nadat men de olie nu van het water
afgescheiden heeft, brengt men haar in
flesschen en in fleschjes en daarmee is
het product voor de export gereed.
Het achter gebleven rozenwater wordt
bij de volgende destillatie weer gebruikt.
B.
Als je de heele week goed oppast,
Tom, mag je Zaterdag mee naar het
circus.
Adh moe, dat heb ik verleden jaar
ook al eens gedaan en toen was het circus
het heelemaal niet waard!
George heeft me nu al zes maanden
het hof gemaakt. Vind je niet dat hij mij
eindelijk wel eens mocht ten huwelijk
vragen?
w «cueeu) cxjjaa Welnee. Het heeft wel een jaar ge-
„Mijn liefste heeft mujerlaten; hi, is zoo duurd eer hy CQ Jde b*us
kreeg.
EERLIJKHEI D
treurig gestemd en' wil stervenl".
Nauwelijks had de jonge man dat gehoord
of hij keek eens goed toe. Het meisje zette
nu haar hoed af en begon te lachen.
„Gaan we samen?" vroeg ze guitig. „Ik
wil je graag vergezellen, sterven of leven,
't kan me niet schelen". het pr1j8:
„Leven!" juichte de jonge gezel, met van k niamaXw^tTtort
blijdschap trillende stem en stralend oog. 0p heel «rijn lamge leverbaar.
Maar de praktijk leert ftl te -raak:
Zoo gingen ze te zamenl naar het dichtst-1 Neem 't niet te ernstig met die zaak,
bij. gelegen dorp; daar was arbeid in de Want niemand, van wat stand hij zij,
smidse en daar lag hare toekomst» Dapper Spreekt zich naar waarheid hierin vrij.
ging de jonge knecht aan het werk om zijn
gebrek kwijt te raken. En een ijverig
Een eerzaam winkeliertje «egt:
mensch leert niets zoo spoedig af als arm l'fn(kv|do 8teed8 heel oprecht,
zjjt| ,De koopman wachtte nooit op geld;
J. Herderschee.
ROZEN OLIE.
Een pendant van de Bloem
bollencultuur.
Behalve om een tijdeljjken aangena-
men geur in een vertrek te verspreiden
of om het oog door haar aangenaam voor
komen te streelen, wordt de koning der
bloemen nog zeer prozaïsch als grondstof
gebruikt in een tak van industrie, waarin
zij zoover is de kunst van vervalschen
nog niet gegaan tot nog toe onmoge
lijk gemist kan worden. Met die industrie
bedoelen wij de fabricage van de welbe
kende rozenolie.
Terwijl de rozenolie in een aantal stre
ken vervaardigd wordt, blijft toch het ge
deelte van Turkije, dat zich onmiddellijk
ten zuiden van den Balkan uitstrekt, de
hoofdbron voor den rozenoliehandeL Het
is vooral de stad Philippolis, die in dit
opzicht bekend ia
In haar nabijheid bevindt zich het zoo
genaamde rozendal, een dal, dat werke
lijk eenig in zijn soort mag genoemd wor
den, waar men over een uitgestrektheid
van een vijftigtal hectaren niets dan ro
zen, voornamelijk de roode variëteit aan
treft.
De aanblik die deze ontzaggelijke
roode bouquet oplevert, de heerlijke
lucht, die den toeschouwer toewaait, de
schilderachtige streek, waarin men zich
bevindt, alles werkt mede om den hier
verkregen indruk onuitwischbaar te ma
ken.
De methode die gevolgd wordt om de
olie te winnen is de volgende: Bij de
destillatie gebruikt men nogal veel water.
Dit water dqet men in vlakke vaten, 'n
soort van pannen of bakken. Hierin laat
men het uitgeperste vocht vloeien. Men
dekt de open vaten1 af met 'n soort moes-
seline, ten einde verontreiniging door
stof of van insecten te voorkomen.
Nu laat men de vloeistof een of twee
nachten in de open lucht blijven. Het
schijnt dat hierdoor zooals men allicht
zou meenen de geur niet verd'wijnt,
doch zich door den dauw of de nacht
lucht juist verdiept.
Ten slotte bottelt men de aldus ver
mengde en rijp geworden olie-achtige
vloeistof in goed gesloten flesschen, die
hierna aan de inwerking van de zon wor
den blootgesteld teneinde de nog donkere
kleuren te doen verbleeken.
Behalve in Turkije wordt er ook Ro
zenolie gekweekt d.w.z. de rozen voor
dit doel bestemd in Zuid-Frankrijk,
voornamelijk te Cannes en in de buurt
van Nice. De rozencultuur is hier vrij
eenvoudig. De struiken worden gewoon
lijk in rijen geplant en zoover van elkaar
geplaatst, dat zij voldoende ruimte voor
'n krachtige ontwikkeling hebben. De
aanplant heeft plaats in het voorjaar en
in het najaar. De oogst valt in Juni.
Het plukken geschiedt met het opko
men der zon en men bewaart de bloemen,
die nog niet onmiddellijk aan het destil
latie-proces onderworpen zullen worden
in zeer donkere kelders. Intusschen kan
men de rozen ook daar niet te lang
laten liggen, omdat daarmee de kwaliteit
natuurlijk achteruit zou gaan.
Iedere geplukte roos moet binnen vier-
en-twintig uur verwerkt zijn.
Het destilleeren gebeurt in Zuid-Frank
rijk op vrij eenvoudige manier. Men ge
bruikt oen soort retort, welke op een
muurwerk rust en door 'n houtvuur ver-
Elk werd het zijne toegotold.
Maar dat hij elechte kwaliteit
Voor «oede waar deed, le een feit,
I Maar dat geeft hem geen ongemak,
Het hoort nu eenmaal bij het vak.
Vermouten leeft in hoager sfeer,
Ia «eer rechtzinnig in de leer,
En dtoor zijn strenge levenswijs
Stelt iedereen hem hoog op prijs.
Maar op kantoor bij zijn patroon
Noemt hij, (ziet hij zijn kans slechte echoon),
Papier, en pennen vaak daarbij,
Geheel voor eigen schrijverij.
Ik ben er trots op zegt van Laar,
Dat ik in al die dertig jaar,
Hier op fabriek reeds doorgebracht,
Mij steeds voor stelen heb gewacht.
Maar 't werk verricht hij niet met spoed»
Omdat hij veel aan kletsen doet,
En dat hij tijd steelt, onze Piet,
De goede man beseft het niet
En Jan, zijn makker, zegt altijd.
Dat eerlijkheid zijn hart verblijd,
Omdat op annexatie Lust,
Toch nooit de rechte zegen rust.
Maar van 't ontvangen tractement
Gebruikt de snaak toch menig oent,
Die minder nuttig wordt .beeteed,
En waar zijn vrouwtje niets van weet.
Men treft ze bij dozijnen aan,
Die eerlijk door het leven gaan,
Maar 'n valsche gulden, zoo het kan,
Moet toch weer spoedig aan den mam
En geeft de slager al te vlug
Ben dubbeltje teveel terug,
Dan zegt mennu, dat is geen strop,
Er zit genoeg verdienste op.
Het spreekwoord zegt, maar 't klinkt niet lief
Een elk ie in zijn nering dief,
Al zou men ook met goed fataoen
Een knoop in 't kertkez&kje doen.
Wie 't spreekwoord logenstraffen wil,
Hij weigere deez' bittie pil,
Maar toone dat hij metterdaad
G&nsch eerlijk door het leven gaat
ZELFKENNIS.
Hoe kan men zichzelf loeren kon*
nen? Door beschouwing nooit, maar
wel door handelen'. Proboer maar je
plicht te doem en Je weet terstond;
hoe het met je staat.
iJloiiainin Wolfgang ven Goetbe.
Diepzinnig zitten de memsoben te peinzen
over hetgeen zij wel waard zijn in de wereld;
lang denken zij na over hun beteekends voor
bun familie en hun omgeving; zwaar pieke
ren zij over zichzelf en de mogelijkheden,
die in hen leven of sluimeren, om iet» te
bereiken. En in al dien tijd, dat rij peinzen
èn denken èn piekeren doen zij niets.
Het is niet vriendelijk, wat Goethe den
tobbers over hun eigen waarde en betee
kends te raad geeft, maar wij zijn overtuigd,
dat de in wijsheid grijze schepper van de
„Faust", die de menschelijke hartstochten
tot in hun diepsten grond heeft gepeild; het
bij het juiste einde heeft. Die denkers, die
zichzelfs zoo gewichtig vinden/, moeten/ maar
eens doen, wat de grijze Olympiër voor
schrijft: „Probeer maar je plicht te doen en
je weet meteen, hoe het met je staat".
Wij leven in een tijd van studie, in een
tijd, dat het voor iedereen; die ernstig wil,
is weggelegd, om door hoofdarbeid zijn
brood te verdien/en. Maar deze tijd heeft
geen recht doen weden-aren aan den hand
werksman, wiens arbeidsprestaties men wel
wat te licht heeft gewogen, in vergelijking
met den hersenarbeid» Er wordt zoo gewel
dig geluierd, onder den schijn dat er wer
kelijke hersenarbeid wordt verricht Het
denken van de meeste hersenarbeiders heeft
bij één op de duizend misschien eenige
waarde; voor de rest had het wel öngedacht
kunnen blijven; Daarom deed de mensch
beter» zich niet te verdooven met bespiege
len en denken over zichzelf, want dat kan
hij als regel toch, niet; maar door heel ge
woontjes weg zijn plicht te doen en dan
eens te zien, wat hij daarvan terecht brengt.
Dan weet hij uit het resultaat van zijn han
delingen meer over zichzelf, dan tien jaar
bespicgelens hem zullen kunnen leeren.
Maar hij moet niet denken, dat twintig maal
het resultaat» dat goed is, pleit voor zijn be
kwaamheid. Alleen gemiddelden tellen) en
daarom moet hjj twintigduizendmaal zichzelf
waarnemen.
Dr. JOS. DE OOOK.
Voor de lezers van ons blad geeft onze
psychologische medewerker Dr. Jos. de
üock, Van Merlenstraat 120, 's-Graven-
hage, gratis zielkundige adviezen o. m. over
de wijze, waarop zij hun geest kunnen ver-
frisschen en hun wilskracht en energie
kunnen versterken.
De vragen zullen ln dit blad geregeld
worden behandeld. Mochten de beantwoor-
dingen te uitvoerig worden, dan direct
schriftelijk aan de aanvragers.
Vrager te H.:
Gij voelt U miskend, en denkt, dat men
Uw werk; niet de noodige waardeering toe
draagt. Anderen, zoo zegt gij, krijgen de
belooning, die U toekomt. Ja, zoo gaat het
wel meer in dit leven. Naar Uw schrijven
te oordeelen» denken wij, dat gij U wat veel
op den achtergrond houdt Men moet rich
af en toe wel eens laten gelden. Uw te
zwakke persoonlijkheid zal oorzaak rijn, dat
inen U niet waardeert. Durf Uw meening te
uiten. Voel Uzelf als een krachtig persoon
en Uw omgeving zult gij daardoor beïnvloe
den en na verloop van tijd zullen zij tegen
U opzien. Neem iedere ochtend tien minu
ten, om te denken; wat gij in den loop van
den komenden dag zult presteeren, U aldus
vormende tot een krachtige persoonlijkheid.
Na verloop van twee maanden meldt gij ons
eens dén uitslag.
Aan onderstaande pereonen is persoonlijk
antwoord gezonden, aangezien de beant
woording te uitvoerig was voor plaatsing in
dit blad.
G. D. te H.; K. J. te H.; d. R. te H.;
Mevr. D. te H.; Zeeman te H.; G. te N.;
Mevr. J. te N»; Matroos te N.
In Engeland viert men den 14en Fe
bruari St. Valentijnsdag, een heilige
dag die in de allervroegste oudheid wor
telt, toen de Germanen in Februari de
liefde-godin Freia, en de Indiërs in Hin-
dostan den huwelijksgod Polea eerden.
Vroeger geschiedde dit aldus:
Den avond voor Valentijnsdag werden
de namen der jonge meisjes en der jonge
mannen uit een bepaalden vrienden
kring op papiertjes geschreven. Natuur
lijk werd gezorgd voor gelijke aantallen.
Deze namen werden in afzonderlijke bus
sen of schalen geworpen. Om de beurt
nam nu een meisje een lot uit de bus
met meisjesnamen.
Hij of zij van wie de naam getrokken
werd, was de Valentijn of de Valentine
van haar of hem die trok.
Het geheele jaar bestond' er nu een
vriendschappelijke verhouding tusschen
Valentijn en Valetine, en was Valentijn
voor haar wat, in de middeleeuwen, „de
dienende ridder" voor zijn dame was:
vriend, helper, verdediger.
Zoo wordt St. Valentijn niet meer ge
vierd tegenwoordig; maar de dag is in
eere gebleven, en vrienden en vriendin
nen zenden elkaar briefjes, versierde
kaartjes, geschenkjes en verrassingen.
Zoo als by ons St. Nioolaas, ls in Enge
land St. Valentijn een heerlijke gelegen
heid voor jonge mannen, om door ruiker
of geschenk iets te vertellen aan het
meisje hunner keuze.
B.
Zijn pret
Mijnheer Pitters (tot vriend): Hé zeg,
je rit op een bank, die pas is geverfd!
Vriend: „Houd je stil! Niet zoo luid.
Ik heb hier met mijn schoonmoeder af
gesproken, en bederf mg nu niet de pret
haar eens leelijk beet te kunnen nemen!
Waarom hij het deed.
Burgemeester (tot boertje): Hoe is
't mogelijk Piet, dat jij op jouw jaren nog
wilt trouwen?
Piet: Ja, ziet U, burgemeester, 't is
eigenlijk niet voor mij, 't is voor m'n var
kens en1 voor m'n kippen.
In de school.
Onderwijzer: Frits je ziet er weer
zoo morsig uit. Kun je dan niet ten min
ste je haren wat kammen?
Frits: „Ik heb geen kam."
Onderwijzer: „Kun je dan niet van je
vader een kam leenen?"
Frits: „Die heeft geen haar!'1
Zelfkennis.
Eerste vriend1: Waarom weiger je
me tien pop te leenen? Je hebt me toch
eens je tweede ik genoemd.
Tweede vriend: Daar zit het 'm juist!
Ik ken me zelf.
Diagnose.
Vrouw. 'Dokter ik begrijp niet hoe
het komt, maar mijn man spreekt 's nachts
altijd in zijn slaap.
Dokter. Och gun hem dat pleiziertje
maar, want gedurende den dag krijgt hij
er de gelegenheid niet toe.