OUD ROEST
POPULAIRE RUBRIEK
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
m
van ZATERDAG 8 OCT. 1927.
(AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN).
BEDELARIJ IN VROEGER TIJD,
In de capitulariën van Karei den Groote
komen bepalingen voor, die ruime gast
vrijheid voor vreemdelingen eischen, van
alle onderdanen des rijks inzonderheid van
de geestelijken. Overal moesten bij kerken
en kloosters gast- en armenhuizen be
staan. Alleen bedelaars, die een krachti-
gen arm en gelegenheid tot werken had
den, maar het niet deden, zouden uitgeslo
ten zijn van de vrucht der liefdadigheid.
Ook ln later tijd wenden maatregelen
genomen tegen bedelarij. In de 15e eeuw
was men niet kieskeurig in de keuze van
strafmiddelen. Het was de tijd van pijn
bank en duimschroef, het afhouwen van
handen en armen, het uitateken van
oogen, levend begraven, in zakken verdrin
ken, koken, radbraken en vierendeelen.
De gedachte, dat alle straf de verbetering
van den misdadiger en zijn verzoening
met de maatschappij moest bedoelen, was
toen onbekend. Men stond op het stand
punt dat vergelding wilde aan den over
treder voor wat hij misdaan had en te
vens trachtte men schrik in te boezemen
bij de toeschouwers. Ook werden de over
treders ln sommige gevallen aan den
spotlust van het publiek prijs gegeven.
Zoo moesten vrouwelijke dronkaards en
overepeelsters een paar zware steenen of
een ton met gaten voor hoofd en armen
ronddragen.
En stond een misdadiger aan de kaak,
dan voorzag men het publiek van eieren,
om den ten pronk gestelde naar het hoofd
te gooien. Ook landloopers en bedelaars
kregen hun deeL De eersten hing men in
manden boven een rivier of breede sloot
aan een touw. Durfden ze het touw door
snijden en konden zij zwemmen, dan
moohten ze zioh onder het gelach der toe
schouwers bevrijden.
In de 15de eeuw trachtte men bi] de
armenzorg de bedelarij van luiaards en
bedriegers te weren. Vandaar dat in de
oude desbetreffende stukkeu reeds wordt
gesproken van de „regte armen."
Zoo liet de raad van Utrecht ln 1448
bekend maken „dat Lisen met den lappen
niet meer bidden (bedelen) rnogt om Gods
wil". Zij had zich armoedig voorgedaan en
moest nu een boete van vijftienduizend
steenen betalen ten behoeve van de Buur
kerk en werd met eeuwige verbanning be
dreigd, als zij het weerdeed. Alleen dan
mocht zij vragen zoo het vaststond, „dat
zij zoo arm van goed was, dat ze van
noode behoefde."
In het jaar daarop Het Philips van Bour-
gondië een plakkaat uitvaardigen tegen
ledigloopers en bedelaars boven de tw aalf
jaar. Die zestig jaar oud waren en hun
brood niet konden verdienen werden ge
duld, mits zij „een teeken", een looden
plaat, aan den hals droegen. Toch is het
twijfelachtig of dergelijke bepalingen bij
den gebrekkigen toestand van het toen
malige politieleven veel hebben uitge
werkt Merkwaardig 1* de maatregel die
de heilige meesters te Delft sedert het
midden der vijftiende eeuw toepasten. Zij
bedeelden met een ten hunnen behoeve
geslagen munt, waarvoor de behoeftigen
zich in winkels en op markten het noodige
konden koopen, maar geen sterke dran
ken in herbergen. Later werd ook deze
maatregel elders toegepast
Toch werden bijv. In ons land maat
regelen genomen om de bedelarij en het
vooral in de 14de eeuw heerschend pau
perisme te verzachten. Daartoe hadden
ultdeelingen aan de armen plaats door of
DE GROENE MAUMBA.
door N. T.
Cashel Vigor zat met een glas limo
nade voor zich op de overdekte bungalow
in het deftige gedeelte van Singapore, te
wachten tot de gong voor het diner zou
gaan.
Even later kwam Chundra, de zwarte
knecht die gedurende de lange dienstja
ren bij Cashel, grijs en brutaal geworden
was, zeggen, dat het eten op tafel stond.
„Is de juffrouw al thuis?"
„Ja Sehib, en ze zet dat u dadelijk
moest komen," antwoordde Chundra, be
vreesd voor hetgeen er volgen zou.
Maar Vigor was in een beter humeur
dan gewoonlijk, en Chundra ging weg om
zwijgend zijn plaats in te nemen achter
zijn meesters stoel.in de koele eetkamer.
Toen Vigor door de vestibule Uep,
kwam Annie uit haar kamer bollen, en
was verheugd te zien, dat haar vader nog
niet aan tafel zat, want hij was altijd woe
dend als men hem ook maar een oogen-
blik op zijn maaitijden of iota anders liet
vanwege geestelijken, kloosterlingen en
gemeenten. Er bestond in dien tijd geen
klooster of gesticht, hoe klein ook, of het
had zijn vaste dagen in de week, waarop
uitdeelingsn ln geld of naturalia plaats
hadden en tevens zijn „vreemdelingen-
luns en „gastenzaal", waarin arme rei
zigers nachtverblijf en voedsel konden
vinden. Ook werden reeds in denzelfden
Uid „goede mannen" door den magistraat
benoemd, die als kerkmeesters, heilige
geestmeesters en potbroeders aan de
„regte armen" gaven uitreikten.
Onder die „regte armen" verstond men
ouden van dagen, zieken, weeskinderen
en vondelingen. Op sommige plaatsen had
men ook „heilige of St. Antonievarkens",
die ten behoeve der armen gemest en ge
slacht werden. Daarnaast verrezen in onze
steden vooral gasthuizen, waarin allerlei
arme lieden tijdelijk of voor goed opne
ming en verpleging vonden. Ons land was
in dezen tijd rijk aan philantropischo in
richtingen van allerlei aard, waardoor de
zaak der openbare weldadigheid werd ge
diend en de bedelarij tegengegaan. Toch
was het voor lateren tijd weggelegd om
ook dit vraagstuk beter onder de oogen
te zien. In onzen tijd verricht op dit ge
bied de Nederl. Vereeniging voor Armen
zorg en Weldadigheid uitnemend werk.
gasfabrieken, omdat dan ln de retorten die
vluchtige producten vrij komen en voor
een groot deel over zullen gaan ln blijvend
gasvormige producten van hooge verbran-
aingswarmte, zoodat aan carbureerlngs-
oUe voor het watergas gespaard zal wor
den. Ook voor ons land kan die olielei van
belang zijn, als men voor genoemd deel
geregeld ladingen per zeilschip zou kun
nen aanvoeren van de afzettingen in Esth-
land of in Bulgarije. Zelfs is het de moeite
waard om te onderzoeken of Duitsóhland
geen velden heeft aan groot vaarwater, die
ons geregeld dit kostbare goedje zouden
kunnen leveren.
Hoe vindt je mijn portretten?
Heit eene ziet er heel aardig uit,
maar het andere lijkt beter.
OLIE UIT LEISTEEN.
De voorlooper van de petroleum.
Reeds voordat petroleum in gebruik
was werd in Schotland uit bitumen, dat
in een soort leisteen bevat is brandbare
olie gowonnen en de lampen voor deze
olie hebben den weg gebaand voor de pe
troleum, daar ze ook hiervoor bruikbaar
waren. Tot den oorlog toe was die Schot-
sche industrie vrijwel de eenige (ook in
Australië werden geringe hoeveelheden
gewonnen) maar tijdens den oorlog
dwong het gebrek aan brandstof om over
al onderzoekingen te doen of dergelijke
producten aanwezig waren. Men vond
enorme uitgestrekte en rijke lagen in N.
Amerika (Wyoming) in Engeland en
Esthland, terwijl ook de lagen die in
Duitschland bekend, maar nog niet ge
ëxploiteerd waren, meer aandacht ver
krijgen.
Ook in Bulgarije zijn velden oliehou-
dende leisteen aangetroffen. Deze steen
wordt in dagbouw of in mijnen uitgegra
ven en dan in retorten verhit, waardoor
het bitumen (de petroleumachtlge bestand-
deelen) verdampt. De dampen worden op
gevangen en leveren na afkoeling en oon-
densatie vluchtige producten, die met ben
zine vergeleken kunnen worden, solar-
olie en dergelijke oliën, die voor stook
olie goede diensten kunnen doen, smeer
olie, parafieue, pyridlno, etc. Nu alle pe-
troleumproducten zeer duur worden,
spreekt het vanzelf, dat de plaatsvervan
gers groote kans zullen krijgen. De vraag
naar benzine en stookolie wordt met den
dag grooter, omdat ze verbrand kunnen
worden in motoren of onder stoomketels
op volkomen automatische manier en dan
aan een hoog nuttig effect nog het voor
deel paren, dat ze geen werklieden ver-
eisohen.
Dit zal een van de redenen zijn, dat de
bitumineuze ledsteen over de geheele we
reld zal geëxploiteerd worden, zoodra het
oliegehalte groot genoeg is en de kosten
van winnen niet zoo hoog meer zijn. Ge
lukkig liggen groote velden vlak aan de
oppervlakte hetgeen op den productie
prijs grooten invloed heeft Een andere
toepassing der oliesteen kan zijn, in de
wachten. Zijn lepel in de geurige vruoh-
ten stekend, glimlachte hij haar toegeef
lijk toe, waardoor de harde lijnen van
zijn gebruind gelaat eenigszins verzach
ten.
„Wel heb je je geamuseerd, Annie?
En was je japon mooier dan die van
iemand anders op de receptie?"
„Alsof dat het eenige is, dat mij kan
amuseeren papa," lachte ze, blij hem in
zulk een goede stemming te vinden.
Ineens veranderde zijn gezicht en met
een hoogroode tint op zijn wangen, stoof
liij op: „Neen, ik weet heel goed, wat jou
amuseert en dat is dat ellendige ge
flirt met dien idioot van een Harwood,
die altijd om je heen draait Ik begrijp
niet wat je in hem ziet"
„Eu ik niet wat u op hem tegen heeft,"
zei Annie, met de spirit die ze van haar
vader had geërfd.
„Ik heb niet zoozeer op den vent zelf
tegen, als wel dat hij zoo verliefd doet
tegen jou. Jij zou aan eiken vinger een
man kunnen krijgen, en nu laat je alle
anderen voor hem loopen."
„Waarom zou ik niet? Hij is de zoon
van een vroegeren compagnon van u, en
heeft alle recht hier te zijn, de helft van
de plantage is immers van hem."
„Was hij maar in Engeland geblevenl
Ik zond hem toch geregeld zijn geld!"
„Als Michael de plantages wenscht te
verbeteren, moest u daar blij om zijn,
papa."
„Blijl Dat kun je begrijpen! Ik vind
het erg brutaal van een jong broekje ais
herinneringen
door
EL SM3SSAERT.
Vraag Erlo niet, waarom hij op zijn
verre omzwervingen zoo angstvallig den
srtaatweg langs Pijnenboroh vermijdt!
Hij weet, dat het hart hem zou toenjjpen,
als hij weerzag, wat hij in zijn hart ge
zworen heeft nooit te zullen weerzien.
En er is geen vrees dat ooit de zucht om
zijn herinneringen te verlevendigen, Eric
nog eens daarheen zal voeren; els een
relequie bewaard hü ze, met de piëteit, als
gold het zijn geluk om er nooit éóne te
verliezen.
Hij ziet zichzelf weer op dien woesten
najaarsavond'1 Hoe heerlijk had alles zich
geschikt! Robert had hem op Pijnenboroh
te logeeron gevraagd, uit vriendschap,
want immers wist Robert niet, dat Eric's
bezoeken meer om Judith dan om hem
waren. Nu had hij haar dagelijks kunnen
zien, den heelen dag; hij had haar kun
nen bespieden aan de ontbijttafel1, wan
neer zij in een eenvoudig morgentodletje
er zoo lief uitzag, zoo huiselijk; hij had
met haar kunnen wandelen, rijden, Jagen,
tennissen; hij zag haar van den morgen
tot den avond en hij leefde in een zoete
roes.... Totdat hij, vastbesloten niet
langer tegenover haar te zwijgen, een
heerlijke gelegenheid gevonden hadl
Judith was gaan theedrinken bij de van
Avodaerts en Erio zou haai 'a avonds
halen; Robert kon niet.
Hoe hij zich alles herinnerde! Na den
straatweg tot aan het hek van Pifnenbrooh
gevolgd te zijn, waron zij de oude laan
ingeslagen, <Ue naar het kasteel voerde.
Het was een vreemde laan; aan de eene
zijde hooge rijzige boomen, een dichte
massa van takken, aan de andere zijde
laag hakhout. De overhangende takken
der statige Iepen en popels reikten tot
over de halve breedte. Er was iets wee
moedigs in dat halfverwoeste van die
laan. Geen bladerengewelf, maar de
ruïne daarvan; het was alsof die takken
zich uitstrekten naar hun vroegere
overburen, één* gevallen In den „Spoan-
schen" of „Fran»chenB, ÜJd, niemand
wist wanneer.
Toen Erio en Judith de laan Insloegen,
trof hen een vreemd geluid. Hocg in de
toppen der boomen loeide de wind met
machtige stem; beneden in de reeds ver
dorrende eikenstruiken was het een ge
heimzinnig, druk geritsel, een gegiohel
leek het soms. En het wonderlijke
van het maanlicht! De vriendel
schijn van de veriiohte venstens van
huis, dat daar aan t eind lag!
Erio had gesproken: zij met Ingehou
den adem golulserd. Hij had haar hand
gegrepen, zij had die niet teruggetrokken.
Wat een klein, warm, poezelig handje!
en wat beefde het van aandoening, van
verrassing, van geluk!.Vlak voor het
huis waren zij omgekeerd; zij konden
nog niet naar binnen gaan en zij wilden
nirt. Nog altijd ln de tóppen der boomen
die sonore klanken; en in het hakhout
het krakerig geritsel der doods blaren.
Maar wat deerde hun dat alles! Zij had
den elkaar te veel te vertellen om op iets,
wat ter wereld ook, te letten. Hij sprak
van zijn eerste Indrukken, toen htf haar
pas hadi loeren kennen, van zijn onzeker
heid omtrent zijn eigen gevoelens, van
zijn aarzeling, van zijn angst, dat zij hem
amper zuo hébben opgemerkt onder de
velen, van zijn hoop, dat zij toch wel wat
om hem gaf, van die duizend kleinigheden,
waaraan hfj zooveel waarde hechtte, die
zJJ misschien zich niet meer herinnerde,
van zijn toenemende onrust, van de on
hij, overal zijn neus in te steken. En ik
verbied je je verder met hem te be
moeien," eindigde hij met fonkelende
oogen.
Anuie keek hem kalm aan. Zijn hu-
imeur was tegenwoordig zoo slecht, dat ze
er aan gewend was geraakt „Tenzij er
een grondige reden voor bestaat laat ik
mijn vrienden niet zoo maar in de steek."
„Wat wou je mij trotseerent" voer hij
driftig voort Maar Annie was opgespron
gen en de kamer uitgegaan.
Vigor keek razend naar de deur, die
ze achter zich dicht gooide, woedend op
zichzelf en op haar.
Het was een heele slag voor hem ge
weest, toen Michael Harwood, na in Ox
ford gestudeerd te hebben, uit Engeland
was overgekomen om de plantage waar
in hij het aandeel van zijn gestorven
vader Vigor's gewezen compagnon
had geërfd, mee te beheeren. En toen
Vigor vernam, dat bij bi) zijn aankomst
in Singapore eerst naar het kantoor was
gegaan van de Europeesche zaakwaarne
mers, die de plantage altijd behandeld
hadden, om zich door hen te laten in
lichten, was hij zoo woedend geworden,
dat hij Chundra en alle overige bedien
den had gewaarschuwd hem uit den weg
te blijven, uit vrees dat Michael zou ont
dekken hoe hij zich sedert zijn vader's
dood vrij wat van zijn geld op onrecht
matige wijze had toegeëigend.
Terwijl hij dien avond na de discussie
met zijn dochter op zijn kamer zat, was
houdbaarheid, eindelijk; van zijn toestand;
van zijn te groot geluk, nu zij hem alles,
alles wou zijn. Zij luisterde ln verruk
king; het was haar als hoorde zij een
stem, die xü reeds vroegen moest verno
men hebben, La een droom, ia een uur
van mijmering.
Toen Erio den volgendien margon uit
zijn raam de laan zag, die nu hel verlicht
was door een nog krachtige najaarszon,
keek hij er lang, heel leng naar; het leek
hem de weg naar het geluk. En sedert,
wat een herinneringen I Hoe dikwijls had
den zij samen onder die boomen gêloopen.
i »aar droomden zij van al wat hen wacht
te, van een heerlijk leven, waarin zij zich
aan elkaar zouden wijden, van een zon
nig verschiet, het beloofde land, dat zij
spoedig zouden binnengaan, daar
maakten z]j hun plannen, schiepen zich
idealen, bouwden luchtkasteelen. Tegen
Kerstmis was de eerste sneeuw gevallen,
die ln fijne vlokjes op de dunne takjes
lag, als een breede, witte streep op de
foréche takken, hier en daar zich vast
klemde aan een uitwas van den etain. En
ook toen liepen zij buitenmenschen als
zij waren in de oude laan; wat deerde
hun de kou? straks kwam immers dé
lento, en met die lente hun geluk!
De lente kwam, maar langzaam, schoor
voetend. Gure regendagen, stortvloeden,
stormvlagen kondigden haar aan! Het
was somber op Pijnenboroh! Wat nood1!
Zij bleven thuis, stonden voor het raam,
keken naar de laan, elk na het laatste
woord zijn gedachten vervolgend; beiden
dachten zij immers aan dien najaarsavond,
getuige van hun eerste liefdewoorden.
Schoorvoetend, langzaam kwam de len
te, nu en dan eens een zonnetje, dan van
tijd tot tijd een morgen zonder régen, wat
later een enkele wanne dag, ofwarm?
nu Ja. toch diroog. Aan de iepen en beu
ken kwamen ook die donker-rood-bruine
knoppen, waaruit zich, als het nu ©ons
goed warm werd', de teere lichtgroene;
bijna goeie Mandjes zouden loswinden.
Ook het eiken-hakhout gaf toeken van
leven; er kwamen tusschen de dorre bla
ren, die al dé stormen getart hadden, jonge
blaadjes, enkele nog maar, en een klein
nog.
In die dagen was bel gebeurd'1 In een
dag en een nacht was het begin en het
rinde geweest van die raadselachtige
ziekte, waaraan Judith, de sterke, blozen
de, levenslustige Judith, !n eens. als een
boom onder een rukwind, was bezweken 1
De dok er had het hoofd gesohud, wat in
zichzelf gemompeld, rust voorgeschre
ven. hij was terug gekomen, had ern
stiger nog «fln wenkbrauwen gefronst,
had lang, lang naar de patiënte gekeken
en was weg gegaan zonde® een woord to
zeggen. Toen hij voor de derde maat
kwam, lag Judith In een wilde, IJlende
koorts. Dat was hel einde geweest. Als
ten ontzinde had zij getierd, niemand
harkend, ook hein, Erto. niet Daarna was
het uit Met een pijnlijke trek om den ver
wrongen mond was rij als uitgeput neer
gevallen, onmachtig. Een laatste strip
achtige beweging; zfj was dood.
Niet toen was Eric's smart Ld groot
ste geweest; er was een soort van doffe
berusting over hem gekomen, een vreem-
niet denk
de apathie; hfl kon niet denken, hij was
zat söl neer, geknakt gebroken, also'
weg, hfl sprak niet, hfj weende niet, hij
geknakt gebroken, alsof
ook uft hem dp levenskracht was geweken.
De zwarte wagen, die Judith naar het
kleine dorpskerkhof zou voeren, was ge
komen en zachtjes, als gold het een slui
merende, was de kist er op gezet Eric
kwam op het hooge hordes, om mee te
gaan en haar weg te brengen naar de
plek, waar zij zoo dikwijls, stralende van
geluk, gewandeld hadden, zoo ver af van
alle droevige gedachten, vergetende dat
ook zjj hier gewacht werden. Maar toen
hij buiten kwam en de laan zag, die zich
baadde ln het morgenlicht toen barstte
h-tJ uit In zenuwachtig snikken, toen
stroomden zijn tranen, omdat hem alles,
alles was ontnomen.
Hij Is sedert op Pijnenboroh niet weer
gekeerd; hij kon niet. Hoe zou htf weer
een stap zetten in die laan, waar hij zoo
veel had doorleefd, hoe zou hij de plek
betreden, waar hij zijn geluk had gevon
den en verloren 1
Nog altijd strekken zich de breede tak
ken der hooge boomen troosteloos uit
over het breede pad, als zochten zij de an
dere, met wie zij een schoon gewelf vorm
den, nu gescheurd, nu de puinhoop van
wat vroeger was.
zij naar het clubgebouw gegaan, waar ze
Harwood, zooals ze verwacht had aan
trof.
„Is er iets gebeurd?" vroeg hij, bezorgd
naar baar bleeke gelaat ziende.
„Ja, maar ik kan het je hier niet ver
tellen, met al die menschen om ons heen."
„Laat ons dan een wandeling gaan ma
ken langs het meer, het is er nu lekker
koel."
„Maar als papa het eens hoorde," wei
felde ze.
„Stoor Je niet aan hom het is hoog
tijd, dat je je tegen zijn tirannie verzet.
Hoe meer je aan zjjn luimen toegeeft, des
te meer hij de baas over je gaat spelen."
Annie gaf geen antwoord, maar volgde
hem zwijgend naar buiten. En Michael
keek vol liefde neer op haar figuurtje,
toen ze elegant, en frisch in het wit ge
kleed naast hem voortliep.
„Je werkt zeker alle dagen op de plan
tage?" vroeg Annie, zich dwingend niet
moer te denken aan de scène van dien
middag. „Gaat alles goed? En begin je
een beetje te wennen aan je werk."
„Ju dat gaat wel. Sedert Ik mij een
auto heb aangeschaft kan ik er in een
half uur komen. Hot is een genot; dot
het zoo dicht bij de stad is."
„Ja, toen papa en je vader den grond
kochten, hebben ze dat natuurlijk in aan
merking genomen. Ze wilden liever min
der geld verdienen, en meer van het le
ven genieten."
„Het was een eigenaardige eompagnie-
Tob Nooit Hoekje.
KRACHT IN ZICHZELF.
De sterkste ie alleen hel
machtigste.
Friedrlch v. Schiller,
(Willem Teil).
In dezen tijd, waarin bonden, organi
saties, federaties en hoe al die grootere
en kleinere dingen meer mogen heeten,
on partijbelangen voor té staan; lijkt het
gesticht worden om bepaalde groepen-
vreemd om een mensoh aan te treffen,
die het waagt te leven buiten al dat partij
en kliekgedoe en die kraoht genoeg ln
zichzelf gevoelt, om alleen ln het leven
machtig te zijn voor zijn belangen te
kunnen zorgdragen en verdedigen. De
gesohiedenl* der wijsbegeerte kent zulke
figuren en kent ook personen, die
de leer verkondigen, welke in de meest
krasse termen geformuleerd wordt
door Stirner in de Inleiding van zijn boek
„Der Einzige und sein Eigenthum": „Ik
heb mijn zaak op niets gesteld, op mij
zelf." Wij mogen over dit solipsisme, want
dit Is de naam voor de wijsgeerlge be
schouwingen van Max Stirner, denken,
zooals wij willen, één ding moet gezegd
worden, dat in onzen tijd het individu in
zijn groep bijna geheel opgaat en dat niet
meer noodig zijn die krachtsontwikkeling
en die energie, welke van den eenling,
die zijn belangen had te verdedigen tegen
de geheele wereld, werden gevergd. Wat
ikzelf niet doe, dat doet mijn „kameraad"
wel, is gewoonlijk de gedachtengang en
gelijk er ln de kudde een belhamel is, zoo
komt het wel voor, dat wat hem zelf niet
doet, door anderen wordt gedaan.
Maar dat een dergelijke manier van
denken niet bevorderlijk is voor het
krachtig-houden van het Individu en dat
er heel veel verslapping bij de massa door
ontstaat is een feit. Daarom doet het zoo
prettig aan ln dezen tijd eens een enke
ling te ontmoeten, die kracht in zichzelf
voelt, om 't leven onder de oogen te zien
en den strijd er mee te aanvaarden, zon
der den steun van anderen.
En wat de enkeling vermag, daarvan
getuigen namen als Oolumbus, Napoleon,
Mussolinl, wat men overigens ook van
hen denken moge. Er zijn nog menschen
genoeg in de wereld, die iets meer tot
stand zouden willen brengen en er ook
toe in staat zouden zijn, maar die onder-
egaan zijn in het groepsverband en daar-
oor vleugellam zijn geslagen.
Da JOB. DB COCK.
Leider te EL Om leiding te kunnen
geven, ls hel noodig, dat gij persoonlijk
hebt kennis gemaakt, met alle moeilijk
heden, die zich bij den arbeid kunnen
voordoen. Kent gij die voldoende, dan
moet gij U zelf boven het werk stellen,
zoodat gij het geheel kunt overzien. Gij
hebt dan de touwtjes In banden, waaraan
anderen het werk uitvoeren. Bulten de
practische zijde moet gij ook terdege op
de hoogte zijn van de theorie van den ar
beid. Wanneer men U vraagt waarom,
moet gij op alle vragen een duidelijke
verklaring weten te geven. Dan krijgt
men vertrouwen in Uw kennis en zal zich
gaarne aan Uw leiding onderwerpen.
Verder ls consequent handelen een
zeer groote vereischte. Gij moet nimmer
den eenen dag goedkeuren, wat gij den
anderen dag afkeurt. Dat ondermijnt Uw
gezag, want men zal trachten profijt te
trekken, ja misschien wel misbruik te ma
ken, van een dergelijke handeling. Een
goed leider houdt vast aan de eens gege
ven regeling en zal daar, onder welke
omstandigheden ook, nimmer van af wij
ken. Wilt gij U handhaven in Uw positie,
dan moet dit U steeds voor oogen staan.
Komt gij in tegenspraak met Uzelf, dan
rijt gij verloren. Het is moeilijker leiding
to geven, dan zelf te werken.
Aan onderstaande personen ls per
soonlijk antwoord gezonden, aangezien
de beantwoording te uitvoerig was voor
plaatsing in dit blad.
Vreemdeling te H.; G. J. te H.; Moeder
te H.; N.N. te N.; Mevr, P. te N.
„Wou jij met m'n dochter trouwen? En
't is nog niet zoo lang geleden, dat je
kegeljongen was in mijn club!"
„Nou ja, meneer, maar dat hindert niet
Iemand die slecht kegelt kan nog wel een
goeie schoonvader worden".
schap," zei hij. „Voor zoover ik mij nader
herinner, was mijn vader een droomerige,
onpractische man."
„Ik heb papa nooit veel over mijnheer
Harwood hooren spreken, maar bij die
enkele gelegenheden, liet hij zich altijd
zeer gunstig uit"
„Vader brieven naar huis waren ook
heel opgewekt, behalve op het laatst, toen
hij woorden met zijn compagnon had ge
had over het uitbreiden van de plantage.
Maar zijn dood maakte daar een eind aan,
zoodat je vader zijn eigen zin kon volgen.
En dat schijnt goede resultaten te hebben
gehad, alles gaat tenminste even voor
spoedig, zoo zelfs dat ik niet begrijp
hoe HIJ brak eensklaps af, twijfelend
of hij bet haar wel zeggen zou.
„Wel?" vroeg ze. „Ga door."
„Ik wil je niet tegen je vader opzetten,
maar Ik moest mezelf rechtvaardigen.
Sedert vader's dood heeft mijnheer Vigor
mij, zooals je weet, geregeld mijn aandeel
gezonden van wat de plantage opbracht,
met aftrek van de loonen en een zeker
percentage voor hemzelf, omdat hij den
boel beheerde. Welnu, toen ik hier kwam,
tegen je vaders wensch, vond ik het
raadzaam eens met de zaakwaarnemers
te spreken. Daar was je vader woedend
om, wat mijn achterdocht wekte. En toen
ik er op stond de mij rechtens toekomen
de plaats op de plantage ln te nemen en
alles van het vak te leeren, had ik met
hevigen tegenstand van jé vader te kam
pen. Daarvan heb Ik nu de reden uitge
vonden."
't Juttertje
u