UIT DE OUDE DOOS.
populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
DE SCHNORRER.
van ZATERDAG 3 MAART 1928.
om l.ti meer voor ta koopen.... Maar
OVER MUGGEN.
Er zjjn zeer veel soorten van muggen,
en veel goeds kan er niet van gezegd wor
den. v an enkele bekende species willen
we iets mededeelen.
We kennen ongetwijfeld allen de Lang-
beenmug (Tipula oleracca), de grootste
onzer muggen. We zien ze dikwijls dan
sende vliegbewegingen boven onze wel
den maken, waarbij ze telkens even met
het achtereinde de aarde aanraken. Die
bewegingen voorspellen niet veel goeds,
al lijken deze dieren overigens nog zoo
onschuldig te zijn, want steken doen ze
ons nimmer, omdat ze het niet kunnen.
Doch bij iedere aanraking van den grond
komen uit de punt van het achterlijf een
of meer eitjes te voorschijn, waaruit na
sen dag of acht larven voor den dag ko
men. Deze emelten, zooals ie gewoonlijk
heeten (men noemt ze elders ook wel ha-
mei of kwatworm) hebben grooten hon-
Ser, die maar moeilijk gestild kan wor-
en. Ze doen evenwel haar best daartoe
en knagen daarom zonder ophouden aan
vezels en wortels van planten, tot grooton
spijt van de landlieden. Soms zijn er zoo
veel van deze dieren in den bodem, dat
op geheele gedeelten der landerijen geen
gras of andere planten te voorschijn ko-
men. En deze larftoestand duurt bijna een
jaar; eerst dan veranderen ze in poppen,
waaruit in Juli en Augustus de lang
beenmuggen te voorschijn komen. In
sommige streken treft men dan hetle
soharen van deze wezens aan. Gelukkig,
dat ze ook weer haar vijanden hebben,
en dat de larven gaarne door eenige vo
gelsoorten gegeten worden; vooral de
kokmeeuw en de kleine zeemeeuw zijn
er verzot op. En waar de boer veel last
van deze emelten heeft, doet hij verstan
dig, daar eenigen tijd een toom kippen
te laten loopen; ook zij verorberen de
kwatwormen met graagte. Des avonds ko
men ze wel te voorschijn en zij bewegen
zich dan over den grond. Men kan er dan
wel van opvangen, door glazen of leege
bloempotten tot den rand in den bodem
te graven waarin dan de vette dieren
vallen, zonder er weer uit te kunnen ko
men.
Op de ontginningen in het Oosten van
ona land klaagt men soms zeer over de
groote schade, die de emelten er aanrich
ten. Wanneer zich daar meer vogels op
hielden, sou men er stellig dien last niet
hebben.
Van de Steekznug (Oulex piplens), die
het ons zoo lastig kan maken, willen we
alleen zeggen, dat er wel 600 soorten,
waarvan een dozijn in ons land, op de
wereld voorkomen. Ze zetten haar eieren
in het water af, waar we ze dikwijls ln
vlotjes van een paar honderd kunnen
aantreffen. Daar kan men later ook de
larven en poppen vinden. Van deze mug
gen kan men de mannetjes herkennen
aan de mooi gepluimde sprieten. Zij ste
ken niet, maar de wijfjes doen dit wel met
het doel bloed te zuigen, en ze doen dit
zoo goed van zieke als van gezonde men
sehen en zijn zoo dikwijls de overbreng-
sters van smetstoffen.
Ook de gevreesde Malariamug (Ano-
pheles maculipennes) is de verbreidster
van de ziekte, waarnaar ze genoemd is.
Aan den schuinen stand, dien ze heeft,
wanneer ze tegen den wand zit, kan men
haar dadelijk onderscheiden van de steek-
muggen.
Niet alleen maken de mu^en gedurig
menschen en dieren ziek (dikwijls zijn ze
de overbrengsters van oholera, ma
laria, typhiis, gele koorts en andére
ziekten) maar ook veroorzaken sommige
soorten wel plantenziekten. Laat ons
slechts denken aan de Hossisohe mug.
Het zondenregister van deze „Twee-
vleugelige Insecten" is groot en hun
voortplanting Is geweldig!
J. DAALDER Dz.
(De Bedelaar).
Een Ghetto-verteMng door B. Z
....Mendel was geen gewone schnor
rer.... Hij was er een die beter wilde
dan hij kon. Een die voortdurend zich
schrap zette tegen z'n noodlot, er tegen
kampte.... tot het hem eindelijk had
neergeslagen en hij niot meer opstond.
Hij is nu dood....
Hij was geen gewone schnorrer....
Die zomeravond, waarop ik Mendel
leerde kennen, is nu twintig jaar gele
den. Ik stond voor de deur van het ..Bui-
tenhuisje" waar ik m n vemitiQ dooi-
bracht. Het was de eerste keer in mijn
leven, dat ik mij de weelde van een va-
cantie had kunnen veroorloven en ik
dacht er met welbehagen aan, dat het Ij.
v.«eT«d'ik 'den zwerver
zien aankomen. HU was n Jonge man,
liep gebogen en in z n hand hield hij een
Woelenden tak, waarmee hij de Wezel-
enaen ioai wnniiuwv -v
hi^z'n1 pluis-harenbaardje*' en sprak on
geveer: „Mijnheer,
den mensohen z'n evenbeeld is. Metwaar
dat zegt men toch.zeker weten doe
het niet.Trouwens, ik weet niets ze
ker want ik heb nooit iets geleerd
Toch hoeft dat in dat geval geen bezwaar
te want in de kennis van God be
hoeft men geen onderricht.... he
bloeiende hoornen om U heen.... daar
zwA*ft Gods adem door.... i lt.
Ala U mij ziet zou je misschien twijfe
len aan Gods goedheid.niet waar.
geen schoen aan m^nvoeten, vodden aan
m'n lijfgeen oent meer in mn zak
AMSTERDAMSCHE
SPREEKWOORDEN.
Jan Klaassen en vrouw Katrijn.
De Berebljt en een Weeeper Student.
Thans is het gebruik verdwenen, maar
in den goeden ouden tijd kon men, wan
neer er ergens in Amsterdam brand was,
troepjes zingende en hossende jongens en
melden gearmd langs de straten zien gaan
om getuigen te zijn van het interessante
schouwspel. „Wat 'n vee van Laban, die
maken d'r reëel een pretje van", ,,'t Is zon
dig den Heere te verzoeken!" zegt een
oude juffrouw bij van Maurik, die nog in
de tweede helft der vorige eeuw de op
geschoten jeugd „gearremd naar den
brand" heeft zien gaan. En nog altijd ziet
men op Maandag, den dag van het befaam
de „lapjes keeren" de vrouwen uit de
volksbuurten er op uit trekken, „gear
remd naar den brand", cooals het heet.
Een en ander herinnert ons aan Vondel's
Gysbrecht, vs. 110 van het 4e bedrijf, waar
Arent van Amstel, in het verhaal van
Badelooh omtrent den strijd op den „Mid
deldam", waarbij hij en Gysbrecht het
uiterste hadden gewaagd, zegt: „Toen vlo
gen wij met hem.te zaemen na den brand".
Zooals gezegd, tegenwoordig maakt men
om een brand zoo een „heibel of Jan
Klaassen" niet. Jan Claesz., moet men
weten, is niet alleen de voornaamste ac
teur uit het Amsterdamsohe poppenspel,
de Poppenkast, maar tevens de hoofdfi
guur uit een (ongeschreven) Jordaan-
roman. Hij was trompetter bij de ruiterij
van Prins Willem Hl en na zijn ontslag
trekwerker in een weverij en trouwde op
22-jarigen leeftijd met de 28-jarige
Catharina Pietersz., uit de Tuinstraat.
Beiden waren, gelijk bij hun huwelijk
bleek, de schrijfkunst niet machtig. Jan
liet echter zijn weverij in de steek en trok
langs Amstels straten inet 'n poppenkast,
waarin hij en zijn Katrijn de hoofdrollen
vervulden. Zijn huwelijk was ongelukkig,
zijn vrouw dronk; 19 Jear later verliet
Katrijn haar man en Jan Claesz. ging met
een andere vrouw leven. In 1706 bemoeide
de gereformeerde kerkeraad zich met het
geval. Maar Jan, die toen woonde op het
P£
D
weet u, in ruil daarvoor ontving ik van
Hem m'n vertrouwen.... en m'n goeie
humeur. Want m'n goeie humeur behoud
ik ondanks al m'n honger en m'n prima
Faber-potlooden..m'n honger kan ik
weer kwijt raken als ik m'n Faber-pot
looden kwijt ben.... Dit zijn dus na het
spiegelbeeld en de schaduw, weer twee
dingen, die gelijk op dezelfde plaats kun
nen zijn: potlooden en honger.En dit
bevestigt de relativiteitsleer, dat waar
otlooden zijn ook honger kan wezen....
aar zal ik het bij mijn volgende ontmoe
ting met rebbe Schmarne Löwe over heb
ben.... Jammer dat 'k het hem niet
schrijven kan.... schrijven had ik nooit
geleerdjammer.... jammer.,., ja..
Zoo zou dus een potlood mij noodlottig
kunnen worden.... want gesteld dat
u mij m'n potlood niet afkoopt, dan zou
ik den hongerdood moeten sterven.
maar dat zal met God's hulp en uw goe-
dertlerendheid niet noodlg zijn.Want
wat beteekent het voor u, als u zegt: Men
del, ik heet Mendel, geef me er een.
zelf bevoordeelt u er mee, want ik
kan goedkooper leveren dan in den win
kel. hoeft bij mij niet de verliohting te
betalen, en de puibelastlng, en mij., mij.
Een oogenblik dacht ik dat hij een ge
wone „schnorrer" was en onderbrak ik
aartsvaderlijk wijs z'n woordenvloed:
„Waarom heb jij .niet 'n vak geleerd en
schooier je met potlooden?...."
In wondere straling glansden toen zijn
oogen toen zij opkeken:
„Vraag de zon, waarom zij.... Vraagt
de zee waarom ze eeuwig beweegt. Wilt
U daarin verandering brengen? Hun na
tuur is zoo. Heel gemakkelijk kan ik het
mezelf ook en u ook maken, door een
voudig kort te zeggen: mijn natuur Is
zoo, zooals ze nou eenmaal is. Graag,
graag had ik anders gewild.... beter....
maar ik ben het nou eenmaal too ge
woon."
Toen, ik weet niet wat mij er toe heeft1
Fransche pad ln de Moddormnnstoeg (eon
slop van de tegenwoordige Willemstraat)
wilde zich niot mot zijn vrouw verzoenen,
en de kerkeraud liet het er verder maar bij
zitten. Jan schijnt een grappenmaker ge
weest te zijn, die zich met een kwinkslag
door de wederwaardigheden des levens
wist heen te slaan. Zijn gebocheld on rood-
neuzig evenbeeld in de poppenkast ont
breekt het ten minste niet aan snaakschc
zétten en kluchtige invallen. De uitdruk
king: Maak geen Jan Klaassen, beteekent
hetzelfde als: Schoenmaker blijf in je pot
huis! d-w.z. maak geen drükte, hou je be
daard, kalmte kan je redden!
Van Amsterdamschen oorsprong is ook
het nu vrijwel verouderde gezegde: Hij is
in de Berebijt geweest, d.i. hij is gehavend
en geplukt. Aan de Utrechtsche zijde
(Arasteldijk) vindt men nog het café „De
Berebijt", dat in 1880 de oude uitspan
ning" den Beerebijters-herberg", zoo
als men in de 17e eeuw zei, heeft vervan
gen. Honden te zien vechten, tegen na-
tuurgenooten niet alleen, maar zelfs tegen
stieren en beren, was nog in de 17e eeuw
voor de Amsterdammers een groot ver
maak. Dit bewijst een keur van den 20en
Juli 1689, waarbij verboden werd „beere-,
stiere- of ander geveoht tegen bulhonden,
steendoggen of rekels aan te regten bin
nen de stad of de jurisdiotie", op een boete
van honderd gulden, de honden, die afge
richt waren of stieren te bevechten, hee
ten bullebijters, die, welke het tegen een
beer opnamen berebJJters. De herbergen
met tuinen rondom de stad zochten door
allerlei vertooningen hét volk te lokken,
maar in de 18e eeuw was het met het bere-
bijtqn gedaan. „Toen," zoo zegt Ter Gouw,
„werd de Berebijt de lievelingsplek voor
de lange pijpenrookers, die er een glaasje
kwamen drinken om te kijken naar de
schuiten en het volk. Want de Berebijt
was toen een groot trekschuitenveer, het
grootste van het land, waar het van rij
en vaartuigen, van zakken en pakken, van
aankomen en heengaan nimmer stilstond,
en het vaarwel en het welkom elkander
onophoudelijk kruisten."
Aan den overkant van den Amstel leidt
de weg naar Weesp. In die dagen telde
men in Weesp vele brouwerijen en jene
verstokerijen; men had er dus, gelijk nu
in Schiedam, overvloed van varkensvoe
der; vandaar dat in deq omtrek van het
stadje, met den afval uit de fabriekenvele
varkens werden gemest. Vandaar ook dar
„Weesperstudent" niets meer of minder
dan varken beteekent. In vroeger tijd had
den de slagers het Weesper Varken bui
ten hangen. Uitdrukkingen als bovenge
noemd hoort men alleen in den mond van
bejaarde Amsterdammers, evenals de zegs
wijze: Sta vast in Buiksloterl, ontleend
aan de veerschuit, die tusschen Amster
dam en Buiksloot voer en erg stootte bij
het landen. Meer bekend is de uitdruk
king: Naar Buiksloot (naar Kadoelen)
Ïaan in den zin van: een middagslaapje
oen. In vele plaatsen van ons land zegt
men hiervoor: een uitstaptje doen naar
een dorp of stad in de buurt, m.a.w., voor
korten tijd weg zijn, een wandeling doen,
waarbij de duur van het dutje wordt aan
gegeven door den afstand -van de plaats
waarheen men voorgeeft te gaan.
Aan al die uitdrukkingen ligt het denk
beeld ten grondslag dat men eigenlijk
niet wil weten dat men deB middags
slaapt. Men schaamt zich hierover eenigs-
zins en zegt nu maar dat men een kleine
wandeling is gaan doen. Zoo gaat men te
Zutphen naar Gorssel, te Harlingen: naar
Piaam, te Woudaend: naar Balk, te Drach-
ten: naar Bakkeveen, te Breda: naar Oos
terhout, in de Zaanstreek: naar Wormer,
te Vollenhove: naar Meppel, te Gorin-
chem: naar Heusden, te Appingedam:
naar Zuidbroek. Tenslotte een Joodsche
zegswijze. Van iemand die met één been
in het graf staat, zecgen Amsterdamsohe
Israëlieten: Hij is al op de Hakkelaars-
brug. Die brug is n.1. de laatste halte op
de reis per wagen van Amsterdam naai
Mulderberg, waar een groots Israëlitische
begraafplaats is.
B.
Vleiend voor don zangor.
Lont op den avond verzocht de gast
vrouw den gevierdon bariton iets te willen
zingen.
't Is al zoo laat, mevrouw, protesteer
de hij, ik zou uw buren storen.
Daarom juist, verklaarde mevrouw.
Ze hebben nog wat van me te goed, want
verleden week hebben zo m'n hond ver
giftigd.
gebracht; of 't m'n gevoel van dankbaar
heid was, dat mij iemand op m'n weg was
gezonden, dien ik wèl kon doen, kon laten
mee-genieten van m'n „midllonairs-beha-
gelijkheid", of 't misschien m'n vadsige-
vacantie-loomheld was, die om afleiding
hunkerde, ik weet 't niet, maar ik nam
hem mee in mijn huis sn liet hem aan
zitten aan mijn disch.
M'n vrouw zette groote oogen op, toen
ik binnen kwam en haar m'n vriend Men
del voorstelde, die dezen'dag onze gast
zou zijn. M'n lust tot experimenteeren
kennende, maakte ze mij er geen verwijt
van, al bekende ze mij ook later op den
avond bezoek van dergelijke gasten tooh
wel minder aangenaam te vinden. Het
was 's avonds tien uur, de klok had al
geslagen en ik wist dat het tijd was om
Mendel buiten de deur te zetten en ik
kon niet. Had ik hem 's middags scham
per als m'n vriend voorgesteld, inderdaad
was er nu ietssals warme vriendsèhap
voor Mendel ln m'n hart geboren. Ik was
toen pas gepromoveerd en verzon den leu
gen dat ik hem een bij uitstek geschikt
proefkonijn vond, om de hypochondrie te
bestudeeren, dat ik hem daarvoor eenige
weken bij mij wilde houden, om op hem
een door mij samengesteld serum te pro-
beeren.
Het verwonderde mij, dat m'n vrouw
mijn diagnose niet op den eersten avond
al in twijfel heeft getrokken, daar Men
del zich deed kennen als 'n zeer blijmoe
dig mensch, vol levensdurf en goed ver
trouwen. Wat ik vooral in hem bewonder
de, was z'n onbedorven, gezonde, oer-
natuurlijk denkvermogen, met een ver
stand dat nimmer gedwongen was prak
tisch te denken, zoo te denken, als zoo
genaamde ontwikkelde mensohen denken;
hij ontraadselde axioma na axioma; met
toomelooze geestdrift werd .de diepzin
nige, verheven gedachtensfêer van vele
wijsgeeren getoetst en gepeild. En dien
eersten avond al, kende Mendel twaalf ka
HET RECORD VAN HET „KLEINE".
Gevaarlijke Oceaantochten.
Tegenover de duidelijke zucht om al
grootex, luxueuser, betrouwbaarder sche
pen voor zeevaart te bouwen, staat het
streven van meer sportieve en koene
waterliefhebbers om vooral sterk spre
kende reizen ter zee te maken in de meest
kleine, beknopte stoom (of motor) vaar
tuigen. Het zou op 't oogenblik niet meer
mogelijk zijn een opsomming te geven
van de reeks versoheidene sloepen, boot
jes, kotters, jollen, etc., die pogingen ln
dezen zin beproefd of volbracht hebben.
Van de „Zee serpent" 'n kleine stalen
jol met stoommachine af, waarmee een
koene Amerikaan voor 60 jaar terug in
62 dagen den Oceaan overkwam, tot het
sloepje met Johnson aanhangmotor dat
voor veertien dagen geleden op last van
de motoren-firma Snel en van Tubergen
de Noordzee overstak, is een lange lijst.
Een dezer scheepjes willen wij, reser
veeren, omdat oude Heldenaren zich dit
nog zullen herinneren uit de haven van
Helder.
Wij bedoelen de „Detrolt", een bootje
van IX M. lang, 8 M. breed en 1 M. 66
diep en waarmee in 1912 4 mannen 21
dagen lang hun leven op den Oceaan ge
waagd hebben.
De boot was uitgerust met een 2 cylln-
der 4 takt motor van 16 pk. De driebla-
dige schroef was in staat 622 omwente
lingen te maken per minuut.
De snelheid bedroeg omstreeks 121/,
I M. per uur.
Aan boord waren 4 tanks voor de
fc -andstof: gasoline, die te zamen 1060
g \llons van die stof konden bevatten.
F et verbruik per dag bedroeg ongeveer
4 i gallons.
Bovendien was aan boord gelegenheid
t<t opslag van 76 gallons smeerolie en
2iO gallons water.
De heele boot, zooqls zij over den
Oceaan ging, woog 16 ton.
Voorop stond een mast, ten einde zeil
te voeren bij goed weer. In totaal kon 27
vlerk. M. doek gevoerd worden. In den
kop van het schip was een soort kajuitje
gemaakt, waar echter slechts 2 van de 4
man rust konden vinden. Om de beurt
moest dus geslapen worden. De kooien
wiaren diepe houten bakken, één aan bak
en één aan stuurboord. Het onderste deel
daarvan diende weer als tank. Tegen de
zoldering van het kajuitje was tusschen
latten plaats voor de zeekaarten en de
noodige instrumenten, tot het meten van
zonshoogte enz. Zoo klein was het ka-
jultje, dat Je je er uit moest hijschen;
een trapje was overbodige weelde.
Achterin was de machinekamer, een
soort van houten koker, die waterdicht
kon worden gesloten, leidde diep in de
donkere machineruimte.
Op 2 Juli 1912 waren de vier mannen
van Detroit vertrokken. Over het Erie-
meer, Erie-kanaal en langs den Hudson
bereikten zij New-York, na in 10 dagen
800 mijlen te hebben afgelegd. Zij ver
lieten New York 16 Juli en kwamen na
2 dagen en 16 uren behouden te Queens-
town (Ierland) binnen. Het was een reis
geweest zonder weerga. Voortdurend
slecht weer, en nu en dan zelfs hevige
storm, regen enz. maakten de positie van
de opvarenden tot de allerellendigste.
Van Queenatown vertrokken 17 Augus
tus d.a.v. meerden zij te Southampton den
volgenden dag, 18 Aug., na juist 62 uren.
rakters van het alphabet uit het hoofd.
Nu, nu zou hij lezen leeren en schrijven.
En dan zou hij schrijven aan rebbe
Schmarne Löwe, zelf schrijven, hoe geluk
kig hij was met z'n nieuwen vriend, Dr.
Emanuel Borough, die hem in z'n huis
had ontvangen, aan z'n tafel, als 'n ge-
üjke. Hoe hij tranen in de oogen had ge
kregen, toen de dokter hem een hand had
gegeven en zei: dat hij mocht blijven in
zijn huls, zoolang hij wilde. En.... dat
hij nu een beter mensch zou worden.
Dit alles schreef Mendel drie weken
later, al was het dan ook niet heelemaal
zonder fouten, aan rebbe Schmarne Löwe
en toen de brief heelemaal af was krab
belde hij er onder: rebbe, de menschen
zijn goed voor me.... maar ik ben zoo
ongelukkig.
Toen Mendel vier weken in m 'n huls had
vertoefd, sprak m'n vrouw op 'n morgen:
„Dokter, ik geloof dat je je in je diag
nose vergist, want" onze patiënt ziet er
slechter uit dan toen hij hier kwam. Zou
je niet een ander middel op hem toepas
sen? De woorden die mijn vrouw ln
Boherts tot mij sprak, gaven mij meer leed
dan zij ooit vermoeden kon. Mendel's lij
den van de laatste paar weken was ook
mij niet ontgaan en ik wist dat z'n eenige
geneesmiddel was: hem z'n vrijheid terug
te geven. De jongen, die mij na aan het
hart was komen te liggen, waarvan ik had
gehoopt met zorg en toewijding een
nuttig mensoh in de maatschappij te ma
ken was verloren voor ons. Ik herinnerde
mij z'n woorden: „vraag de zon waarom
ze schijnt, vraag de zee, waarom ze
eeuwig beweegt.... hun natuur is nou
eenmaal zoo" en ik besloot hem in zijn
element, de natuur te doen terugkeeren,
hem z'n vrijheid weer te geven.
Den ochtend daarna la Mendel weg
gegaan.
Hij kon nu leien en aehxijven. Ik gafl
Tob Nooit Hoekje.
SPEOULEEREN.
Maak nooit nw stuitte van spe
culatie, want ui dlo studie Is
verkeerd.
Waters.
Voor heel wat menschen Js het leven
een groote speculatie: zij hopen, verwach
ten, wensohen, dat de goede.de één of
ander hun leven zoö zal bestieren en op
geheimzinnige wijze lange bpnen en baan
tjes zal leiden, dat de levenshonderddui
zend hun den een of anderen dag in den
schoot zal vallen. Dit zijn de levensspecu
lanten, die hun hoogste troeven vergooien,
d.w.z. de menschen, die, zooals het in den
volksmond heet „op zien komen" waohten.
Er zijn menschen, wien deze levensspe
culatie wonderwel gelukt; maar dit zijn er
sleohts weinigen in vergelijking met de
millloenen menschen, die onze planet be
volken en de levenswijze dezer enkelingen
is zeker niet maatgevend voor allen. Zij
zijn de weinigen, wier manier van doen gij
niet dient te volgen. Want zij wagen niets
en winnen bij toeval weli Maar dat is het
leven niet. Gij moet uw heele leven inzet
ten, uw heele leven wagen, maar niet aan
de onzekerheid, die de wankele fortuin
slechts geeft, maar aan de weloverwogen,
goed-doordachte mogelijkheden, die het
leden bieden kan. Want speculeeren blijft
speculeeren, zichzelf en z(jn vermogen op
het spel zetten en toevertrouwen aan een
schim, die niet bestaat.
De levensgelukzoekers, die probeeren
hun slag te slaan komen er in den regel
allerongelukkigst af. Zij gaan hopeloos on
der en worden onder den voet geloopen
door hen, die met klaren blik de levens
mogelijkheden en levenskansen hebben
doorschouwd en- getracht hebben, die aan
te-grijpen en ervan te maken, wat er met
energie van fe maken valt. Het leven la
geen Beurs, het is geen loterij en wie het
als zoodanig beschouwt, moet het groote
risico van zijn gokkerijen dragen.
Verstandig is hij, die het kapitaal zijner
energie inzet en ermee woekert in de
groote bedrijfsinrichting, die Leven heet.
Dr. JOS. DE COCK.
Tobber te H. Gij maakt u reeds be
zorgd over ongelukken, die mlssohien wel
eens zouden kunnen gebeuren. Lijkt het
uzelf bij nadere beschouwing niet al te
dwaas? Gij zjjt gezond en sterk en hebt
een goede werkkring, waarover moet gij
nu nog tobben. Zeker zijn wij het met u
eens, dat Voorzorg beter is dan zorg, maar
dat wil toch nog niet zeggen, dat gij uzelf
het leven tot een last moet maken. Men
moet al zorgende tevreden leeren zijn.
Voorzeker heeft het in de bedoeling van
den Schepper gelegen, dat wij ons niet be
zorgd zouden maken, aangezien H}j onze
toekomst voor ons verborgen houdt. Iedere
dag heeft genoeg aan zichzelf en als gij
lederen avond tevreden kunt zijn met uw
volbrachte dagtaak, behoeft gij u verder
geen muizenissen in uw hoofd te halen.
Daarbij is het noodig niet altijd aan uzelf
te denken, maar u een grootere gedachten-
kring te vormen, waarin gij het mensch-
dom in zijn geheel kunt omvatten.
K. J. te H.; Mevr. G. te H.; Klerk te H.;
X. te H.; P. K. te N,
Voor de lezers van ons blad geeft onze
psychologische medewerker Dr. Jos. de
Cock, van Merlenstraat 120, 's-Graven-
hage gratis zielkundige adviezen, o.m.
over de wijze waarop zij hun geest kun
nen verfrisschen en hun wilskracht en
energie kunnen versterken.
De vragen worden geregeld in dit blad
behandeld. Mochten de beantwoordingen
te uitvoerig worden dan direct schrifte
lijk aan de aanvragers.
Stipt op tijd.
-r- Heb je lust om vanavond bij ona te
komen? Om acht uur beginnen we te mual-
oeeren en om tien uur te soupeeren.
Uitstekend. Ik zal zorgen, dat ik er
om tien uur ben.
hem een notitie-boekje mee, potlood be
hoefde hij niet; hij had z'n voorraad nog
ongeschonden in den zak van z'n ouwe
jas, die hij terug verlangde.
Toen soheurde hij 'n blaadje uit het
boekje en schreef er op: „U was goed
voor mij, toch ben ik blij.... vraag de
zee, waarom ze beweegt". Ik las het en
voelde dat m'n oogen vochtig werden.
Toen Mendel bij den bocht van den weg
was, wuifde hij nog met z'n hand en ver
dween. Dat is nu twintig jaar geleden.
Mendel was geen gewone schnorrer. Hij
was er een die beter wilde dan hij kon.
Herinner je je hem nog vrouw-lief?
Nu zal ik je vertellen, waardoor ik" mij
dit. alles weer zoo in 't geheugen heb ge
roepen en waardoor ik mij zoo ellendig
gevoel
Vanmorgen gaf ik college en doceerde
anatomie.... Ik was.juist bezig den
schedel te ontleden van 'n zwerver „zon
der familie", die in 't ziekenhuis was ge-
storven, toen ik mij herinnerde dat zuster
mij 'n briefje had gegeven, dat men ge
vonden had in het bed van een op zaal 4
gestorvene, en dat ik verzuimd had te
lezen. Ik opende het oouvert en las:
„Dr. Emanuel Borough. U zult u mij
herinneren Mendel. Ik heb 't zoo ellen
dig gehad en moest mijn lijf verkoopen
aan de snijkamer, om niet van honger om»
tr komen.. U bent een man van gezag, u
zult me begrijpen, zég toch zég toch,
dat ze mijn hoofd er niet afsnijden.,
omdat .ik mij schaam er zonder voor
Gods rechterstoel te versohijnen.—
Ik kan je niet zeggen, wat er in mij
omging toen zuster zei, dat 't hoofd wat
wij ontleedden, van Mendel was.
Mendel, hij is dood....
Hij was er een die beter wilde dan
hij kon een, die zich schrap zette tegen
het noodlot tot hij niet meer opstond.
Hij was geen gewone schnorrer. -
't Jutterte
(AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN).