't Juttertje
Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT
VAN 'S LEVENS
WIJSGEERIGEN KANT
van ZATERDAG 11 FEBR. 1928.
(AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN).
310.
EEN GEVAARLIJK OOGENBLIK.
Loop niet te hard van stal!
Schrik niet, waarde lezer! Meen niet,
dat ik van plan ben u een avontuurlijk
verhaal te doen; lk wensch u alleen te
waarschuwen voor een oogenblik, dat zich
in het leven van ieder uwer kan voor
doen, zoo het zich niet reeds heeft voor-
g <Jnan: h< t oogenblik, waarop we werke
lijk eens reden meenen te hebben om
over ons zeiven tevreden te zijn. Wij ster-
velingen, al tasten wij dikwijle mis, we
doen toch ook een enkele maal we eens
iets, waarover we in stilte verheugd zijn.
„Ditmaal", zeggen we tot ons 2elven,
„hebben intuïtie en inzicht ons op het
rechte oogenblik niet in den steek gela
ten!" Welnu, dat oogenblik is gevaarlijk.
Waarom? Omdat we nooit zoo gemakke
lijk in een fout of een domheid vervallen
als Juist dan. Het succes maakt ons over
moedig; we voelen ons tot alles in staat,
we hollen door en.gooien weer onze
eigen glazen ln.
Een grappig voorbeeld, dat mij te bin
nen schiet, zal u duidelijk maken op
kleine schaal, wat lk bedoel Misschien
glimlacht ge bij het lezen en denkt: dat
zou mij ook kunnen gebeuren.
We hadden een oude vriendin, die niet
niet zonder reden de naam had van goed
bij de pinken te zijn. Alleraardigst kon
zy uit haar jeugd vertellen; en, daar zy
niet de gewoonte had zichzelf te sparen,
laat ik haar zonder aarzelen zelve aan
het woord.
„Ik had," zoo vertelde zy dan, „alleen
de reis gedaan van Zwitserland naar Hol
land, wat voor een jong meisje in dien
tyd (plusminus 60 jaar geleden) een
heele prestatie was. Op het laatste
oogenblik had ik een gesprek aange
knoopt met myn medereizigers in den
coupé, een familie bestaande uit vader,
moeder en twee dochtertjes. We hadden
elkander aangenaam den tyd gekort;
vooral de vader, een militair van hooge
ren rang, was onderhoudend en spraak
zaam.
„Dus u is geheel alleen van Interlaken
gekomen?" vroeg hy en keek daarby zyn
dochtertjes aan als wilde hy vragen:
zouden Jullie dat durven en kunnen?
*Ja," zei ik, over mezelve voldaan. „En
ik heb geen enkele vergissing gemaakt."
-En Delft is uw woonplaats?"
Ik knikte toestemmend.
„Dus geen enkele vergissing?*'
„Geen enkelel"
„Dan maakt u er nu een," zei hy met
een ondeugenden spotlach. En waariyk
pas had hl) uitgesproken of met een sar
rend gefluit stoomden we het station
Delft voorby. Ik had ln Rotterdam moe
ten uitstappen. Onze trein was een snel
trein naar Den Haag.
Of ik woedend was. Te meer daar myn
fout. die gelukkig nog wel te herstellen
wa», door het geheele gezelschap met een
daverend gelach werd begroet."
Een ander voorbeeld uit eigen erva-
sloeg een accoord glad' mis. Ik hield stil
en inH? medeepeleiïs zagen me vragend
aan, „Ik was te blij", zei ik uit den grond
van myn hart, „dat ik die moeliyke pas
sage' er goed had afgebracht."
Wy schoten alle drie in een lach en be
gonnen opnieuw, hopende dat zoo iets op
de uitvoering de harmonie niet zou ko
men verstoren.
Het zyn kleine voorbeelden, maar ik
zou ze zoo gemakkeiyk tot meer ingrij
pende kunnen aanvullen. Ik heb het zoo
dikwijls in myn leven ondervonden dat
ik het ben gaan beschouwen als een ziel
kundig moment, waarvoor men op zyn
hoede moet rijn. Hoe vaak gebeurt het
niet dat we, nadat we in een ernstig on
derhoud werkeiyk iets bereikt meenen te
hebben, door een laatsten overmoedlgen
zet den indruk verflauwen en het spel
bederven! O, wysheld en voorzichtigheid,
waarom laat gij ons dan plotseling in den
steek? Onze zelfvoldaanheid is met u op
den loop gegaan; en, al duurt het spel
slechts kort, we kunnen het verlorene niet
meer terugwinnen. B.
,/y hadden voor een muziekuitvoering
een trio ingestudeerd, voor viool, violon
cel en plano. De pianoparty was, voor mij
althans, zwaar genoeg; vooral was er één
passage, waar lk telkens over struikelde
an die my veel studie gekost had. Op een
van de laatste repetities liep genoemde
passage glansrijk van stapel; maar, pas
had lk h^ar ten einde gebracht, of lk
PRUIKEN.
Een veld van ongerechtigheden.
Het dragen van valsch haar is zeer oud.
De Romeinsche tyd kende er reeds een
levendigen handel in; geheele ladingen
kwamen van den rechter Rynoever. De
kerkvaders en de predikers der middel
eeuwen waarschuwden de vrouwen wel
op een gestrengen toon tegen het dragen
van haar van „dooden, misschien wel on
reine, misdadige personen, wellicht van
tot de pynen der hel veroordeelden". Hun
woorden vermochten echter toen op de
vrouweiyke behaagzucht evenmin iets
als zy dat heden zouden doen. Slechts
aarzelend en schroomvallig werd haar
voorbeeld door de mannen gevolgd. Wan
neer de open plek op het hoofd al zicht
baar werd, liet men die met een stukje
pruik bedekken, zoo kunstig echter, dat
dit met het eigen haar een geheel vormde,
„niemand kon zien, dat men een pruik
droeg". Toen echter Lodewyk XIII, ko
ning van Frankryk. op zyn dertigste jaar
zyn haar verloor, werd het anders. Alle
hovelingen volgden zyn voorbeeld en zet
ten een pruik op.
Zoo algemeen heerschend werd deze
mode, dat zyn opvolger, de groote mach-
1 tige Lodewyk XIV er voor -rwichtte. In
11673, dus eerst op zyn 36ste jaar, besloot
hy zyn weelderigen haargroei, die aan de
langharige Merovlnigers herinnerde, met
oen pruik te bedekken. Echter niet ge
heel, want in de pruik waren openingen,
waardoor zijn fraaie lokken naar bulten
kwamen. Eerst op hoogeren leeftyd kon|
hy besluiten om het algemeen gebruik te
volgen en zyn hoofd kaal te laten sche-j
ren. Er kwam een groote verscheidenheid j
ln de pruiken. De Koning verwisselde n.1.
ln dén loop van den dag herhaaldelijk van
pruik, als wanneer hy naar de mis ging: I
na het middagmaal; als hy wandelen of
op de jacht ging; vóór en na het avond-1
maal enz. en niet te vergeten by plechtige
gelegenheden, wanneer de groote pruik
met lange zwarte krullen zyn hoofd
tooide. Daar Frankrijk ln geheel Europa
de toongeefster werd, vond ook deze
hoofdversiering aan alle hoven, by alle
burgers, zelfs by het mindere volk na
volging. Zoo heette het zelfs, dat ln de
WIJ ZIEN DE RIJKSDAALDER ZOO
als wij 10 Jaar.... als we 25 jaar.... en als we 60 jaar rijn!
HET KIND.
Een modern sprookje.
De vrouw des huizes «toiri v<wr den
spiegel en bewonderde het effect van hen
tiieuwen mantel. Zij hield hem wijdl oper
en oonatateerde nog eens, met b^achap»
hoe prachtig de gebloemde «MenRoering
ervan harmonieerde met de kleur van haa
^Eigeniyk 'n tref, zeg, dat ik *jtzelfd«
terra-cotta heb kunnen krijpn,
domineert ln de mantelvoering. En dat
kleine terra dlngslgheldje op m n noea
echt 'n vondst van me, vin Je nietr
„Nöu - en óf", antwoordde baar man
ietwat stroef. Henriette keerde zich om.
„Zeg Leo, je vindt 't toch wel goed, dat
ik alleen ga, nu jy niet mee kan?
„Ik zou nlot weten waarom niet Leo
lag, gemakkeiyk uitgestrekt, ln een
fauteuil en op een laag bank:Je vóór hem
rustte, ln een nat verband, zijn verstuikt.
V°!,Ik kan eigeniyk ook net soo goed
thuisblijven - anders zit gI hier den
heelen middag alleen. En wat ken my
•igenJjjk die soiree schelen
„De soire9 natuuriyk niet maar je
nieuwe toilet, denk daar eens aan!"
Henriette kleurde.
„Flauwert! Ik wil best hier biyven".
Zy wierp een teleurgestelden blik op
haar bekooriyk spiegelbeeld en langzaam
liet zy den mantel van haar schouders
giyden. Maar nu protesteerde haar man.
„Welnee, geen kwestie vanl Je gaat
natuurlijk. Ik zal den middag best om
krijgen. Ik ga wat lezen dat nieuwe
boek, van m'n verjaardag nog daar kom
lk anders nooit toe".
„Ja? Zal je je heusch niet vervélen".
Henriette haalde den wyden mantel weer
om zich heen. „Ik zal Jaantje zeggen, dat
ze een lekker kopje thee voor je moet
zetten en waoht, ik haal even de
bonbons hier kan je wat snoepen onder
hot lezen".
Leo knikte. „Nou adieu dan, amuseer
je!"
Maar toen hy haar even later bulten
de straat zag oversteken keek hy haar
eenigszins grimmig na. Wat was ze blij,
Jat ze gaan kon met haar nieuwen mantel!
t' Zou anders heusch niet zoo erg gewest
zyn, als ze nu eens, terwille van hem thuis
was gebleven. Zoo'n dood enkele keer, dat
hem ééns wat mankeerde! Maar natuurlijk,
nu ze de kans had, haar vriendinnen de
oogen uit te steken, zou het een al te groot
offer zijn geweest om thuis te biyven.
Nou ja, ze had aangeboden hem gezelschap
te houden, maar zoo'n aanbod neem je niet
aan, als je merkt, dat 't eigeniyk met
tegenzin gedaan wordt.
Hij atak een sigaar op en bladerde wat
in zijn boek en begon toen te lezen. Maar
achttiende eeuw iedereen, van kind' tot
grijsaard, edelen, burgers, ambachtslie
den, loopjongens, enz. ook in Nederland,
zich zou gesohaamd hebben zyn na:
tuuriyken haargroei te vertoonen. De
maatschappeiyke stand was aan de prui
ken te zien, zoodat in de pruiken-ency-
clopaedle van ongeveer 1760 ruim vyftig
hoofden voorkomen, ieder op een byzon-
dere wyze gepruikt. Het was een gouden
tyd voor de haarkunstenaars, die tevens
het monopolie van den handel in haar
hadden. Uit alle hoeken van Europa, zelfs
uit IndlS, werd het aangevoerd. Er ging
zooveel geld aan haar weg uit Frankrijk,
ddt Colbert, getrouw aan zyn stelsel, er
een oogenblik aan gedacht heeft om den
invoer van haar te verbieden. Toen men
hem echter bewees, dat de uitvoer van
prulken meer geld' in het Koninkrijk
bracht dan er voor het ingevoerde haar
uitging, veranderde hy van gedachte.
Onder Lodewyk XV werden de pruiken
kleiner en in het begin der groote Fran-
sche revolutie waren zy tot platte pruik»
jes met een staartje geworden, zooals wij
ze o.a. zien op de plaatjes van de san-
culottes, die wel geen kousen of schoenen
bezatten, maar toch een staartpruikje
droegen. Het dwepen met de oude Ro
meinen en hun republikeinsche deugd,
met Brutus o.a. die zyn hoofdhaar liet
afknippen, deed weer het korte haar in
de mode komen. Sommige ouderen van
dagen, ook hier te lande, bleven
uit conservatieven zin aan de oude
mode mode nog jaren lang getrouw,
vandaar dat „oude pruik" in den mond
der jongere vooruitstrevenden een bij
zondere beteekenis verkreeg. Een blij
vend gevolg van de pruikenmode is een
wijziging in de beleefdheid! EJschte die
vroeger aan tafel het gedekt laten van
het hoofd in gezelschap, tenzy, zooals o.a.
maarschalk Boufflers op een zeer war
men dag deed', de gastheer aan zyn gas
ten voorstelde den hoed af te zetten
langzamerhand' werd by de mooie ge-
pruikte hoofden, de trloorne een chapeau
de bras; en toen de pruiken verdwenen,
bleef dit. En het hoofd bedekt te houden
werd onbeleefd.
Over de kapsels der dames moeten wy
kort zijn; want die zyn onbesohryfeiyk
of wellicht nog juister: onbeschrijfbaar.
Zoowel om de verscheidenheid- als bovenal
om de wonderbaarUjke hoogte. Vooral
toen omstreeks het jaar zeventienhonderd
het yzerdraad by de oonstructie der kap
sels in gebruik kwam, namen zy een
groote vlucht de hoogte in. Onder Lode
wyk XVI liep het tot in het krankzinnige,
zooals men zeggen mag, nu het een voor-
bygegane mode geldt! Een kapsel van
voor drie of vier maanden heette ver
ouderd. De „pouf", een opeenstapeling
van haarvlechtenhaarrollen, linten enz.,
door yzerdraad by elkaar gehouden,
werd steeds hooger, zoodat deze drie ft
vier maal de hoogte van het hoofd be
reikte. De deuren en draagstoelen wer
den te laag. De draagster van dit schoons
moest gebukt staan of wel geknield zit
ten. Van alles: een tuin, een bosch zelfs
werd door dat bouwsel voorgesteld. Toen
in 1778 het fregat La Belle Poule zoo
dapper tegen de Engelschen gestreden
had, zag men zelfs een fregat met mas
ten, zeilen, kanonnen, enz. op een dames-
hoofd bengelen! Hoe zwaar zulk een kun-
het boeide hem niet en verveeld keek hy
op de klok en toén op straat. Heeriyk weer
was 't echt om een eindje te loopen. Die
verwenschte voet ook!
Dan keek hy verbaasd naar de deur, die
even kraakte, en toen langzaam open
kierde. En om den hoek vertoonde zich
een blozend kopje, met een paar heldere
blauwe oogen, die hem vrooiyk toelachten.
„Da is ik weer!" zong een hoog
stemmetje en een mollig klein meisje
waggelde, op een paar dikke beentjes, de
kamer in. Dicht voor Leo< plantte ze zich
neer en er klonk nu een tikje verbazing
en ongeduld ln haar stemmetje, toen ze
zich zelf nóg eens aankondigde:
„Da* is pappa's kinnie weer!"
Nu lachte Leo, die eerst, met groote
verbazing op het kleine schepseltje had
neergezien en dadeiyk drukte zy zich
kraaiend van pret tegen hem aan.
„Ik is weggeloopen", kondigde zy guitig
aan.
„Ben je weggeloopen? En mag jy dat?"
Leo had nooit met kinderen omgegaan,
maar als geheel vanzelf had hy dit kleine
grappige wezentje op zyn schoot genomen
en vertrouweiyk drukte zy zich tegen hem
aan.
t t
„Kinnie moet by pappa", verklaarde zy
op beslisten toon.
Alweer pappa! Zag het kindje hem voor
haar vader aan?"
„Waar is pappa?" vroeg hy.
Maar zy lachte alleen. Toen wees hy op
haar.
„Wie is dit?"
„Kinnie".
stig bouwsel was, vonden we nergens
opgeteekend! En dan nog de pynldjke
kriebeling waarvan we de oorzaak maar
niet zullen aanduiden. Dat de bekoorlijke
martelaressen een gravoir, di. een langen
steel met een ivoren of zilveren haak aan
het eind meedroegen om zich een oogen
blik verpoozing of verzachting van het
leed te verschaffen, zegt reeds genoeg.
Merkwaardig is dat men toen zoo alge
meen aan de spontane generatie geloofde,
dat men aan het poeder, waarmede de
hoofdtooi zeer overvloedig bestrooid' was,
de vermenigvuldiging van het ongedierte
toeschreef. En even merkwaardig was dat
van Erasmus af (1600) tot in 1600 toe in
de boekjes over beleefdheid en welvoege-
ïykheid steeds raadgevingen voorkomen,
dat men in gezelschap wel even tegen het
hoofd tikken, maar ook niet meer mag
doen, wanneer de prikkelende pijn on-
drageiyk wordt Echter ook aan de
„poufs" zou een einde komen. Na een
bevalling in- 1780 verloor Marie Antoi-
n itte het haar. Wat nu? De kunst der
cdffeurs stond voor een moeilijk pro-
b eem. De uitvinding van een zëer laag
k psel „ft 1'enfant" bracht uitkomst. Na-
ti uriyk offerden nu ook de hofdames
h iar prachtlgen haardos. En de kunst
g tig nu weer een andere richting uit
Z >oals zy dat sedert nog wel eens mè<»r
d ed, gezien het meest moderne kapsel
v n deze dagen de J ongenkop.
B1LEEFDHEID EN GOEDE VORMEN
Hoewel het anders moest zyn, staat het
wel vast, dat de opvoeding der kinderen
goeddeels op school plaats heeft De
onderwyzer(es) of leeraar(es) heeft in de
maatschappij de gewichtige taak te ver
vullen niet alleen van voorgang(st)er in
de schoolsche wetenschap, maar ook van
opvoed(st)er.
Zonder twyfel zal een leder hooge
waardeering hebben voor het vele, wat
inzake de opvoeding van de jeugd reeds
wordt gedaan door het onderwyzend per
soneel. Toch zal aan een zeker deel daar
van nog wat meer aandacht moeten wor
den geschonken, nL aan het systematisch
bybrengen van beleefdheid en goede vor
men.
Het is pyniyk maar waar, dat tydens
en na den grooten oorlog, speciaal onder
de jongeren een mate van vrijheid van
bewegen is ontstaan, welke medebracht
een loslaten van wat vroeger als vanzelf
sprekend werd geacht aan goede vormen.
Ook slecht begrepen z.g. democratische
denkbeelden leidden tot het over boord
werpen van wat toch inderdaad tot wer-
keiyke beschavingsgewoonten behoorde
en steeds zal bhjven behooren. Daarom ls
het wel noodlg, dat op school iet» meer
worde gedaan aan het bybrengen van de
normale begrippen omtrent beleefdheid
en goede vormen.
wordt de dageiyksche omgang tus-
schen de raenschen niet aangenamer,
wanneer die staat in 't teeken van goede
vórmen, dan wanneer er een zekere grof
heid heerscht? Waren niet steeds goede
vormen een uitvloeisel van werkeUJke ln-
neriyke beschaving? En zal dus omge-
kerd de beschaving niet bevorderd wor
den door het ln de hand werken van het
gebruik van goede vormen? Laat ons ln
onzen huldigen materialistlschen tyd een
weinig aandacht schenken san deze
idealistische aangelegenheid.
„En dit?"
„Pappal" kraaide het kindje. En ze
plantte haar eigen kleine wysvingertje
naa9t den zynen op zyn borst.
Verward keek de man op haar neer.
Verbeeld je, dat zóó iets waar kon wezen!
Dat dit aardige kleine meisje zyn kind
was! Och, je dacht eigeniyk weinig aan
zulke dingen als je ook al zóó veel aan
je hoofd had maar eigeniyk als je
kinderen had, dan wist je toch pas goed
waarvoor je zorgde en werkte en spaarde.
De kleine op zyn schoot sprong plotse
ling overeind en luisterde.
„Bertha! Bertha!" werd er geroepen
met een gedempte stem.
Het kind keek hem aan, half ondeugend
en half verschrikt.
„Kinnie' stoppen I" En vlug verdween ze
achter zyn stoel.
Toen werd er geklopt. Mina, de" huis
naaister keek, met haar tyne spits ge
zichtje naar binnen, i n
„O meneer, neemt U me niet kwaiyk, is
o, daar zit ze al de ondeugdl Kom
dadeiyk hier Bertha heb lk je niet ge
zegd? O meneer, Ik heb haar zoo ver
boden de kamer uit te gaan
„Kinnie wil by pappie", verklaarde het
kind, dat aarzelend vanuit haar schuil
plaats was te voorschyn gekomen.
„Gunst meneer, 't is zonde," zei Mina
„Papa och arm! zeker om dat
baardje van meneer."
„Hoe komt het kind hier?" Informeerde
de heer des huizes.
Mina zuohtte.
„Maneer, ze la nóu eenmaal bij me ln
huis en lk moet toeh waakten tot lk weet
Tob Nooit Hoekje.
ZWIJGEN.
God'strafte hem, wijl hl]
te voel gesproken bad.
Zwygen! Een der voorvaderen van ons
Oranje-huis heeft den eerenaam vnn „Den
Zwyger" gekregen, omdat men in dezeen
grondlegger van Neerlands vrijheid deze
deugd in zoo groote mate belichaamd
vond, dat heim de eerenaam „Zwijger" ten
volle toekwam. Nog altdjd is zwijgen een
zeer groote deugd en het ware te wen-
echen, dat velen dit bedachten, alvorens
de woorden te spreken, die zy beter bin
nen hadden kunnen houden. Hoeveol toch
wordt er niet weggeklietst en raakgeleu-
terd, dat beter niet gesproken ware ge
weest. Het is altyd beter te zwijgen dan
te spreken, omdat het zoo moeilijk is voor
hem, die veel spreekt, altyd de waarheid
te zeggen en d'ftt moet men toch, wil men
niet gebrandmerkt worden als leugenaar.
De groote denker Kant gaf tot regel:
men moet niets dan de waarheid zeggen,
als men iets zegt; echter is het niet noo
dlg altyd iets te zeggen.
Er Is nog een andere reden, waarom
het niet goed is veel te spreken. Nitt
omdat men dan „veel te verantwoorden"
heeft, want wie de waarheid spreekt
schuwt de verantwoordelijkheid zyner
woorden niet. Maar terwille van de men-
schen, die uw woorden opvangen en ze
misduiden, eensdeels omdat zy meestal
domme hoorders zyn het verstand toch
is het bezit van zeer weinigen en an
derdeels, omdat zy gemeen zyn en met
opzet een verkeerde uitlegging aan uw
woorden trachten te geven. Wilt gij iets
goed gedaan hebben, doe het dan zelf en
zorg ervoor, dat geen ander een deel van
uw werk op zyn wijze doet. Zóó ook met
uw woorden! Als gy noodzakeiyk iets
zeggen moet „als het hart tot spreken
dwingt, zoo spreek!" Maar spreek tegen
den man, wlen Uw woorden gelden, in
persoon en laten de woorden hem nooit
via anderen bereiken, want gij kunt ge-
looven dat zy ontwricht en uit hun ver
band gerukt zullen worden en dat gij u
een onbekenden vijand op den hals hebt
gehaald, die u, terwyi gij van den prins
geen kwaad1 weet, op 't onverwacht zal
bestrijden, zonder dat gij er de oorzaak
van kent
De menschen moeten leeren zwijgen
want hun hersentjes zijn In het algemeen
niet zóó, dat zy altijd iets kunnen zeggen,
wat belangrijk is en 't aanhooren waard,
Dr. JOS. DE COCK.
Tobber te H.
Wy zouden u willen toeroepen „Tob
Nooit". Vertrouw er toch op, dat tegen
slag niet biyvend is op deze aarde, maar
dat voorspoed en tegenspoed elkaar af
wisselen in het leven. Gy moet vertrou
wen biyven houden in een betere toe
komst. Aan seconden hangt de verande
ring In uw levenslot en als gy het ver
trouwen mist in het oogenblik van die
verandering, dan zult gij nooit in staat
zijn de juiste seconde va^t te grijpen,
waar uw lotsverbetering intreedt. Zorg er
steeds voor, dat gy iedere seconde gereed
zyt om het ondeelbaar oogenblik, dat
over een toekomst van jaren moet beslis
sen wellicht, aan te vatten met beide han
den. Gy moet gereed zyn tot den aanval
op betere levenskansen ieder oogenblik
van den dag. Daarvoor is slechts noodig,
dat gy niet zeurt over hetgeen achter u
ligt en dat gy nimmer tobt.
Vertrouwen is het woord, dat u den
sleutel geeft tot den geestestoestand, die
alleen geschikt is, om het betere te be
reiken. Want als gy vertrouwt, dan richt
gy uw blik op de dingen, die komen moe
ten. dan kykt gy vooruit en ln de toe
komst ligt do verbetering.
Vraagster te H.
Gy kunt ons alle mogelijke vragen stel
len. Op verlangen van de vragers worden
nimmer brieven ln de courant behandeld.
Aan onderstaande adressen is pensoon-
ïyk antwoord gezonden, aangezien beant
woording In dit blad te uitvoerig werd:
Winkelier te H.; S. D. te H.; G. te H.;
Moeder te H.
waar ze naar toe kan en nou mocht Ik
'r van mevrouw mee hier naar toe bren
gen' en Ik zal wel zorgen, dat ze meneer
niet meer komt storen."
„Ze stoort me heelemaal niet 't Is een
aardig klein ding. Maar ik begryp nog
niet ls 't familie van je."
„Heelemaal niet meneer. D'r vader is
met 'r by me ln huis gekomen, toen 'r moe
der gestorven is en nou is 'r vader ook
dood en nou zal ik zien, dat ze ln een
weeshuis komt mevrouw zou eens in-
formeeren' en nou mocht lk 't zoolang mee
hier naar toe brengen. Ik kan haar na
tuuriyk niet bij me houden, lk ben ook
maar alleen en ik moet alle dagen uit
naaien. Kom Berthal"
Maar Bertha protesteerde heftig.
„Kinnie wil bij pappa bUjvenl" schreide
zy.
Het bedroefde gezichtje en de tranen in
de groote blauwe oogen van het kind
maakten Leo's hart wonderiyk week.
„Wel ze kan toch best hier biyveri,"
verklaarde hy. „Wanneer ga Je naar
huis?"
„Om vHf uur meneer."
„Nou, kom xs dan om rijf uur maar
halen?"
„Bestig meneer en als ze U soms las
tig wordt, dan stuurt u ze maar naar de
naaikamer".
Mina vertrok en het kindergezichtje was
ineens weer een en al glimlach.
„Pappa zoet," zei ze waardeerend. En
dadelijk dribbelde ze nu, in groots bedrij
vigheid door de kamer.
„Kinnis aplsa koksn voor pappa sn
t
t
ft
B.