X
VOOR DE VROUWEN,
OUDE JAAR.
Oude Taart O laat ons ruften,
Omalen eer wij verder gaan;
H Nieuwe Jaar wordt niet begonnen.
Eer wij hebben stil gestaan;
Eer we in ernst ons zeiven vroegen:
Deed Ik -waarlijk wat lk kon?
Ben ik w-Hzer, ben ik beter,
Dan toen t jaar zijn loop begon?
t Oude Jaar gaf zon en regen,
Gaf ons vreugde, gaf ons smart}
Maakten wij genot en lijdien
Tot een zegen voor ons hart?
Oude Jaar! De jaren vlieden
En zkoeren nimmer weer.
Ieder jaar dan vinde ons verder!
Ylnde ons beter, meer en meer!
B.
Natuurlijk een meisje.
De heele Medisohe wereld in Amerika
volgt met groote belangstelling het ver
loop van de ziekte van een 8-jarig meisje
te New-York, Mirian Rubin geheeten, die
afgezien van enkele oogenblikken van
onderbreking, 236 uur achtereen heeft
liggen praten. Aanvankelijk stonden de
doktoren radeloos tegenover het geval,
doch ten slotte kwam men tot de conclu
sie, dat zij aan een ziekte lijdende was,
die verwant is aan slaapziekte.
(Persbericht).
OUD-HOLLANDSCHE WIJSHEID
VOOR NIEUWE TIJDEN.
Een schoone gevel bedekt de éénsteens-
muurtjes.
Schoonheid Is vergankelijk, maar een
leelijk gezicht ia óók niet alles.
Als de vos de passie preekt weg is je
kippenboutje.
Als de drank is in den man, is zijn por-
temonnaie leeg.
Men wordt nooit overreden door zijn
eigen kinderwagen, maar wel door ander-
man's auto's.
Overdaad schaadt.de Öameskleeding.
Meld is de zenuw van den vrede.
Zooals hef klokje thuis tikt, tikt Het In
de bioscoop ook.
Het is zaliger een belastingbiljet af te
geven dan te ontvangen.
Vele handen maken Kef werk tegen
woordlg onbetaalbaar.
Wie het onderste nlt 3e kan wil hebben
betaalt zioh lam aan accijns.
Waar twéé ruilen, moet één huilen,
vooral op het belastingkantoor.
HOE ZIET DE WERELD ER
TEGENWOORDIG UIT?
Vrouwelijke meerderheid.
In den Haag zijn op een bevolking van
869.600 zielen 81.000 vrouwen meer dan
mannen.
(De Avondpost).
Berlijnscho kinder-ellende.
In G-root-Berlijn zijn 29.000 tuberculose
kinderen, 77.000 zieke en sterk ondervoede
en 21.000 totaal ondervoede kinderen.
(Dr. Schmidt)
Waar werd oprechter trouw.
Gedurende de eerste zes maanden van
het afgeloopen jaar zijn in het departe
ment van de Seine 8000 echtscheidingen
uitgesproken tegen 8260 in 1918 en 2800
In 1918.
(Matln.)
WU ook!
Bij een huwelijksplechtigheid in Buck
inghamshire droeg de bruid een zakdoek,
die ainds 1610 in het bezit der familie van
den bruidegom was geweest Wij zouden
gaarne den naam van hun wasscherij wil
len wsten.
(London Opinion.)
Klaas Vaak als afvalproduct
Als de chemische industrie vroeger een
afvalproduct had, waarmee ze heelemaal
geen weg meer wist, dan werd het ge-
bruikt om er een slaapmiddel of een anti-
x ssptioum van te maken.
Journal of the American
Medicai Asa.)
Do twee uitersten.
Een man staat er op dat z]jn vrouw bui
tenshuis zoodanig gekleed zal gaan dat zij
z]jn naam eer aandoet; maar dat belet hem
niet om binnen zijn eigen vier muren te
gen haar te keer te gaan, omdat ze hem
aooveel geld kost
(Pearson'i Weekly.)
Zonder einde.
Als het geheele Chineesche volk In een
rjj achter elkaar voorbij een zeker punt
moest trekken, zoude er nóóit een einde
aan den stoet komen; want voordat de
laatste vertegenwoordiger van het nu
levende geslacht dat punt bereikt had, zou
esn nieuw geslacht zijn opgegroeid, en
zoo steeds vervolgens.
(Prof. Giles).
Heit land der ambtenarij.
Het ambtenarenleger In Duitsohland
wordt geschat op twee millioen man.
Rekent men de bevolking op 60 millioen
en de ambtenaarshuishouding op vier
ersonen, dan komt men tot het resultaat
at 12 pet. der bevolking tot het ambte-
naarsleger behoort Wat zeggen wil, dat
zeven gezinnen het salaris moeten op
brengen voor één ambtenaarsfamilie.
(BerL Tageblatt).
Onderricht in het bezitverwerven.
Het gebruiken van eigen krachten om
zijn doel te bereiken is de eerste wet van
bezit. Neem wat ge noodig hebt, en ver
ontschuldig u dan omdat ge het genomen
hebt, doch houd het niettemin vast.
OJSvO-
KARELTJES HULPVAARDIGHEID.
Het was Kerstvakantie en echt heerlijk
vaoantieweer. De drie kinderen Van
Berken, Jan, Mien en Kareltje, genoten
dag aan dag op het ijs, ais Vader mee
kon of in de sneeuw, als Vader andere
dingen te doen had. Ze genoten zóó, dat
ze haast geen tijd hadden om te eten en
heelemaal geen tijd om Moeder eens wat
te helpeh. Gewoonlijk deed Jan allerlei
bood «-happen en Mien dekte de tafel en
ruimde die af, terwijl Kereltje, die pas
vijf was, wel eens wat voor Moeder uit
een kast mocht halen. HIJ voelde zich dan
erg groot, als Moeder hem haar sterken
boy noemde. Maar nu was het, telkens als
Moeder iets vroeg: „Hè Moeder, nog even
sleeën, morgen dooit het misschien weer",
of ook wel: „Ja, dadelijk, Moe", maar dan
vergaten ze het weer.
Zoo was het Oud-jaar geworden. Moe
der bakte oliebollen en appelflappen,
maar de kinderen, die er anders altijd
met hun neus vlak bij stonden, konden
nu hun sleetjes nog niet in den steek
laten en kwam pas binnen, toen het
etenstijd was. En ja, toen moesten ze
natuurlijk gauw in de keuken kijken
naar de heerlijke schalen gebak en toen
vonden ze het fijn, dat ze vast even proe
ven moohten.
Na het eten vertelde Vader verhalen,
echte verhalen, die gebeurd' waren, toen
Vader nog een Jongen was en Moeder
presenteerde limonade en oliebollen. De
kinderen mochten tot negen uur opblij
ven, maar vóór ze gingen siapen zei Va
der: „Nu moet ik toch nog even wat zeg
gen. Hoe vindt jullie de lekkernijen,
waar Moeder op tracteert?"
„Fijn, Vader!" riep het drietal uit.
„Maar wie heeft dezen keer het moei,
en de krenten en rozijnen gehaald? Moe
der, want Jan had geen tijd, hè. En wie
moest nog zelf de tafel dekken, terwijl zo
het zoo druk had in de keuken? Moeder,
want Mientje had ook geen tijd! Jullie
weet wel, dat er morgen een nieuw jaar
begint. Probeer nu in dat nieuwe jaar
eens wat liever voor Moeder te zijn, die
jullie eigenlijk te veel verwent!"
„Ja, Vader," antwoordden Jan en Mien
beschaamd. Ook Kareltje zei „Ja, Vader",
en toen Moeder hem lekker warm toe
stopte in zijn bedje zei hij nog: „Ik zal u
altijd goed helpen, hoor. Ik ben toch een
sterke boy, hè Moeder!" waarop Moeder
antwoordde: „Dat is lief. mijn schat".
Op Nieuwjaarsmorgen waren de kinde
ren alweer bijtijds wakker. „Kom Mien,
riep Jan. Laten we zachtjes opstaan en
voor het ontbijt zorgen. En kleed jij Ka-
rel dan aan. Dan verrassen we Moeder."
Ja, dat vonden Mien en Kareltje fijn en
o, wat hadden ze een schik, toen ze een
half uur later Moeder de kinderslaap
kamer hoorden binnengaan en hoorden
roepen: „Waar ben jullie, rakkers? Heb
je je verstopt?" Och, och, wat was Moe
der verrast, toen ze beneden een keurig
gedekte tafel vond, een netjes aange
kleed Kareltje. Jan schonk een kopje
thee voor Moeder en Mientje bracht er
een boven voor „dien luien Vader", die
nog een beetje nadutte.
De eenige, die niet zooveel plezier had,
was Karejtje. Ja, hij had zich wel laten
wasschen en kleeden door Mien, maar hij
wou zoo graag ook zelf wat doen, om Moe
der te heipen. Maar wat? Hij dacht en
dacht en eindelijk wist hij iets.
Toen Jan en Mientje samen de ontbijt
boel afgewaasohen hadden en Moeder zei,
dat ze nu heusch niets meer voor hen te
doen had en dat ze maar gauw naar bul
ten moesten gaan, zei Kareltje, dat hij
niet meeging, maar een poosje op zolder
ging spelen met zijn spoortrein. Moeder
vond het best en Kareltje trok tmt ho
ven. Maar denk je dat hij ging spelen?
O, nee, hij liep naar het hoekje van den
zolder, dat Vader zijn „knutsel-kamer"
noemde. Daar knutselde Vader in zijn
vrijle uurtjes allerlei dingen voor Moeder,
daar lijmde of timmerde hij, wat stuk
was, daar verfde of beitste hij kaalge-
worden meubeltjes. Nu wist Kareltje, dat
er in hot hoekje al weer heel wat repa-
ratiewerk lag te wachten op Vader, waar
Vader door ijs- en sneeuwvermaak de
aatste weken geen tijd voor had kunnen
vinden. En Karolj^dacht, dat hij Moeder
iet best zou kunnen helpen door Vaders
werkjes over te nemen. Kijk, daar stond
een keukenstoel, waar een poot 'van ge
broken was. En wat zag die er ook kaal
uit Wacht Kareltje, zou haar eerst eens
mooi verven en dan straks lijmer!. Hij
zocht een kwast en een potje bruine verf.
Ziezoo nu aan het werk. Het ging niet
gemakkelijk. De verf was zoo taal en dik.
Maar het ging toch en na een half uur
Ingespannen arbeid zat de heele stoel dik
onder de verf; de zitting had Karei voor
het gemak ook maar meeg-everfd. Nu
moest die poot er nog aan. O, daar was
de lijmpot al, maar de Hjm was heelemaal
hard. Ja, Vader zette de pot altijd op het
stelletje, maar Karei wist best, dat hij
aiet met lucifers mocht spelen en heele-
ai« m. p*scd#n*s>«l!U^.
Weet je wat, hij zou de poot dan maar
aan de stoel vast timmeren met een flin-
ken grooten spijker. Dien had hij gauw
gevonden en een hamer ook. Karei legde
de stoel op den grond, het afgebroken
stuk poot op het stuk, dat nog aan de
stoel vast zat en daar begon hij te tim
meren. Telkens, als hij dacht, dat de spij
ker hield, dan viel die weer op den grond
en moest Karei weer opnieuw beginnen.
Karei had een vuurrood hoofd van in
spanning en zuchtte telkens diep. Maar
dapper hield' hij vol totdat.opeens
Moeders stem klonk: „Lieve help, jon
gen, wat voer je in vredesnaam uit. Kijk
eens naar je pak!"
Van schrik sloeg Karei zich op den
duim en begon jammerlijk te schreien,
waarop Moeder t zeere duimpje afkuste en
hem mee naar beneden nam. Toen Ka
reis verdriet wat bedaard was, moest hjj
vertellen, wat hij boven toch deed en hoe
het kwam, dat zijn pak vol verfvlekken
zat. Ja, nu zag Kareltje het ook en hij
schrok er van. Maar hij had toch be
loofd, dat hij Moeder zou helpen en nu
wou die nare spijker niet en nu was zijn
pak zoo vies en zijn duimpje deed pijn
en.daar kwam een nieuwe huilbui
Moeder trok Kareltje gauw zijn daagsche
pakje aan, troostte hem met een oliebol
en liet hem beloven, dat hij Moeder niet
meer zou probeeren te verrassen maar
altijd eerst zou vragen, of Moeder zijn
hulp kon gebruiken!
RAADSELS.
Elders in dit blad zijn de raadsels op
genomen.
Er kwam een man bi) een collecteur van
de loterij.
Heeft u nummer 47 voor mij?, vroeg
hij. Het nummer was er toevallig en de
man ging met z*n briefje naar huis.
Eenige weken later kwam hij z'n geld
halen: hij had de honderdduizend getrok
ken.
Maar meneer, vroeg 3e collecteur,
hoe wist u nou dat op nummer 47 de hon
derdduizend zou vallen?
Dat zal ik u zeggen. M'n vrouw heeft
gedroomd dat op nummer 7 de honderd
duizend zou vallen en dat heeft ze zeven
maal gedroomd, en nou heb ik uitgere
kend zeven maal zeven ia zeven-en-veer
tig, en dat nummer moest ik nou heb
ben!
Wil je dus weggaan, Marie? vroeg
mevrouw. Waarom toch? Hebben we je
niet altijd behandeld als een lid van het
gezin?
Ja, mevrouw, zei Marie, dat is waar.
En ik heb het verdragen zoo lang ik kon.
Was dat de jonge van Beveren niet
dien ik in den tuin tegen kwam? vroeg de
rechter aan zijn doohter.
Ja, papa.
Wat? Ik had hem den toegang tot het
huls toch verboden?
Jawel, papa, maar hij is in hooger
beroep gegaan, en mama heeft uw uit
spraak vernietigd.
Hij:. Als je niet ophoudt met plagen,
Emmy, dan schiet ik mezelf voor m'n kop.
Zij: Ja, net iets voor jou. Je weet hoe
zenuwachtig ik me maak, als ik hoor
schieten.
Klant: Is je biefstuk zacht vandaag?
Slager: Zacht als een vrouwenhart,
meneer.
Klant: Geef me dan maar een pond
gehakt
Jeanne, je moest niet zoo ijdel zijn
vrouwtje, je ziet te veel in den spiegel.
Dat moet je mij niet kwalijk nemen.
Ik ben niet in jou gunstige positie.
Wat bedoel Je?
Jij kunt mijn gezicht zien zonder in
een spiegel te kijken.
En wanneer gaat u trouwen, vroeg
de boekhandelaar aan de jonge dame.
Trouwen! riep het meisje blozend uit
Wat denkt u wel?
Nu, als een jonge dame honderd vel
postpapier koopt en maar vjjf-en-twintig
enveloppen, dan is er iets gaande.
Kellner, is dit wel de biefstuk die ik
heb besteld?
Zeker, mijnheer.
Ze ziet er precies zoo uit als de bief
stuk, die die heer daarginds een paar mi
nuten geleden geweigerd heeft op te eten.
Zeker, mijnheer, dat is zoo; we pro
beeren het altijd drie keer, voor wij het
opgeven, mijnheer.
De boer was voor het eerst van zijn le
ven naar den dierentuin gegaan. Hij had
bijzondere belangstelling getoond voor
een olifant Hy wist niet wat voor en wat
achter was. Maar nog vreemder vond hy
d«> drommedaris. Hy stond er lang naar te
kyken, begreep er nietB van en zei des
avonds, toen hy thuis was: Neen, ze
maken mij niet wys, dat er zulke dieren
bestaan.
De Jonge man zag vuurrood en was
zenuwachtig.
Jonge dame, zei hij, ik heb lang ge
aarzeld vóór ik besloot naar u toe te gaan.
Zou het erg brutaal van me zyn als ik
Ga voort, zei het meisje met een wild
kloppend hart.
Ik ben gekomen om u te vragen
- Ja, zei ze, terwyi ze hem moedgevend
toelachte.
Of u mfl dat recept tegen hoofdpyn
zoudt willam gavaa, wamwam mH laatst
BABBELUURTJE OVER MODE.
Hé, kumt u mue nu niet eens aan een
aardig ideetje helpen, om hiervani nog een
echte iöuke jurir te maken!
En ini iedere hand hield de jeugdi
ge „vieikouè" een niet al te groote en van
elkaar verschillende, lap stof omhoog.
Kijlk van dleze heeft mams een deftigs
stemmige japon, en zij toonde mij een lap
„Vindt u die beide stoffen niet beeldig bfl
eikaar?"
Nu er was geen woord' tegen in te
brengen. De stofjes stonden inderdaad beel
dig hy elkaar en- bovendien waren ze te
samen voldoende voor een jurk. En ja ra-
tiruriyfc, lk moest weer opdraaien voor een
idéé, rooit een vorm «m dan mog wel i66,
donkerblauwe wollen serge en van deze ge
zellige blauw-groene ruit heeft m'n zus een
heerlijk, pittige plooirok om te gaan schaat
senrijden.
„Maar ziet u, nu is er van beidien zoo'n
fijn. groot brok overgebleven en die mag
ik nu hebben, ais lk «r ten minste wat goeds
van weet te maken1". „Nou als ük nu rrm«T
eem ideetje heb, dan timmer ik het met de
wei teudc te
dat er precies genoeg ruitstof en precies
genoeg effen stof wan
H Is nu maar te hopen dat ze naai
je zin zyn, jongedame, anders zal 't er
nog van komen dat je me nooit meer om
raad vraagt; brrr, dat zou toch al te bar
zijn.
Als het om een niet al te gecompliceerd
model te doen is dan is no. 1 en no. 3 puik
geschikt. By no. 1 is de stof zoo onge
veer gelijk verdeeld. Het lijfje heeft een
groote schouder-pas van ruitstof, die op
de borst en op de rug in een tamelijk
lange punt eindigt, vervolgens zyn ook
de mouwen van de ruit gemaakt. Overigen*
is het üjfje vry eenvoudig voltooid van da
blauwe stof. Dan is verder het rokje be
gonnen van de effen stof om te eindigen
met de ruitstof.
Model no. 8 is eigenlijk nog minder ge
compliceerd. Dit is in hoofdzaak een geruit
lijfje op een effen rokje. De aardige lijn
van het opzetten van rokje en ïyfte neeml
het min of meer gewone weg. Aardig voor
al staat het breede oelntuurtje en het daar
boven opgezette- biesje. Aan de overslag
van 't rolde kan nog een zoom van ruitstof
gezet en daartegenaan op de effen stof een
heele rits gekleurde knoopjes.
Maar mocht ge van die „afgeparte" mo
delletjes niet houden en meer de voorkeur
geven aan ,4n elkaar vloeiende" stof, dan
is het 2e en meer geoomplloeerde model
beter geschikt.
Hiervoor worden de beide stoffen reep
om reep aan elkaar gestikt, zoodat regel
matig de beide stoffen te gelijk worden ver
werkt. Dan wordt het lijfje nog doorsneden
met een effen stof punt en het rokje insge
lijks door een dwarse band' effen stof-
Bovendien heeft het lijfje flaa "en "a"
nog een eveneens puntig gesneden plastron,
hetwelk afgezet is met een zyden halsstrik.
't Is zeker wel overbodig te zeggen dat dit
model eerst zeer zorgvuldig op het patroon
ultgeteekend' inoet worden, want ander*
vait het te betwijfelen of er wel iets vaa
terecht komt.
Een adjudant van zeker bataljon be
rijdt een paard, dat vroeger aan een bak
ker behoorde. Een der soldaten kent net
dier en roept by een oefening, terwijl de
adjudant voorbij rijdt: „Hé bakker!
Het dier, zioh zyn vroegere dagen her
innerend, houdt terstond stil- Groote ver
legenheid rondom, maar de adjudantniqt
uit het veld geslagen, roept: „Vandaag
niet!" au het dies vervolgt stfi weg.
Corrg Brsn*.