DE MAAN. Populair Bijvoegsel van de HELOERSCHE COURANT, van Zaterdag 1 September 1928. 345- (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN). VAN DE GROOTEN DER AARDE. KARAKTER EN UITERLIJK Lavater's meentng. Jean Caspard Lavater, een Zwitser, die in het midden van de 18de eeuw geboren werd, heeft zioh een Europeesche ver maardheid verworven, door zijn studies over de physionomie. Zelfs mannen als Goethe erkenden zijn groote verdiensten. Toch was hij niet de eerste beoefenaar van de kunst, om door de nauwkeurige, waarneming van het uiterlijk van den mensch over zijn ziele- leven en karakter te oordeelen. Aristote- les schreef hier al over. Maar Lavater bereikte door zijn popu lair geschreven werken meer de alge- meene menschheid en werd dus de meest bekende op dit gebied. Zoo verschenen van zijn hand boekjes als: „De kunst om liefde en vriendschap te beoordeelen naar de trekken van het gelaat." Ook met platen en zeer geschikt voor jongelieden. Verder nog: „Le Lava ter des dames", waarin de kunst beschre ven wordt om de vrouwen naar haar phy sionomie te leeren kennen. Natuurlijk vonden dergelijke boeken tal van lezers. Lavater's grooter werk over de physionomie is veel wetenschappelijker en veel taaier om door te worstelen. Hij geeft daarin een uitgebreide studie, om de be trekking te bepalen tusschen het uiter lijk van den mensch en het innerlijk. De physieke krachten, zegt hij, moet men wel zoeken in den geheelen bouw van het men- schelljke lichaam, maar vooral wordt deze in de armen, uitgedrukt. Het intellectueele leven, het begrijpen der dingen hangt af van de beenderen van het hoofd, in hpt bijzonder van die van het voorhoofd. Het zedelijk leven hangt geheel samen met de trekken van het gezicht en wordt vooral uitgedrukt in het spel dezer lijnen. De mond en de kin weerspiegelen het dier lijke in den mensch, terwijl het oog het centrum is van het geheele zieleleven. Dan ontwerpt hij verder de wetten, waar aan de vormen zijn onderworpen om het verband tusschen physiek en innerlijk leven aan te geven. Er is, beweert Lavater, harmonie tus schen lichamelijke en moreele schoonheid. Gelukkig voegt hij er bij (anders zouden enkelen onzer niet meer in den spiegel durven kijken) is de zedelijke schoonheid en ook de ondeugd niet altijd afhankelijk van het uiterlijk, maar zeker is het, dat het zedelijk mooi het uiterlijk van den mensch verhoogt in schoonheid, terwijl omgekeerd een inzinking van het zede lijk peil ook het uiterlijk schoon benadeelt. Van elk onderdeel van het menschelyk lichaam wordt verder afzonderlijk studie gemaakt, b.v. van de oogen, van het voor hoofd en de kin, maar ook van het lachen en het huilen, van den stijl en de manier van schrijven. In de voorrede van zijn boek zegt hij reeds: Alles in den mensch is met elkaar in harmonie. Zoo bestaat er harmonie in de uitdrukking van het ge laat, en in de houding van het lichaam, in het handschrift en de kleeding, in de stem en in de gebaren. Een wijs man heeft an dere manleren dan een fat, een vrome vrouw, kleedt zich niet als een modern nufje. Ieder heeft zijn eigen, individueel, niet of althans met bizonder groote moeite na te bootsen handschrift. Dit is te be schouwen als een wezenlijk verschil in de karakters. B. Maar er zijn nog moer doorslaande be wijzen Iedere dampkring veroorzaakt breking der invallende lichtstralen en dientengevolge schemering. Daar de helft der maan gelijktijdig zonlicht ontvangt, zouden de zonnestralen, die den damp kring verluchten, welke zich boven de plaatsen uitstrekt, die nog in duisternis liggen, langs den donkeren rand een zekere helderheid verspreiden, die tot aan de verlichte helft steeds zou toenemen. Vanaf de aarde gezien zou de maan aan de grenslijn een langzamen overgang van licht naar donker moeten vertoonen Van een zoodanlgen overgang nu blijkt niets, het verlichte en het donkere gedeelte zyn gescheiden door een scherp begrensden rand Die lijm is door het groote verschil in terreinhoogte, dat veroorzaakt wordt door de groote hoeveelheid hooge bergen, op vele plaatsen wel onregelmatig en ge kronkeld, maar zij vertoont geen spoor van een langzame Uoh^entóndering Ook hieruit kan men weer de afwezigheid van een waarneembaren dampkring afleiden. Een derde manier nog, om dit met ze kerheid te kunnen vaststellen, os hèt waar nemen van sterren, waar de maan voor lamra gaat. Daar men den afstand en de voortbewegingssnelheid der maan nauw keurig kent, kan men precies berekenen, hoe lang het zal moeten duren, voordat een of andere ster die achter de maan verdwijnt, aan de andere zijde weder te komt Was de maan nu door DE WRAAK VAN EEN KOMIEK Dirk Knobbel. In een schouwburg te R. repeteerde men Mosenthals „Deborah". Een troep opge wonden boeren vulden het tooneel en sohreeuwden: „Waar is de Jodin?" Toen werd de ongelukkige vervolgde vrouw op het tooneel gesleept Deborah: „Ik ben hetl Wat wilt gij?" Schoolmeester: „Wat wil je hier, land loopster?" Deborah: „Ik zoek niemand niemandl" Uit den volkshoop klonk een eigen aardig blatend geluid, dat dadelijk op de gezichten der figuranten een vroolijk grijnzen te voorschijn riep. De actrice, die de rol van Deborah vervulde, wendde zioh woedend tot een man uit den volkshoop, die voor den dorpskleermaker speelde. Het was de geliefde komiek van den schouwburg te R. „Kan je dan je aardigheden van de gale rij niet bewaren tot op een anderen tijd?" riep de vertoornde tragédienne uit „Hoe bedoelt u dat, waarde zuster van de tragedie?" vroeg de komiek zoo hate lijk mogelijk. „Nu, heb je zooeven niet als een geit ge blèrd? Natuurlijk zal je vanavond die geestige grap ook weer uithalen, om den een of anderen schoenpoetser daar boven (zij wees met haar hand naar de plaats in de ruimte voor haar, waar de engelen zetelen) door je komisch talent te impo- neeren en voor je populariteit een nieu wen gewichtigen beschermer te vinden." De komiek wiens kleine oogen anders zoo vroolijk in de wereld konden rond kijken en wiens spitse neus zoo bespotte lijk lang tusschen de beide oogen zat, zag er niet erg vroolijk uit, en hij had zeker 'n scherp antwoord niet laten uitblijven als de grimmige regisseur niet er tussohen ware gekomen en stilte bevolen had. Hij moest dus zijn toorn naar binnen slikken, maar in zijn hart kookte het als in den hekselketel van Macbeth en hij zwoer een vreeselijke wraak aan zjjn hoogmoedige „zuster van de tragedie." Het was een merkwaardig toeval, dat de directie van den schouwburg juist voor deze opvoering van „Deborah" geen meisje kon vinden, dat de rol van de kleine vijf jarige Deborah, de dochter van Jozef en Hanna, in het laatste bedrijf van het stuk, op zich kon nemen. Twee meisjes, die men bjj den regisseur had gebracht, hadden zich verlegen en bloode betoond, en kon den de weinige, maar voor de slotscène zoo gewichtige woorden niet over de lip pen brengen. Een figurant bracht echter zyn kleinen jongen op het tooneel, die zyn zaakjes zeer goed deed en die er in zyn meisjeskleeren, welke men hem uit voorzorg reeds by de repetitie had aangetrokken, ook zeer fat- soeniyk uitzag. Op den avond van de voorstelling zat de kleine aardige jongen op een bankje achter de coulissen, waar hem zyn vader een plaats had aangewezen, en zag met groote verwonderde oogen naar de vreem de figuren, die daar voor hem op het too neel gebaarden. Daar trad een vriendehjk man met een wonderUjke pruik op het hoofd en een staartje in zyn nek op hem toe, streek hem vriendeiyk onder zyn rond kinnetje en stak hem een bonbon tusschen de roode Lippen. „Kyk, ldjk, wat is dat voor een kleine1 aardige meld," zelde hy. „Ik ben geen meisje," antwoordde de jongen onbosohroomd, terwyi hij op zyn bonbon zoog. „Wat, ben je geen meisjeP" vroeg di vriendelijke heer verdor. „Je hebt toch meisjeskleeren aan; jongens dragen toch een broek on een buis?" „Thuis daag ik ook een broek en een buis, maar hier hebben ze een meisje van i me gemaakt." De komiek schoof hem een tweede bon bon tusschen de lippen. „Ik heb toch vanmiddag gehoord, dat een dame daar op het tooneel gevraagd heeft hoe je heette en je hebt geantwoord: „Deborah". Dat is toch een meisjesnaam en geen jongensnaam." „Ja, weet u, Papa heeft me dat zoo voor- gezeid, en dat Is myn rol," zeide kleine jongen. „Hoe heet je dan anders?" vroeg de vriendelyke heer weer, terwyl hy opnieuw een bonbon te voorschyn haalde. „Dirk Knoppel." „Nu, zie je lieve jongen, dat laat zich hooren, dat is tenminste een fatsoenlyke jongensnaam.* Als ik een kleine jongen was en Dirk Knobbel heette, dan kon men vragen wie maar wou, maar ik zou altyd Dirk Knobbel antwoorden en niet zoo'n domme meisjesnaam als Deborah. Zie je daar heb je nog een bonbon, Dirk Knobbel men mag nooit jokken, en als die dame je nu aanstonds op het tooneel weer vraagt hoe je heet, dan moet je ook de waarheid zeggen, zooals een knappen jongen past, hoor je. Als je nu braaf bent, dan zal ik je straks de geheele doos met bonbons geven om mee naar huis te ne men. Dus tot straks, Dirk Knobbel." Daarop sloop de komiek naar zyn kleed kamer, ontdeed zioh snel van zyn pruik en zijn snyderscostuum, om, daar zyn rol in het derde bedrijf ten einde was, in een ver borgen hoekje de vruchten van het kwade, uitgestrooide zaad te genieten. En nu gaat het gordyn voor de laatste maal omhoog, Deborah verschynt in den hof van Jozef, om zich met eigen oogen te overtuigen, of de vreeselyke vloek, dien zy eens naar het hoofd van den ontrou wen geliefde heeft geslingerd, tot vervul ling is gekomen. Maar de hemel heeft de zen vloek niet verhoord, en Deborah wil, in haar verwachting teleurgesteld, weder om vluchten. Daar opent zich de deur van het huis en het kleine meisje van Jozef treedt op den drempel. Deborah: „Zyn kind? O, slechts eenmaal wil ik het zien. Kind, vrees niets." Kind: „Ben jy het arme vrouw? Vader zocht je!" Deborah (het kind kussende): „Hoe heet je?" Kind: „Dirk Knobbel!" Het antwoord werd zoo luid, zoo snel en zoo duideiyk gegeven, dat het publiek in een stormachtig gelach, dat maar niet wilde eindigen, losbrak. Onder een vreese- lyk gejuich en geschater stortte Deborah van het tooneel en het gordyn moest val len. De kleine oogjes van den komiek flik kerden vergenoegder dan ooit. Hy had zich op zyn „zuster in de tragedie" vree- seiyk gewroken. De president wist, dat ook C". advocaat van de tegenpartij een goed redenaar wna en verzooht den koning nog een oogenbllk te willen wachten om ook dit pleiten aan te hooren. Ook naar dezen rechtskundige luisterde de koning met de grootste aandacht en toen de verdediger ophield, stond de vorst hoofdschuddend op met de woorden: „Neen maar, deze heeft ook geiykl Doen jullie maar wat Je wilt!" en daarop ver liet hy de zaal. luchtlagen omgeven, dan zou daardoor een breking optreden der stralen, die ons van- uit de geobserveerde ster bereiken, waar door deze ster nog. eenigen tyd zichtbaar zou blijven, nadat zy reeds achter de maanschijf verdwenen was, en reeds weer éqnigen tyd zichtbaar zyn, vóórdat de be dekking had: opgehouden. Hierdoor zou het waargenomen tijdsverloop korter moe ten zyn dan dat, waartoe men door bere kening was gekomen. Ook dit weer wordt door de werkelijkheid geloochenstraft; waarnemingstyd en berekeningstyd klop pen steeds volkomen. Ook wanneer de maan by een zonsverduistering de zon passeert, vertoont zich nooit een spoor van byschaduw. Als laatste, meer wetensohappelyk be- wys dient nog de waarneming der spectra van zon- en maanlicht. Zooals we weten kunnen we het zonlicht ontleden in een spectrum van zeven kleuren, die wy in het dageiyksoh leven de kleuren van den regenboog noemen, nJ. rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo en violet. Het maan licht nu is ook eenvoudig zonlicht, dat door de maan wordt teruggekaatst. Had nu de maan een dampkring, dan zou het zonlicht daardoor twee malen gebroken worden, eerst by het invallen, daarna by het uit treden der zonnestralen, hetgeen natuur- ïyk het maanspectrum een wijziging zou doen ondergaan. By nauwkeurige be schouwing en onderzoeking van het maan licht nu is ons gebleken, dat het maan spectrum volkomen met dat van het zon licht overeenkomt, waardoor dus de ver onderstelling, dat het zonlicht eerst gebro ken word1, is uitgesloten. EEN MOEILIJKE BESLISSING. Allebei gelijk. Ho^n groot gevolg een schitterend plei dooi in de rechtzaal hebben kan is alge meen bekend. Een goed verdediger, die over de noodige bespraaktheid beschikt, kan voor zyn cliënten zeer veel doen en het vonnis wordt maar al te vaak daardoor beïnvloed. Koning Frederik Wilhelm I was ook eens in de gelegenheid zich te overtuigen, welke maoht de woorden van een goed spreker hebben. Toen hy op een inspectiereis in Ko ningsbergen was en daar de zitting van de rechtbank bywoonde, waar juist een hoogst belangrijk geval behandeld werd, riep hy, nadat de advocaat, die voor de eene party gesproken had, klaar was: „Waarachtig, de man heeft geiyk. Hy moet het proces winnen." DE HISTORISCHE BETEEKENIS VAN DE POPPEN IN HET KAARTSPEL. Waar kwam JSchoppeavTODW^ vandaan? Zelfs de moest hartstochtelijke spelers weten zelden, welke do beteekenis is van de popipen: „heer", „vrouw" en „boer", en het is dus wel do imoeite waard hier eens aan te herinneren. De yverigste kaartspelers waren vroe ger voorzoover men met zekerheid kan zeggen, do Italianen en do Fransohon, na dat deze laatsten in de veertiende eeuw voor het eerst do kaarten in Italië zagen. De abbó de Langerue beschrijft ons deze. Zy waren zevon, ook weil' acht duim lang. Er stonden een paus, een keizer, en vier vorsten op, die tegen edkaar streden. In 1890 werd het kaartspel in Frankrijk ingevoerd, om, naar het heette, den zwak zinnigen koning Karei VI bezig te hou den. Een groote som werd door de reken kamers voor den aankoop uitgetrokken. Weldra kregen de poppen namen, be trekking hebbende op historische perso nen. De klavervrouw noemde men Argi- ne, da. omzetting van het Latynsohe woord regina, koningin. Deze koningin was Marde van Anjou, gemalin van Karei VIL Haar oortret wend het eerst op kaar ten geschilderd door Jacquemanin Grin- gonneur, een bekend kunstnaar, die zyn werk aan de koningin opdroeg. Ruitenvrouw heette Rachel, welke naam duidde op Agnes Sorel, die zóó by voor keur door den koning werd aangespro ken. De schoppenvrouw werd Pallas genoemd en had de trekken van de jonkvrouw van Orieans; de hartenvrouw heette Judith en stelde koningin Isabella voor. De schoppenkoning kreeg den naam van David1 en was de, met een rebelschen zoon (Lodewdjk XI) gestrafte koning Karei VIL De „boeren" of „Valets": Ogier, Lan- celot, Lahire en Hector zyn bekende hel den; de beide eersten uit den tyd van Karei de Groote, de beide laatsten leger aanvoerders onder Karei VIL Vaiet be- teekent trouwens reeds zooveel als ediel- knaap, jonge krijgsman, toekomstig; rid der. Door hen werd in het kaartspel de adel voorgesteld. Alle andere kaarten vanaf de tien stel den soldaten voor. Zelfs de kleuren had den militaire beteekenis. Harten beteeken- de kloekheid, schoppen en ruiten waren afbeeldingen van wapens, klaver betee- kende de fourage. Onder het aas (oorspronkeUjk Oud-Ro- meinsche en dus ook oud-Gallische munt) verstond men de oorlogsschatting, die „nervus rerum"; vandaar dan ook zyn hooge waarde in hel speL Zelfs toén reeds moest de koninklijkmaoht het tegen dien van koning Mammon afleggen II B. Ondanks al deze waarnemingen kunnen we toch niet met zekerheid: zeggen, dat op de maan noch lucht, noch water aan wezig ia Dit staat echter vast: ontbreekt een dezer twee middenstoffen, dan moet de andere ook ontbreken: het is onmoge- ïyk, dat b.v. op de maan wel water, maar geen luoht zou bestaan, daar ons water al leen onder den invloed van de drukking van de luoht vloeibaar blyft, en in het luchtledige dadelijk zou verdampen. Is dus de maan, ondanks alle waarnemingen, toch nog door een gordel van zeer yle en smalle Luchtlagen omgeven, dan is ook de mogeiykheld niet uitgesloten, dat zich in de ontzaglyk diepe inzinkingen der maan- oppervlakte. hier en daar water bevindt. Ook zou het dan best kunnen dat de voor ons altyd onzichtbare helft der maan me er water bevat dan de naar ons toegekeerde zyde, iets waaromtrent echter niets met zekerheid kan worden gezegd. Wy zien dus, dat, hoe betrekkei yk ge ring de afstand tusschen Je aarde en de maan ook is, er toch opmerkeiyk onder- scheld bestaat in de voorwaarden van haar onbewoonbaarheid. De afwezigheid van een dampkring of de aanwezigheid van een slechts zeer yien dampkring oefenen daarop een machtigen invloed. Hoewel licht en warmte van de zon op de maan zoowat dezelfde kracht heb oen als op de aarde, maakt de dampkring hiervan voor ons bruikbare elementen. Het invallende licht der zon ontmoet geen enkele mid denstof, die het een weinig kan temeer.-::. In de volle zon is het liebt sch on moeiend, in de schaduw he^t go' n ander lioht den hefcgcor: door Dat verandert Koopman in rariteiten aan een koop lustige een kleinen schedel toonende: Mijnheer, dit is de schedel van Crom- well. Kooplustige: OnmogeUjk. Het is be kend dat Cromwell een zeer groot hoofd had. Koopman: Ja maar, mynheer, dit is ook de schedel van Cromwell, toen die nog een jongetje was. omliggende rotsen wordt teruggekaatst. In de volle zon is de warmte ondrageiyk, in de schaduw heerscht een yzlge koude Ook 's nachts heeisoht op de maan diezelf de koude, want, terwyl onze beschermen de dampkring de overdag door de zon uit gestraalde warmte 's nachts in zich vast houdt, eD de aarde dan dus ajh.w. door een warme laag is omgeven, straalt de maan daarentegen alle warmte, des daags opgenomen, weder uit zoodra de zon is on dergegaan. Een lichaam, op de maan aan zonnewarmte blootgesteld, zou daar een temperatuur verkrijgen, gelyk aan die van kokend water, terwijl het tevens 's nachts aan een temperatuur van 50 gr. is bloot gesteld, een temperatuur dus, waarby zelfs kwik bevriest! Daarby komt nog de ontzettend lange duur van dag en nacht op de maan. Wy hebben gezien hoe steeds dezelfde zyde van de maan naar de aarde is toegekeerd. Hieruit volgt dus onmiddellijk» dat de maan niet, evenals de aarde, in 24 uur om een a-J draait. Juist dit draaien om een as regelt by ons de verdeeling van een et maal in dag en nacht, hetgeen dan dus op de maan niet kan voorkomen. Daaren tegen draait de maan weer om de aarde in ruim 29 dagen, waarvan natuuriyk ook een aswenteling in denzelfden tyd het ge volg is. Een etmaal op de maan duurt oiv- geveer 709 uren, dus de gemiddelde duur van dagen en nachten is 864 uur. In het heele heelal hebben wy nog geen twee- en keer met zulke lange dagen kennis gemaakt. Als wij by die lange tyden weer de ontzagiyke hitte van den dag en de Tveldig 'nde koude van den nacht in Tob Nooit Hook|o. MATIGHEID. Voortdurende matigheid be hoedt het llchMm het best» togen dekt». Von Humboldt Matigheid! Bij matighoid denkt de oene helft van ons volk aan eten, de andere helft aan drinken. Inderdaad komt uit overmaat heel veel ongezondheid voort en zij, die matigheid prediken op beide ge bieden verdienen ons aller adhtlng. Want er Is niemand, die een dronkaard of een smulpaap, die leven om te drinken on te eten in bescherming zal nemen, wanneer zy tengevolge van hun ongebonden leef- wyze in de ellende zyn geraakt. Want bleef het nu maar by het door alcohol o 1 kostbare tè lekkere spijzen verwoeste liohaam, dan hadden de' slempers zelf er den last van. Deze slechte eigenschappen echter verdieriyken het lichaam zoodanig, dat edeler deelen van maag en ingewan den worden aangetast; het zenuwgestel. De ontzettende verwoesting, die daar wordt aangerioht is voor den leek moéiiyk te begrijpen. Langzaam maar zeker, ten slotte snel en gewis naderen de slempers hun zedelyken ondergang en heele legers van menschen, waaraan de moatschappy haar krachtigste medestrijders had kun nen hebben, voor de verheffing van het mensohdom, gaan ten onder, lichameUjk zoowel als zedelijk door dronkenschap en vraatzucht. De matigen onder ons, zy wier drang tot zelfbehoud hen van nature overmaat doet vlieden, mogen niet als toeschouwers, als stille getuigen van hunner medeschep selen vernietiging, met de handen in den schoot biyven zitten. Overal en ten allen tyde moeten zy door hun voorbeeld, zoowel als door hun waarschuwend woord, den verdoolden den rechten weg wyzen. Laat uw waarschuwend woord nooit hard zyn; laat nooit uw medeschepsel onder de zon uevoelen, dat gy zooveel beter zyt, maar tracht hem in levendige kleuren de zege ningen van een matige leefwyze te schil deren en zóó te bevorderen, dat ook hy de matigheid leert betrachten. Dr. JOS. DE COCK Onderwyzer te H. Een onderwyzer heeft in de eerste plaats tact noodig om leiding te kunnen geven in een klas. Gy moet als het ware aanvoelen, hoe gy uw leerlingen moet behandelen. Zorg ervoor steeds hun belangstelling te wekken voor het vak, dat gy behandelt en dat kunt gy doen door alles wat gy vertelt met een sausje te overgieten. Zet kinderen nooit droge kost voor en laat hen af en toe maar eens lachen. Opvoeder te H. Een goed opvoeder dient zich zyn eigen jeugd volkomen te herinneren. Heel dikwijls ligt de fout, dat kinderen zoo lastig zyn, by de ouders zelf. Er zyn menschen, die een manier van spreken of doen hebben, die op sommige naturen werkt, als een lont. Velen, ook volwassen menschen hebben er een hekel aan, bevolen te worden, terwyi die zelfde personen gaarne iemands wenschen wil len voorkomen of een vriendeiyk verzoek willen inwilligen. Het is altyd nog: „C'est le ton, qui fait la musique". Kinderen, die dikwyi» onhan delbaar thuis zyn, gedragen zich uitste kend in een vreemde omgeving. In zoo'n geval dienen de ouders, zichzelf eens nauwkeurig waar te nemen. Nooit is er een vaste regel te geven, hoe een kind moet worden behandeld. Wat voor den een goed is, werkt verkeerd op den ander. Ondervinding en groote op merkzaamheid moet de ouders, de juiste manier doen vinden. Opvoeden is een mooie taak, waarby het goede voorbeeld een groote factor is. Verzonden brieven: Benige vrienden te H.; Denker te H.; Mevrouw G. te H. Gast: Kellner, ik wil wat eten, wat hebt gy zooal? Kellner: Verlangt u misschien ossen- tong, mynheer? Gast: Bah! Ossentong, die hangt mij allang de keel uit. aanmerking nomen, biykt daaruit voldoen de de onbewoonbaarheid van de maan voor aardache wezens. De yiheid van den dampkring is tevens oorzaak, dat men het uitspansel vanaf de maan steeds kan waarnemen als een groo te donkere ruimte, waarin zoowel overdag als 's nachts sterren aan den hemel staan. In verband miet het draaien van de maan om de aarde is het maanjaar korter dan het jaar der aarde; n.L 846 dagen. Eigen aardig dat een maanbewoner, naar aan leiding van de buitengewoon lange etma len, zou ikunne zeggen: Een jaar heeft 11,5 dagen. Diezelfde yiheid van den dampkring is, in verband met de geringe aantrek kingskracht, oorzaak, dat iemand, die zich op de maan zou voortbewegen, zioh zeer licht zou gevoelen, heul hard zou 'kunnen loopen, reusachtige sprongen zou kunnen maken, zeer zware sbeenen zeer ver zou kunnen wegwerpen, enz. Op de opper vlakte der zon ons krachtigst geschut een groote aantrekkingskracht, juist H tegen deel plaats hebben. Terwyi op de opper vlakte der zon ons krachtigst geoshut een kogel nauweiyks eenige meters ver zou kunnen wegwerpen, omdat deze dadeLyk met groote kracht naar de zon zou wor den toegetrokken, zou een flinke straat jongen op de maan een steen zonder veel moeite over een brug kunnen heengooien. Nu hebben we erover gesproken, of de maan voor aardsche wezens bewoonbaar is of niet, en we zy,n tot de slotsom ge- kamen, dat zy dat niet is. EINDE t Juttertje B.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1928 | | pagina 7