OUD ROEST POPULAIRE RUBRIEK Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, m van ZATERDAG 8 OCT. 1927. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN). BEDELARIJ IN VROEGER TIJD, In de capitulariën van Karei den Groote komen bepalingen voor, die ruime gast vrijheid voor vreemdelingen eischen, van alle onderdanen des rijks inzonderheid van de geestelijken. Overal moesten bij kerken en kloosters gast- en armenhuizen be staan. Alleen bedelaars, die een krachti- gen arm en gelegenheid tot werken had den, maar het niet deden, zouden uitgeslo ten zijn van de vrucht der liefdadigheid. Ook ln later tijd wenden maatregelen genomen tegen bedelarij. In de 15e eeuw was men niet kieskeurig in de keuze van strafmiddelen. Het was de tijd van pijn bank en duimschroef, het afhouwen van handen en armen, het uitateken van oogen, levend begraven, in zakken verdrin ken, koken, radbraken en vierendeelen. De gedachte, dat alle straf de verbetering van den misdadiger en zijn verzoening met de maatschappij moest bedoelen, was toen onbekend. Men stond op het stand punt dat vergelding wilde aan den over treder voor wat hij misdaan had en te vens trachtte men schrik in te boezemen bij de toeschouwers. Ook werden de over treders ln sommige gevallen aan den spotlust van het publiek prijs gegeven. Zoo moesten vrouwelijke dronkaards en overepeelsters een paar zware steenen of een ton met gaten voor hoofd en armen ronddragen. En stond een misdadiger aan de kaak, dan voorzag men het publiek van eieren, om den ten pronk gestelde naar het hoofd te gooien. Ook landloopers en bedelaars kregen hun deeL De eersten hing men in manden boven een rivier of breede sloot aan een touw. Durfden ze het touw door snijden en konden zij zwemmen, dan moohten ze zioh onder het gelach der toe schouwers bevrijden. In de 15de eeuw trachtte men bi] de armenzorg de bedelarij van luiaards en bedriegers te weren. Vandaar dat in de oude desbetreffende stukkeu reeds wordt gesproken van de „regte armen." Zoo liet de raad van Utrecht ln 1448 bekend maken „dat Lisen met den lappen niet meer bidden (bedelen) rnogt om Gods wil". Zij had zich armoedig voorgedaan en moest nu een boete van vijftienduizend steenen betalen ten behoeve van de Buur kerk en werd met eeuwige verbanning be dreigd, als zij het weerdeed. Alleen dan mocht zij vragen zoo het vaststond, „dat zij zoo arm van goed was, dat ze van noode behoefde." In het jaar daarop Het Philips van Bour- gondië een plakkaat uitvaardigen tegen ledigloopers en bedelaars boven de tw aalf jaar. Die zestig jaar oud waren en hun brood niet konden verdienen werden ge duld, mits zij „een teeken", een looden plaat, aan den hals droegen. Toch is het twijfelachtig of dergelijke bepalingen bij den gebrekkigen toestand van het toen malige politieleven veel hebben uitge werkt Merkwaardig 1* de maatregel die de heilige meesters te Delft sedert het midden der vijftiende eeuw toepasten. Zij bedeelden met een ten hunnen behoeve geslagen munt, waarvoor de behoeftigen zich in winkels en op markten het noodige konden koopen, maar geen sterke dran ken in herbergen. Later werd ook deze maatregel elders toegepast Toch werden bijv. In ons land maat regelen genomen om de bedelarij en het vooral in de 14de eeuw heerschend pau perisme te verzachten. Daartoe hadden ultdeelingen aan de armen plaats door of DE GROENE MAUMBA. door N. T. Cashel Vigor zat met een glas limo nade voor zich op de overdekte bungalow in het deftige gedeelte van Singapore, te wachten tot de gong voor het diner zou gaan. Even later kwam Chundra, de zwarte knecht die gedurende de lange dienstja ren bij Cashel, grijs en brutaal geworden was, zeggen, dat het eten op tafel stond. „Is de juffrouw al thuis?" „Ja Sehib, en ze zet dat u dadelijk moest komen," antwoordde Chundra, be vreesd voor hetgeen er volgen zou. Maar Vigor was in een beter humeur dan gewoonlijk, en Chundra ging weg om zwijgend zijn plaats in te nemen achter zijn meesters stoel.in de koele eetkamer. Toen Vigor door de vestibule Uep, kwam Annie uit haar kamer bollen, en was verheugd te zien, dat haar vader nog niet aan tafel zat, want hij was altijd woe dend als men hem ook maar een oogen- blik op zijn maaitijden of iota anders liet vanwege geestelijken, kloosterlingen en gemeenten. Er bestond in dien tijd geen klooster of gesticht, hoe klein ook, of het had zijn vaste dagen in de week, waarop uitdeelingsn ln geld of naturalia plaats hadden en tevens zijn „vreemdelingen- luns en „gastenzaal", waarin arme rei zigers nachtverblijf en voedsel konden vinden. Ook werden reeds in denzelfden Uid „goede mannen" door den magistraat benoemd, die als kerkmeesters, heilige geestmeesters en potbroeders aan de „regte armen" gaven uitreikten. Onder die „regte armen" verstond men ouden van dagen, zieken, weeskinderen en vondelingen. Op sommige plaatsen had men ook „heilige of St. Antonievarkens", die ten behoeve der armen gemest en ge slacht werden. Daarnaast verrezen in onze steden vooral gasthuizen, waarin allerlei arme lieden tijdelijk of voor goed opne ming en verpleging vonden. Ons land was in dezen tijd rijk aan philantropischo in richtingen van allerlei aard, waardoor de zaak der openbare weldadigheid werd ge diend en de bedelarij tegengegaan. Toch was het voor lateren tijd weggelegd om ook dit vraagstuk beter onder de oogen te zien. In onzen tijd verricht op dit ge bied de Nederl. Vereeniging voor Armen zorg en Weldadigheid uitnemend werk. gasfabrieken, omdat dan ln de retorten die vluchtige producten vrij komen en voor een groot deel over zullen gaan ln blijvend gasvormige producten van hooge verbran- aingswarmte, zoodat aan carbureerlngs- oUe voor het watergas gespaard zal wor den. Ook voor ons land kan die olielei van belang zijn, als men voor genoemd deel geregeld ladingen per zeilschip zou kun nen aanvoeren van de afzettingen in Esth- land of in Bulgarije. Zelfs is het de moeite waard om te onderzoeken of Duitsóhland geen velden heeft aan groot vaarwater, die ons geregeld dit kostbare goedje zouden kunnen leveren. Hoe vindt je mijn portretten? Heit eene ziet er heel aardig uit, maar het andere lijkt beter. OLIE UIT LEISTEEN. De voorlooper van de petroleum. Reeds voordat petroleum in gebruik was werd in Schotland uit bitumen, dat in een soort leisteen bevat is brandbare olie gowonnen en de lampen voor deze olie hebben den weg gebaand voor de pe troleum, daar ze ook hiervoor bruikbaar waren. Tot den oorlog toe was die Schot- sche industrie vrijwel de eenige (ook in Australië werden geringe hoeveelheden gewonnen) maar tijdens den oorlog dwong het gebrek aan brandstof om over al onderzoekingen te doen of dergelijke producten aanwezig waren. Men vond enorme uitgestrekte en rijke lagen in N. Amerika (Wyoming) in Engeland en Esthland, terwijl ook de lagen die in Duitschland bekend, maar nog niet ge ëxploiteerd waren, meer aandacht ver krijgen. Ook in Bulgarije zijn velden oliehou- dende leisteen aangetroffen. Deze steen wordt in dagbouw of in mijnen uitgegra ven en dan in retorten verhit, waardoor het bitumen (de petroleumachtlge bestand- deelen) verdampt. De dampen worden op gevangen en leveren na afkoeling en oon- densatie vluchtige producten, die met ben zine vergeleken kunnen worden, solar- olie en dergelijke oliën, die voor stook olie goede diensten kunnen doen, smeer olie, parafieue, pyridlno, etc. Nu alle pe- troleumproducten zeer duur worden, spreekt het vanzelf, dat de plaatsvervan gers groote kans zullen krijgen. De vraag naar benzine en stookolie wordt met den dag grooter, omdat ze verbrand kunnen worden in motoren of onder stoomketels op volkomen automatische manier en dan aan een hoog nuttig effect nog het voor deel paren, dat ze geen werklieden ver- eisohen. Dit zal een van de redenen zijn, dat de bitumineuze ledsteen over de geheele we reld zal geëxploiteerd worden, zoodra het oliegehalte groot genoeg is en de kosten van winnen niet zoo hoog meer zijn. Ge lukkig liggen groote velden vlak aan de oppervlakte hetgeen op den productie prijs grooten invloed heeft Een andere toepassing der oliesteen kan zijn, in de wachten. Zijn lepel in de geurige vruoh- ten stekend, glimlachte hij haar toegeef lijk toe, waardoor de harde lijnen van zijn gebruind gelaat eenigszins verzach ten. „Wel heb je je geamuseerd, Annie? En was je japon mooier dan die van iemand anders op de receptie?" „Alsof dat het eenige is, dat mij kan amuseeren papa," lachte ze, blij hem in zulk een goede stemming te vinden. Ineens veranderde zijn gezicht en met een hoogroode tint op zijn wangen, stoof liij op: „Neen, ik weet heel goed, wat jou amuseert en dat is dat ellendige ge flirt met dien idioot van een Harwood, die altijd om je heen draait Ik begrijp niet wat je in hem ziet" „Eu ik niet wat u op hem tegen heeft," zei Annie, met de spirit die ze van haar vader had geërfd. „Ik heb niet zoozeer op den vent zelf tegen, als wel dat hij zoo verliefd doet tegen jou. Jij zou aan eiken vinger een man kunnen krijgen, en nu laat je alle anderen voor hem loopen." „Waarom zou ik niet? Hij is de zoon van een vroegeren compagnon van u, en heeft alle recht hier te zijn, de helft van de plantage is immers van hem." „Was hij maar in Engeland geblevenl Ik zond hem toch geregeld zijn geld!" „Als Michael de plantages wenscht te verbeteren, moest u daar blij om zijn, papa." „Blijl Dat kun je begrijpen! Ik vind het erg brutaal van een jong broekje ais herinneringen door EL SM3SSAERT. Vraag Erlo niet, waarom hij op zijn verre omzwervingen zoo angstvallig den srtaatweg langs Pijnenboroh vermijdt! Hij weet, dat het hart hem zou toenjjpen, als hij weerzag, wat hij in zijn hart ge zworen heeft nooit te zullen weerzien. En er is geen vrees dat ooit de zucht om zijn herinneringen te verlevendigen, Eric nog eens daarheen zal voeren; els een relequie bewaard hü ze, met de piëteit, als gold het zijn geluk om er nooit éóne te verliezen. Hij ziet zichzelf weer op dien woesten najaarsavond'1 Hoe heerlijk had alles zich geschikt! Robert had hem op Pijnenboroh te logeeron gevraagd, uit vriendschap, want immers wist Robert niet, dat Eric's bezoeken meer om Judith dan om hem waren. Nu had hij haar dagelijks kunnen zien, den heelen dag; hij had haar kun nen bespieden aan de ontbijttafel1, wan neer zij in een eenvoudig morgentodletje er zoo lief uitzag, zoo huiselijk; hij had met haar kunnen wandelen, rijden, Jagen, tennissen; hij zag haar van den morgen tot den avond en hij leefde in een zoete roes.... Totdat hij, vastbesloten niet langer tegenover haar te zwijgen, een heerlijke gelegenheid gevonden hadl Judith was gaan theedrinken bij de van Avodaerts en Erio zou haai 'a avonds halen; Robert kon niet. Hoe hij zich alles herinnerde! Na den straatweg tot aan het hek van Pifnenbrooh gevolgd te zijn, waron zij de oude laan ingeslagen, <Ue naar het kasteel voerde. Het was een vreemde laan; aan de eene zijde hooge rijzige boomen, een dichte massa van takken, aan de andere zijde laag hakhout. De overhangende takken der statige Iepen en popels reikten tot over de halve breedte. Er was iets wee moedigs in dat halfverwoeste van die laan. Geen bladerengewelf, maar de ruïne daarvan; het was alsof die takken zich uitstrekten naar hun vroegere overburen, één* gevallen In den „Spoan- schen" of „Fran»chenB, ÜJd, niemand wist wanneer. Toen Erio en Judith de laan Insloegen, trof hen een vreemd geluid. Hocg in de toppen der boomen loeide de wind met machtige stem; beneden in de reeds ver dorrende eikenstruiken was het een ge heimzinnig, druk geritsel, een gegiohel leek het soms. En het wonderlijke van het maanlicht! De vriendel schijn van de veriiohte venstens van huis, dat daar aan t eind lag! Erio had gesproken: zij met Ingehou den adem golulserd. Hij had haar hand gegrepen, zij had die niet teruggetrokken. Wat een klein, warm, poezelig handje! en wat beefde het van aandoening, van verrassing, van geluk!.Vlak voor het huis waren zij omgekeerd; zij konden nog niet naar binnen gaan en zij wilden nirt. Nog altijd ln de tóppen der boomen die sonore klanken; en in het hakhout het krakerig geritsel der doods blaren. Maar wat deerde hun dat alles! Zij had den elkaar te veel te vertellen om op iets, wat ter wereld ook, te letten. Hij sprak van zijn eerste Indrukken, toen htf haar pas hadi loeren kennen, van zijn onzeker heid omtrent zijn eigen gevoelens, van zijn aarzeling, van zijn angst, dat zij hem amper zuo hébben opgemerkt onder de velen, van zijn hoop, dat zij toch wel wat om hem gaf, van die duizend kleinigheden, waaraan hfj zooveel waarde hechtte, die zJJ misschien zich niet meer herinnerde, van zijn toenemende onrust, van de on hij, overal zijn neus in te steken. En ik verbied je je verder met hem te be moeien," eindigde hij met fonkelende oogen. Anuie keek hem kalm aan. Zijn hu- imeur was tegenwoordig zoo slecht, dat ze er aan gewend was geraakt „Tenzij er een grondige reden voor bestaat laat ik mijn vrienden niet zoo maar in de steek." „Wat wou je mij trotseerent" voer hij driftig voort Maar Annie was opgespron gen en de kamer uitgegaan. Vigor keek razend naar de deur, die ze achter zich dicht gooide, woedend op zichzelf en op haar. Het was een heele slag voor hem ge weest, toen Michael Harwood, na in Ox ford gestudeerd te hebben, uit Engeland was overgekomen om de plantage waar in hij het aandeel van zijn gestorven vader Vigor's gewezen compagnon had geërfd, mee te beheeren. En toen Vigor vernam, dat bij bi) zijn aankomst in Singapore eerst naar het kantoor was gegaan van de Europeesche zaakwaarne mers, die de plantage altijd behandeld hadden, om zich door hen te laten in lichten, was hij zoo woedend geworden, dat hij Chundra en alle overige bedien den had gewaarschuwd hem uit den weg te blijven, uit vrees dat Michael zou ont dekken hoe hij zich sedert zijn vader's dood vrij wat van zijn geld op onrecht matige wijze had toegeëigend. Terwijl hij dien avond na de discussie met zijn dochter op zijn kamer zat, was houdbaarheid, eindelijk; van zijn toestand; van zijn te groot geluk, nu zij hem alles, alles wou zijn. Zij luisterde ln verruk king; het was haar als hoorde zij een stem, die xü reeds vroegen moest verno men hebben, La een droom, ia een uur van mijmering. Toen Erio den volgendien margon uit zijn raam de laan zag, die nu hel verlicht was door een nog krachtige najaarszon, keek hij er lang, heel leng naar; het leek hem de weg naar het geluk. En sedert, wat een herinneringen I Hoe dikwijls had den zij samen onder die boomen gêloopen. i »aar droomden zij van al wat hen wacht te, van een heerlijk leven, waarin zij zich aan elkaar zouden wijden, van een zon nig verschiet, het beloofde land, dat zij spoedig zouden binnengaan, daar maakten z]j hun plannen, schiepen zich idealen, bouwden luchtkasteelen. Tegen Kerstmis was de eerste sneeuw gevallen, die ln fijne vlokjes op de dunne takjes lag, als een breede, witte streep op de foréche takken, hier en daar zich vast klemde aan een uitwas van den etain. En ook toen liepen zij buitenmenschen als zij waren in de oude laan; wat deerde hun de kou? straks kwam immers dé lento, en met die lente hun geluk! De lente kwam, maar langzaam, schoor voetend. Gure regendagen, stortvloeden, stormvlagen kondigden haar aan! Het was somber op Pijnenboroh! Wat nood1! Zij bleven thuis, stonden voor het raam, keken naar de laan, elk na het laatste woord zijn gedachten vervolgend; beiden dachten zij immers aan dien najaarsavond, getuige van hun eerste liefdewoorden. Schoorvoetend, langzaam kwam de len te, nu en dan eens een zonnetje, dan van tijd tot tijd een morgen zonder régen, wat later een enkele wanne dag, ofwarm? nu Ja. toch diroog. Aan de iepen en beu ken kwamen ook die donker-rood-bruine knoppen, waaruit zich, als het nu ©ons goed warm werd', de teere lichtgroene; bijna goeie Mandjes zouden loswinden. Ook het eiken-hakhout gaf toeken van leven; er kwamen tusschen de dorre bla ren, die al dé stormen getart hadden, jonge blaadjes, enkele nog maar, en een klein nog. In die dagen was bel gebeurd'1 In een dag en een nacht was het begin en het rinde geweest van die raadselachtige ziekte, waaraan Judith, de sterke, blozen de, levenslustige Judith, !n eens. als een boom onder een rukwind, was bezweken 1 De dok er had het hoofd gesohud, wat in zichzelf gemompeld, rust voorgeschre ven. hij was terug gekomen, had ern stiger nog «fln wenkbrauwen gefronst, had lang, lang naar de patiënte gekeken en was weg gegaan zonde® een woord to zeggen. Toen hij voor de derde maat kwam, lag Judith In een wilde, IJlende koorts. Dat was hel einde geweest. Als ten ontzinde had zij getierd, niemand harkend, ook hein, Erto. niet Daarna was het uit Met een pijnlijke trek om den ver wrongen mond was rij als uitgeput neer gevallen, onmachtig. Een laatste strip achtige beweging; zfj was dood. Niet toen was Eric's smart Ld groot ste geweest; er was een soort van doffe berusting over hem gekomen, een vreem- niet denk de apathie; hfl kon niet denken, hij was zat söl neer, geknakt gebroken, also' weg, hfl sprak niet, hfj weende niet, hij geknakt gebroken, alsof ook uft hem dp levenskracht was geweken. De zwarte wagen, die Judith naar het kleine dorpskerkhof zou voeren, was ge komen en zachtjes, als gold het een slui merende, was de kist er op gezet Eric kwam op het hooge hordes, om mee te gaan en haar weg te brengen naar de plek, waar zij zoo dikwijls, stralende van geluk, gewandeld hadden, zoo ver af van alle droevige gedachten, vergetende dat ook zjj hier gewacht werden. Maar toen hij buiten kwam en de laan zag, die zich baadde ln het morgenlicht toen barstte h-tJ uit In zenuwachtig snikken, toen stroomden zijn tranen, omdat hem alles, alles was ontnomen. Hij Is sedert op Pijnenboroh niet weer gekeerd; hij kon niet. Hoe zou htf weer een stap zetten in die laan, waar hij zoo veel had doorleefd, hoe zou hij de plek betreden, waar hij zijn geluk had gevon den en verloren 1 Nog altijd strekken zich de breede tak ken der hooge boomen troosteloos uit over het breede pad, als zochten zij de an dere, met wie zij een schoon gewelf vorm den, nu gescheurd, nu de puinhoop van wat vroeger was. zij naar het clubgebouw gegaan, waar ze Harwood, zooals ze verwacht had aan trof. „Is er iets gebeurd?" vroeg hij, bezorgd naar baar bleeke gelaat ziende. „Ja, maar ik kan het je hier niet ver tellen, met al die menschen om ons heen." „Laat ons dan een wandeling gaan ma ken langs het meer, het is er nu lekker koel." „Maar als papa het eens hoorde," wei felde ze. „Stoor Je niet aan hom het is hoog tijd, dat je je tegen zijn tirannie verzet. Hoe meer je aan zjjn luimen toegeeft, des te meer hij de baas over je gaat spelen." Annie gaf geen antwoord, maar volgde hem zwijgend naar buiten. En Michael keek vol liefde neer op haar figuurtje, toen ze elegant, en frisch in het wit ge kleed naast hem voortliep. „Je werkt zeker alle dagen op de plan tage?" vroeg Annie, zich dwingend niet moer te denken aan de scène van dien middag. „Gaat alles goed? En begin je een beetje te wennen aan je werk." „Ju dat gaat wel. Sedert Ik mij een auto heb aangeschaft kan ik er in een half uur komen. Hot is een genot; dot het zoo dicht bij de stad is." „Ja, toen papa en je vader den grond kochten, hebben ze dat natuurlijk in aan merking genomen. Ze wilden liever min der geld verdienen, en meer van het le ven genieten." „Het was een eigenaardige eompagnie- Tob Nooit Hoekje. KRACHT IN ZICHZELF. De sterkste ie alleen hel machtigste. Friedrlch v. Schiller, (Willem Teil). In dezen tijd, waarin bonden, organi saties, federaties en hoe al die grootere en kleinere dingen meer mogen heeten, on partijbelangen voor té staan; lijkt het gesticht worden om bepaalde groepen- vreemd om een mensoh aan te treffen, die het waagt te leven buiten al dat partij en kliekgedoe en die kraoht genoeg ln zichzelf gevoelt, om alleen ln het leven machtig te zijn voor zijn belangen te kunnen zorgdragen en verdedigen. De gesohiedenl* der wijsbegeerte kent zulke figuren en kent ook personen, die de leer verkondigen, welke in de meest krasse termen geformuleerd wordt door Stirner in de Inleiding van zijn boek „Der Einzige und sein Eigenthum": „Ik heb mijn zaak op niets gesteld, op mij zelf." Wij mogen over dit solipsisme, want dit Is de naam voor de wijsgeerlge be schouwingen van Max Stirner, denken, zooals wij willen, één ding moet gezegd worden, dat in onzen tijd het individu in zijn groep bijna geheel opgaat en dat niet meer noodig zijn die krachtsontwikkeling en die energie, welke van den eenling, die zijn belangen had te verdedigen tegen de geheele wereld, werden gevergd. Wat ikzelf niet doe, dat doet mijn „kameraad" wel, is gewoonlijk de gedachtengang en gelijk er ln de kudde een belhamel is, zoo komt het wel voor, dat wat hem zelf niet doet, door anderen wordt gedaan. Maar dat een dergelijke manier van denken niet bevorderlijk is voor het krachtig-houden van het Individu en dat er heel veel verslapping bij de massa door ontstaat is een feit. Daarom doet het zoo prettig aan ln dezen tijd eens een enke ling te ontmoeten, die kracht in zichzelf voelt, om 't leven onder de oogen te zien en den strijd er mee te aanvaarden, zon der den steun van anderen. En wat de enkeling vermag, daarvan getuigen namen als Oolumbus, Napoleon, Mussolinl, wat men overigens ook van hen denken moge. Er zijn nog menschen genoeg in de wereld, die iets meer tot stand zouden willen brengen en er ook toe in staat zouden zijn, maar die onder- egaan zijn in het groepsverband en daar- oor vleugellam zijn geslagen. Da JOB. DB COCK. Leider te EL Om leiding te kunnen geven, ls hel noodig, dat gij persoonlijk hebt kennis gemaakt, met alle moeilijk heden, die zich bij den arbeid kunnen voordoen. Kent gij die voldoende, dan moet gij U zelf boven het werk stellen, zoodat gij het geheel kunt overzien. Gij hebt dan de touwtjes In banden, waaraan anderen het werk uitvoeren. Bulten de practische zijde moet gij ook terdege op de hoogte zijn van de theorie van den ar beid. Wanneer men U vraagt waarom, moet gij op alle vragen een duidelijke verklaring weten te geven. Dan krijgt men vertrouwen in Uw kennis en zal zich gaarne aan Uw leiding onderwerpen. Verder ls consequent handelen een zeer groote vereischte. Gij moet nimmer den eenen dag goedkeuren, wat gij den anderen dag afkeurt. Dat ondermijnt Uw gezag, want men zal trachten profijt te trekken, ja misschien wel misbruik te ma ken, van een dergelijke handeling. Een goed leider houdt vast aan de eens gege ven regeling en zal daar, onder welke omstandigheden ook, nimmer van af wij ken. Wilt gij U handhaven in Uw positie, dan moet dit U steeds voor oogen staan. Komt gij in tegenspraak met Uzelf, dan rijt gij verloren. Het is moeilijker leiding to geven, dan zelf te werken. Aan onderstaande personen ls per soonlijk antwoord gezonden, aangezien de beantwoording te uitvoerig was voor plaatsing in dit blad. Vreemdeling te H.; G. J. te H.; Moeder te H.; N.N. te N.; Mevr, P. te N. „Wou jij met m'n dochter trouwen? En 't is nog niet zoo lang geleden, dat je kegeljongen was in mijn club!" „Nou ja, meneer, maar dat hindert niet Iemand die slecht kegelt kan nog wel een goeie schoonvader worden". schap," zei hij. „Voor zoover ik mij nader herinner, was mijn vader een droomerige, onpractische man." „Ik heb papa nooit veel over mijnheer Harwood hooren spreken, maar bij die enkele gelegenheden, liet hij zich altijd zeer gunstig uit" „Vader brieven naar huis waren ook heel opgewekt, behalve op het laatst, toen hij woorden met zijn compagnon had ge had over het uitbreiden van de plantage. Maar zijn dood maakte daar een eind aan, zoodat je vader zijn eigen zin kon volgen. En dat schijnt goede resultaten te hebben gehad, alles gaat tenminste even voor spoedig, zoo zelfs dat ik niet begrijp hoe HIJ brak eensklaps af, twijfelend of hij bet haar wel zeggen zou. „Wel?" vroeg ze. „Ga door." „Ik wil je niet tegen je vader opzetten, maar Ik moest mezelf rechtvaardigen. Sedert vader's dood heeft mijnheer Vigor mij, zooals je weet, geregeld mijn aandeel gezonden van wat de plantage opbracht, met aftrek van de loonen en een zeker percentage voor hemzelf, omdat hij den boel beheerde. Welnu, toen ik hier kwam, tegen je vaders wensch, vond ik het raadzaam eens met de zaakwaarnemers te spreken. Daar was je vader woedend om, wat mijn achterdocht wekte. En toen ik er op stond de mij rechtens toekomen de plaats op de plantage ln te nemen en alles van het vak te leeren, had ik met hevigen tegenstand van jé vader te kam pen. Daarvan heb Ik nu de reden uitge vonden." 't Juttertje u

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1927 | | pagina 7