0U0 ROEST Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, UIT VLEGELJAREN ZonderlingeHlotgevallen in het Dagelijksch leven Hl van Zaterdag 19 Januari 1929. 365. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN). EEN STERK VOORBEELD VAN VERSTROOIDHEID. „Professor Branens". De Brancas was chevalier-d'honneur van de Koningin-Moeder en toen hij be merkte dat zijn voortdurende verstrooid heid de lachlust van den koning opwekte, gaf hij zich er geheel aan over, zoodat hij een zekere bekendheid verkreeg, die hij langs een anderen weg niet kon verkrij gen. Op zekeren dag sloeg het rijtuigje van den graaf de Brancas om, zoodot hij in een droge sloot terecht kwam. In plaats van te trachten zich er uit te werken, ging hij recht op zijn gemak liggen, en vroeg aan degenen die hem te hulp snel den, wat zij daar deden, en wat zij ver langden. Al de glazen waren gebroken en ook zijn hoofd zou verbrijzeld zijn geweest, wanneer hij niet meer geluk dan wijsheid had gehad. Dit geheelo avontuur bracht niet do minste verandering te weeg in zijn droomerigheld. „Ik deelde hem hedenochtend mede", zoo schrijft Mevrouw de Sóvignó, dat hij met zijn rijtuig omgevallen was, dat het weinig had gescheeld of hij had zijn hals gebroken, dat hij do eenigo te Parijs was die van dit voorval onkundig scheen te zijn, en dat ik niet nalaten kon hem daar over mijn ongerustheid te betuigen. Ik verwacht nog altijd zijn antwoord". Zooals gezegd, was do Graaf do Bran cas chevalier-d'honneur van de Koningin- Moeder (Anna van Oostenrijk). Op zeke ren, dag, dat hij zich met de vorstin in de kerk bevond, vergat de Brancas dat hij zich met de vorstin in de kerk bevond, en dat deze voor hem geknield lag, cn daar de Koningin een nog al gewelfdon rug had, herkende hij haar niet en ver beeldde hij zich dat hij een bidstoel voor zich had. Hij boog zich over de Koningin neder en ging met de ellebogen op haar schouders liggen. Men begrijpt dat de vorstin verwonderd was over deze onge hoorde vrijpostigheid, en dat de omstan ders moeite hadden om niet in lachen uit te barsten. De graaf de Brancas was smoorlijk ver liefd op zijn bruid. Op den dag van zijn huwelijk nam hij een bad, zoo als hij ge woon was, en begaf zich daarna te bed. Zijn kamerdienaar vroeg hem: „Wat is de reden, mijnheer, dat ge nog slaapt, en dat e u niet naar mevrouw uw echtgenoote egeeft?" „Dat had ik vergoten", was het antwoord en de Brancas stond op cn ging naar zijn vrouw, die hem reeds sedert geruimen tijd wachtte. Op zekeren dag zat de graaf de Bram cas bij don haard te lezen toen de min binnen kwam en hem zijn kindje bracht. Hij legde zijn boek neer, nam het kindje in zijn armen en liefkoosde het. Eens klaps werd hem hot bezoek aangekondigd van een aanzienlijk man. Dat bericht deed hem vergeten wat hij in de handen had, en in zijn verstrooidheid wierp hij het kind op tafel, alsof het een boek was. Do hertog de la Rochefoucauld ont moette eens don graaf de Brancas op de straat, en trad op hem toe met het dpel om hom aan te spreken. „God zegone u, arme man", zei de Brancas. Rochefoucauld glimlachte en wilde iets antwoorden, maar zijn vriend werd driftig en riep hem op barschen toon toe: „Is het niet voldoende, dat ik u reeds eenmaal zeide dat ik niets voor u heb? Moeten zulke luie bedelaars, als gij, iemand verhinderen met rust op straat te loopen?" De hertog schaterde net uit van het lachen, en de Brancas, hierdoor tot de werkelijkheid gebracht, herkende met de grootste verbazing zijn vriend in den man, dien hij voor een bedelaar had aan gezien. B. door K. SMELIK. Van alle zijden kwamen de vriendin netjes en vriendjes aanloopen. De tijd drong tot spoed. Om twee uur moesten we in de stoomwerkplaats present zijn. Ech ter, al wie er opdaagde, Jo en Marie niet. Zonder welk tweetal het nu eenmaal niet ging. „De neus" zocht en zocht, keek rond zag niets. Tot Ko, hen ontwarende, schreeuwde: „Daar staan ze. Op den hoek. Met Woest, waarachtig", 't Was zoo. Hef tig gasticuleorend stond Woest aan do dames iets te vertellen. Hoe hij zoo plot seling met hen had kennis gemaakt? 't Was ons een raadsel, maar 't was zoo. En dat die kennismaking tot genoegen van beide partijen had plaats gehad, was duidelijk merkbaar. De beide bekoorlijk heden stonden in ademlooze spanning naar hem, die ruim twee maal zoo lang was als zij, te luisteren en aan te zien. Nu was Woest iemand welke men bij eer ste kennismaking meer aandacht schenkt dan de gemiddelde mensch. Woest was b.v. wel nog een hoofd langer dan lange Rust, had zuiver oranje haar welk scherp afstak bij zijn zwart fluweelen sombrero, een fraai regelmatig gelaat, droeg een lange wijde mantel, open, een donkerrood fantasievest met groene knoopen, een slap boord en das „los van alles", korte pantalon met sportkousen en bruine echoenen. Een artistieke verschijning, ge paard aan een anarchistische natuur, wars van alle discipline en dwang, in die mate dat in den loop der maanden de toegang tot de ambachtsschool hem verder was •ataegd en hij enkel de lessen aan de T ER IN GELOOPEN. Do „ochto" Titiann. L. een beroemd expert in schilderijen to Parijs, wilde zekeren markies mot alle geweld een Titiaan laten koopen. „Ik bon er niet van gediend," zei do markies. „Het is eon kopy." „Ik verzeker u, mijnheer, dat het een echte is. Zine maar naar de handteeke ning." „Men maakt tegenwoordig de handteó- kening wel eens na." „Deze is het niet." Na lang over en weer gepraat te heb ben, eindigde de markies met toe te ge ven cn zeide: „Welnu, het zij zoo, ik koop uw oorspronkelijke schilderij, maar op eon voorwaarde, namelijk dat gij ze inpakt en up uw kosten naar mijn kasteel bij Bor deaux zendt, waar ik ze denk te plaatsen, „Zeer gaarne." De markies schreef onmiddellijk aan zijn rentmeester te Bordeaux: „Zoodra gij een kist aan mijn adres ontvangt moet gij ze mij, zonder een minuut te laten verloo- pon, terugzenden." Vervolgens ging hij naar een lijsten maker en zocht daar een lijst uit, die voor de schilderij paste. Veertien of twintig dagen later liet hij %en heer L. vragen of hij eens bij hem wilde komen en zeide tot hem: „Mijnheer, ik heb mij over u te bekla gen. Ik krjjg daar juist een brief uit Bor deaux. Mijn schilderij is nog niet aange komen. Wat beteek ent dat? Hebt ge ze nog niet verzonden." Er was destijds nog geen spoorweg van Parijs naar Bordeaux. De heer L. trok vreeselijk tekeer tegen het langzame rij den der diligences en de traagheid der expeditie-kantoren, en zwoer dat hij den Titiaan denzelfden dag, waarop hij hem verkocht had, had verzonden. „Blijft gij nog altijd volhouden," vroeg de markies, „dat hot een echto Titiann in? „Natuurlijk!" „Welnu, ik zal u het tegondeol bewij zen, want do echte hangt bij mij in de groote zaal; gisteren heb ik ze btJ toe val ergens gevonden on gekocht om u te kunnen logenstraffen." En de markies bracht den ongelukklgon L .voor zijn eigen schilderij, die van Bor deaux was teruggekomen en na wat op gepoetst en vernist te zijn, in een prach tige lijst geplaatst was. „Ziedaar, het orglneel." „DatI" riep de koopman uit. „Dat!" herhaalde hij, na het doek goed te hob- ben bekeken met eon vergrootglas. „Dat is een kopy, en nog wel oen slechte...." B. JANUARI IN 1929. In oen Dultsch tijdschrift vindon wij ren reeks weervoorspellingen voor 1929. Wij vonden het aardig die voor onze l'ezers te vertalen on zullen er clko maand een afdrukken. Die van Januuri volgo hier. Men kan nu zelf vergelijken wat er van uitkomt. Aan do genoemde datums moet men niet al te Btreng willen vast houden. Ook bedenke men, dat deze voor spellingen natuurlijk niet speciaal voor ons land zijn gemaakt. Allereerst moet worden gezegd, dat op een uitgesproken mild'en winter niet ge rekend moet worden. Ongeveer in het midden der maand zal de winter het mid den houden tusschen mild en streng; vriesdagen komen weinig voor (dit is aar dig goed uitgekomen, red1. Held. Crt.) Januari als de eerste maand' des jaars levert drie verschillende weerpe- riodea op, die tamelijk gelijkmatig ver in ld zijn over do drie decaden der maand. Het eersto ibrcngt hij matige tem peratuur sneeuw, gedeeltelijk regen, e<n tusschen 5 en 8 Januari dio vorming van oen krachtig stormioomtrum. Na deze Stormen ontstaat een mildere (tempera tuur, die veraoheidiene diagen aanhoudt on aan Januari het karakter van een milde wintermaand verleent. De twoedo decade blijft; van belangrijke storingen vrijwel verschoond en levert dientengevolge over wegend' fraai weer op, niet bier en daar wellicht sneeuw. In d'o laatste decade ko men wederom, storingen, dia zich kon- baar maken door regens en sterken sneeuwval. Maar ooic li Ier ig het weer mam- droog dan nat. behalve omstreeks de krltjkie dagen van 26 on 80 Januari.. Alles tezamen is Januari een aange name wintermaand, meer droog dan voch tig, met stormen in heit ibegin on het einde. Ook zijn dan nog verschillende aardstootcn to verwachten. Voor do (sport liefhebbers brengt de maand te weinig sneeuw, die Overigens het meest in het begin en bot einde der maand' zal' vallen. zeevaartschool imaar volgde. Tenminste voorzoover zijn verdere bezigheden, als daar waren: slapfen, sigaretjes rooken, oud-Friesche liedjes zingen en spelen, schilderen en dansen, hem zulks toelie ten. Zoodoende was Woest, wanneer wij ons 's middags te Middelburg bevonden, steeds te Vlissingen bij zijn onderscheide ne kennisjes en had hij van te voren niet naar het bezit van Jo mede kunnen din gen. Niet echter dezen middag., want ge trokken door de eigenaardige bekoi'ing van zoo'n Middolburgschen marktdag, had hij zich reeds een tram vroeger naar Mid delburg begeven om bovendien „studies te maken". Wat hem dan ook vrijwel ge lukt was, want de sprakeloosheid waar mede onze beide diva's hem aanstaarden was werkelijk een studie waard. Maar meer nog het gezicht van „den neus" toen hij zijn lief ontwaardde. Jaloezie en' woe de, verbazing en angst spiegelden zich er op af. „Je mag wel op je vrouw passen, neus", raadde Ko welwillend!. „Die Woest is voor alles in staat", licht te de Rotterdammer bescheiden in. Dergelijke uitlatingen vermeerderden nog meer de onrust van onzen neus. Ge agiteerd stapte hij op het drietal af. Met buitengewone minzaamheid echter ont wapende Woest zijn tegenstander en stel de voor gezamenlijk den weg naar school in te slaan, waarna hij de dames weer terug zou leiden; zulks „in verband met den rumceriigen toestand op straat." „De neus" was sprakeloos, temeer nog daar zijn dame het als vanzelfsprekend scheen te beschouwen en hem verdèr vrijwel als quantité négligeable scheen te willen be handelen. Verslagen en ontwapend, be spot door zijn vrienden, verontachtzaamd door haar, voor een uur nog vol minne HET IDEAAL VAN VROUWELIJKE SCHOONHEID. Spiegeltje, spiegeltje aan den wand Wie is het schoonste van 't land. Smaken verschillen on het zou wel te verwonderen zijn, zoo dit verschil van smaak niet bestond ten aanzien van het uiterlijk voorkomen der menschen, hun lichaamsschoon. Vergelijken wij maar eens het ideaal van vrouwelijke schoon heid bij onderscheidene volkeren. Laat ons beginnen met do Ilottentotscho schoo- ne. Zij heeft kleine smalle oogen, eon grooten mond met dikke lippen on een breeden neus niet opengesporde neus gaten, zij verft het gansche lichaam, tot verhooging harer bekoorlijkheden, met roode en zwarte vakken, ovenals een schaakbord, of wel geeft het do kleur van dorre bladeren. Heur haar moet zoo hard zijn als een borstel en de wangbeen deren moeten zoover vooruitsteken, dat zij met de kin een geüjkzijdlgen driehoek vormen zoo verlangen het de Hotten- totten. Bi] de oude Perzen was een arendsneue een eerste verelsohte om op den titel van schoonheid en een vorstelijke kroon aan spraak te kunnen maken; op Sumatra daarentegen perst de moeder den neua harer dochters zeer zorgvuldig plat. Bi] sommige Noord-Amerlkaansche wilden worden de schedels dor pasgebo ren kindoren, vooral der meisjes zorg vuldig neergedrukt, opdat zi] "Vlak en breed zullen worden. De hedendoagBohe Perzische vrouwen beschilderen haar uan- gezicht met verschillondo figuren en vooral met een zwarten kring rondom do oogen, teneinde het vuur harer blikken meer te doen uitkomen. Zi] hebben een sterkon afkeer van rood haar terwijl de Turken vurigo bewonderaars zijn vbh vos- roode odalisken. De Arabisohe vrouwen verven haar vin- gors en teenen rood, haar wenkbrauwen zwart en haar lippen blauw. Die van Ja pan vergulden haar tanden -en ln Indië verft men ze rood. Op het schiereiland Gu- zerat moeten de tanden zwart geverfd zijn om voor schoon door te gaan. In Groen land verven zich de vrouwen blauw en geel, en tatoëeren zioh door middel van een draad, die zij in roet laten weeken en dan met een naald door de huid rij gen. De Hindoes smeren zich bij hooge gelegenheden in met een mengsel van saffraan, kurkuma en vet. Op bijna alle eilanden van den Indischen Archipel ta toëeren zioh de mannen zoowel als de vrouwen een menigto figuren op allo lichaamsdeelen, tot zelfs op de tong toe De Nieuw-Hollanders maken zich met schalpon diepe wonden, die zij een tijd lang open houden, teneinde zware lit- teekens te krijgen, die voor een groot sieraad gelden. Een andore verminking, bij dit volk bestaat daarin, dat zij hun kinderen wanneer zi] nog kiein zijn, den linker pink bi) hot twoedo lid afkappen. Op Nieuw-Gulnoa wordt de neus door boord on eon stuk hout of been er door- boon gestoken. Op do Noord-Westelilkc kust van Amerika maakt men zioh een twee oonthneter lange snede in hot onder lijf on stookt daar een houtje in. Op de kust van Guinea worden de lippen met doornen doorboord, zóó dat het dikke ein de zich in den mond bevindt en do puntjes op do kin hangen. In China golden eon groote omvang en een vuil-gelo kleur en kleine oogen voor zeer schoon, terwijl de wenkbrauwen lang on dun moeten zijn, waarom de meisjes er veel aan trekken. Maar de allergroot ste schoonheid eener ühineesche ligt, zooals bekend is, in haar voeten, die van kindsbeen uf zoozeer door windsels samengeperst wordon, dat ze bijna geheel in hun groei worden gestuit. De vier kiel ne teenen worden onder den voet geb> gen, zoodat ze tegen de voetzool aan groeien terwijl men daarentegen de na gels der vingers zoo lang Iaat worden, dat men ze door kleine bamboezen koker tjes moet beschutten. De gewoonte der voetverminking bi) de Cbineesche vrou wen heeft zeker dezelfde oorzaak als haar omsluiering, haar zorgvuldige bedekking van het gehoole lichaam, do opsluiting in afzonderlijke vrouwenvertrekken en meer Oostersche gebruiken, namelijk in jaloezie dor mannen. Dezen toch willon aan hun vrouwen alle macht en gelegenheid be nemen om door haar bevalligheid vreem de oogen tot zich te trekken. Dat zij in het gaan belemmerd worden en steeds waggelen als kleine kinderen, strekt tot vorhooging van haar aanzien; overal ln het Oosten geldt die rust, het dolce far uiente voor deftig; arbeid en beweging zijn gemeen. Het is hekend dat de Wes tersche ideaien in bijna geen onkel op zicht met de Oostersche overeenstemmen. voor hem, sukkelde hij met hen voort. Woest ter linkerzijde, „de neus" ter rech terzijde van de dames. Het hielp niets of hij „op kémers" woonde, of „Pó" chef was, of hij de vechtpartij nauwkeurig trachtte te besohrijven, Woest'was en bleef het middelpunt van belangstelling der dnmes. Met een wreedheid die de in tensiviteit van haar vroegere liefde even aarde, veronzachtzaamdie ze hem. En dat alles ondier Woest's geheimzinnigen in vloed. „De neus" had zeker een beter lot verdiend. Maar wat geven gnuivende vrienden daarom? Joelend en juichend Liepen we achter hen aan. Wat „de neus" radeloos maakte doch waarvan Woest niet de minste notitie nam, op de meest prettige wijze het discours leidde om, bij school gekomen, ons allen beleefd te groe ten, „de neus" zijn hand te reiken en bei de dames onder de arm nemende, hen wegleidde. „Je bent er kwijt, neus", deelde Ko min zaam mede. „Je vraagt hem toch rekenschap?" waagde de nieuwe Rotterdammer revan che te zoeken. Maar „de neus" die niet wist wat hem minder zou bekomen, een verzoek om rekenschap aan Woest of dezo behandeling van haar, antwoordde niet en staaide troosteloos het zich verwijde rend drietal na. ,,'t Is tijd, beste vriend", bracht de oon- cierge hem tot de realiteit. ,,Wa' zé je" vroeg „de neus", nog mijlen ver van de werkelijkheid. „Dat 't tijd om naar school te gaan is" herhaalde de man. „O, ja, da'lijk, ik kom" en zuchtend van smart draaide „de neus" zich om. Dien middag, als de schemering daal de en teere gevoelens van wee opriep, kwam Ko plots tot eon stichtelijke stem-ken, niet verstaan. En dat zulks een pret- Tob Nooit Hoek]* Het lezen voorziet den geezt alleen van grondstof tot kennis; het nadenken eerst maakt het go- lezene tot ons eigendom. John' Looke. Wie zioh wel eens bezig heeft moeten houden met het examineeren van Jonge lui, die met goed gevolg een Inrichting van middelbaar onderwijs hadden door- loopen, en zioh daarbij er xilet toe be- !>an;de hun schoolsohe feitenkennis te toetsen, maar ook eens onderzocht hoe het stond met hun vermogens om het go- leerde practlsch toe te passen, zal daarbij vaak tot weinig verheugende uitkomsten zijn gerankt. Wat de ]ongelul op school goleerd hobben, wat hen ten koste vnn oen hevig blokken voor allerlei repeti ties in het onwillige brein is gestampt, blijkt al heel gauw weor vorgeten to zijn of verloren te gaan ln halve of verkeerde voorstellingen. Dit echter is nog niet het ergste. Mon leert nu eenmaal op de scho len een hoop ballast, die men ln zijn latere leven met succes kan vergeten. Maar wat wèl ontstellend mag heeten, is het feit, dat er zoovelen worden gevon den, die wat zij van hun schoolsche kon nis onthielden, niet vermogen toe te pas sen. Zij zijn als onbedreven handwerks lieden; men heeft hen het gereedschap in handen gegeven, maar zij weten er geen raad mede. De schuld ligt bij ons onder- wijs-systeem, dat teveel waarde hecht aan parate kennis en te weinig zorg besteedt aan de ontwikkeling van het vermogen om uit het materiaal, dat men te zijner beschikking heeft gekregen, ook denkend iets te kunnen scheppen. Het lezen, het in zich opnemen van fei ten, of van gedachten van anderen is niet voldoende. De dingen worden pas, zooals Locke terecht zeide, ons geestelijk eigen dom, wanneer wij er over nadenken. De kunst van het nadenken nu is een vak, dat ook geleerd wil zijn on waarin men het door stolselmatige training heel ver kan brengen. Tal van lieden, die thans ln onbeduidendheid verloren gaan, zouden een heel wat belnngwokkonder en rijker leven kunnen hebben, wanneer zij de kunst van het nadenken maar beter ver stondon. Er ligt hier een vruchtbaar arbeidsveld voor zelfopvoeding braak! Dr. JOB DE COCK. Vrager te N,: Gij vergrauwt uw leven geheel. Neem u voor, van nu af aan lederen dag een goe de daad te doen, als is het maar een vrien delijk woord geven aan één uwer huisge- nooten. Verder hebt gij wellicht een fami lielid, waar gij iets voor kunt doen. In ieder geval, doe iets goeds en gij zult voor uzelf iets nieuws ontvangen. Hoe meer gij doet voor anderen, Hoe meer gij doet voor uzelf. Dr. JOS. DE COOK. Verz. brieven: K. G. te H.; Ouderri te H.; P. te H.; v. S. to N. Voor de lezers van ons blad geeft onze psychologische medewerker Dr. Jos. do Cock, van Merlenstraat 120, 's-Graven- hage gratis zielkundige adviezen, o.m. over de wijze waarop zij hun geest kun nen vorfrisschen en hun wilskracht en energie kunnen versterken. De vragen wordon geregeld ln dit blad behandeld. Mochten de beantwoordingen te uitvoerig worden dan direct sohriJts- l'Jk aan de aanvragers. Niet precies. Jongste bediende: „De uitgever heeft uw gedichten met zeer veel belangstelling gelezen, maar tot z'n spijt kan hij ze niet uitgeven". Dichter: „Zei hij dat?" Jongste bediende (met 'n knipoogje): „Nou niet precies zoo. Hij zei: Smijt dis vqnt de deur uit, hij maakt me dol". rning en zong verdrietig: „Nie-iets is hier bljj-he-vend...." Bijgevallen door al de anderen. Minus „do neus". Want zingen mochten we, de leeraar had dat reeds toegestaan, en bi) het af scheld van den dag, voelt elk iets van wee moed. Rust zoo goed als Ko.En daar om zongen we Zoo verdrietig. Was woest een personea grata" ondier" die IM'iandsche dames, die mot ziin vleiende courtoisie menig vrouwenhartje sneller deed kloppen, onder de Waal-sche en Vlaamsche schoonen had hij zeker niet minder succes, t Was toen het kanon dr ei gend over het Vlaanderenland bulderde, mililoen jonjge krachtige mannen als doodsvijanden tegenover elkander ston den, die stelling Antwerpen werd ontruimd, toen kwamen in dichte drommen onze naburen de zuidgrens over om- veilig on derkomen te vinden bij hun boven-Schel- desche stamverwanten. Welk onderko men hen, behoudens een enkele uitzonde ring, liefdevol werd verstrekt. Vlissingen was als overstroomd' door Belgische refu- niés en het land meer don schijn dat Vlissingen was bezet door do Belgen, dan Antwerpen door do Duitsóhers. Met dit onderscheid dat de bezetting te Vlissin gen meer vreugd' dan leed bracht en het publieke loven er honderd procent onder houdender door werd. Want, ook al' kle- von zoden en gewoonten onder ZuldeMjka vorwanton niet weinig fouten aan, al zou veel van wat hen als zedelijk geoorloofd voorkomt, hier te lande niet door dien beu gel kunnen, niemand onder ons zal kun nen en willen beweren dat onze Vlaam sche buren de kunst om zioh het leven zoo aangenaam en prettig mogelijk te mar tigen invloed deed1 gelden op ons Vlls- vingsoh „society"-leven, zal wel niemand, en zeker niet onze (toentertijd aldaar stu- deerende aspirant- en volslagen zeelui wil len ontkennen. Want wonderlijk, waarde op sleohts luttele kilometers zuidelijk van ons de dood nacht en dag rond, vielen daar de zonen en mannen van de ook te Vlissingen vertoevende Belgische dames, waren dat per saldo ook levens welke wij hadden te respecteeren, 's avonds, gezellig in één der Vlissingsche Café's bijeen, dacb. ten we aan geen oorlog, voelden niets van de ellende der Belgische slagvelden, dooh flirtten naar hartelust met de onderschei dene aanwezige Waalsche en Vlaamsche „beauties". Want dat waren het. O, men oordeele niet verkeerd, valsch zou de voorstelling wezen waardoor mem de in druk kreeg dat het Belgische moederhart) niet sprak en niet een bittere traan werd' geplengd over te telde staande jonge Bel gen. Duidelijk, volkomen klaar, is ons de beeltenis bijgebleven van die moeder, vader en jong zusje, welke eerst naar En geland uitgeweken, ten slotte weder naar Vlissingen kwamen om daar te wachten tot de oorlog voorbij was. Tot hun jongen terug zou komen. Dagen lang zat die moe der voor zioh uit te staren' en niets, niet de opbeurende stem van haar echtgenoot, noch die van haar dochtertje, vermoch ten haar uit hot diep, ziekelijk diep ge peins te wekken. En had zij bij uitzonde ring eens een dag waarop de haar omrin genden een woord van haar kregen, dan was dat steeds over haar „Pons. Altphons, haar zono." Zeker„ veel, zeer veel is er ge leden, ook te Vlissingen'. Echter dat was moeilijk waarneembaar voor den „out sider", dat kwam slechts binnenshuis tot uiting. (Wordt vervolgd). 't Juffertje Worden de heeren professoren over het algemeen als voorbeeld van sterke ver strooidheid genomen, de graaf de Brancas, die in 1681 overleed, overtreft zeker allen in deze lastige eigenschap. j. m B.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1929 | | pagina 7