UIT DE WIJDE WERELD
'li Greep van dit-en dat
[!°P"^'r®*ivoe9sel van de
HELDERSCHE COURANT,
van Zaterdag 1 December 1928.
UIT VLEGELJAREN
Tob Nooit Hoekje.
(Wordt vervolgd).
't Jutte rtje
(AUTRURSRECHTEN VOORBEHOUDEN).
IN 'T LOCAALTJE.
Een St. Nicolaasvertelllng.
Sedert de groote vacantie reisden ze
,.0^nne° wear naar de stad en ze vonden
t dolletjes Zoo echt groot als je daar
met je boekenzeiltje onder den arm (tas-
sohen waren voor de lagere school, be
schouwde je ver beneden je waardigheid)
in 't locaaltje stapte.
„Echt leuk", antwoordden de meisjes,
als haar werd gevraagd hoe 't beviel. Dat
ze met hun vieren waren, vonden ze al
heel gezellig! Ze konden 't best samen
vinden over 't algemeen. Voordat ze bij
de halte waren was een enkel klein kib-
belpartljtje meest direct over. Dat kwam
omdat Mies erbij was. Die was een beetje
lui van natuur, zoo'n goedige dikzak „te
lui om te kibbelen" zeiden de meisjes
altijd. Suze en Cato waren een paar bijde
handjes en Meta was de vierde van het
groepje. Een leuk vrooljjk kind vonden de
anderen haar. Ze zat vol grappen en als
Mies een enkelen keer ook eens een
beetje leven toonde, kon je er zeker van
zijn, dat 't door Meta aangewakkerd werd.
Met den winterdienst waren de treinen
een beetje vervroegd nu waren ze be
halve op marktdagen, vrijwel de eenige
passagiers in het dierbare locaaltje.
November bracht plotseling koude, gure
stormdagen. Nu was het wel eventjes een
onbehagelijk gevoel, zoo vroeg al op pad.
Reisde je 's avonds terug, dan was het
ook al weer donker buiten 't licht op in
't locaaltje maar 't ging huistoe mot
licht en warmte en gezelligheid in den
huiselijkon kring in 't vooruitzicht.
Den laatsten tijd bleven de zeiltjes
dicht of als de riempjes al werden losge
maakt, was 't niet om de boeken te voor
schijn te halen! Het waren nu begonnen
handwerkjes die er uit kwamen, deze
werden over en weer becrltiseerd, bewon
derd, er werd om raad gevraagd en 't was
gekakel van alle vier de stemmen door el
kaar, drukker dan ooit over lessen in den
repetitietljd 't geval was. Zelfs Mies dook
op uit haar rustige rust en kwam geheel
in actie omdat Suze haar kleurenkeus
niet mooi durfde noemen.
Vanwaar die beweging opeens?
Wel, 't liep tegen Sint Nicolaas! Eind
November was 't al. Op school werd er
ook wat door de vingers gezien; alle
hoofden waren immers vervuld met hon
derd andere belangrijke dingen.
Hoe meer 't feest naderde, des te meer
vasten vorm namen de eerst nog vage
plannetjes van boodschappen, cadeau
tjes en surprises aan. Ze bespraken met
elkaar zelfs een prijs uit te loven voor
degeen die de mooiste surprise bedacht.
Op een morgen stopte 't locaaltje bij
de halte dat gebeurde hoogst zelden; als
er geen passagiers waren, reden ze ge
woon door.
Meta las juist een vers voor, waarover
ze proestten van 't lachen; even hield
ze op om 't ongewone verschijnsel te con-
stateeren; „Hé, houden we hier stil."
„Toe, lees door!" riepen de anderen, en
ze hadden zoo'n pret, dat ze den beschei
den, ietwat verlegen groet van een boe-
renvrouwtje met een kind, die haar af-
door
K. 3MELIK.
VIII.
Echter de leden, met zeemansgroot
moedigheid, voelden voor zulk een radi
caal ingrijpen slechts matig. En bloc^as
men van meening lid dertien nog een kans
te moeten geven en werd besloten hem een
eisch op korten termijn te stellen. Binnen
tweemaal vier-en-twintig uren zou het
vuistgevecht plaats gehad moeten heb-
b6Dit werd lid dertien medegedeeld. Piet,
de neus en Ko en Rust, waren als eere
raad afgevaardigd naar de comfortabele
woning van „De Rotterdammer aan den
Badhuisweg. En daar gekomen hadden ze
zich van hun taak gekwetenn
„Je moet 'r op eenknokkiBnjó.
deelde Piet boosaardig hem mee.
„Met wie? vroeg lid dertien in
d En8Kog,8die in deze geen grapjes ver
stond had met stormstem gebulderd.
Met dio vent, waarvan je geen nacht
"Twlfd" 'JèFaateHéLiyelIng ontving
T)c Rotterdammer", de hem niet bijster
tactisch gestelde oisch en vroeg wie daar
over beslist -ïad.
Wie anders dan onze leden der club??
*Toen pas begreep de rillende Rotter
dammer dat-ie met het lidmaatschap, ook
eenige verplichtingen op zich genomen
had. Ko, met barsche stem, bracht 'm op
stevig verstaanbare wijze aan het verstand
dat een zeeman, een zeeman is, en geen
deeling in kwamen niet eens zagen, laat
staan beantwoorden.
De^ vrouw ging aan den anderen kant
van t doorloopje op gelijke hoogte met
de^ vier meisjes zitten.
Kindje, een klein meisje met een
friscli rond appelsnoetje en groote kij
kers, klom op de bank bij 't raampje
tegenover haar moeder, 't Had een ouder-
wetsch wollen manteltje aan en een ge
haakt wollen mutsje op, waar gele haar
tjes stijf en spichtig onder uit kwamen.
Helder klonk steeds het hooge stem
metje.
Nu keken de meisjes toch even op.
Den volgenden morgen alweer stoppen.
„Hé," zeiden ze nu alle vier, zou die
vrouw van gisteren er weer zijn met het
kleine meisje. Wat een schattig kindje
was 't."
En ja, ze waren er weer alle twee.
Nu knikten ze al over en weer als be
kenden en Suze, die dol op kinderen was,
probeerde een praatje met 't kleine meis
je aan te knoopen.
„Dieuwertje", heette ze en „daar woon
de zij," en haar rood knuistje wees naar
bulten, en nu ging ze met moeder naar
vader, die in 't ziekenhuis lag en thuis
hadden ze nog meer kinderen en kippen
en ook varkens en koeien konijntjes
ook al; een heette er Truuske en had
roode oogjes! Zoo snapte 't kleine ding.
Meta had vandaag niet veel pleizler van
haar rijmelarij: Suze had oor noch aan
dacht voor iemand anders dan voor Dieu
wertje. Cato deed ook mee en begon een
praatje over Sint-Nlooluas. Overmorgen
zou 't immers al zijn!
„Och," zei de vrouw, (en 't was voor
eerst dat ze ook eens een woordje mee
praatte.) „Dieuwertje weet 't wel, dat Sun-
terklaas dit jaar niet bij ons komt. Hij is
nou te oud wat zeggen de juffertjes j
met een knipoogje van verstandhouding i
terwille van 't kind „en de zandweg is
zoo slecht en hobbelig, vol kullen daar
zou zoo'n oud mensch als Sunterklaas al
is, bepaald blijven steken."
Even waren de meisjes stil. Suze pro
beerde alleen het kind af te leiden van het
Sunterklaas-gesprek.
Moeders gelaat had een pijnlijke uit
drukking. Opeens zich tot de meisjes wen
dend, afgekeerd van 't kleine ding, zei ze
halfluid: „Och, het is tobben geweest in
den laatsten tijd mijn man maanden
lang ziek thuis ik kan niet alles alleen
doen en dan zoo'n huis vol kinders. Deze
hier is mijn jongste, 'k neem d'r maar
mee, dan hebben ze thuis de handen wal
ruimer en mijn man is altijd zoo blied als
hjj haar ziet
„Is hij erg.... is hij erg ziek," vroeg
Meta.
De vrouw zuchtte en knikte, terwijl ze
haar oogen afveegde.
Het was ongewoon stil in het locaaltje.
De meisjes zaten als muisjes.
Dieuwertje keek met groote oogen, niet
begrijpend, maar toch angstig nuar moe
der, die zachtjes voor zich heen schreide.
„Zeg ik heb een plan!" klonk het toen
het viertal dien middag weer op haar
gewone plaats zat en ditmaal was het luie
Mies, uit wier mond, dit zoo ongewoon
klonk, dat de anderen haar verbaasd aan
keken.
Als bij onderlinge overeenkomst was er
niet meer gesproken over het voorgeval
lene in het locaaltje. De tegenstelling van
de droefheid van de moeder met hun
eigen blijde St. Nicolaasstemming was te
groot.
Maar nu begon Mies er over, aarzelend,
wat verlegen, niet wetend hoe de ande
ren het zouden opnemen
„Hoe zouden jullie het vinden als wij
er eens voor zorgde dat Dieuwertje een
prettige St. Nicolaas had?"
Het was er uit Mies leunde verlicht
achterover.
„Ik doe mee!" riep Suze.
„Ik ook!" „Ik ook!" klonk hot van
de anderen.
Ts 3ei aardig plan."
„Ik verklaar hierbij dat Mies den prijs
krijgt voor de mooiste surprise! riep Meta
opeens uit.
„Wat zeggen jullie daarvan?"
Mot algemeene stemmen werd dit be
krachtigd.
Toen was het een overleggen en be
redeneeren. Druk hudden ze 't weer, die
vier, maar 't was een drukte, waarbij de
oogen schitterden van nog wat anders
dan jolige pret alleen.
Den volgenden morgen waren ze vol
spanning of er weer zou worden gestopt.
Gelukkig wel, want kijk, dat was nu toch
zoo aardig.... Sint Nicolaas had voor
Dieuwertje gereden in 't locaaltje en
't was toch morgen pas Sint-dag.
In triomf werd Dieuwertje meegeno
men. Suze tilde haar op, zoodat ze bij het
bagagenet kon, liet haar daar in 't mandje
kijken....: Speculaasjes, suikerbeestjes,
borstplaatjes en een D. van chocolade! En
daarbij nog oen paar wantjes van donker-
roode wol!
Dieuwertjes wangen kleurden zich don
kerrood. Moeder schreide weer, maar nu
van blijdschap.
En de meisjes, wel zoo heerlijk als nu
hadden ze nog nooit Sint Nicolaas ge
vierd. En het was nog niet afgeloopen.
Morgen Sint Nicolaasdag. Vrij van
school! Toch gingen ze toen weer met den
trein. En het locaaltje stopte weer, maar
nu om passagiers uit te laten. Ge raadt
wel wie. De mama van Mies was er bij
met haar groote jongens, een mand ging
mee; die werd met den sportkar uit den
bagagewagen gehaald.
En de sportkar ging over den hobbeli-
gen zandweg. Juist leuk, zoo'n tocht met
hindernissen, vonden zo, de meisjes en de
jongens.
Zoo kwamen ze op het boerderijtje en
brachten daar de mand met de compli
menten van Sint-Nicolaas aan Dieuwertje
en al de anderen. Hun moeder zei later
dat ze haar zieken man in geen maanden
zoo blij had zien kijken, als toen ze hem
van dat bezoek vertelde.
Nu zijn de meisjes groot, zitten al voor
haar eindexamen, maar wil je gelooven,
dat ze nog dikwijls als ze de halte pas-
seeren, praten over dien Sint-Nicolaas-
dag?
een nauw toeloopende kegel, waarin een
schroef draait. De wand is doorboord en
door die ronddraaiende schroef en de
vernauwing komt de pittenmassa onder
zoo sterken druk, dat oen doel van de
olie dient in de eerste plaats als gewone
brandolie, vooral bIb zo gemengd is met
raapolie, verder voor het maken van zeep
en voor fakiste (een surrogaat en vul
middel voor rubbed). Het is eohter ook
mogelijk gebleken die olie te raffineeron
en den minder aangenamen smaak zoover
weg te nemen, dat ze vermengd met olijf
olie als spijsolie gebruikt kon worden,
Men rekent dat elke 100 K.G. druiven
3.7 K.G. pitten opleveren, zoodat de drui
venoogst in Italië, die pl.m. 0.000.000.000
K.G. bedraagt, bij een rendement van
12 olie uit de pitten een hoeveelheid
olie zoude kunnen opleveren van onge
veer 20.600.000 K.G. indien alles verwerkt
werd, hetgeen echter nog op lange na niet
het geval is. De kosten bedragen per
100 K.G. ongeveer 15 lire, terwijl de ruwe
olie verkooht wordt voor 500 tot 000 lire
per 100 K.G. Door de dalende markt voor
oliën en vetten is die prijs tegenwoordig
nebben nog eenige
lager. Ook de koeken
waarde.
B.
koekbakker. En een zeeman mocht tegen
geen robbertje opzien. Al was 't ook met
een Jack Johnson
Meerdere lessen deelde Ko dien avond
nog uit: Als toekomstig zeeofficier, met
verantwoordelijke post, zouden 'r oogen-
blikken kunnen komen waarin meer dan
moed kon vereisoht zijn. En wat moest
dan een kerel als de Rotterdammer zich
toonde? Bovendien: Als 'r nog een
greintje riddereer in hem school, kon lid
dertien z'n Miep niet verlaten!
En tenslotte was de eer van de club ook
nog daar!....
Dan was „De Rotterdammer" wel over
tuigd geweest en met matte stem vroeg-ie
wanneer dan wel de vuistkamp zou moe
ten plaats vinden. Rustiger, tevreden over
z'n dringende toespraak, vertelde Ko nu
dat den anderen dag, te drie uur het spel
zou beginnen. Om drie uur achter het
badhotel!.
Toen was de eereraad afgetrokken....
Het moeten wel zeer sombere uren zijn
geweest welke „De Rotterdammer" nog
van z'n noodlotsuur scheidden. Steeds
meer was hem de overtuiging bijgeko
men dat 't sneven voor z'n jonkvrouw, den
ridder moeilijker moest zijn gevallen, dan
onverantwoordelijke schrijvers wel
wenschten te suggereeren. En daarvan
was hij nu dé dupe. De leerling had hem
per bode doen weten dat-ie lid dertien
zonder eenige reserve ln het zand zou
doen bijten, en deze, welke wel smakelijker
beetjes kende om in te moeten happen,
was 'r koortsig van angst door geworden.
En z'n hospita kreeg een voordeeligen
dag....
Als een ter strop veroordeelde had „Do
Rotterdammer" z'n executie afgewacht en
wanneer de leden van den eereraad den
DRUIVENPITTEN OLIE.
De vraag, hoe de afvalproducten der
wijnindustrie te benutten, is van zeer
groot economisch belang voor de groote
wijnbouwende landen, waaronder vooral
Frankrijk, Spanje en Portugal te rekenen
zijn. De pitten worden hoofdzakelijk in
Italië verwerkt, en het is vooral de pers
van Smulders uit Utrecht die daar te lan
de gebruikt wordt voor het verkrijgen der
olie. De pitten hadden in verschen toe
stand zooals de distilleerderijen ze afleve
ren voor den oorlog een waarde va» onge
veer 6 lire, in het begin van 1918 van 60
lire, terwijl de uitgeperste waar nog al
tijd 40 lire per 100 K.G. waard was, tegen
vroeger 8 tot 4 lire.
Het oliegehalte der versche pitten ligt
tusschen 12 en 30 De pitten worden
zeer fijn vermalen en dan verwarmd tot1
60 bevochtigd met water en dan afge
perst liefst in een wringpers van ge
noemd fabrikaat. Men verwarmt de ge
malen pitten door een cylinder met
schroef zonder eind erin, die de massa,
langzaam naar het sterk verwarmde uit-1
einde perst. Dan valt de massa in de
wringpers, die in hoofdzaak bestaat uit
Eerst in het begin dér 19e eeuw wer
den schoenen en laarzen als „llnksche"
on „rechtseht" gemaakt.
Het gehoor is het eenige zintuig, dat
bij een pasgeboren kind niet actief is. Het
begint pas te werken op den 8den of Men
dag.
„Julienne-soep" is uitgevonden door
Mme. Deschamps, een bekende Parijsche
marktvrouw, die omstreeks 1897 overleed,
op 94-jarlgen leeftijd.
De bekende aartsbisschop Dr. Frede-
rick Temple, die een krachtig bevorde
raar van de geheel-onthouding was, on
derrichtte eens een groep jonge geeste
lijken omtrent de praktijk van het huis
bezoek bij armen. Nadat hij verschillende
methoden had uiteengezet, om arme zie
ken toe te spreken zei liij: „Nu zal ik in
de kamer hiernaast gaan en op de sofa
gaan liggen. Dan moet gij een voor een
binnenkomen en met mij spreken, alsof ik
een van uw arme gemeente-leden ware."
Dr. Temple ging naar de aangrenzende
kamer, en de jongelui overlegden fluiste
rend hoe ze handelen moesten, allen wa
ren min of meer bevreesd voor den stren
gen leeraar.
Dat had zoo vijf minuten geduurd, toen
de aartsbisschop riep: „Hoe is het nu,
komt er niemand." Eindelijk vatte een
Tersche geestelijke moed en stapte lang
zaam naar de aangrenzende kamer. Bij de
sofa gekomen, boog hij zioh tot den „pa
tiënt" over en sprak op plechtig-verwij-
tenden toon: „Frederick, Frederick, al
weer die drank.'8
Verzoenend.
Vriend: Je moet niet vechten.
Eerste ruziemaker: Maar hij heeft
mij een uil genoemd.
Tweede ruziemaker: En hij heeft mij
een ezel genoemd.
Vriend: Ja, maar je moet niet dade
lijk vechten over een verschil van opinie.
Je kunt allebei wel gelijk hebben.
Iets anders.
Boer: Hier is de broek terug. Je zei,
dat ik die broek twee janr kon dragen, en
pas had ik ze aan, of er was een scheur
in. Mijn geld terug.
Koopman: Geld terug? Ik heb ge
zegd, dat je de broek kon dragen. Van
aantrekken heb ik niet gesproken.
anderen dag, hem voor het duel afhaal
den, stonden z'n oogen hol en kuilden diep
z'n bleeke wangen.
„Je bent toch niet ziek, nou?" -— infor
meerde Ko.
En Rust vroeg: Voel jij je niet lekker???
Maar lid dertien, die een groote afmat
ting fbelde, had flauwtjes slechts geglim
lacht en weinig zeker beweerd dat-ie vol
komen fit was. Een sigaret, hem over-
vriendelijk door Rust geboden, bleek bal
dadig weerbarstig en vertikte het een
voudig tusschen z'n droge lippen in rook
op te gaan. Z'n gang was minder zeker,
terwijl z'n kloeke kop slechts weifelend
overeind blééf. Sombere overpeinzingen
pijnigden z'n arm brein en diepe rimpels
groefden z'n denkend voorhoofd.
Maar toch was-ie fit!!!
Want als Ko, met een blik op de wei
nig manmoedige colonnex, hartstochtelijk
ging loopen razen, en lid dertien dedala
bespotte, was deze in een plots opvlam
mende vlaag van moed komen vertellen:
Dat als de leerling z'n halswervels niet
kraakte, hij ,als Rotterdammer jongen,
bet zeker hém zou doen!
Daar konden de leden op rekenen!
Echter, evenredig aan het benaderen
der kampplaats, was deze toorts van moed
weer getaand en wanneer de droeve co
lonnex zoo dichtjes de Kerkhoflaan na
derde, was de gang dermate sukkelend
geworden, dat een onwetend toeschouwer
verwonderd bleef staan kijken.
Waar moet dat heen?
En Rust, die deze vraag den verwonder
den heer van het gelaat las, verklaarde
toelichtend: Ja mijnheer, die ruige zee
man daar, moet een robbertje gaan bok
sen en daarom maakt-ie zoo'n afsohuwe-
Ujke haast
Hoe dichter men nu het strijdperk na
derde, hoe slapper lid dertien z'n beenen
werden.
Bij de helling achter het badhotel zelfs,
moest Ko zoo welwillend zijn z'n rug op
te duwen om dusdoende wat gang te be
houden. 'Maar wanneer tenslotte de top
werd bereikt, waarop zioh het slagveld
strekte, was ook deze hulp tevergeefs
geworden. Lid dertien lag daar volko
men gestopt en Ko raasde onverantwoor
delijk. En Rust rukte als aan een kalf dat
koppig blijft staan.
Nu was 'r voor „De Rotterdammer"
werkelijk alle reden tot deinzen. Want een
stukje wijd in het mulle zand, daar waren
twee lui reeds aan 't boksen. En één daar
van was z'n woedende vijand.
Aan de stevige punch welke deze bij tijd
en wijle op z'n tegenstander probeerde,
merkte lid dertien een stootende kracht.
En het denkbeeld als punchball daarvoor
te worden gebezigd, vervulde hem met
verbijsterende ontzetting. Z'n knieën knik
ten en weigerden dienst.
Met onverantwoordelijke knoopen, die
luid het slagveld overklonken, bood Ko
aan hem te dragen. En Rust vroeg of-le
soms een draagkoetsje wensohte
Doch dan was lid dertien wat bijgeko
men-. Want drie bekende meisjeskopjes,
die op een afstand belangstellend keken,
herwekte 'n deel van z'n manlijken moed.
En juléhend voerde Ko hem dan maar
voor het front.
Met verwonderende interesse lntusschen
hadden de toeschouwers den vreemd-
doenden bokser zien naderen. Lid dertien
geleek waarlijk een wandelende doode..
En de leerling braoht daar geen verbete
ring in.
anneer de belde vuistvechters aan
ing
W
Aucun cheraln de lleurs ne
ronduit le gloire.
Le Fontalne.
Het ia weer waar woord, dat La Fon
talne spreekt ln zijn fabel over de avon
turiers en de talisman, wanneer hij zegt,
dat de weg naar den roem niet langs ro
zen guat. Zoo la het preoles: wie in de
wereld lota wil bereiken, dat de moeite
van het verkrijgen waard is, moet zioh er
op voorbereiden, dat 'hij daarvoor strijd
zal hebben te voeren. En dat la maar goed
ook. Want strijd heeft de menaoh noodlg,
strijd houdt hem frlsch en kruchtig en
prikkelt hein tot inspanning van zijn
beste vermogens. Op ieder teretin kan
men de voorbeelden hiervan voor het grij
pen vinden. Daar heeft men, bij voorbeeld,
in het 19e eeuwsohe muziekleven de figu
ren van een Mendelssohn en een Beet
hoven. De eerBto kwam voort uit een wel
gesteld milieu en hij mooht zich verheu
gen in het bezit van kunstzinnige ouders,
die hun uiterste best deden om het opval
lende muzikale talent van hun zoon tot
zoo gunstig mogelijke ontwikkeling te
brengen. Mendelssonn vond dan ook zijn
bedje als het ware gespreid en hij be
hoefde niet te vechten voor het volgen
van zijn roeping, noch voor de erkenning
van zijn gaven. Deze gemakkelijke, vlotte
levensontwikkeling weerspiegelt zioh ook
in zjjn kunst, die welluidend en liefelijk
is, doch zonder groote diepte en daardoor
nauwelijks tegen de tand des tijds be
stand. Stel daartegenover nu Beethoven,
wiens leven een voortdurende strijd is ge-
wetest, die bij het vorderen zijner jaren
door een toenemende doofheid werd ge
kweld en noohtans tegen het einde zijner
levensdagen werken geschreven heeft
van zoo wondere diepte, dat zij belangrijk
hooger staan dan de talrijke schoone com
posities uit zijn vroegere periode, die overi
gens toch reeds voor het grootste deel
verre boven het werk van Mendelssohn
uitrijzen. Het voordeel van den levens
strijd is, dat hij ons tot rijpere en diepere
mensphen kan maken. Wie dit beseft zal
de moeilijkheden, waarmede elkeen op
zijn beurt wel te kampen heeft, met een
meer wewillend oog beschouwen. HIJ zal
zioh gaan afvragen: hoe kan ik deze
schijnbare verliesposten in winstposten
omzetten? En dat zal dan de eerste
stap zijn naar een nieuwe levenshouding,
waarvan een blijmoedige strijdlust de in
zet zal zijn.
Dr. JOS. DE COCIC.
N. N. te H. Gij houdt er teveel reke
ning mede, hoe de wereld uw werk zal
beoordeelen en verspilt daarmede noode-
loos energie. Niemand heeft nog iets
groots tot stand kunnen brengen, wanneer
hij zioh liet afleiden van zijn eigen plan
nen en rekening ging houden met het
geen anderen wel van zijn werk zouden
zeggen. Wie innig bezield wordt door een
grootsche gedachte en deze tot werkelijk
heid wil maken, gaat zonder talmen op
zijn doel af en verbeuzelt geen tijd met
getob: „Wat zal mijn buurman er wel van
zeggen". Heeft men eenmaal den moed
om te arbeiden, dan wordt die moed niet
meer gebroken door het oordeel van an
deren. De tohber echter vreest vóór zijn
daad reeds het oordeel der wereld, terwijl
de moedige door zijn daad onbewust de
aandaoht der wereld op zich vestigt en
haar eerbied afdwingt. Nog steeds heeft
de wereld bewondering voor het werk
van mannen met durf en de tobber, die
het oordeel der menschen vreest, kent de
grilligheden en omstandigheden der men
schen niet, die heden vergoeden wat zij
gisteren verguisden.
Vader te N. Uw groote neerslachtig
heid drukt natuurlijk op uw geheele ge
zin. Ga dus eerst tot zelfverbetering over,
alvorens gij anderen wilt veranderen.
Verzonden brieven: Denker te H., K. L.
te H„ V. te H„ M. J. te N.
Schilder: Da's me ook wat, daar ben
ik op mijn palet gaan zitten.
Tweede schilder: Da's niets, knip het
stuk uit je pantalon, zet het in een mooi
lijstje, zend het naar de eerste expositie,
en dan heb je een werk gemaakt, zoo als
niemand het je na zal doen.
wezig waren, was 'r met bekwamen spoed
een wijde kring gevormd en voor er
iemand nog aan dacht, sprong wild de
leerling in 't midden. Als een woedende
stier, de vuisten manoeuvreerend in 't
rond, was-ie voor „De Rotterdammer"
gaan staan, die gedwee aan den kant nog
te kijken stond. En zeer zeker zou deze
aan de dringende invitaties van den leer
ling: nou 'r is op te komen! nog geen
gevolg hebben kunnen geven, ware het
niet dat Ko het tekort aan moed wat aan
vulde, door met een formidabele duw in
den rug, „De Rotterdammer" in 't mid
den van den ring te stompen. En in de
onwaarachtige tuimeling welke deze daar
bij maakte, gaf „De Rotterdammer" zoo
waar nog de eerste klap.
Z'n eerste, maar ook z'n eenigste en
laatste.
Met zieke oogen, verbaasd en beangst,
merkte „De Rotterdammer" dat-ie warem
pel de eerste stomp nog geproduceerd
had en deze den leerling even deed wei
felen. Maar wanneer de laatste zag dat
z'n vijand geen verder kwaad in den zin
had, stormde hij als een brleschende leeuw
op z'n tegenstander los, sprong hoog tegen
hem op en teisterde diens kaak door een
koene slag.
„Dat was een klap van een daalder!"
Hartstochtelijk was het gejuich in des
leerlings kamp.
Van angst en ontzetting was „De Rot
terdammer" terzijde gesprongen en in z'n
vrees voor den tooriienden léerlmg, ver
baasd, verschrikt en ontzet, hingen z'n
holle oogen scheel ln hun cliepe kasaen.
Want ioo'n tik was tooh wel wat al te
wreed...'.
(.4