DE MAAN.
Populair Bijvoegsel van de
HELOERSCHE COURANT,
van Zaterdag 1 September 1928.
345- (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN).
VAN DE GROOTEN DER
AARDE.
KARAKTER EN UITERLIJK
Lavater's meentng.
Jean Caspard Lavater, een Zwitser, die
in het midden van de 18de eeuw geboren
werd, heeft zioh een Europeesche ver
maardheid verworven, door zijn studies
over de physionomie.
Zelfs mannen als Goethe erkenden zijn
groote verdiensten. Toch was hij niet de
eerste beoefenaar van de kunst, om door
de nauwkeurige, waarneming van het
uiterlijk van den mensch over zijn ziele-
leven en karakter te oordeelen. Aristote-
les schreef hier al over.
Maar Lavater bereikte door zijn popu
lair geschreven werken meer de alge-
meene menschheid en werd dus de meest
bekende op dit gebied.
Zoo verschenen van zijn hand boekjes
als: „De kunst om liefde en vriendschap
te beoordeelen naar de trekken van het
gelaat." Ook met platen en zeer geschikt
voor jongelieden. Verder nog: „Le Lava
ter des dames", waarin de kunst beschre
ven wordt om de vrouwen naar haar phy
sionomie te leeren kennen.
Natuurlijk vonden dergelijke boeken tal
van lezers. Lavater's grooter werk over de
physionomie is veel wetenschappelijker en
veel taaier om door te worstelen. Hij geeft
daarin een uitgebreide studie, om de be
trekking te bepalen tusschen het uiter
lijk van den mensch en het innerlijk. De
physieke krachten, zegt hij, moet men wel
zoeken in den geheelen bouw van het men-
schelljke lichaam, maar vooral wordt deze
in de armen, uitgedrukt. Het intellectueele
leven, het begrijpen der dingen hangt af
van de beenderen van het hoofd, in hpt
bijzonder van die van het voorhoofd. Het
zedelijk leven hangt geheel samen met de
trekken van het gezicht en wordt vooral
uitgedrukt in het spel dezer lijnen. De
mond en de kin weerspiegelen het dier
lijke in den mensch, terwijl het oog het
centrum is van het geheele zieleleven.
Dan ontwerpt hij verder de wetten, waar
aan de vormen zijn onderworpen om het
verband tusschen physiek en innerlijk
leven aan te geven.
Er is, beweert Lavater, harmonie tus
schen lichamelijke en moreele schoonheid.
Gelukkig voegt hij er bij (anders zouden
enkelen onzer niet meer in den spiegel
durven kijken) is de zedelijke schoonheid
en ook de ondeugd niet altijd afhankelijk
van het uiterlijk, maar zeker is het, dat
het zedelijk mooi het uiterlijk van den
mensch verhoogt in schoonheid, terwijl
omgekeerd een inzinking van het zede
lijk peil ook het uiterlijk schoon benadeelt.
Van elk onderdeel van het menschelyk
lichaam wordt verder afzonderlijk studie
gemaakt, b.v. van de oogen, van het voor
hoofd en de kin, maar ook van het lachen
en het huilen, van den stijl en de manier
van schrijven. In de voorrede van zijn
boek zegt hij reeds: Alles in den mensch
is met elkaar in harmonie. Zoo bestaat er
harmonie in de uitdrukking van het ge
laat, en in de houding van het lichaam, in
het handschrift en de kleeding, in de stem
en in de gebaren. Een wijs man heeft an
dere manleren dan een fat, een vrome
vrouw, kleedt zich niet als een modern
nufje. Ieder heeft zijn eigen, individueel,
niet of althans met bizonder groote moeite
na te bootsen handschrift. Dit is te be
schouwen als een wezenlijk verschil in de
karakters.
B.
Maar er zijn nog moer doorslaande be
wijzen Iedere dampkring veroorzaakt
breking der invallende lichtstralen en
dientengevolge schemering. Daar de helft
der maan gelijktijdig zonlicht ontvangt,
zouden de zonnestralen, die den damp
kring verluchten, welke zich boven de
plaatsen uitstrekt, die nog in duisternis
liggen, langs den donkeren rand een
zekere helderheid verspreiden, die tot aan
de verlichte helft steeds zou toenemen.
Vanaf de aarde gezien zou de maan aan
de grenslijn een langzamen overgang van
licht naar donker moeten vertoonen Van
een zoodanlgen overgang nu blijkt niets,
het verlichte en het donkere gedeelte zyn
gescheiden door een scherp begrensden
rand Die lijm is door het groote verschil
in terreinhoogte, dat veroorzaakt wordt
door de groote hoeveelheid hooge bergen,
op vele plaatsen wel onregelmatig en ge
kronkeld, maar zij vertoont geen spoor
van een langzame Uoh^entóndering Ook
hieruit kan men weer de afwezigheid van
een waarneembaren dampkring afleiden.
Een derde manier nog, om dit met ze
kerheid te kunnen vaststellen, os hèt waar
nemen van sterren, waar de maan voor
lamra gaat. Daar men den afstand en de
voortbewegingssnelheid der maan nauw
keurig kent, kan men precies berekenen,
hoe lang het zal moeten duren, voordat
een of andere ster die achter de maan
verdwijnt, aan de andere zijde weder te
komt Was de maan nu door
DE WRAAK VAN EEN KOMIEK
Dirk Knobbel.
In een schouwburg te R. repeteerde men
Mosenthals „Deborah". Een troep opge
wonden boeren vulden het tooneel en
sohreeuwden: „Waar is de Jodin?" Toen
werd de ongelukkige vervolgde vrouw op
het tooneel gesleept
Deborah: „Ik ben hetl Wat wilt gij?"
Schoolmeester: „Wat wil je hier, land
loopster?"
Deborah: „Ik zoek niemand niemandl"
Uit den volkshoop klonk een eigen
aardig blatend geluid, dat dadelijk op de
gezichten der figuranten een vroolijk
grijnzen te voorschijn riep. De actrice, die
de rol van Deborah vervulde, wendde zioh
woedend tot een man uit den volkshoop,
die voor den dorpskleermaker speelde.
Het was de geliefde komiek van den
schouwburg te R.
„Kan je dan je aardigheden van de gale
rij niet bewaren tot op een anderen tijd?"
riep de vertoornde tragédienne uit
„Hoe bedoelt u dat, waarde zuster van
de tragedie?" vroeg de komiek zoo hate
lijk mogelijk.
„Nu, heb je zooeven niet als een geit ge
blèrd? Natuurlijk zal je vanavond die
geestige grap ook weer uithalen, om den
een of anderen schoenpoetser daar boven
(zij wees met haar hand naar de plaats
in de ruimte voor haar, waar de engelen
zetelen) door je komisch talent te impo-
neeren en voor je populariteit een nieu
wen gewichtigen beschermer te vinden."
De komiek wiens kleine oogen anders
zoo vroolijk in de wereld konden rond
kijken en wiens spitse neus zoo bespotte
lijk lang tusschen de beide oogen zat, zag
er niet erg vroolijk uit, en hij had zeker
'n scherp antwoord niet laten uitblijven
als de grimmige regisseur niet er tussohen
ware gekomen en stilte bevolen had. Hij
moest dus zijn toorn naar binnen slikken,
maar in zijn hart kookte het als in den
hekselketel van Macbeth en hij zwoer een
vreeselijke wraak aan zjjn hoogmoedige
„zuster van de tragedie."
Het was een merkwaardig toeval, dat de
directie van den schouwburg juist voor
deze opvoering van „Deborah" geen meisje
kon vinden, dat de rol van de kleine vijf
jarige Deborah, de dochter van Jozef en
Hanna, in het laatste bedrijf van het stuk,
op zich kon nemen. Twee meisjes, die men
bjj den regisseur had gebracht, hadden
zich verlegen en bloode betoond, en kon
den de weinige, maar voor de slotscène
zoo gewichtige woorden niet over de lip
pen brengen.
Een figurant bracht echter zyn kleinen
jongen op het tooneel, die zyn zaakjes zeer
goed deed en die er in zyn meisjeskleeren,
welke men hem uit voorzorg reeds by de
repetitie had aangetrokken, ook zeer fat-
soeniyk uitzag.
Op den avond van de voorstelling zat
de kleine aardige jongen op een bankje
achter de coulissen, waar hem zyn vader
een plaats had aangewezen, en zag met
groote verwonderde oogen naar de vreem
de figuren, die daar voor hem op het too
neel gebaarden. Daar trad een vriendehjk
man met een wonderUjke pruik op het
hoofd en een staartje in zyn nek op hem
toe, streek hem vriendeiyk onder zyn
rond kinnetje en stak hem een bonbon
tusschen de roode Lippen.
„Kyk, ldjk, wat is dat voor een kleine1
aardige meld," zelde hy.
„Ik ben geen meisje," antwoordde de
jongen onbosohroomd, terwyi hij op zyn
bonbon zoog.
„Wat, ben je geen meisjeP" vroeg di
vriendelijke heer verdor. „Je hebt toch
meisjeskleeren aan; jongens dragen toch
een broek on een buis?"
„Thuis daag ik ook een broek en een
buis, maar hier hebben ze een meisje van i
me gemaakt."
De komiek schoof hem een tweede bon
bon tusschen de lippen.
„Ik heb toch vanmiddag gehoord, dat
een dame daar op het tooneel gevraagd
heeft hoe je heette en je hebt geantwoord:
„Deborah". Dat is toch een meisjesnaam
en geen jongensnaam."
„Ja, weet u, Papa heeft me dat zoo voor-
gezeid, en dat Is myn rol," zeide kleine
jongen.
„Hoe heet je dan anders?" vroeg de
vriendelyke heer weer, terwyl hy opnieuw
een bonbon te voorschyn haalde.
„Dirk Knoppel."
„Nu, zie je lieve jongen, dat laat zich
hooren, dat is tenminste een fatsoenlyke
jongensnaam.* Als ik een kleine jongen
was en Dirk Knobbel heette, dan kon men
vragen wie maar wou, maar ik zou altyd
Dirk Knobbel antwoorden en niet zoo'n
domme meisjesnaam als Deborah. Zie je
daar heb je nog een bonbon, Dirk
Knobbel men mag nooit jokken, en als
die dame je nu aanstonds op het tooneel
weer vraagt hoe je heet, dan moet je ook
de waarheid zeggen, zooals een knappen
jongen past, hoor je. Als je nu braaf bent,
dan zal ik je straks de geheele doos met
bonbons geven om mee naar huis te ne
men. Dus tot straks, Dirk Knobbel."
Daarop sloop de komiek naar zyn kleed
kamer, ontdeed zioh snel van zyn pruik en
zijn snyderscostuum, om, daar zyn rol in
het derde bedrijf ten einde was, in een ver
borgen hoekje de vruchten van het kwade,
uitgestrooide zaad te genieten.
En nu gaat het gordyn voor de laatste
maal omhoog, Deborah verschynt in den
hof van Jozef, om zich met eigen oogen
te overtuigen, of de vreeselyke vloek, dien
zy eens naar het hoofd van den ontrou
wen geliefde heeft geslingerd, tot vervul
ling is gekomen. Maar de hemel heeft de
zen vloek niet verhoord, en Deborah wil,
in haar verwachting teleurgesteld, weder
om vluchten. Daar opent zich de deur van
het huis en het kleine meisje van Jozef
treedt op den drempel.
Deborah: „Zyn kind? O, slechts eenmaal
wil ik het zien. Kind, vrees niets."
Kind: „Ben jy het arme vrouw? Vader
zocht je!"
Deborah (het kind kussende): „Hoe heet
je?"
Kind: „Dirk Knobbel!"
Het antwoord werd zoo luid, zoo snel en
zoo duideiyk gegeven, dat het publiek in
een stormachtig gelach, dat maar niet
wilde eindigen, losbrak. Onder een vreese-
lyk gejuich en geschater stortte Deborah
van het tooneel en het gordyn moest val
len. De kleine oogjes van den komiek flik
kerden vergenoegder dan ooit. Hy had
zich op zyn „zuster in de tragedie" vree-
seiyk gewroken.
De president wist, dat ook C". advocaat
van de tegenpartij een goed redenaar wna
en verzooht den koning nog een oogenbllk
te willen wachten om ook dit pleiten aan te
hooren.
Ook naar dezen rechtskundige luisterde
de koning met de grootste aandacht en
toen de verdediger ophield, stond de vorst
hoofdschuddend op met de woorden:
„Neen maar, deze heeft ook geiykl Doen
jullie maar wat Je wilt!" en daarop ver
liet hy de zaal.
luchtlagen omgeven, dan zou daardoor een
breking optreden der stralen, die ons van-
uit de geobserveerde ster bereiken, waar
door deze ster nog. eenigen tyd zichtbaar
zou blijven, nadat zy reeds achter de
maanschijf verdwenen was, en reeds weer
éqnigen tyd zichtbaar zyn, vóórdat de be
dekking had: opgehouden. Hierdoor zou
het waargenomen tijdsverloop korter moe
ten zyn dan dat, waartoe men door bere
kening was gekomen. Ook dit weer wordt
door de werkelijkheid geloochenstraft;
waarnemingstyd en berekeningstyd klop
pen steeds volkomen. Ook wanneer de
maan by een zonsverduistering de zon
passeert, vertoont zich nooit een spoor van
byschaduw.
Als laatste, meer wetensohappelyk be-
wys dient nog de waarneming der spectra
van zon- en maanlicht. Zooals we weten
kunnen we het zonlicht ontleden in een
spectrum van zeven kleuren, die wy in
het dageiyksoh leven de kleuren van den
regenboog noemen, nJ. rood, oranje, geel,
groen, blauw, indigo en violet. Het maan
licht nu is ook eenvoudig zonlicht, dat door
de maan wordt teruggekaatst. Had nu de
maan een dampkring, dan zou het zonlicht
daardoor twee malen gebroken worden,
eerst by het invallen, daarna by het uit
treden der zonnestralen, hetgeen natuur-
ïyk het maanspectrum een wijziging zou
doen ondergaan. By nauwkeurige be
schouwing en onderzoeking van het maan
licht nu is ons gebleken, dat het maan
spectrum volkomen met dat van het zon
licht overeenkomt, waardoor dus de ver
onderstelling, dat het zonlicht eerst gebro
ken word1, is uitgesloten.
EEN MOEILIJKE BESLISSING.
Allebei gelijk.
Ho^n groot gevolg een schitterend plei
dooi in de rechtzaal hebben kan is alge
meen bekend. Een goed verdediger, die
over de noodige bespraaktheid beschikt,
kan voor zyn cliënten zeer veel doen en
het vonnis wordt maar al te vaak daardoor
beïnvloed.
Koning Frederik Wilhelm I was ook
eens in de gelegenheid zich te overtuigen,
welke maoht de woorden van een goed
spreker hebben.
Toen hy op een inspectiereis in Ko
ningsbergen was en daar de zitting van de
rechtbank bywoonde, waar juist een
hoogst belangrijk geval behandeld werd,
riep hy, nadat de advocaat, die voor de
eene party gesproken had, klaar was:
„Waarachtig, de man heeft geiyk. Hy
moet het proces winnen."
DE HISTORISCHE BETEEKENIS VAN
DE POPPEN IN HET KAARTSPEL.
Waar kwam JSchoppeavTODW^
vandaan?
Zelfs de moest hartstochtelijke spelers
weten zelden, welke do beteekenis is van
de popipen: „heer", „vrouw" en „boer",
en het is dus wel do imoeite waard hier
eens aan te herinneren.
De yverigste kaartspelers waren vroe
ger voorzoover men met zekerheid kan
zeggen, do Italianen en do Fransohon, na
dat deze laatsten in de veertiende eeuw
voor het eerst do kaarten in Italië zagen.
De abbó de Langerue beschrijft ons deze.
Zy waren zevon, ook weil' acht duim lang.
Er stonden een paus, een keizer, en vier
vorsten op, die tegen edkaar streden.
In 1890 werd het kaartspel in Frankrijk
ingevoerd, om, naar het heette, den zwak
zinnigen koning Karei VI bezig te hou
den. Een groote som werd door de reken
kamers voor den aankoop uitgetrokken.
Weldra kregen de poppen namen, be
trekking hebbende op historische perso
nen. De klavervrouw noemde men Argi-
ne, da. omzetting van het Latynsohe
woord regina, koningin. Deze koningin
was Marde van Anjou, gemalin van Karei
VIL Haar oortret wend het eerst op kaar
ten geschilderd door Jacquemanin Grin-
gonneur, een bekend kunstnaar, die zyn
werk aan de koningin opdroeg.
Ruitenvrouw heette Rachel, welke naam
duidde op Agnes Sorel, die zóó by voor
keur door den koning werd aangespro
ken.
De schoppenvrouw werd Pallas genoemd
en had de trekken van de jonkvrouw van
Orieans; de hartenvrouw heette Judith en
stelde koningin Isabella voor.
De schoppenkoning kreeg den naam
van David1 en was de, met een rebelschen
zoon (Lodewdjk XI) gestrafte koning Karei
VIL
De „boeren" of „Valets": Ogier, Lan-
celot, Lahire en Hector zyn bekende hel
den; de beide eersten uit den tyd van
Karei de Groote, de beide laatsten leger
aanvoerders onder Karei VIL Vaiet be-
teekent trouwens reeds zooveel als ediel-
knaap, jonge krijgsman, toekomstig; rid
der.
Door hen werd in het kaartspel de adel
voorgesteld.
Alle andere kaarten vanaf de tien stel
den soldaten voor. Zelfs de kleuren had
den militaire beteekenis. Harten beteeken-
de kloekheid, schoppen en ruiten waren
afbeeldingen van wapens, klaver betee-
kende de fourage.
Onder het aas (oorspronkeUjk Oud-Ro-
meinsche en dus ook oud-Gallische munt)
verstond men de oorlogsschatting, die
„nervus rerum"; vandaar dan ook zyn
hooge waarde in hel speL Zelfs toén reeds
moest de koninklijkmaoht het tegen dien
van koning Mammon afleggen II
B.
Ondanks al deze waarnemingen kunnen
we toch niet met zekerheid: zeggen, dat
op de maan noch lucht, noch water aan
wezig ia Dit staat echter vast: ontbreekt
een dezer twee middenstoffen, dan moet
de andere ook ontbreken: het is onmoge-
ïyk, dat b.v. op de maan wel water, maar
geen luoht zou bestaan, daar ons water al
leen onder den invloed van de drukking
van de luoht vloeibaar blyft, en in het
luchtledige dadelijk zou verdampen. Is dus
de maan, ondanks alle waarnemingen,
toch nog door een gordel van zeer yle en
smalle Luchtlagen omgeven, dan is ook de
mogeiykheld niet uitgesloten, dat zich in
de ontzaglyk diepe inzinkingen der maan-
oppervlakte. hier en daar water bevindt.
Ook zou het dan best kunnen dat de voor
ons altyd onzichtbare helft der maan me er
water bevat dan de naar ons toegekeerde
zyde, iets waaromtrent echter niets met
zekerheid kan worden gezegd.
Wy zien dus, dat, hoe betrekkei yk ge
ring de afstand tusschen Je aarde en de
maan ook is, er toch opmerkeiyk onder-
scheld bestaat in de voorwaarden van haar
onbewoonbaarheid. De afwezigheid van
een dampkring of de aanwezigheid van
een slechts zeer yien dampkring oefenen
daarop een machtigen invloed. Hoewel
licht en warmte van de zon op de maan
zoowat dezelfde kracht heb oen als op de
aarde, maakt de dampkring hiervan voor
ons bruikbare elementen. Het invallende
licht der zon ontmoet geen enkele mid
denstof, die het een weinig kan temeer.-::.
In de volle zon is het liebt sch on
moeiend, in de schaduw he^t go' n
ander lioht den hefcgcor: door
Dat verandert
Koopman in rariteiten aan een koop
lustige een kleinen schedel toonende:
Mijnheer, dit is de schedel van Crom-
well.
Kooplustige: OnmogeUjk. Het is be
kend dat Cromwell een zeer groot hoofd
had.
Koopman: Ja maar, mynheer, dit is
ook de schedel van Cromwell, toen die nog
een jongetje was.
omliggende rotsen wordt teruggekaatst.
In de volle zon is de warmte ondrageiyk,
in de schaduw heerscht een yzlge koude
Ook 's nachts heeisoht op de maan diezelf
de koude, want, terwyl onze beschermen
de dampkring de overdag door de zon uit
gestraalde warmte 's nachts in zich vast
houdt, eD de aarde dan dus ajh.w. door
een warme laag is omgeven, straalt de
maan daarentegen alle warmte, des daags
opgenomen, weder uit zoodra de zon is on
dergegaan. Een lichaam, op de maan aan
zonnewarmte blootgesteld, zou daar een
temperatuur verkrijgen, gelyk aan die van
kokend water, terwijl het tevens 's nachts
aan een temperatuur van 50 gr. is bloot
gesteld, een temperatuur dus, waarby zelfs
kwik bevriest!
Daarby komt nog de ontzettend lange
duur van dag en nacht op de maan. Wy
hebben gezien hoe steeds dezelfde zyde
van de maan naar de aarde is toegekeerd.
Hieruit volgt dus onmiddellijk» dat de
maan niet, evenals de aarde, in 24 uur om
een a-J draait. Juist dit draaien om een as
regelt by ons de verdeeling van een et
maal in dag en nacht, hetgeen dan dus op
de maan niet kan voorkomen. Daaren
tegen draait de maan weer om de aarde
in ruim 29 dagen, waarvan natuuriyk ook
een aswenteling in denzelfden tyd het ge
volg is. Een etmaal op de maan duurt oiv-
geveer 709 uren, dus de gemiddelde duur
van dagen en nachten is 864 uur. In het
heele heelal hebben wy nog geen twee-
en keer met zulke lange dagen kennis
gemaakt. Als wij by die lange tyden weer
de ontzagiyke hitte van den dag en de
Tveldig 'nde koude van den nacht in
Tob Nooit Hook|o.
MATIGHEID.
Voortdurende matigheid be
hoedt het llchMm het best»
togen dekt».
Von Humboldt
Matigheid! Bij matighoid denkt de oene
helft van ons volk aan eten, de andere
helft aan drinken. Inderdaad komt uit
overmaat heel veel ongezondheid voort en
zij, die matigheid prediken op beide ge
bieden verdienen ons aller adhtlng. Want
er Is niemand, die een dronkaard of een
smulpaap, die leven om te drinken on te
eten in bescherming zal nemen, wanneer
zy tengevolge van hun ongebonden leef-
wyze in de ellende zyn geraakt. Want
bleef het nu maar by het door alcohol o 1
kostbare tè lekkere spijzen verwoeste
liohaam, dan hadden de' slempers zelf er
den last van. Deze slechte eigenschappen
echter verdieriyken het lichaam zoodanig,
dat edeler deelen van maag en ingewan
den worden aangetast; het zenuwgestel.
De ontzettende verwoesting, die daar
wordt aangerioht is voor den leek moéiiyk
te begrijpen. Langzaam maar zeker, ten
slotte snel en gewis naderen de slempers
hun zedelyken ondergang en heele legers
van menschen, waaraan de moatschappy
haar krachtigste medestrijders had kun
nen hebben, voor de verheffing van het
mensohdom, gaan ten onder, lichameUjk
zoowel als zedelijk door dronkenschap en
vraatzucht.
De matigen onder ons, zy wier drang
tot zelfbehoud hen van nature overmaat
doet vlieden, mogen niet als toeschouwers,
als stille getuigen van hunner medeschep
selen vernietiging, met de handen in den
schoot biyven zitten. Overal en ten allen
tyde moeten zy door hun voorbeeld, zoowel
als door hun waarschuwend woord, den
verdoolden den rechten weg wyzen. Laat
uw waarschuwend woord nooit hard zyn;
laat nooit uw medeschepsel onder de zon
uevoelen, dat gy zooveel beter zyt, maar
tracht hem in levendige kleuren de zege
ningen van een matige leefwyze te schil
deren en zóó te bevorderen, dat ook hy
de matigheid leert betrachten.
Dr. JOS. DE COCK
Onderwyzer te H. Een onderwyzer
heeft in de eerste plaats tact noodig om
leiding te kunnen geven in een klas. Gy
moet als het ware aanvoelen, hoe gy uw
leerlingen moet behandelen. Zorg ervoor
steeds hun belangstelling te wekken voor
het vak, dat gy behandelt en dat kunt gy
doen door alles wat gy vertelt met een
sausje te overgieten. Zet kinderen nooit
droge kost voor en laat hen af en toe maar
eens lachen.
Opvoeder te H. Een goed opvoeder
dient zich zyn eigen jeugd volkomen te
herinneren. Heel dikwijls ligt de fout, dat
kinderen zoo lastig zyn, by de ouders zelf.
Er zyn menschen, die een manier van
spreken of doen hebben, die op sommige
naturen werkt, als een lont. Velen, ook
volwassen menschen hebben er een hekel
aan, bevolen te worden, terwyi die zelfde
personen gaarne iemands wenschen wil
len voorkomen of een vriendeiyk verzoek
willen inwilligen.
Het is altyd nog: „C'est le ton, qui fait
la musique". Kinderen, die dikwyi» onhan
delbaar thuis zyn, gedragen zich uitste
kend in een vreemde omgeving. In zoo'n
geval dienen de ouders, zichzelf eens
nauwkeurig waar te nemen. Nooit is er
een vaste regel te geven, hoe een kind
moet worden behandeld.
Wat voor den een goed is, werkt verkeerd
op den ander. Ondervinding en groote op
merkzaamheid moet de ouders, de juiste
manier doen vinden. Opvoeden is een
mooie taak, waarby het goede voorbeeld
een groote factor is.
Verzonden brieven: Benige vrienden te
H.; Denker te H.; Mevrouw G. te H.
Gast: Kellner, ik wil wat eten, wat
hebt gy zooal?
Kellner: Verlangt u misschien ossen-
tong, mynheer?
Gast: Bah! Ossentong, die hangt mij
allang de keel uit.
aanmerking nomen, biykt daaruit voldoen
de de onbewoonbaarheid van de maan
voor aardache wezens.
De yiheid van den dampkring is tevens
oorzaak, dat men het uitspansel vanaf de
maan steeds kan waarnemen als een groo
te donkere ruimte, waarin zoowel overdag
als 's nachts sterren aan den hemel staan.
In verband miet het draaien van de maan
om de aarde is het maanjaar korter dan
het jaar der aarde; n.L 846 dagen. Eigen
aardig dat een maanbewoner, naar aan
leiding van de buitengewoon lange etma
len, zou ikunne zeggen: Een jaar heeft
11,5 dagen.
Diezelfde yiheid van den dampkring
is, in verband met de geringe aantrek
kingskracht, oorzaak, dat iemand, die zich
op de maan zou voortbewegen, zioh zeer
licht zou gevoelen, heul hard zou 'kunnen
loopen, reusachtige sprongen zou kunnen
maken, zeer zware sbeenen zeer ver zou
kunnen wegwerpen, enz. Op de opper
vlakte der zon ons krachtigst geschut een
groote aantrekkingskracht, juist H tegen
deel plaats hebben. Terwyi op de opper
vlakte der zon ons krachtigst geoshut een
kogel nauweiyks eenige meters ver zou
kunnen wegwerpen, omdat deze dadeLyk
met groote kracht naar de zon zou wor
den toegetrokken, zou een flinke straat
jongen op de maan een steen zonder veel
moeite over een brug kunnen heengooien.
Nu hebben we erover gesproken, of de
maan voor aardsche wezens bewoonbaar
is of niet, en we zy,n tot de slotsom ge-
kamen, dat zy dat niet is.
EINDE
t Juttertje
B.