0U0 ROEST
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
UIT VLEGELJAREN
ZonderlingeHlotgevallen
in het Dagelijksch leven
Hl
van Zaterdag 19 Januari 1929.
365. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN).
EEN STERK VOORBEELD VAN
VERSTROOIDHEID.
„Professor Branens".
De Brancas was chevalier-d'honneur
van de Koningin-Moeder en toen hij be
merkte dat zijn voortdurende verstrooid
heid de lachlust van den koning opwekte,
gaf hij zich er geheel aan over, zoodat hij
een zekere bekendheid verkreeg, die hij
langs een anderen weg niet kon verkrij
gen.
Op zekeren dag sloeg het rijtuigje van
den graaf de Brancas om, zoodot hij in
een droge sloot terecht kwam. In plaats
van te trachten zich er uit te werken,
ging hij recht op zijn gemak liggen, en
vroeg aan degenen die hem te hulp snel
den, wat zij daar deden, en wat zij ver
langden. Al de glazen waren gebroken
en ook zijn hoofd zou verbrijzeld zijn
geweest, wanneer hij niet meer geluk dan
wijsheid had gehad. Dit geheelo avontuur
bracht niet do minste verandering te
weeg in zijn droomerigheld.
„Ik deelde hem hedenochtend mede",
zoo schrijft Mevrouw de Sóvignó, dat hij
met zijn rijtuig omgevallen was, dat het
weinig had gescheeld of hij had zijn hals
gebroken, dat hij do eenigo te Parijs was
die van dit voorval onkundig scheen te
zijn, en dat ik niet nalaten kon hem daar
over mijn ongerustheid te betuigen. Ik
verwacht nog altijd zijn antwoord".
Zooals gezegd, was do Graaf do Bran
cas chevalier-d'honneur van de Koningin-
Moeder (Anna van Oostenrijk). Op zeke
ren, dag, dat hij zich met de vorstin in de
kerk bevond, vergat de Brancas dat hij
zich met de vorstin in de kerk bevond,
en dat deze voor hem geknield lag, cn
daar de Koningin een nog al gewelfdon
rug had, herkende hij haar niet en ver
beeldde hij zich dat hij een bidstoel voor
zich had. Hij boog zich over de Koningin
neder en ging met de ellebogen op haar
schouders liggen. Men begrijpt dat de
vorstin verwonderd was over deze onge
hoorde vrijpostigheid, en dat de omstan
ders moeite hadden om niet in lachen uit
te barsten.
De graaf de Brancas was smoorlijk ver
liefd op zijn bruid. Op den dag van zijn
huwelijk nam hij een bad, zoo als hij ge
woon was, en begaf zich daarna te bed.
Zijn kamerdienaar vroeg hem: „Wat is de
reden, mijnheer, dat ge nog slaapt, en dat
e u niet naar mevrouw uw echtgenoote
egeeft?" „Dat had ik vergoten", was
het antwoord en de Brancas stond op cn
ging naar zijn vrouw, die hem reeds
sedert geruimen tijd wachtte.
Op zekeren dag zat de graaf de Bram
cas bij don haard te lezen toen de min
binnen kwam en hem zijn kindje bracht.
Hij legde zijn boek neer, nam het kindje
in zijn armen en liefkoosde het. Eens
klaps werd hem hot bezoek aangekondigd
van een aanzienlijk man. Dat bericht deed
hem vergeten wat hij in de handen had,
en in zijn verstrooidheid wierp hij het
kind op tafel, alsof het een boek was.
Do hertog de la Rochefoucauld ont
moette eens don graaf de Brancas op de
straat, en trad op hem toe met het dpel om
hom aan te spreken. „God zegone u,
arme man", zei de Brancas. Rochefoucauld
glimlachte en wilde iets antwoorden, maar
zijn vriend werd driftig en riep hem op
barschen toon toe: „Is het niet voldoende,
dat ik u reeds eenmaal zeide dat ik niets
voor u heb? Moeten zulke luie bedelaars,
als gij, iemand verhinderen met rust op
straat te loopen?"
De hertog schaterde net uit van het
lachen, en de Brancas, hierdoor tot de
werkelijkheid gebracht, herkende met de
grootste verbazing zijn vriend in den
man, dien hij voor een bedelaar had aan
gezien.
B.
door
K. SMELIK.
Van alle zijden kwamen de vriendin
netjes en vriendjes aanloopen. De tijd
drong tot spoed. Om twee uur moesten we
in de stoomwerkplaats present zijn. Ech
ter, al wie er opdaagde, Jo en Marie niet.
Zonder welk tweetal het nu eenmaal niet
ging. „De neus" zocht en zocht, keek
rond zag niets. Tot Ko, hen ontwarende,
schreeuwde: „Daar staan ze. Op den hoek.
Met Woest, waarachtig", 't Was zoo. Hef
tig gasticuleorend stond Woest aan do
dames iets te vertellen. Hoe hij zoo plot
seling met hen had kennis gemaakt?
't Was ons een raadsel, maar 't was zoo.
En dat die kennismaking tot genoegen
van beide partijen had plaats gehad, was
duidelijk merkbaar. De beide bekoorlijk
heden stonden in ademlooze spanning
naar hem, die ruim twee maal zoo lang
was als zij, te luisteren en aan te zien.
Nu was Woest iemand welke men bij eer
ste kennismaking meer aandacht schenkt
dan de gemiddelde mensch. Woest was
b.v. wel nog een hoofd langer dan lange
Rust, had zuiver oranje haar welk scherp
afstak bij zijn zwart fluweelen sombrero,
een fraai regelmatig gelaat, droeg een
lange wijde mantel, open, een donkerrood
fantasievest met groene knoopen, een
slap boord en das „los van alles", korte
pantalon met sportkousen en bruine
echoenen. Een artistieke verschijning, ge
paard aan een anarchistische natuur, wars
van alle discipline en dwang, in die mate
dat in den loop der maanden de toegang
tot de ambachtsschool hem verder was
•ataegd en hij enkel de lessen aan de
T
ER IN GELOOPEN.
Do „ochto" Titiann.
L. een beroemd expert in schilderijen to
Parijs, wilde zekeren markies mot alle
geweld een Titiaan laten koopen.
„Ik bon er niet van gediend," zei do
markies. „Het is eon kopy."
„Ik verzeker u, mijnheer, dat het een
echte is. Zine maar naar de handteeke
ning."
„Men maakt tegenwoordig de handteó-
kening wel eens na."
„Deze is het niet."
Na lang over en weer gepraat te heb
ben, eindigde de markies met toe te ge
ven cn zeide: „Welnu, het zij zoo, ik koop
uw oorspronkelijke schilderij, maar op eon
voorwaarde, namelijk dat gij ze inpakt en
up uw kosten naar mijn kasteel bij Bor
deaux zendt, waar ik ze denk te plaatsen,
„Zeer gaarne."
De markies schreef onmiddellijk aan
zijn rentmeester te Bordeaux: „Zoodra gij
een kist aan mijn adres ontvangt moet gij
ze mij, zonder een minuut te laten verloo-
pon, terugzenden."
Vervolgens ging hij naar een lijsten
maker en zocht daar een lijst uit, die voor
de schilderij paste.
Veertien of twintig dagen later liet hij
%en heer L. vragen of hij eens bij hem
wilde komen en zeide tot hem:
„Mijnheer, ik heb mij over u te bekla
gen. Ik krjjg daar juist een brief uit Bor
deaux. Mijn schilderij is nog niet aange
komen. Wat beteek ent dat? Hebt ge ze
nog niet verzonden."
Er was destijds nog geen spoorweg van
Parijs naar Bordeaux. De heer L. trok
vreeselijk tekeer tegen het langzame rij
den der diligences en de traagheid der
expeditie-kantoren, en zwoer dat hij den
Titiaan denzelfden dag, waarop hij hem
verkocht had, had verzonden.
„Blijft gij nog altijd volhouden," vroeg
de markies, „dat hot een echto Titiann in?
„Natuurlijk!"
„Welnu, ik zal u het tegondeol bewij
zen, want do echte hangt bij mij in de
groote zaal; gisteren heb ik ze btJ toe
val ergens gevonden on gekocht om u te
kunnen logenstraffen."
En de markies bracht den ongelukklgon
L .voor zijn eigen schilderij, die van Bor
deaux was teruggekomen en na wat op
gepoetst en vernist te zijn, in een prach
tige lijst geplaatst was.
„Ziedaar, het orglneel."
„DatI" riep de koopman uit. „Dat!"
herhaalde hij, na het doek goed te hob-
ben bekeken met eon vergrootglas. „Dat
is een kopy, en nog wel oen slechte...."
B.
JANUARI IN 1929.
In oen Dultsch tijdschrift vindon wij
ren reeks weervoorspellingen voor 1929.
Wij vonden het aardig die voor onze
l'ezers te vertalen on zullen er clko maand
een afdrukken. Die van Januuri volgo
hier. Men kan nu zelf vergelijken wat
er van uitkomt. Aan do genoemde datums
moet men niet al te Btreng willen vast
houden. Ook bedenke men, dat deze voor
spellingen natuurlijk niet speciaal voor
ons land zijn gemaakt.
Allereerst moet worden gezegd, dat op
een uitgesproken mild'en winter niet ge
rekend moet worden. Ongeveer in het
midden der maand zal de winter het mid
den houden tusschen mild en streng;
vriesdagen komen weinig voor (dit is aar
dig goed uitgekomen, red1. Held. Crt.)
Januari als de eerste maand' des
jaars levert drie verschillende weerpe-
riodea op, die tamelijk gelijkmatig ver
in ld zijn over do drie decaden der
maand. Het eersto ibrcngt hij matige tem
peratuur sneeuw, gedeeltelijk regen, e<n
tusschen 5 en 8 Januari dio vorming van
oen krachtig stormioomtrum. Na deze
Stormen ontstaat een mildere (tempera
tuur, die veraoheidiene diagen aanhoudt on
aan Januari het karakter van een milde
wintermaand verleent. De twoedo decade
blijft; van belangrijke storingen vrijwel
verschoond en levert dientengevolge over
wegend' fraai weer op, niet bier en daar
wellicht sneeuw. In d'o laatste decade ko
men wederom, storingen, dia zich kon-
baar maken door regens en sterken
sneeuwval. Maar ooic li Ier ig het weer
mam- droog dan nat. behalve omstreeks
de krltjkie dagen van 26 on 80 Januari..
Alles tezamen is Januari een aange
name wintermaand, meer droog dan voch
tig, met stormen in heit ibegin on het
einde. Ook zijn dan nog verschillende
aardstootcn to verwachten. Voor do (sport
liefhebbers brengt de maand te weinig
sneeuw, die Overigens het meest in het
begin en bot einde der maand' zal' vallen.
zeevaartschool imaar volgde. Tenminste
voorzoover zijn verdere bezigheden, als
daar waren: slapfen, sigaretjes rooken,
oud-Friesche liedjes zingen en spelen,
schilderen en dansen, hem zulks toelie
ten. Zoodoende was Woest, wanneer wij
ons 's middags te Middelburg bevonden,
steeds te Vlissingen bij zijn onderscheide
ne kennisjes en had hij van te voren niet
naar het bezit van Jo mede kunnen din
gen. Niet echter dezen middag., want ge
trokken door de eigenaardige bekoi'ing
van zoo'n Middolburgschen marktdag, had
hij zich reeds een tram vroeger naar Mid
delburg begeven om bovendien „studies
te maken". Wat hem dan ook vrijwel ge
lukt was, want de sprakeloosheid waar
mede onze beide diva's hem aanstaarden
was werkelijk een studie waard. Maar
meer nog het gezicht van „den neus" toen
hij zijn lief ontwaardde. Jaloezie en' woe
de, verbazing en angst spiegelden zich er
op af.
„Je mag wel op je vrouw passen, neus",
raadde Ko welwillend!.
„Die Woest is voor alles in staat", licht
te de Rotterdammer bescheiden in.
Dergelijke uitlatingen vermeerderden
nog meer de onrust van onzen neus. Ge
agiteerd stapte hij op het drietal af. Met
buitengewone minzaamheid echter ont
wapende Woest zijn tegenstander en stel
de voor gezamenlijk den weg naar school
in te slaan, waarna hij de dames weer
terug zou leiden; zulks „in verband met
den rumceriigen toestand op straat." „De
neus" was sprakeloos, temeer nog daar
zijn dame het als vanzelfsprekend scheen
te beschouwen en hem verdèr vrijwel als
quantité négligeable scheen te willen be
handelen. Verslagen en ontwapend, be
spot door zijn vrienden, verontachtzaamd
door haar, voor een uur nog vol minne
HET IDEAAL VAN VROUWELIJKE
SCHOONHEID.
Spiegeltje, spiegeltje aan den wand
Wie is het schoonste van 't land.
Smaken verschillen on het zou wel te
verwonderen zijn, zoo dit verschil van
smaak niet bestond ten aanzien van het
uiterlijk voorkomen der menschen, hun
lichaamsschoon. Vergelijken wij maar
eens het ideaal van vrouwelijke schoon
heid bij onderscheidene volkeren. Laat
ons beginnen met do Ilottentotscho schoo-
ne. Zij heeft kleine smalle oogen, eon
grooten mond met dikke lippen on een
breeden neus niet opengesporde neus
gaten, zij verft het gansche lichaam, tot
verhooging harer bekoorlijkheden, met
roode en zwarte vakken, ovenals een
schaakbord, of wel geeft het do kleur
van dorre bladeren. Heur haar moet zoo
hard zijn als een borstel en de wangbeen
deren moeten zoover vooruitsteken, dat
zij met de kin een geüjkzijdlgen driehoek
vormen zoo verlangen het de Hotten-
totten.
Bi] de oude Perzen was een arendsneue
een eerste verelsohte om op den titel van
schoonheid en een vorstelijke kroon aan
spraak te kunnen maken; op Sumatra
daarentegen perst de moeder den neua
harer dochters zeer zorgvuldig plat.
Bi] sommige Noord-Amerlkaansche
wilden worden de schedels dor pasgebo
ren kindoren, vooral der meisjes zorg
vuldig neergedrukt, opdat zi] "Vlak en
breed zullen worden. De hedendoagBohe
Perzische vrouwen beschilderen haar uan-
gezicht met verschillondo figuren en
vooral met een zwarten kring rondom do
oogen, teneinde het vuur harer blikken
meer te doen uitkomen. Zi] hebben een
sterkon afkeer van rood haar terwijl de
Turken vurigo bewonderaars zijn vbh vos-
roode odalisken.
De Arabisohe vrouwen verven haar vin-
gors en teenen rood, haar wenkbrauwen
zwart en haar lippen blauw. Die van Ja
pan vergulden haar tanden -en ln Indië
verft men ze rood. Op het schiereiland Gu-
zerat moeten de tanden zwart geverfd zijn
om voor schoon door te gaan. In Groen
land verven zich de vrouwen blauw en
geel, en tatoëeren zioh door middel van
een draad, die zij in roet laten weeken
en dan met een naald door de huid rij
gen. De Hindoes smeren zich bij hooge
gelegenheden in met een mengsel van
saffraan, kurkuma en vet. Op bijna alle
eilanden van den Indischen Archipel ta
toëeren zioh de mannen zoowel als de
vrouwen een menigto figuren op allo
lichaamsdeelen, tot zelfs op de tong toe
De Nieuw-Hollanders maken zich met
schalpon diepe wonden, die zij een tijd
lang open houden, teneinde zware lit-
teekens te krijgen, die voor een groot
sieraad gelden. Een andore verminking,
bij dit volk bestaat daarin, dat zij hun
kinderen wanneer zi] nog kiein zijn, den
linker pink bi) hot twoedo lid afkappen.
Op Nieuw-Gulnoa wordt de neus door
boord on eon stuk hout of been er door-
boon gestoken. Op do Noord-Westelilkc
kust van Amerika maakt men zioh een
twee oonthneter lange snede in hot onder
lijf on stookt daar een houtje in. Op de
kust van Guinea worden de lippen met
doornen doorboord, zóó dat het dikke ein
de zich in den mond bevindt en do puntjes
op do kin hangen.
In China golden eon groote omvang en
een vuil-gelo kleur en kleine oogen voor
zeer schoon, terwijl de wenkbrauwen lang
on dun moeten zijn, waarom de meisjes
er veel aan trekken. Maar de allergroot
ste schoonheid eener ühineesche ligt,
zooals bekend is, in haar voeten, die van
kindsbeen uf zoozeer door windsels
samengeperst wordon, dat ze bijna geheel
in hun groei worden gestuit. De vier kiel
ne teenen worden onder den voet geb>
gen, zoodat ze tegen de voetzool aan
groeien terwijl men daarentegen de na
gels der vingers zoo lang Iaat worden,
dat men ze door kleine bamboezen koker
tjes moet beschutten. De gewoonte der
voetverminking bi) de Cbineesche vrou
wen heeft zeker dezelfde oorzaak als haar
omsluiering, haar zorgvuldige bedekking
van het gehoole lichaam, do opsluiting in
afzonderlijke vrouwenvertrekken en meer
Oostersche gebruiken, namelijk in jaloezie
dor mannen. Dezen toch willon aan hun
vrouwen alle macht en gelegenheid be
nemen om door haar bevalligheid vreem
de oogen tot zich te trekken. Dat zij in
het gaan belemmerd worden en steeds
waggelen als kleine kinderen, strekt tot
vorhooging van haar aanzien; overal ln
het Oosten geldt die rust, het dolce far
uiente voor deftig; arbeid en beweging
zijn gemeen. Het is hekend dat de Wes
tersche ideaien in bijna geen onkel op
zicht met de Oostersche overeenstemmen.
voor hem, sukkelde hij met hen voort.
Woest ter linkerzijde, „de neus" ter rech
terzijde van de dames. Het hielp niets of
hij „op kémers" woonde, of „Pó" chef
was, of hij de vechtpartij nauwkeurig
trachtte te besohrijven, Woest'was en
bleef het middelpunt van belangstelling
der dnmes. Met een wreedheid die de in
tensiviteit van haar vroegere liefde even
aarde, veronzachtzaamdie ze hem. En dat
alles ondier Woest's geheimzinnigen in
vloed. „De neus" had zeker een beter lot
verdiend. Maar wat geven gnuivende
vrienden daarom? Joelend en juichend
Liepen we achter hen aan. Wat „de neus"
radeloos maakte doch waarvan Woest
niet de minste notitie nam, op de meest
prettige wijze het discours leidde om, bij
school gekomen, ons allen beleefd te groe
ten, „de neus" zijn hand te reiken en bei
de dames onder de arm nemende, hen
wegleidde.
„Je bent er kwijt, neus", deelde Ko min
zaam mede.
„Je vraagt hem toch rekenschap?"
waagde de nieuwe Rotterdammer revan
che te zoeken. Maar „de neus" die niet
wist wat hem minder zou bekomen, een
verzoek om rekenschap aan Woest of dezo
behandeling van haar, antwoordde niet
en staaide troosteloos het zich verwijde
rend drietal na.
,,'t Is tijd, beste vriend", bracht de oon-
cierge hem tot de realiteit.
,,Wa' zé je" vroeg „de neus", nog
mijlen ver van de werkelijkheid.
„Dat 't tijd om naar school te gaan is"
herhaalde de man.
„O, ja, da'lijk, ik kom" en zuchtend
van smart draaide „de neus" zich om.
Dien middag, als de schemering daal
de en teere gevoelens van wee opriep,
kwam Ko plots tot eon stichtelijke stem-ken, niet verstaan. En dat zulks een pret-
Tob Nooit Hoek]*
Het lezen voorziet den geezt
alleen van grondstof tot kennis;
het nadenken eerst maakt het go-
lezene tot ons eigendom.
John' Looke.
Wie zioh wel eens bezig heeft moeten
houden met het examineeren van Jonge
lui, die met goed gevolg een Inrichting
van middelbaar onderwijs hadden door-
loopen, en zioh daarbij er xilet toe be-
!>an;de hun schoolsohe feitenkennis te
toetsen, maar ook eens onderzocht hoe het
stond met hun vermogens om het go-
leerde practlsch toe te passen, zal daarbij
vaak tot weinig verheugende uitkomsten
zijn gerankt. Wat de ]ongelul op school
goleerd hobben, wat hen ten koste vnn
oen hevig blokken voor allerlei repeti
ties in het onwillige brein is gestampt,
blijkt al heel gauw weor vorgeten to zijn
of verloren te gaan ln halve of verkeerde
voorstellingen. Dit echter is nog niet het
ergste. Mon leert nu eenmaal op de scho
len een hoop ballast, die men ln zijn
latere leven met succes kan vergeten.
Maar wat wèl ontstellend mag heeten, is
het feit, dat er zoovelen worden gevon
den, die wat zij van hun schoolsche kon
nis onthielden, niet vermogen toe te pas
sen. Zij zijn als onbedreven handwerks
lieden; men heeft hen het gereedschap in
handen gegeven, maar zij weten er geen
raad mede. De schuld ligt bij ons onder-
wijs-systeem, dat teveel waarde hecht aan
parate kennis en te weinig zorg besteedt
aan de ontwikkeling van het vermogen
om uit het materiaal, dat men te zijner
beschikking heeft gekregen, ook denkend
iets te kunnen scheppen.
Het lezen, het in zich opnemen van fei
ten, of van gedachten van anderen is niet
voldoende. De dingen worden pas, zooals
Locke terecht zeide, ons geestelijk eigen
dom, wanneer wij er over nadenken. De
kunst van het nadenken nu is een vak, dat
ook geleerd wil zijn on waarin men het
door stolselmatige training heel ver kan
brengen. Tal van lieden, die thans ln
onbeduidendheid verloren gaan, zouden
een heel wat belnngwokkonder en rijker
leven kunnen hebben, wanneer zij de
kunst van het nadenken maar beter ver
stondon. Er ligt hier een vruchtbaar
arbeidsveld voor zelfopvoeding braak!
Dr. JOB DE COCK.
Vrager te N,:
Gij vergrauwt uw leven geheel. Neem u
voor, van nu af aan lederen dag een goe
de daad te doen, als is het maar een vrien
delijk woord geven aan één uwer huisge-
nooten. Verder hebt gij wellicht een fami
lielid, waar gij iets voor kunt doen. In
ieder geval, doe iets goeds en gij zult
voor uzelf iets nieuws ontvangen.
Hoe meer gij doet voor anderen,
Hoe meer gij doet voor uzelf.
Dr. JOS. DE COOK.
Verz. brieven:
K. G. te H.; Ouderri te H.; P. te H.;
v. S. to N.
Voor de lezers van ons blad geeft onze
psychologische medewerker Dr. Jos. do
Cock, van Merlenstraat 120, 's-Graven-
hage gratis zielkundige adviezen, o.m.
over de wijze waarop zij hun geest kun
nen vorfrisschen en hun wilskracht en
energie kunnen versterken.
De vragen wordon geregeld ln dit blad
behandeld. Mochten de beantwoordingen
te uitvoerig worden dan direct sohriJts-
l'Jk aan de aanvragers.
Niet precies.
Jongste bediende: „De uitgever heeft
uw gedichten met zeer veel belangstelling
gelezen, maar tot z'n spijt kan hij ze niet
uitgeven".
Dichter: „Zei hij dat?"
Jongste bediende (met 'n knipoogje):
„Nou niet precies zoo. Hij zei: Smijt dis
vqnt de deur uit, hij maakt me dol".
rning en zong verdrietig: „Nie-iets is hier
bljj-he-vend...." Bijgevallen door al de
anderen.
Minus „do neus".
Want zingen mochten we, de leeraar
had dat reeds toegestaan, en bi) het af
scheld van den dag, voelt elk iets van wee
moed. Rust zoo goed als Ko.En daar
om zongen we Zoo verdrietig.
Was woest een personea grata" ondier" die
IM'iandsche dames, die mot ziin vleiende
courtoisie menig vrouwenhartje sneller
deed kloppen, onder de Waal-sche en
Vlaamsche schoonen had hij zeker niet
minder succes, t Was toen het kanon dr ei
gend over het Vlaanderenland bulderde,
mililoen jonjge krachtige mannen als
doodsvijanden tegenover elkander ston
den, die stelling Antwerpen werd ontruimd,
toen kwamen in dichte drommen onze
naburen de zuidgrens over om- veilig on
derkomen te vinden bij hun boven-Schel-
desche stamverwanten. Welk onderko
men hen, behoudens een enkele uitzonde
ring, liefdevol werd verstrekt. Vlissingen
was als overstroomd' door Belgische refu-
niés en het land meer don schijn dat
Vlissingen was bezet door do Belgen, dan
Antwerpen door do Duitsóhers. Met dit
onderscheid dat de bezetting te Vlissin
gen meer vreugd' dan leed bracht en het
publieke loven er honderd procent onder
houdender door werd. Want, ook al' kle-
von zoden en gewoonten onder ZuldeMjka
vorwanton niet weinig fouten aan, al zou
veel van wat hen als zedelijk geoorloofd
voorkomt, hier te lande niet door dien beu
gel kunnen, niemand onder ons zal kun
nen en willen beweren dat onze Vlaam
sche buren de kunst om zioh het leven
zoo aangenaam en prettig mogelijk te mar
tigen invloed deed1 gelden op ons Vlls-
vingsoh „society"-leven, zal wel niemand,
en zeker niet onze (toentertijd aldaar stu-
deerende aspirant- en volslagen zeelui wil
len ontkennen. Want wonderlijk, waarde
op sleohts luttele kilometers zuidelijk van
ons de dood nacht en dag rond, vielen
daar de zonen en mannen van de ook te
Vlissingen vertoevende Belgische dames,
waren dat per saldo ook levens welke wij
hadden te respecteeren, 's avonds, gezellig
in één der Vlissingsche Café's bijeen, dacb.
ten we aan geen oorlog, voelden niets van
de ellende der Belgische slagvelden, dooh
flirtten naar hartelust met de onderschei
dene aanwezige Waalsche en Vlaamsche
„beauties". Want dat waren het. O, men
oordeele niet verkeerd, valsch zou de
voorstelling wezen waardoor mem de in
druk kreeg dat het Belgische moederhart)
niet sprak en niet een bittere traan werd'
geplengd over te telde staande jonge Bel
gen. Duidelijk, volkomen klaar, is ons
de beeltenis bijgebleven van die moeder,
vader en jong zusje, welke eerst naar En
geland uitgeweken, ten slotte weder naar
Vlissingen kwamen om daar te wachten
tot de oorlog voorbij was. Tot hun jongen
terug zou komen. Dagen lang zat die moe
der voor zioh uit te staren' en niets, niet
de opbeurende stem van haar echtgenoot,
noch die van haar dochtertje, vermoch
ten haar uit hot diep, ziekelijk diep ge
peins te wekken. En had zij bij uitzonde
ring eens een dag waarop de haar omrin
genden een woord van haar kregen, dan
was dat steeds over haar „Pons. Altphons,
haar zono." Zeker„ veel, zeer veel is er ge
leden, ook te Vlissingen'. Echter dat was
moeilijk waarneembaar voor den „out
sider", dat kwam slechts binnenshuis tot
uiting.
(Wordt vervolgd).
't Juffertje
Worden de heeren professoren over het
algemeen als voorbeeld van sterke ver
strooidheid genomen, de graaf de Brancas,
die in 1681 overleed, overtreft zeker allen
in deze lastige eigenschap.
j.
m
B.