VOOR DE VROUWEN. De goedige vader bedrogen. HET LIEDJE VAN DE WEEK. In April 1794 keert het paartje weer In Parijs terug op de duiventil 8-hoog ln de Rue Saint-Honoré. De rijke dagen van het proconsulaat zijn uit. Want Fouché heeft het misnoegen gewekt van den almachtl- gen Robespierre, en zijn leven hangt aan een zijden draadje. Reeds staat zijn naam op de Ujst der verdachten, zijn gevangen neming is eiken dag te wachten, wanneer plotseling Robespierre en zijn bende wor den weggevaagd. Dat beteekent voor hem het leven. Toch klopt de dood aan zijn woning, want juist in deze dagen sterft zijn dochtertje. Spoedig wordt een tweede kind, een zoontje, geboren, en vader en moeder zijn in de wolken. Maar overigens is het hui len. Want hij is zijn baantje kwijt en dies hebben de verdiensten opgehouden. Met een even berooiden collega begint hij een varkensfokkerij, doch de'varkens gedijen niet, het zaakje loopt verkeerd en met vrouw en kind, neemt hij de revolutionaire beenen naar Saint Leu. Daar verliest hij in den winter van 1795 zijn tweede kind. Een derde wordt geboren, om ook te ster ven. Alles loopt hem tegen en Fouché denkt aan zelfmoord. Doch plotseling keert de fortuin. In het begin van 1797 wordt hij tot ver tegenwoordiger van het Directoire te Mi laan benoemd. De wind waait gunstig en bolt de zeilen van zijn scheepje. Bonne- Jeanne, leelijker dan ooit, pakt haar boel tje en trekt mee naar het zonnige Zuiden. Een vierde kind, Joseph Liberté kraait in de wieg, een flinke gezonde jongen. Van nu af laat Fortuna hem niet meer in den steek. Man en vrouw kennen slechts één verlangen; een gezin te vormen en rijk te worden. Ze schrapen, waar ze kun nen en met het „mijn en dijn" nemen ze het niet al te nauw. Zoo zijn ze binnen een paar jaar wel gestelde luidjes. En de wieg raakt niet leeg. In 1803 is Fouché de gelukkige va der van vier welgeschapen spruiten; drie zoons en één dochter, die veel op haar moeder gelijkt. Als minister van politie bewoont Fou ché een prachtig huis op den Quai Mala- quis. Hij mag zich hertog van Otrante noemen, bezit meer dan twintig mlllioen en uitgestrekte goederen in la Brie, Pro- vence en in Italië. Toch is er weinig in het leven van het echtpaar veranderd. Bonne- Jeanne, de zuinige huisvrouw, past er wel op, dat niets over den balk wordt gegooid. Fouché loopt altijd in het vieze, veel te nauwe jasje rond, werkt van den vroegen morgen tot den laten avond op zijn bu reau. Om half tien eet hij in den huise- lijken kring een boterham en om 10 uur gaat de familie naar bed. Plotseling wordt Bonne-Jeanne ziek en den' 9den October 1812 sterft ze op het vorstelijke landgoed, dat zij te Ferrières bezitten. Met pracht en praal wordt de her togin van Otrante op het dorpskerkhof begraven. Nog geen drie jaren later her trouwt de 56-jarige Fouché de 26-jarige Gabrielle de Catsellane, een afstamme linge uit een der oudste geslachten, en bij dit tweede huwelijk van den man, die Lo- dewijk XVI ter guillotine verwees, is zelfs Lodewijk XVIII aanwezigl Hun achter-kleinkindereu behooren nu nog tot de Fransche aristocratie. B. Papier maakt men onbrandbaar door het te drenken in een zeer sterke aluin oplossing. Likeurvlekken verwijdert men door te wasschen met verdunde spiritus. Na spoelen met warm water. Na sterke lichamelijke of geestelijke in spanning neme men eerst eenigen tijd rust, alvorens aan tafel te gaan. Als appels door ouderdom moeilijk zijn te schillen, dompelt men ze gedurende een minuut in heet water. Onderwijzer: Karei, wat zou Je liever willen hebben, een zesde of een zevende van een sinaasappel. Karei: Een zevende, meester. Onderwijzer: Weet je dan niet dat een zesde meer is dan een zevendeP Karei: Jawel meester, maar ik boud niet van sinaasappelen. Een oude man, die het ongeluk had, voortdurend met het hoofd te moeten schudden, werd voortdurend voor den gek gehouden door een jongmensch, dat bui tengewoon veel praats had. „Hoe komt het toch, dat uw hoofd aldoor zoo in beweging is?" „Om dezelfde reden waarom uw tong voortdurend beweegt, wegens veelvuldig gebruik," was het gevatte antwoord. BABBELUURTJE OVER MODE. DE VERLIEFDE REVOLUTIONAIR. Fouché en zijn Ieelfjke vrouw. Toen Joseph Fouché in September 1792 ais afgevaardigde van het departement der Beneden-Loire zijn plaats in de Natio nale Vergadering innam, was hij juist tien dagen getrouwd; zijn 28-jarige vrouw heette Bonne-Jeanne Coiquad en zij maakte met haar rosige piekharen, spleet oogjes en een platten, breeden neus niet bepaald een bekoorlijken indruk. De botten staken om zoo te zeggen, door haar kleeren heen en haar waggelende gang voltooide het beeld van leelijkheid Meer is van haar eigenlijk niet bekend; de geschiedenis voor wie anders geen gehei men bestaan, kon van de vrouw van Fouché al bitter weinig te weten komen. Een paar woorden hier én daar in me moires van tijdgenooten, een enkele toe speling in Fouché's brieven is alles. En Toen zei ze, lieve man, ons nestje is gereed, toch, wie het veelbewogen leven van haar Onze moderne schoentjes. Wie in staat is met z'n herinnering een tien of vijftien jaar terug te gaan, zal een vergelijking kunnen maken tusschen de keuze in schoenen van nu en toen. Veel meer dan zwart en bruin en 's zomers nog beige en wit erbij, was er niet. Dit wat de kleur betreft De vorm, nu dat hield op bij öf een moliëre- óf een bandschoentje en bij de hooge laarzen een rijgschoen of een knoopschoen. Laten wij nu eens een paar tegenwoor dige schöenen-magazijnen bezoeken. Men „kijkt z'n oogen uit"; wat al soorten en kleuren, wat een geweldige verscheiden heid. Als men eerlijk tegenover zichzelf wil zijn, dan moét men wel zeggen: „wat worden wij als publiek toch geweldig ver wend". Men kan letterlijk alles krijgen dat hield op bij öf een molière- öf een DE KEIZER EN DE MAJOOR Een van de Russische keizers had de gewoonte zoo nu en dan heel ln 't geheim verschillende plaatsen in zijn groote rijk te bezoeken. Zoo kwam hij op zekeren dag iin een stadje, waar hij geheel onbekend bewaard blijft. Aardig is ook dat in prak- was* Hy wandelde er rond, gekleed in een tijk brengen van alle tot nog toe onge- eenv0?? uniform zonder eenig teeken bruikte huid, als van de slang en hagedis Yan .Zljn. ,°?^e.n ra^S- Toen hy het stadje doorkruisd had en het langs een landweg verliet, kwam hij al spoedig aan een twee sprong. Keizer Alexander zag een man in een huisdeur staan. Op hem toetredend vroeg de keizer vriendelijk: „Vriend, kun je me ook vertellen welke van deze twee wegen naar Kalonga voert?" De man, die ook in uniform gestoken was, stond met een heel verwaand gezicht een pijp te rooken. Verbaasd, dat een doodgewoon imensch heop zóó familiaar en 't pasgeboren kalf. Vooral de slangenhuid is zeer in trek. Bij heel fijne sohoentjes wordt het hage disje het meest verwerkt en bij meer ste vig en elegant wandel-schoenwerk wordt het kalfshuidje gebruikt. Onze teekening geeft een aardige ver zameling van diverse schoenen voor de middag- en avonddracht. No. 1, 2, 8, 4, 5, 8, 10 en 12 zijn bedoeld en daarom ook geschikt voor de middag dracht voor visites en wandeling. ken. Deze zy'n van teer materiaal opge bouwd b.v. no. 6 is van rose satin met goud-band. man volgt, voelt dat zij steeds achter hem staat, dat zij hem steunt, hem troost in tegenspoed, hem tot volhouden aanspoort. Zij is er altijd, men ziet haar echter nooit; zij ia de stille kracht in het leven van dezen revolutionair. Het paar leeft als tortelduifjes 8 hoog in de Rue Saint-Honoré; eiken dag gaat hij er ter vergadering en 's avonds tus schen een paar kussen in, vertelt hij wat er gebeurd is, hoe hij voor den dood van den koning heeft gestemd, hoe de beul ge werkt heeft en welk edel stuk wild mor gen weer geslacht zal worden. Zij hoort het aan en de twee kirren en zoenen, is het leven niet heerlijk mooi en schoon? Wanneer Fouché in Juli 1793 als pro consul naar Nevers vertrekt, gaat Bonne- Jeanne mee en daar wordt den lOden Au gustus hun eerste kindje geboren, een meisje. De gelukkige vader maakt er een feestdag van voor de stedelingen. Een tempel van Cupido wordt in elkaar getim merd en ieder moet voor dat gebouwtje de knie buigen. Begin November van datzelfde jaar wordt Fouché naar Lyon gezonden, om deze stad van alle contra-revolutionaire elemen ten te zuiveren. Den dag na zijn aankomst stelt hij de terreur in. Risjes veroordeel den worden aan elkaar gebonden, om als schijf te dienen voor de kanonniers. Op het schietterrein is voor Fouché een troon opgericht, vanwaar hy dagelijks met ont roering dit schoone revolutionaire tooneel aanschouwt. „Tranen van vreugde bigge len over mijn wangen", schrijft hy in een zijner rapporten aan de Conventie: „We zenden vandaag 213 verraders naar het hellevuur". Dit is dan ook record. En 's avonds als de dagtaak is afgeloopen, maakt >hjj met Bonne-Jeanne een wande lingetje door de van schrik verstijfde stad naar het slachtveld, waar de plassen bloed slechts langzaam opdrogen. met lage .hak of een makkelijk wandel schoentje wat toch gekleed staat of een hooge kaplaars voor sneeuw- en regen dagen, 't komt er niet op aan, alles is te koop. Zelfs in de prijzen is variatie vol doende; voor iedere beurs is wel iets te krygen. Wat op 't oogenblik wel zeer onze be wondering dient te hebben is de buiten gewoon fijne bewerking der schoentjes. Men appliqueert en garneert of het niets is. En toch, als men al die fijn ingezette figuurtjes van ander leer ziet, dan vraagt men zich af, hoe dat klaar gespeeld wordt, dat gepeuter en hoe toch de snit De overige modellen nos. 6, 7, 9, 11, 181 durfde aanspreken, antwoordde hij kortaf: en 14 zijn als avondschoentje te gebrul- «Rechts". „Dank u," antwoordde do keizer. „Mag ik u nog iets vragen?" „Wat?" luidde do onbeschaamde we dervraag. „Mag ik u vragen, welke rang u In het leger bekleedt?" „Raadt" en de man blies woedende rookwolken uit. „Luitenant?" raadde Alexander ver maakt. „Hooger," klonk het trotaoh. „Kapitein?" „Nog hooger." „Majoor?" „Ja, eindelijk," was het antwoord en de keizer boog diep voor zulk een hoog personage. „Nu is het mijn beurt om te weten, welke rang u bekleedt," zei de majoor, van plan, om wat zeker zjjn mindere zou blijken te zjjn een flink standje te geven. „Raad!" antwoordde Alexander. „Luitenant?" „Hooger." „Kapitein?" „Hooger." „Ook majoor?" „Nee, hooger!" „Kolonel?" „Ga verder." De rooker nam de pijp uit den mond en zei: „Uwe Exoellentie is dan gene raal." „U is er niet ver meer af." De majoor ging in de houding staan: ,.Uwe Hoogheid is veldmaarschalk?" De majoor zag er nu uit of de heldere blik en de rustige stem van Alexander ham van zjjn stuk bracht. „Nog eens, mijn beste majoor," zei de keizer. „Zijne Majesteit, de Keizer?" riep de man uit, terwijl hij zijn pijp uit zijn be vende vingers Het vallen. „Die ben ik," antwoorde de keizer, die een glimlach niet kon onderdrukken bij de wonderiyke verandering in gezicht en houding van den majoor. „Aoh Siie, vergeef me," riep deze uit op de knieën vallende: „Vergeef me." „Wat zou er te vergeven zijn!" vroeg Alexander eenvoudig en waardig. „Je hebt me geen kwaad gedaan, vriend. Ik heb je den weg gevraagd en je hebt me dien gewezen. Wel bedankt!" De keizer liep door, maar de majoor vergat de les nooit. No. 7 van rood en zwart bedrukt goud leer en effen. No. 9 van violet glacéleer gegarneerd met goudleer. No. 11 van goud en zilver brocaat, ge garneerd met goudleer en paarl-motief. No. 18 van licht bruin glacéleer met fantasie bandjes met steentjes. No. 14 van fijn Iak-leder geappliqueerd met hagedis. De wandelschoenen zijn in de meeste gevallen vervaardigd van ohevreau-leder of box-kalf en verwerkt met slangehuid of kalfshuid. RAADSEL 8. Nieuwe raadsels. I Welk spreekwoord staat hier? KLEINIGHEDEN DIE TE PAS KUNNEN KOMEN. Om te voorkomen dat verf afbladert, mengt men er wat glycerine in. Een beetje snuif in de spleten van den haard gestrooid, verjaagt de krekels. Dik worden van slaolie voorkomt men door een weinig zout in de fleaoh te doen. b s i II X Op de kruisjeslijn komt de X naam van een veel gebruikt X voorwerp aan het strand. Op X de le rjj een meubel. Op de X 2e rij een voedsel. Op de 8e X rij een bergplaats. Op de 4e X rij een wapen. Op de 5e ry X een uurwerk. Op de 6e rij een X drank. Op de 7e rij een getal. EEN DRAMA AAN HET HUISDUINENSCHE STRANDI OP HET RUSTIGE LEVEN VAN DEN FORENS. „Buiten wonen 1" Tt Bezit een goede vriend, die doet in koop manschappen, Die had in Amsterdam een huis met hooge trappen. Een huis verbouwd en oud en duister als een slop, Daar -moest om twaalf uur al de lantaarn op. Hy moest om door de glazen in de lucht te schouwen, Zich als een ooievaar de nek naar achter vouwen. 't Stond in een drukke buurt waar zware wagens gaan, Terwijl hij op die plaats zich won een rijk bestaan. Want ,die een visch afkluift, die prikt zich aan de graten, En die een nering drijft, die woont in drukke straten. Maar toen hij was getrouwd, toen zei zijn lieve vrouw, Alsdat zij van 't lawaai staag hoofdpijn hebbeh zou. Alsdat d'e hooge trap hsar hart te gauw deed jagen. En v/aar een slimme vrouw nog meer van weet te klagen. Zij zocht een dokter op, die zei dat haar gestel Te zenuwachtig was voor 't drukke stads- bestel, Daar zware vrachtauto's cp dikke keien hossen, Zij moest de kalme zee, zij moest de kalme bosschen, Zij moest naar Bloemendaal, daar vind je kant en klaar, De zee- en bosschcnlucht gemengeld door elkaar. En het vernufte ding gelijk den brief verzond. Hij had het'instrument alleen om tijd te V winnen, Wat moest zoo'n zakenman in Bloemendaal beginnen. Maar zijne lieve vrouw in dit geval wist raad, Hoe dat met nuttigheid 't vermaak te zamen gaat, Hoe dat je zaken doet en rust geniet daar- neven, Hoe -dat je in Amsterdam en Bloemendaal knn leven, Het ding is gauw beslecht, ze zei, me lieve vent, j Je neemt voor dit geval een treinabonnement. Zoo heeft mijn vriend gedaan, sinds moet hij eiken morgen, Zoo gauw de vinken slaan, zelf voor zijn thee gaan zorgen, 1 De meid is nog niet op, zijn vrouw vindt het te vroeg, Dan holt hij naar het spoor en is nooit vroeg genoeg, Dan werkt hij heel den dag nog harder dan te voren, En 's avonds komt hij thuis om phylomeel te hooren. j Dan staat zijn buitenhuis al in de duisternis, Dan zegt zijn lieve vrouw, dat het zoo zalig is, Maar hij gelooft het wel,- want hij is moe en lam, Hij slaapt in Bloemendaal, hij leeft in Amsterdam G. B. H. Hij moest in Bloemendaal een huisje doen verrijzen, Als hij hoort van het geld, begon hij al te ijzen, En 't was (naar 't begin, de prijs rees als 't gebouw, De architect die kreeg de orders van mevrouw. Zoo menigmaal dde kwain om van de zaak Zag ik mijn oude vriend van 't hooren al verbleeken, Maar zijn beminde gaa, die werd staag meer verblijd, Die was door 't uitzicht al van zenuwen bevrijd. Het ging als 't dikwijls gaat, zij schepte met een schepel De zak leeg, die de man moest vullen met een lepel. Zij heeft aan 't meubilair nog evenveel besteed, Wij wonen in 'jt groen, wij wonen in de blommen, Nu gaat ge aan mijn zij van ,'t zakendoen bekommen, Hier is 't geen Straatgetier, dat noopt om op te staan, Hier word je wakker als de blijde vinken slaan, Hier hoor je heel den dag de lieve vogels fluiten, Hier stap je uit je bed en in het groene buiten, Hier doe ik voor de noen een kuiering in het groen, Daarmee mijn zenuwen gewis hun voordeel doen. En als de avond valt en als de zon gaat zinken, Dan zit ik aan je zij, om je de thee te schinken. In onze rozenhof, in lommerrijk prieel, Dan kweelt in 't hooge hout de zilveren phylomeel, Dan vallen wij in slaap bij 't lied der nachte galen, Dan wordt je arme vrouw genezen van haar kwalen. De man op dit gesprek, die vroeg hoe of t het most, Hij werd in Bloemendaal van zorgen niet verlost. Hij was een zakenman, hij won de lieve duiten, Niet in den bloementuin, niet waar de vinken fluiten. Hij had voor zijn devies de spreuk van tijd is geld. Hij had zijn levensdag in guldens afgeteld. Hij werkte als een paard, hij kon de zaken drijven, Maar daarom moest hij ook staag bij de zaken blijven. Hij zat nooit in den tuin, maar op het druk kantoor, Of op de volle beurs, hij zei zijn brieven voor In eenen gramophoon, met elektriek verbonden Aan eene sehrijfmachien, die zoo was uit gevonden, Dat alles, wat hij zei, meteen geschreven stond, Corry Brens. X Op de 8e rij een verbrsndings- product. Op de 9e het verkleinnaampj* van Otto. Op da 10e een getal. I

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1928 | | pagina 8