ff»? trffife MBasat-saaK saSs-wa "XjdlSlKS.t, dan ff Zonderlinge lotgevallen in het Dagelijksch leven UIT VLEGELJAREN VAN 'S LEVENS WIJSGEERIGEN KANT Tob Nooit Hoekje. j 362 (auteurs9re^t Decen>ber 1928. de balans. woonïfdïde zlkinml ls bet 8e' opmaken. Dan kanTthun bala™ •chter de ooren krabhL^n' udat 26 zich ^ezen, dat ze zich in u11 bet ka» ook •n daarna sriWn banden wrijven ie laten vallen en X£Lm fauteull trokken^K? n ?lepe kerf heeft ge- KenJSa? 1 JK0f00nplaat van het en hiL dat de vreugde-momenten «n t gebeurtenissen maar even S&.m.eer wti tonden Wl™ in onze herinneringen, dan zouden we ho langer hoe dieper daarin ™«£"ken' z0°' mimen we ™wel wonder- "otSinieT^OTcholen kunnen «Ijn, die volle dingen vewuu uitkomen. ddat hy ma* blikken naar da^ ^\h0™°n 6n die n°£ b°P°a kan> letS boven de kim kan uit- dat hem belangstelling kan inboe- 2* Yaaraan h« al zÜn geest- en w geven. öl? al!een ons n°g de herinnering .0,15» bej?in^ de levensvonk minder te gloeien, ze flakkert zoo nu en dan nog wat op, doch een forsche zucht en het vonkje is gedoofd. Laat de balans dus maar wat geflat teerd er uit zien. De intrede in het nieuwe jaaf zal ons des te gemakkelijker vallen. Twaal doffe slagen. •Natrillend door de lucht. ^aar strompelt stil een grijsaard heen, En 't is als klinkt een zucht. Hij gast zoo zacht, men merkt het niet, Want ieders blik zoekt 't kind', Dat frisch en vr ooi ijk binnentreedt En ieders hart reeds wint. Het Oude Jaar is afgereisd, Zijn arbeid is volbracht, Het Nieuwe Jaar, blij ingehaald. Ons hoopvol tegenlacht. Beloften brengt het, ja maar ook, Een taak, die moet gedaan, Voordat dit jaar na korten tijd, Weer van ons is gegaan. Dat elk Nieuwjaar ons verder vindt, Zóó gaan wij t tegemoet, Met vromen zin en vroolijk hart. En frisschen, blijden moed. door K. SMELEK. vu nader onderzoek bleken Inderdaad, bij eheel onjuist te Rust's tlworieta waarvan nu was zijn. Althans bet ^P,dat het dé, ónze komen vast zich het ge- schoener was, ver masten, een boeg, lukkige bez waarvoor 4 k aan kennis omtrent steven" bij «^'Sen, op gezag van meerdere boegbenai^nK bleken Kust EaflfI^S' alhoewel niet in den do „touwladder^ ha<Meri voorge- steld, aUround-zeeman vwr Rust's naam was het aan hem, den goed &eve^$L-!, inlichtingen omtrent vrienden vpnJ versohaffen. het vaartuig J® gnoet wandelde ht) Met onbetaaiba en daar verkla- het dek WfjS aanduidende. Opraer- rende ben „h? kennis omtrent schip kellik snel was dln D kluiverboom Jn Svigatje ^ffiokhout", terwijl betitelde hij a^f l"bciden maar als gaf- xeilboom Wijzende op den fel weiden bot dat die van het roer was, *e' Uaar wgenbhk echter Krukken SL>iegei onderstelde. Dat onder den *«*^ve?klaarde Nick, maar was dan waar het roer mee dit was Mithohtts hfj nader toe. twn boord g -uèus" weer niet met he® Wat o11 1 In een der noordelijke landen van Eu ropa woonde een bemiddeld dokter, be kend oogenspecialiteit. Die man gaf op een goeden dag zijn vermogen, dat op minstens 16 ton werd geschat, weg aan de armen en stelde zijn wetenschap in dienst van een welbeken de organisatie. In Nederlandsch-Indlë, en speciaal op Java, werd hem een arbeidsveld aange wezen, waar hij voor luttel loon zich wijdt aan zijn werk. Nu weet men, dat buiten!andsche zen delingenartsen (de bepaling is thans op geheven!) zich bij hun vestiging in Indië te Batavia hadden te onderwerpen aan een onderzoek naar hun kennis (overleg ging hunner papieren en „bullen" was natuurlijk mede veredsch'te) door een daarmee belaste commissie van militaire geneesheeren. Deze hadden gehoord1 van den aan staanden werkkring van den examinan dus (die géén Hollander is eil dus wel wat met de taal haspelde) en men poogde hem eens goed te koejeneeren. Dat begon het slachtoffer al heel gauw te vervelen en hij' eischte, zich beroepen de op een desbetreffende bepaling dat onmiddellijk de hoogste militaire genees kundige autoriteit ter plaatse aanwezig, zou worden geroepen, om bij het „exa- eens was, die meende dat het roer er ook wel mee in middenstand werd gehouden. Uit de botsing der meeningen kwam ook hier de waarheid naar voren, bij monde van Woest, die uit de discussie oonolu- deerde dat de helmstok dus niet het roer was, doch „de boom, aangebracht op het roer, om dat in alle gewensohte standen te kunnen plaatsen". De definitie wekte aller bewondering. „Te draaien," trachtte Rust alsnog zijn geschikt prestige te heroveren, „Te douw©" defineerde „kleine Beuseman" ontstellend nauwkeurig. „Te wentelen" verklaarde Ko, die aan een) schroef dacht. ,Te drèaien" maakte Rust met na druk verdere discussie overbodig, zoodat meerdere tegenspraak achterwege bleef en hij' zijn verdere uiteenzettingen kon vervolgen. Van het roefr naar het kompas is maar een stap en hier gaf Rust weder van zijn uitgebreide zeemanskenmis 'blijk, door te vertellen dat dit „altijd naar het Noorden '"'31 aar als je nou om de Zuid stoomt?" 'zeemande van Krukken een weinig sceptisch ten opzichte van Rust's toe- ^Of' westbound?" navigeerde „kleine BeiMem om d0 oost?" infor- merde Damman als een bevaren zeerob. Maar Rust, over alle hindermsjes weg- loopende, verklaarde heel nuchter, dat je dan Zuidelijk, Westelijk of Oostelyk men" tegenwoordig te zijn. Deze kwam, en nu ontspon zich het volgende gesprek: Examinandus (wijzende .op studiewer ken in de kasten langs den wand): „Zijn dat studiewerken op medisch gebied en worden die geregeld door u gebruikt?" De militaire autoriteit (lichtelijk ver wonderd): „Ja, zeker, ze wenden geregeld door ons geraadpleegd, maar. Examinandus: ,',En dat rijtje (boeken daar, ik meen over oogheelkunde, ia t niet? Wordt dat ook door u geraad pleegd?" Militaire autoriteit: „Dat is het bekende wvrk van den oogenspecialiteit dr. W. Examinandus: „Nu, die dr. W. ben ik, en nu verzoek ik u die kwajongens daar, die mij raadplegen als ze 't zelf niet we ten, en me nu trachten te examineeren op een wijze zooals men geen collega en allerminst een meerdere examineert, te gebiedlen aan hun kinderachtig spel een eind te maken." Tableau! B. GROEL Zooals de rozenknop groeit, groeit ook onze geest Er is oneindig veel, dat ons in den vroeg- zomertijd in verrukking brengt en waarvan we met al' onze zintuigen genieten; maar er is ook een stil proces aan het werk, dat we niet met onze zintuigen kunnen waarnemen en dat zich desniettegenstaande als hoofd indruk aan ons opdringt: het proces van den groei. Er is groei in de bloemen en in de heesters van onzen tuin, groei in de jonge vogels, in de kuikens, in de pasgeboren lammeren en veulens in de weide; we leven in een atmosfeer van groei. En de geluk kige jonge moeder, die, te midden van die wassende weelde, haar kindje in de armen mag dragen, haar voorzeker zal het hoopvol in de ooren klinken. Het doet haar blikken in een wijd geopend verschiet, dat haar verbeelding met de schoonste kleuren kan verven. We zijn niet verwonderd over de groei kracht die we overal waarnemen, we ver trouwen zonder voorbehoud op dat stille voorwaarts gaan, omdat we nog nimmer hebben ondervonden dat het ons in den steek heeft gelaten zoolang wij- er van onzen kant in konden slagen iie baan te effenen en de voorwaarden te vervullen, waaronder het gedijen kan. Maar we geven er ons wel licht te zelden rekenschap van dat we hier mede ook aan de grens van onze mapbt zijn gekomen en dat het geheimzinnig gebeuren zelf buiten onze medewerking geschiedt. De molenaar weet de wieken van zijn molen naar den wind te draaien, de zeeman hijsch-t de zeilen- van zijn vaartuig omhoog, opdat de bries ze doet zwellen. Geen van beiden .vermogen ze echter de zwoele matheid van den dampkring te verbreken, wanneer bet hun- -lusten zou de pinden tot zich -te roepen- Zoo ook kan de mensch niet één ei-, niet één duim -tot zijn- lengte toedoen. De eigen lijke groeikracht gaat -buiten- ons om; wij zegenen haar, hoewel ze niet van een ele ment van weemoed is ontbloot. De knop is vaak schooner dan de roos na baar ontlui ken-; de man beantwoordt niet altijd aan de beloften van het kind. Toch hoe zou het zijn indien de knop zich nimmer tot roos ontplooide, indien -de bede in vervulling k-on gaan door menige móeder in -een oogenblik van verrukking geslaakt: „Ach, dat mijn kin-d altijd kind blevel" Geheimzinniger nog en onnaspeurlijker doet de geestelijke groei zijn werk; ook daar kunnen we slechts de resultaten aan schouwen. Wij- kunnen ook daar niet an ders dan bouwstoffen aandragen, beletselen uit den weg ruimen, gunstige voorwaarden scheppen, bovenal zorgen dat we ons in de goede richting bewegen. Het eeuwige werk geschied-t zonder dat wij- het weten, zelfs in den -nacht en in stilte, en het zijn on zichtbare handen, die de wijzers van ons uu-rwerk verzet-ten. Zijin ze echter verzet, dan zijn de ken-teekenen onmiskenbaar: wat ons vroeger duister scheen wordt plotseling moest sturen. echter, zeer ten genoege van Rust, wien een tweede aderlating van zijn gezag be gon te dreigen, achterwege bleef, doordat Ko, hangende aan de davit van de soheepsboot, met zijn voeten onzeker op de doften, plotseling schreeuwde: „Boys! Boys! In de booten!" „In de booten," welk een storm van gedachten aan heroïsche reddingen en moedige zeemansdad-en wekte het bij ons, zeelieden, op! Geen sloepenrol, op welk schip ook, zal ooit met meer enthou siasme en dienstijver zijn uitgevoerd, ais deze welke nu volgde. ,Jh no time" hing Damman aan de tweede davit en schreeuwde, beter thuis in zijn Engelach dan bij zijn kennismaking met den En- gelschen leeraar: „Take that rope, take that rope, boy!" „O yes!" brulde d)e toegeschoten Rot terdammer, als was-1 aan 't menschen- redden op den Oceaan terug en als een wildeman begon hij de halende part van de talie te 'trekken. Wat echter weinig hielp, doordat, in zijn al te grooten dienstijver, de Rotterdammer vergat den looper los van den kikker aan den davit te maken. Gretig greep Rust deze nooit meer weerkeerende gelegenheid om zijn gezag weer steviger te vestigen aan, door luid te schreeuwen dat de Rotterdammer eerst „dat end om dien kikker vandaan moest gooien". Deze, denkeinde aan de Kralingsch-e plas e.d., begreep geen lor van „die kik ker". „That rope, om dien kikker", combineerde -Damriian zijn Engelsoh en jtorVh mrvp-f Aor-cffc won Vfo, Uööl BUULOU» m T't 'Sj J „moet eerst los" maakte nog rist veel lichter, wat ons onmogelijk voorkwam blijkt bereikbaar. Ons inzicht in toestanden en personen wordt verhelderd, we zien onzen weg klaarder vóór ons. Die ondervinding, dat begrijpen ls zaligheid- Hebben we da-t eenmaal mogen ervaren, dan wenschen. we niet anders dan voort te gaan. We weten het: die weg is de eeuwige weg, waarlangs terugkeeren onmogelijk is, maar die ons voert -tot immer hooger, rijker vreugde. i Ook die vreugde heeft echter haar scha duwzijde. Met het helderder inzicht komt ook het besef van onze dwalingen, de erger nis over wat we in het licht van- heden anders zouden willen doen. We waren wel licht -te goeder trouw, -maar toch dat we wijzer geweest waren- Die ergernis veroor zaakt smart. Toch mag ze geen worm zijn-, die aan onze ziel blijtf-t knagen. We moe-ten er 'op voorbereid' zijn dat ze zich steeds zal herhalen. Het kan niet anders, immers zij is in- zich zelve het sprekendst bewijs voor onzen vooruitgang. Neem ons dan, o geestelijke groei-tracht, in uw onzichtbare armen en draag ons ver der, altijd verder, mits het in de goede richting zij! Het is bekend, dat de reuk van bepaal de planten, zoo b.v. van valeriaan en krui zemunt, een groote aantrekkingskracht bezit voor katten. Heel bijzonder ech ter werkt de uit China afkomstige slin gerplant Actinidia polygama, die onder de meest zeldzame planten van onze broei kassen behoort, op de katten, die niet al leen de kleine twijgjes, maar ook de groote houtachtige stengeldeelen opeten en zelfs de wortels uitgraven, stuk krab ben en in stukken scheuren, zoodat iedere plant door een eigen afsluiting van gaas tegen de woede der katten beschermd moet worden. De voerman zag het jongsken staan, Zoo vaak hij wederkwam, En met zijn paarden in „De Zwaan" Een korten rusttijd nam, Dan stond het knaapje stil en strak Maar met een tint'lend oog Te turen langs den haverbak, Te turen naar omhoog. Dan zag het, langs den breeden kop En 't zware, lompe tuig, Vol eerbied naar den viervoet op, Wiens manen, ruw en ruig, Als slangen golfden om den nek, En dacht het vol ontzag: „Hoe toch het ijzer in den bek Zoo'n dier bedwingen mag!" En als de voerman nader kwanl En dit was soms 't geval De paarden bij de teugels nam En wegbracht naar den stal. Dan sprong het knaapje ijlings toe, En met een blijden greep, Zag hij zich, ais een vorst te moe, Bezitter van de zweep. Maar verder, dan de zware zwesp, Die als hij klappen wou, Haast 't vel hem van de vingers kneep. Bracht hem zjjn stille trouw! Straks kwam de voerman weer terug En tilde 't kind bedaard, Heel boven op den breeden rug, Van 't sterke makke paard. Het jongske gierde 't uit van pret, En riep: „Hoezee! Hoezee! Zoo'n levend paard, dat lijkt me net! De voerman lachte mee, En langzaam leidde hij het spas Een poosje -heen en weer, En lachte met den kleinen man, Die steeds riep: „Toe nog meer!" Hij dacht toen aan zijn eigen jeugd En aan dien schoonen dag, Toen d'oude vader tot zijn vreugd Voor 't eerst hem rijden zag; En, dankend aan dien kindertijd, Riep thans de voerman luid: „Wees blij maar, nog van zorg bevrijd; Wellicht is 't later uit!" J t Deze, vreezend© zich- wederom geen zeeman waardig te kunnen- toonen, rukte zoo mogelijk nog krachtiger aan het talie-eind!, verklaarde met respectabel stemgeluid, „Yes, I know" wachtte, hopende dat één of andere goede genius hem voor zou zijn met dat „end van dien kikker te gooien" op de dingen die komen zouden. Rust, bij zooveel domheid, schudde moedeloos het hoofd. Ko schuimbekte. Billy informeerde of-I „nou met zulke broekkies over don Oceaan moest". Damman, met verwilderden blik, wees steeds weer in de richting van den kik ker, terwijl „de neus", onder die verkla ring dat „als het dan tooh moest", hij „wel even op zou fiksen," zijn boeg in des Rotterdammer's zijde ziette en hem weinig zachtzinnig, het touw uit handen nam. „Nou allemaal een rukkle, boys!" ad viseerde Ko, een beetje milder gestemd. „Halen gelijk" nam Damman, staan de achter het roer, het oomm'ando. „De neus" voor „de Rotterdammer" geheel aan bet eind van het touw, trok ken als bezetenon. „A-hi-eeea.Trek er aan!" ad viseerde, al trekkend, de neus dringend. „O, hi-oü Nog een pul1" brulde Billy, als had-ie windkracht 10 te over schreeuwen. Damman, ais commandant staand© ach. ter in de boor—zonder zdoh aan iets vast te hofs U{j¥ op de heen te blijven. Als een jong \usch die leert vliegen, balanceert hi*»' zijn arman liwks en rechts om zkr Wien velen vreezen, die heeft velen te vreezen! Het is heel gemakkelijk om in de wereld een mensoh te zijn, die door velen, zooal niet gevreesd dan tooh stellig ook niet bemind wordt. Wie steeds zijn eigen weg wil gaan, zonder rekening te houden met de belangen en verlangens van an deren, wie nimmer de gevoeligheden van zijn mede-menschen ontziet en slechts doet wat hijzelf verkiest, zal al heel gauw iemand zijn, die weinig getapt ls. Dege nen, die met hem te maken hebben, om dat zij ln een of ander opzicht in een af hankelijkheidsverhouding tot hem staan, zullen zich naar zijn wenschen en invallen gedragen en zich er aan onderwerpen, om dat zij niet anders kunnen. Maar men- sohen, die buiten den kring van zijn zeg genschap liggen, zullen alras niets met hem te doen willen hebben, of hem alleen die uiterlijke hoffelijkheid betoonen, <1 -o in het maatschappelijk verkeer nu een maal, vaak noodzakelijk is, doch wa° bij het hart zwijgt. Nu zijn er lieden, 1 in een dergelijke geisoleerde positie v behagen scheppen (of zichzelf althans w maken, dat zij dit doen) en er juist op 1 zijn de hiervoren geschetste eigenscha nog meer ln het oog te doen springt Maar: wie staat, zie toe, dat hij niet Want als dergelijke menschen ee eens in moeilijkheden geraken en hun nood! graag 't welwillend© woord z den hooren, dat zijzelf nimmer tot an< ren spraken, dan zullen zij als een angB wekkend iets de leegte gevoelen, die zij kunstmatig om zich heen hebben gescha pen. Op den duur hebben alle menschen elkaar toch noodig, al schijnt het den mensch in zijn hoogmoed wel eens anders. Daarom is het goed zijn leven zoodanig in te riohten, dat er niet velen zijn, die wij behoeven te vreezen. Want de vijanden slapen niet en wachten op de ure der ver gelding. Vooral de vijanden, die wij door ons eigen gedrag tegen ons in het har nas hebben gejaagd'. Winkelier te H. Hoewel wij toegeven, dat uw omstandigheden moeilijk zijn, moe ten wij u toch waarschuwen voor de ma nier, waarop u de zaak bekijkt. Gij wilt om de gevaren heenzeilen en brengt zoodoende, de zaak niet in het reine. Dan blijft u ln de sleur van moei lijkheden en zorgen en komt er nimmer geheel boven uit. Beter is het de zaak di rect met kracht aan te vatten; uzelf mid den in de moeilijkheden te plaatsen, waar door gij ze van alle kanten kunt bezien. Bedenk steeds, dat de brandnetel hem steekt, die er even voorzichtig aankomt Samengevat geven wij u dus dezen raad: Bezie de zaak van alle kanten en neem na rijp beraad een kloek besluit. Aan dat besluit houdt gij vast en handelt daar naar. Strijdende neemt gij in kracht toe, zoodat ook hier geldt, het eerste begin is het moeilijkst. Zoo noodig willen wij u gaarne ook ln bijzonderheden nog van dienst zijn. Verzonden brieven: G. te H.; v. te H.; Mevr. D. te H.; P, te N, Voor de lezers van ons blad geeft onze psychologische medewerker Dr. Jos. de Cock, van Merlenstraat 120, 's-Graven- hage gratis zielkundige adviezen, o.m. over de wijze waarop zij hun geest kun nen verfrisschen en hun wilskracht en energie kunnen versterken. De vragen worden geregeld ln dit blad behandeld. Mochten de beantwoordingen te uitvoerig worden dan dirsot schrifte lijk aan de aanvragers. Een man met een hoofdwond kwam bij den dokter. Hoe is dat gebeurd? Mijn vrouw gooide met een steen en raakte me, antwoordde de patiënt. Nou, het is de eerste keer, dat ik hoor dat een vrouw raakte waar ze op mikte. Maar ze mikte niet op mij, dokter. Ze wilde den steen gooien naar den haan in het tuintje aan den overkant, ik stond achter haar. „O, hi-©o!ü" schreeuwt ,4* öwuf met een nijdlgen ruk. „To blocks. Stop li* •ommandeerl Damman. „Nou langzaam buitenboord draaien, mannen" beveelt Damman. „Kleine Beuseman" en „de Rotterdammer" du wen met inspanning van alle krachten bet achterdeel der boot buitenboord. Damman staat als een bevaren zeerob nog steeds rechtop te doften. „Nou het neusje buitenboord" scihreeuwt-i luid. De davit draaide als gesmeerd. „Langzaam vieren!!" Damman kijkt zegevierend rond en waant zich op de brug van de „Rotter dam". „Een beetje harder hè?I" Vrij langzaam daalde de boot langs hst schip. Damman is overgelukkig. Met stralend oog commandeert hij 'te pas en te onpam „Je torn maar los, neus!" „Gelijk vieren!" „Je torn los, neus!!" schreeuwt-1 ten tweeden keere, overbodig luid. „Je bent gek mam" was de neus van andere meening. „Ik zeg je, je torn lost Ben. jij schipper of ik?" informeerde Damman, niet weinig geraakt, t De neus herhaalde zijn verklaring. „Mot ik even bij je komme?" meen de Damman zijn commando meer kracht bij fe zetten. Kikker, een stevig T-vormig kruk de davit, of je Aangebracht plaaDten waas op die maakt moei nacht Aen ge- inst In ïveling 'jenscht egun- voor- n- •J 1, 1 J# e •Y in n- 8 r vast gemankt me (Wordt vwo&t). yp*-v ©te, 82 RECHTEN VOORBEHQUnp^ gela^ °P Plaat hebben «SS Een zuivere balans te maken blijft dan ook een buitengewoon moeilijk werk en vandaar dan ook vermoedelijk bet ver schijnsel, dat velen zich die moeite maar besparen en slechts de toekomst ln het vi ller houden, terwijl ze het verleden als een vaag schijnsel achter zich trachten te voelen, dat nauwelijks een schaduw werpt voor hun voeten. l och kan het goed zijn, dat alles nog even de revue voor het geestoog passeert en als we er ons op instellen te traohten het blijde en het vreugdevolle het sterkst te zien, dan kunnen we er groot voordeel van hebben en treden opgewekter het nieuwe jaar ln. Maar als we er op Ingesteld zijn het smartelijke en zorgvolle in hoofdzaak te ilen dan wordt de rimpel in ons hart en op ons voorhoofd, die daar eens getrok ken werd, nog weer wat dieper gegroefd en dan zijn we geneigd bij die smartelijke oogenbllkken lang te blijven stilstaan, loodat het ls alsof we geen schrede ver der kunnen gaan. En toch moeten we voort, want het leven dringt ons op; krachtig voelen we den druk In den rug en soms, ondanks ons Innerlijk zelf, wordt ons oog gericht nsar de toekomst, die gereed staat met aan ons zijn eischen te stellen en ons op- eischt met geheel onze werkkracht en met geheel ons geestesleven. En dat is het verblijdende. Dat houdt ons veerkrachtig en dat houdt ons geest krachtig. Men spreekt van: het heilige moeten. Hij, die wel eens ln den put heeft gezeten, weet dat dat heilige moeten voor zijn leven Inderdaad van een grootsche be- teekenis is. Hij ervaart, dat dat heilige moeten voor hem de groote stuwende kracht is, die hem er weer boven op tilt en hem heft tot het niveau, waarop hij weer in staat is al zijn krachten te geven en de durf ln zich voelt groeien om met TOllt geeatkracht de toekom,! tegemoet ^Een* terugblik "werpwTgoed, doch niet ^VuSdtS^die nog in het sta- Robinson. OUD EN NIEUW. XL Torn tooÜB w# Hiermede was HEERLIJK GEWROKEN. De examen-candidaat, Wat vrij duldelilï TOI m W5ln|),nden Kr,a«dattm« B. AANTREKKELIJKE PLANTEN. KINDERVREUGDE. Wien velen vreezen, die velen te vreezen. - Onde zegswtjji Dï. STOS DE GOCX op 1 touw vast r-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1928 | | pagina 7