OUD ROEST
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
i:
van ZATERDAG 17 SEPT. 1927.
295 (auteursrechten voorbehouden).
nog veel raadhuizen ln dezen attJl b.v. die
te Brugge, Brussel, Gouda, Middelburg
(alle 15e eeuw) en Alkmaar (begin 18e
eeuw).
B.
O, wat een praohtlg medaillon,
en.... met haar er ln, naar lk «ie?
Ja, dat la een aandenken aan m$n
vorige huishoudster. Die haren heb ik
zoo in den loop der tijden uit de soep op-
gevisoht
„Geen revolutiebouw".
ARMOEDE.
Novelle door A. Hulsman».
Ze knikte blij.
•Asjeblieft", zei ze vriendelijk, »tot
;aa de tramhalte, ÜJn 8".
DE PAREL VAN UTRECHT.
En nu noemt men de vrouwen
van tegenwoordig knap!
Daarbij wist se tal van muziekinstru
menten te bespelen, kon aardig zingen
en vervaardigde gedichten in haar eigen
en ln vreemde talen, o.a. in het Latijn.
Uit een door haar zelf gegraveerd etsje,
dat ons haar gelaatstrekken leert ken
nen, blijkt dat z]J ook niet misdeeld was
wat uiterlijk sohoon aangaat Het eta;'
laat een fijn, verstandig vrouwankop;
zien, met groote donkere oogen, een
energieken gebogen neus en een wil»-
kraohtigen mond. Ooquet afgewerkt met
een kleinen strik is het keurig toegere-
gen keursje en hals en schouders zijn
bedekt met een dier fijn-voorname platte
oud-Hollandsohe kragen van fijn linnen
of gaas, met sierlijk geschulpte afwer
king. En ook de met rijk galon versierde
wijde mouwen leeren ons, dat Anna Ma
ria Schuurman, ondanks haar groote ge
leerdheid, niet ongevoelig moet zijn ge
weest voor haar uiterlijk. Daarvoor trou
wens, was ze te artistiek.
Plots riep er een:
„Die twaalf gulden zul je hebben,
Matthlas Claudlus.
De Dultsohe scheikundige en wijsgeer
Wilhelm Ostevald heeft eens beweerd, dat
ervan overtuigd was, dat de meneohe-
e hersenen tot op eeni bepaalde hoogte
vruchtbaar konden werken ln eeni zekere
wetenschap, b.v. scheikunde, en dat zij, wan
neer die hoogte bereikt was, niet veel bij
zonders meer konden opleveren op dat ge
iled, wèl op een ander, b.v. sociologie. Er
s misschien wat voor deze zienswijze te
zeggen, want als men dit geval eens verge-
ijkt met de manier, waarop een kundig
andbouwer de producten wisselt op een be
paald stuk grond, dan ligt eeni afwisseling
van de werkzaamheid van onzen geesteJ ij-
ren bodem voor de hand, daar de hersenen
door voortdurend één product te moeten
voortbrengen (b.v. scheikunde), wel uitgeput
runnen geraken. Hoe het precies hiermede
staat, is tot op heden nog een onopgelost
vraagstuk, maar het is zeker, dat door een
zij digen arbeid van de hersenen een ver
moeidheid intreedt, die een vruchtbaar func-
tionneeren in den weg staat.
Het genot van den eigenaar.
Tob Nooit Hoekje.
AFWISSELING.
Want alttfd óf wfln óf vreter
drinken is niet prettig; maar
af en toe wfln en af en toe
water drinken, dat la aange-
t Juttertje
GOTHIEKE BOUWKUNST.
Geleidelijk is de Romaansche bouw-
kmst in de Gothiek overgegaan. Oor
spronkelijk was de naam „Gothiek" een
saeldnaam, in den tijd der Renaissance
uigedaoht, toen men de Gothleke kunst
ali Minderwaardig was gaan beschouwen.
Di Oothieke bouwkunst wilde een groote
nime scheppen met veel licht. Een ken-
mjrkeid verschijnsel der Gothiek zijnde
lichtb*gen. 'Door deze enkelvoudige of
Öibbek luchtbogen wordt de zfjdruk der
gewelvei tegen de hooge muren van het
mddenahip opgevangen en overge-
bacht naar de steunberen aan den bui
tenkant <hr zijschepen. Zoo kunnen in
doe ziJsolepen en in het bovenste ge
deelte van het middenschip veel grootere
lihtopeningen worden aangebracht Het
giraamte vaj het gebouw bestaat nu uit
d( zuilen en kolommen, de gewelfribben,
dz er op nee- komen en de luchtbogen.
Dit is het geheim van de grootsche ruim
te en het woidere licht der Gothleke
kïkgebouwen.
Waar de Gothhk langzamerhand haar
inrede deed enden Romaanschen stijl
verdrong, z]jn er hok in ons land oude
Renaanscfae kerken in Gothieke omge-
bawd. Dat is o.a. hit geval geweest met
de St Lebuinuskerk te Deventer, de St
Wilburgskerk te Zutjhen en de Martini-
kfk te Groningen. H«t is natuurlijk on-
mgelijk een jaartal te ïoemen waarop de
Gthiek haar intrede hieft gedaan. Op
vcschillende plaatsen tegelijk kwam men
tc de toepassing van de üeuwe architeo-
taisohe regelen en voors in de Isle de
ïhnce, het domein van d«n koning van
ïknkrijk heeft deze bouwkunst zich in
d 12de eeuw op schitterente wijze ont
wik eld. Vandaar verbreiode zich de
nuwe bouwwijze ook naar andere land-
sieken. Over het algemeen kuimerkt de
öthieke bouwkunst zich d#or groote
vrscheidenheid. Men krijgt «en denk
bid van deze verscheidenheid door de
gmdvlakken van de volgende Oothieke
Irken in ons land met elkaar U verge-
lten. Het zijn de St. Bavokerk tt Haar-
1q, de St Michielskerk te Zwolle, de St.
hterskerk te Leiden, de Nieuwe Kerk
t Amsterdam, de Groote Kerk te Bols-
wd, de Nieuwe Kerk te Zalt-Bommd, de
(bote Kerk te Franeker, de Groote Kerk
tAlkmaar, welke laatste nog sporen Aer-
tnt van Romaanschen stijl, en de Maha-
Kerk te lanen. Men zou deze lijst na
tuurlijk nog kunnen vergrooten.
Ook in de zuilen en kolommen spreidt
de Gothiek groote verscheidenheid ten
toon. In het bloeitijdperk werden bij voor
keur zuilen gebezigd, waarvan de door
sneden veelsoortige veelhoeken vormen.
Eigenaardig ia het feit, dat in ons land
in sommige streken ronde kolommen, in
andere veelhoekige pijlers in de Gothie
ke kerken werden geplaatst. Zoo vindt
men ronde kolommen in alle Gothieke
kerken van N. en Z.-Holland, Zeeland en
Friesland, op een heel enkele uitzonde
ring na. Daarentegen in het wereldlijk ge
bied van den Bisschop van Utrecht en in
dat der hertogen van Gelderland en Bra
bant allerlei veelhoekige pijlers. Even
eens wordt in de gewelven groote
verscheidenheid aangetroffen. Een fraai
stergewelf vindt men te Hattem en te
Haarlem (St. Bavo). Schitterend is het ge-
w|lf der Domkerk te Milaan, dat tusschen
de ribben als doorzichtige kant is uitge
werkt. Grootscher nog dan de Romaan
sche, waren de torens der Gothiek. In
ons land kunnen we wijzen op den Dom
toren te Utrectft, en de torens van de
Groote Kerk te Zalt-Bommel en de Nieu
we Kerk te Delft. In het buitenland vindt
men Gothieke kerken met dubbele torens,
de Notre Dame te Parijs, den dom van
Rheims, Ohartres, Keulen en Orleans.
Ook openbaart zich verscheidenheid in
het triforium, de galerij onder de boog
vensters. In de Hooglandsche Kerk te
Leiden, de St. Bavo te Haarlem, en voor
al in den Dom te Keulen en te Ely vindt
men een fraai afgewerkt triforium.
De late Gothiek kenmerkt zidh door
overdrijving. Vaak wordt het gebouw
hooger opgetrokken dan noodig was. In
plaats van den spitsboog krijgt men den
Tudor- of gedrukten boog met den ezels
rug. De stergewelven worden daarbij hoe
langer hoe meer uitgewerkt Het bekende
klaverbladmotief in de ramen wordt ver
vangen door dat van de vischblaas. Voor
al in Engeland leefde de Gothiek nog
lang voort (tot in de 17e eeuw).
Op het vasteland daarentegen verdween
de Gothiek, toen de kunst de Renaissance
van uit Italië zich ook over de andere lan
den verbreidde. Trouwens in Italië had
de Gothiek nooit gebloeid. Een zuiver
Gothiek gebouw, zooals de Kathedraal te
Milaan, is daar een uitzondering van.
Merkwaardig zijn de torens der late
Gothiek, waarvan de spitsen geheel open
en doorzichtig waren (Munsterkerk te
Freiburg, Groote Kerk te 's Gravenhage).
Ook zijn er veel Gothieke wereldlijke
gebouwen bewaard gebleven. Van het
kasteel te Wijk bij Duurstede, door den
Utrechtschen bisschop David van Bour-
gondië gebouwd (15e eeuw) is nog een
ruïne over. De ridderzaal te 's Graven
hage is ook Gothiek. Vooral bestaan er
p den hoek van den Dam pakte hem
dwind, met ijzige vlagen. Hij rilde in
hdunne jasje, greep met 'n haastige be-
wing naai zijn pet en vuistte de handen
tc weer gauw diep in de zakken. Koud
w t, vinnig koudl Hij verlangde naar
i' zolderkamertje met het slechte bed,
wr hij tenminste eenige rust en warmte
vien kon. Maar 'n weeïg gevoel in z'n
n«g dreef hem voort, in de richting van
1 entraalstation.
Pakjes dragen mijnheer?"
Ie jongeman in dikken duffel keek om,
oiaterde, met vluchtigen blik, de vuil-
>n gestalte van den ouden man, schud-
hoofd:
„Ue&".
Koud, tot in merg en been drentelde
ees weer naar den uitgang, moedeloos
rnkend: 't Zou wel weer niets gevenl Hij
as te oud en zijn pakje te versleten.
Dikwijls was het hem zoo vergaan I
voeden had-ie gestaan, eindelooze uren,
mdar een cent te verdienen tot ie ten
'Qtte maar optrok en naar z'n kamertje
'jj°mPelde, probeerde, niettegenstaande
0n honger tooh te slapen, wat maar
y en zblden lukte.
v r°eg, heel vroeg was-ie 's morgens
weer op de been, omdat z'n maag
•em te zeer kwelde. Soms reikte de
yater-en-vuurvrouw beneden hem 'n bak-
e koffie; dan dankte-ie wel tweemaal.
"aar meestal moest-ie zóó weer weg,
choot vlug den bakkerswinkel voorbij,
•m niet in de verzoeking te komen.
Gappen? NooitI Arm was-ie, maar eer-
uk, dood-eerlijk en dat wilde-ie blijven!
t
Bibberend kroop-ie weg in 'n beschut
'Oökje. 't Zou vanavond wel weer gaan
ils meestal!
*!j *?ametje kwam door den tunnel tor-
end 'n groot-zwaar pak. Hij liet de ge-
e8enheid niet voorbijgaan.
D ragen?"
Hij tikte begrijpend even aan z'n pet,
liet 't meisje voorgaan, 't Pak was te
zwaar voor z'n afgetobd lichaam. Geluk
kig hoefde-ie niet ver.en.hij had
eten vanavond.
'n Kwartje.
Geen seconde bleef-ie langer aan het
station, maar sloeg onmiddellijk den weg
in naar 't armoedig steegje, met het groe
zelige bakkerswinkeltje, waar je, aan de
tooibank, gesmeerde boterhammen koo-
pen kon: voor een kwartje vijf met 'n kop
koffial
Gulzig verorberde hij z'n sober maal,
liep toen voor z'n koude voeten, nog haas
tig 'n paar straten om, waar de hooge
huizenrijen beschutten tegen den wind.
Voor een der vele verlichte winkels
stond 'n bedeljongen, 't 'spitse gezichtje
verlangend tegen de ruit gedrukt
Kees voelde zich getrokken tot het gore
ventje, zwerver als hij. Stil ging-ie ach
ter hem staan en den blik volgend van 't
kereltje, zag hij een prachtig uitgebreid
soldatenspel, twee vijandelijke legers
tegenover elkaar, geheel volledig, zelfs de
kleinste details, als voorposten munitie
wagens, enz. waren niet vergeten.
'n Blik in de hunkerende oogen van
den kleinen zwerver, overtuigde Kees
van diens groote verlangen.
„Zou je 't graag bebben, joch?"
„Nau!"
't Schooiertje keek den armoedigen
ouden man van terzijde aan.
„Hei je centen?" vroeg-ie verbaasd.
Kees schudde mistroostig het hoofd.
,,'t Kost heelemaal twaalf gulden", zei
het jongetje verklarend, „veel hè?"
Er kwam 'n hunkerend verlangen, 'n
koppigen wil in den afgetobden man dat
spel voor 't ventje te koopen.
„Zou je 't heel erg graag hebben",
vroeg-ie nog 'ns stil.
„01 Eiken avond kom ik er hier na kij
ken; ik vind 't zoo fijn zeg! Maar ik heb
geen spieën. Vijf gulden dertig had ik al
bij mekaar, verstopt in mijn stroozak,
Eerlijk verdiend hoor, met pakjesdragen
en zoo. Maar vader vond 't en die heeft
't verzopen".
De groote kinderoogen kregen 'n treu-
rigen glans, toen ze Kees vertrouwelijk
aanzagen.
De oude zwerver antwoordde niets,
streek 't ventje even liefkozend over de
vlasgele piekharen, keerde zich om en
ging heen.
„Twaalf gulden, veel.... machtig veel",
mompelde hij voor zich heen. 't Was Ja
ren geleden dat-le zooveel geld bij eikaar
„Siet hier de wyste maeght
Daervan de weerelt waeght;
Daervan de braafste man
Het slechtste niet en kan."
Bovenstaand gedichtje stond geschre
ven bij het portret eener dame, die door
tijdgenooten vooral niet minder werd be
schouwd dan het wonder harer eeuw, of
de Tiende Muze. Die eeuw nu was de ze
ventiende, gezegde dame droeg den
goed-Hollandschen naam Anna Maria
van Schuurman, en werd in den jare
1607 te Utrecht geboren. Zij was Inder
daad een wonder van geleerdheid, dat
ook de meest ontwikkelde vrouwen van
de 20ste eeuw eerbied moet afdwingen.
Want op een leeftijd van 18 Jaar was
zij niet alleen het Fransch, Duitsch, En-
gelsch, Spaansoh, Italiaansch, Latijn,
Grieksch en Hebreeuwsoh machtig,
maar zette daarnevens een ontwerp
eener Ethiopische spraakkunst ineen en
begon met frisschen moed een studie te
maken van het Arabisch, Turksch,
Chaldeeuwsch, Samaritaansch, Perzisoh.
Is het wonder dat geleerden van heinde
en verre deze geleerde vrouw kwamen
bezoeken en met haar correspondeerden?
Haar kennis bepaalde zloh trouwens niet
alleen tot die der versohillende talen.
Anatomie, meet-plant- en dierkunde,
reken en sterrekunde waren voor haar
als gesneden koek; „men" zei voorts
dat ze als hoogleerares in de Theologie
geen slecht figuur zou hebben gemaakt,
doch dit verhinderde onze Utrechtsohe
Anna niet om ook volkomen op de hoog
te te z]jn van de zoo nauw aan elkaar
verwante geschiedenis en staatkunde en
door te dringen op het voor vrouwen zoo
glibberig terrein der logica I
Onwillekeurig stelt men zich deze ge
leerde vrouw voor als een blauwkous in
den vollen zin des woord», een door haar
knapheid en kennis verzuurde onvrou
welijke vrouw. Maar deze voorstelling
gaat, althans voor wat Anna's Jonge ja
ren betreft, niet op. Als Jong meisje wist
zij ook nog een goed deel harer belang
stelling te geven aan de schoone kunsten
en ook als artiste kwam haar genialiteit
op wonderbaarlijke wijze tot uiting. ZiJ
teekende en schilderde en boetseerde in
was. sneed figuren uit hout of maakte
beeldhouwwerkjes uit marmer en Ivoor.
Naar de zeden dier dagen wist ze uit pa
pier kunstige figuren te knippen, maak
te prachtig schrift op glas en was een
meesteres in het borduren.
Toch bleef deze, ook met bij uitstek
vrouwelijke talenten zoozeer begaafde
vrouw, met het klimmen der jaren niet
dë bekoorlijke muzen getrouw, maar
trachtte ze dieper en dieper door te drin
gen in de goddelijke waarheden, en be
landde zoodoende bij de wetenschap,
waarin ze geheel opging.
Innige vroomheid beving haar meer en
meer en had ten gevolge dat zij de be
oefening van al hetgene haar weleer een
vreugde was geweest; de schoone kun
sten, thans als zonde en afgodendienst
ging beschouwen. In afzondering leven
de, vervulde zij met oprechte vroomhelc
haar godsdienstige plichten, maar ging
daarbij als kunstenares verloren.
Had de 17de eeuw vrouwenvraagstuk
ken gekend gelijk onze t]jd, dan zou
Anna Maria van Schuurman een der
meest fanatieke suffragettes zijn geweest
Overal stond zij op de bres waar getwij
feld werd aan de gelijkheid van man en
vrouw, of zooals toen uaanoe was, met
ronde woorden werd verklaard dat de
vrouw een heel wat minderwaardiger
schepsel was dan de Heer der Sohepping.
En toen een beminnelijk man van naam
zich eens waagde aan de verkondiging
der stelling dat vrouwen eigenlijk geen
menschen zouden zijn, toen antwoordde
Anna Marie Schuurman hem met een La
tijnsohen open brief, waarin z]J uiteen
zette dat studie even geschikt was voor
de vrouw als voor den man.
Ze had als levens voorbeeld op zich
zelf kunnen wijzen. En onzen tijd leert,
een drietal eeuwen later, dat ze gelijk
had. In 1678 overleed zij.
B.
had gezienjaren geleden
p)u-ie? Nog eenmaal?....
'n Brandend rood vloog hem naar de
tranige wangen, en onwillekeurig maakte
hü 'n afwerende beweging met zijn hand.
Voor hem zelf.... nooitl Maar.,
voor 't ventje, dat arme zwervertje, om
hem de groote vreugde te bereiden.
Allo danl Onwillekeurig verhaastte hij
zijn tred, nu 't vaste besluit genomen
was. Voor 'n bar, waaruit gedempt sle
pende muziek klonk, bleef-ie staan, aarze
lend.... Toen veegde hjj z'n mouw langs
de versleten jas, nipte met z'n duim een
pluisje van de vuile broek, zuchtte diep en
trad binnen. Met de pet in de hand
stond-ie nederig voor den portier.
Of-ie even, héél even, binnen mocht?
Nee, niet om te bedelen, hij wilde enkel
den eigenaar 'n verzoek doen. Verlegen
draaide hij de pet rond tusschen z'n vin
gers.
„Mocht 't?"
Maar de portier vertrouwde het niet en
weerde 'm. Moedeloos trad hij weer naar
buiten, diepe wanhoop in de ziel. Wat
kon hij, hjj de schooier ook anders ver
wachten? Toch kon-ie niet besluiten om
verder te gaan en hunkerend gingen z'n
oogen naar de dikke pluche portière, die
hem van het doel scheidde....
'n Troepje studenten lawaaide naderbij,
lustig neuriënd:
„Io vivat! Io vivatl"
De schrale gebogen oudmannetjesfi
guur trok hun aandacht
„Wat wou je vadertje?" vroeg de groot
ste onder hen.
„Naar binnen", zei-ie stiL
't Jolig troepje vormde een kring rond
ouden Kees.
„Vertellen", riepen ze door elkaar.
Ze konden niet goed wijs worden uit z'n
woorden, maar zooveel begrepen ze wel,
dat-ie met alle geweld naar binnen wou,
viool wilde spelen en-dat-ie twaalf gulden
hebben moest
De oudste lei klappend de hand op z'n
schouder:
„En wat wou jij met die twaalf gulden?
Biecht 'ns op", zei-ie ruw maar hartelijk
„Soldatenspel koopen voor 'n kleinen
zwerver die er eiken avond verlangend
naar komt kijken. Hij had ervoor ge
spaard, maar zijn vader heeft t ver
zopen".
't Bleef even stil in 't troepje. De licht
zinnige jongelui waren, o zoo gevoelig
voor kinderleed....
Afwisseling is derhalve aan te bevelen
aan alen, die langen tijd een bepaald werk,
hetzij geestelijk of lichamelijk, hebben ver
richt. Dikwijls komt het voor, dat als een
bepaald werk zekeren tijd heeft gerust, de
maker ervan plotseling een beteren kijk
erop krijgt, er frissoher tegenover staat en
dat de arbeid dan veel beter vlot, zoodat de
tijd. die niet aan heit werk is besteed, ten
goede komt aan de schepping. Afwisseling,
zoowel ln arbeid als in omgeving, komt
iedereen ten goede en behoedt hem om te
versuffen tot .gewoontedier", tot molen-
paard, dat niets meer kent dan denzelfden
gang ln den tredmolen- Het spreekt van
zelf, dat wij die afwisseling alleen bedoelen
voor de ernstige weikers, de menschen, die
een flink langen tijd één soort werk hebben
verricht; want het is dwaas om bijv. per
avond vijf verschillende dingen aan te pak
ken, daar dit verslapt en den drang tot oon-
rmindert.
Grootvader had zfjn kleinzoon geld
voorgeschoten om een nieuwen voetbal te
koopen. Kleinzoon betaalde iedere week
iets af van zijn zakgeld en men was over
eengekomen dat grootvader eigenaar van
den bal zou blijven tot hij geheel betaald
zou zijn.
„Zeg grootvader", kwam de jongen op
zekeren dag", van wie is de voetbal nou
eigenlijk?"
„Van mij natuurlijk", verzekerde groot
vader.... "Je hebt hem immers nog niet
gebeel afbetaald?"
„D&t is zoo. Ik wou het alleen nog maar
eens weten. Want ziet U, Uw voetbal
moet noodig gerepareerd worden".
ouwtjel Allo jongens, wij zijn met zijn zes
sen, da's voor ieder twee pop opdokken".
Maar Kees schudde koppig 't hoofd.
„Nee niet gevenl Ik wil het verdienen'
Medelijdend keken de studenten hem
aan.
„Verdienen?"
„Ja", zei-ie ongeduldig, „als ik hier
maar naar binnen kwam en ze me 'n ha
uurtje viool lieten spelen zou ik ze we
krijgen, twaalf gulden en meer nog".
De jongens schokschouderden.
„Allo dan", en ze troonden hem naar
binnen, voorbij den verbaasden portier,
die, om de groote fooi, geen tegenwerp in
gen maakte.
Ze namen oude Kees in hun midden.
Zenuwachtig-verlegen schoof-ie weg in
hun midden, in z'n diepen armstoel en
keek schuw rond.
Heerlijk warm vond-ie 't en zoo weelde
rig!
Drinken Kees!"
„Nee", weerde-ie angstig af, „nie drin-
ke. 't Is m'n ongeluk geweest Anders,
was ik nou als jullie, goed verzorgd en
rijk! Geen druppel komt er meer over m':
lippen. Dat heb ik gezworen 1"
Er lag zooveel weemoed en ernstige be
slistheid in z'n toon dat de jongens niet
langer aandrongen.
„Ik wou spelen", zei hij zacht
Een der studenten stapte naar t orkest
Na 'n kort onderhoud met den eersten
violist, die even ruggespraak hield met
den eigenaar der zaak, kwam hij terug
met 'n viool.
„Hier danl Nou hel je je zin. Toon
kunst!"
Gretig grepen de stramme vingers
instrument. Met moeite hijgend, stond h
op en ietwat terugtredend bracht hi
tevens de viool onder z'n kin. Langzaai
onzeker eerst, gleed de strijkstok over de
snaren. Maar allengs verdween de schuwe
uitdrukking van het tanige gezicht, de
oogen kregen meer glans en staarden
voor zich uit De strijkstok bewoog zich
vast en zeker, 't Werd doodstil in de
zaal, want allen moesten kijken naar de
schrale, gore oudemannetjesfiguur, die
daar stond en speelde....
En de viool zong geen oompositie van
een der groote meesters, oude Kees
fantaseerde, liet zich door z'n gevoel mee-
sleepen en vertolkte het in tonen, t Was
'n heel leven dat daar verklankt werd, 'n
aaneenschakeling van ellende, 'n dieper
wegzinken in den moeraspoel van 't leven,
tot het einde kwam, dat noodzakelijk
komen moest.... Roerloos zaten de gas
ten en hielden den adem ln, de oogen in
stant werken ver
Dr. Jos. de Oook.
Voor de lezers van ons blad geeft onze
syohologische medewerker Dr. Jos. de
ook, van Merlenstraat 120, 's-Gravenha-
O
Ïe, gratis zielkundige adviezen ojn. over
e wijze waarop zij hun geest kunnen ver-
frlsschen en hun wilskracht en energie
kunnen veraterken.
De vragen zullen ln dit blad geregeld
worden behandeld. Mochten de beant
woordingen te uitvoerig worden dan di
rect schriftelijk aan de aanvragers.
Vrager te N.:
Uit Uw schrijven maakten wjj op, dat
gij veel te voorbarig zijt. Gij loopt met
iets weg om het eenige dagen later niet
meer aan te zien. Zoo gaat het natuurlijk
bij U met alles en komt deze kwaal ook
tot uiting in Uw werk. Nu hebt gij wat
men noemt twaalf ambachten en dertien
ongelukken. Wanneer gij wat nieuws ziet,
lijkt U dat weer beter en zoodoende blijft
gij aan het zoeken. Gij zijt natuurlijk ook
geen nauwkeurige waarnemer en ziet al-
spanning gevestigd op oude Kees.
Zoo'n speldat was geniaal, dat was
meer dan oefening.en kennis; dat was
uiting eener groote kunstenaarsziel....
Scherp oontrast: die fijn-besnaarde ziel
in dat vunze lichaam! Hoe was 't moge
lijk, dat men zoover dwalen kon, want,
dit was duidelijk met oude Kees was
het eens anders geweest
't Spel eindigde met 'n schrillen disso
nant 'n Seconde bleef het stil, ook Kees
roerde zich niet Z'n oogen hadden nog
den diepen glans en staarden, als verlo
ren, in de verte....
Toen barstte het enthousiaste applaus
los. Een der studenten sprong naar oude
Kees, greep de vuile pet, die naast hem
op den grond lag, gooide er 'n riks in en
giug zelf rond bij de gasten. Ze gaven
koninklijk.
Kees kon geen woorden van dank vin
den, boog slechts lijkbleek en met groote
droevige oogen. En toen hij zich naar
den uitgang wendde, om heen te gaan,
was daar niemand, die hem tegenhield,
zelfs niet een van de jongens.
Als in een droom liep Kees naar z'n
zolderkamertje. Daar kwam hij tot bezin
ning. Nou had-ie geld, machtig veel geld,
nou kon-ie 't soldatenspel koopen voor 't
kleine zwervertje.
Bij 't flikkerende licht van de kaars
telde h]j.... vijftienachttien....
dertig.... nog meer! tachtig gulden en
zestig cent Denk 'ns. Nou was-ie uit z'n
armoede voor langen tijd.
En toen den volgenden avond 't kleine
schooiertje z'n neusje plat drukte tegen
de vensterruit en keek in hunkerend ver
langen, toen nam oude Kees hem on
verwachts bij den arm en loodste hem
naar binnen. Z'n groote oogen werden
nog grooter van verbazing, toen de win
keljuffrouw het soldatenspel op bevel van
ouden Kees keurig inpakte en de doos
hem onder den arm schoof. Hij moest
maar kijken naar den vunzigen ouden
man; en kon geen woorden uitbrengen.
Maar buiten zette het ventje de doos
heel voorzichtig op den grond en greep
de hand van oude Kees:
„Dank je, hoor! Wat ben je rijk, zegl"
Toen pakte ie de doos, als 'n kostbaar
stuk onder het versleten jasje.
Kees keerde zich om en ging, „rijk" in
z'n armoede.