Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
UIT VLEGELJAREN
VAN 'SLEVENS
WIJSGEERIGEN KANT
van Zaterdag 2 Februari 1929.
HOOP
Terwijl ik, luk-raak, wat draaide aan mijm
toestel1, klonk me, uit den luidspreker, een
frühlingsUed toe. Schijnbaar wilde men mij
dus een lentestemming suggereeren en hoe
wel ik daar op zichzelf wei voor te porren
ben, ging het toch wel een 'beetje moelilijk
om me, op den mistig Jkouöen middag in te
stellen in de gemoedsstemming, die men
kan hebben op eeni blijden lentedag.
Erger werd het nog toen ik wat verder
draaide en hoorde dat LeipzigDresden
juist aankondigde: „ein Sommernacht".
Men wilde mij dus absoluut storten van
de eene liefelijkheid in de andere en als
je gauw tot een dergelijke lieflijkheid
bent over te halen, is het een heele toer
om je nuchterheid te bewaren en je in
nerlijke gesteldheid niet te laten ombui
gen naar lente- en zomergeneugten.
Buiten zag het grijs en grauw. He
vroor niet, het dooide niet. Heel de na>
tuur was in een besluiteiooze stemming.
Ze wist niet of ze het goede, dan wel het
■lechte moest kiezen.
Zoo'n zelfde stemming kun je ook heb
ben als je zelf in besluiteloosheid ver
keert. Je zwalkt tusschen het eene plan
•n het andere en je komt er dan niet toe
om tot iets beslists te komen en Je gevoelt
je even mieserig als het mieserige mist-
weer, hetwelk op het moment dat ik dit
schrijf, den scepter zwaait.
Je bent dan wat uit je evenwicht en he
is een opluchting als je eenmaal tot een
besluit bent gekomen al blijkt dan later,
dat het genomen besluit averechts ver
keerd is geweest.
Toch is dan het onzekere schommelen
verdwenen en een gevoel van vastheid is
daarvoor in de plaats gekomen, zoodat het
toch mogelijk is geworden weer zekerder
voort te gaan.
Voor zoover we weten, missen de vo
gels het orgaan aetherklanken in zich op
te nemen, zoodat het voor hen niet moge
lijk is zich daardoor te laten suggereeren,
dat er in de vorstmaand Januari al zoo
iets rondspookt van lente en zomer.
Zij kunnen dus blijven rekening hou
den met de nuchtere werkelijkheid en ze
weten zich bijster goed aan te passen aan
de omstandigheden, die de natuur mo
menteel voor heen biedt.
Recht op het doel gaan ze dan ook aan.
Ze weten van geen weifelen. Het moment
zegt: „zóó heb je te handelen." Daaraan
geven ze gehoor. En ze zijn onbezorgd
voor de toekomst, want die momenten van
de toekomst zullen hun dan wel weer bij
brengen hoe ze het zaakje hebben aan te
pakken.
Het loopt tegen den schemer en ik zie
uit den mist telkens een groepje spreeu
wen opdoemen, die, rechtuit, rechtaan,
vliegen naar hun stamboomen, die waar
schijnlijk in het paleisboschje of daarom
trent zich bevinden.
Het is hoogst opmerkelijk, dat, zoodra
de temperatuur ongeveer op het dooipunt
staat, met meer neiging naar dooi, dan
naar vriezen, dat je dan geen enkele
spreeuw rond je huis ziet rondscharrelen.
Ze trekken liever de velden in, waar de
grond zeer vermoedelijk wel zooveel voor
hen oplevert, dat ze menschelijke hulp in
hun bestaan kunnen ontberen. Het zijn
echte „self-help", wezens in tegenstelling
met de musschen, die graag een leventje
van luilekkerland hebben en het liefst van
de kruimkens uit het huis meepikken, on
verschillig hoe de weersomstandigheden
ook zijn.
De zaak verandert als de grond flink
bevroren is en de spreeuwen hun priem-
snavels niet in den grond kunnen graven
om daaruit allerlei klein leven weg te
door
K. SMELEEL
1«)
Intusschen was „zij" binnengekomen.
Met ware bevalligheid bewooog ze zioh
tusschen de dringende massa en zocht
blijkbaar een passend hoekje. Zoekend
liet ze haar blik glijden langs de lange
file van stoelen aan den kant van de zaal.
De meesten reeds waren bezet. Hulpeloos
stond ze daar en wist zich schijnbaar geen
raad. Woest stond te springen. Plotse
ling ontmoette haar blik, Woest's tinte
lend oogenpaar. Dat was voldoende, en
deze, het beschouwende als een bede om
hulp, rent, als vlood hij z'n geluk tegemoet
in haar richting om haar te bereiken.,
juist als ze met een ondeugende blik op
Woest's beteuterde toet, op de eenig vrije
stoel aan het tafeltje plaats nam. Dat was
hem te slim en onder algemeen gebrul
besluit hij maar weer tusschen ons plaats
te nemen. Rust troostte Woest, vatte de
zaak nogal wijsgeerig op en verklaarde,
dat grooter mannen dan Woest op het ter
rein der liefde een nederlaag hadden ge
leden.
„Denk maar eens aan de neus, treiter
de kleine Beuseman.
„Of de „Nieuwe Rotterdammer"," her
innerde de oude dito.
Deze voorbeelden, hoe klinkend overi
gens, en déze voorstelling van zaken, hoe
ruim van opvatting ook, vermochten
Woest echter niet te doen besluiten zijn
pogingen op te geven. Vast overtuigd
ven zijn kracht ln deze, wachtte hij zijn
heust tl. Welk* «poediger kwam dan éde
halen. Dan zwerven ze rond het huis. Ze
loeren eerst wat vanaf de schutting of
van het dak en als je het voer hebt bui
ten gebracht, dan wachten ze eerst tot je
je goed en wel hebt teruggetrokken in
huis.
De musschen hebben vóór dien tijd al
lang hun aanval op het voedsel onder
nomen; het scheelt-niet veel of ze halen
het onder je handen vandaan. Die momen
ten zijn zij dus baas van den voedselvoor
raad.
Maar daarna koeren die blaadjes; het
recht van de sterksten laat zich gelden.
Met hun priemsnavels, die opengesperd,
van een geweldig volume zijn, houwen de
spreeuwen rond zich, zoodat de musschen
weghuppen, maar toch in de buurt blijven
van het lekkers.
In een oogwenk is de voedselvoorraad
bij zoo'n spreeuwenaanval verdwenen,
want het zijn echte schrokhalzen. In tijd
van nood versmaden ze letterlijk niets.
En de musschen komen op het na-sopje,
want voor hun stompsnaveltjes schijnt het
geringste korreltje nog wel de moeite van
het verorberen waard.
En, na den mist, valt nu de sneeuw ln
dichte vlokken en de aarde is met het
reine kleed weer bedekt.
Voor de gevederden een slechte tijd.
Gelukkig dat zij, zoo vele vrienden tegen
woordig hebben.
Een aansporing is niet meer noodig.
Het zit er bij de menschen vast ingeha-
merd, dat ook deze schepselen steun noo
dig hebben. Veel intens genot, dat die
geverderden ons wederkeerig schenken,
is voldoende bewijs van dank.
SUGGESTIE.
Suggestie is een groote macht, te groo
ter omdat wij haar vaak niet onderken
nen. Zij dringt aan den geest voorstellin
gen op, die meestal alleen in de verbeel
ding bestaan en doordat ze aan geenerlei
grens zijn gebonden, gevaarlijke afmetin
gen kunnen aannemen. Suggestie kan ook
wel eens werken in de goede richting.
Een zieke bijv. kan, door zich voor te stel
len dat hij gezond is, zijn genezing in de
hand werken en bespoedigen; iemand,
die benauwde oogenblikken moet door
maken, kan uit de voorstelling van hulp
en redding die aanstaande is, kracht en
uithoudingsvermogen' putten. Maar dat is
een suggestie, waarvan we ons bewust
zijn, die we althans in het ware karakter
zien.
Anders is het wanneer we ons onder
haar ban bevinden zonder er ons reken
schap van te geven dat zij het eigenlijk is,
die ons doen en laten beheersdht. Ze is dan
als een nevel, die onze oogen bedekt, en
die ons belet de dingen te zien in hun
ware licht.
Een paar voorbeelden mogen de mee
ning verduidelijken. Iemand, die zeer met
zich zfelf is ingenomen,discht u voortdu
rend verhalen op van zijn voortreffelijk
heid. Hij doet dit misschien onwillekeu
rig, omdat hij zich van zijn eigen gebrek
niet bewust is; maar hij voorkomt het
juistere oordeel, dat ge u misschien over
hem zoudt vormen en benevelt de helder
heid van uw blik. Tenzij ge zeer ge
oefend en scherpziende zjjt, zal het gerui-
men tijd duren eer het tot U doordringt
dat hij een voorstelling van zichzelf geeft,
zooals hij wenscht dat gij hem ziet, maar
die aanzienlijk afwijkt van hetgeen hij
werkelijk is.
Een ander die ln zijn kinderjaren een
zware ziekte doorstaan heeft, wordt door
zijn huisgenooten veel lhngor dan noodig
is door bijzondere zorgen omringd en
leeft onder de suggestie dat hij een zwak
keling is; totdat eindelijk de omstandig
heden hem los scheuren van de zijnen en
hij tot de ontdekking komt dat zijn krach
ten niet onder doen voor die van menig
ander en dat hij zeer wel in staat is aan
de inspanning, die van hem gevraagd
wordt, weerstand te bieden. Zijn nieuwe
omgeving ziet in hem niet meer den zwak
keling on van lieverlede beantwoordt hij
meer en meer aan wat men meent van
hem te mogen verwachten.
Hoewel de een er moer aan onderhevig
is dan de ander, is bijna niemand geheel
van suggestie vrij; en het is een zeer be
langrijk onderdeel van onze ontwikkeling
om ze in haar ware karakter te leeren
onderkennen en ons van lieverlede er van
te bevrijden. In den kinderleeftijd kan het
niet anders of het kind wordt door voor
opgezette denkbeelden en voorstellingen
van zijn ouders beïnvloed; maar, als het
goed is, zullen de ouders al spoedig gaan
inzien, dat zij met hun wenschen en plan
nen voor de toekomst den groei van den
jeugdigen geest niet mogen belemmeren;
bovenal dat zij niet het recht hebben hun
kind te doen gebukt gaan onder den druk
van hun eigen ervaringen en de naweeën
van hun eigen tekortkomingen.
Zorgvuldig zullen zij het voor opge
drongen voorstellingen trachtte te behoe
den, die het zouden beletten vrij en onbe
vangen in de wereld om zich heen te zien,
Zoo treedt ook de mensch uit de kinds
heid van zijn ontwikkeling en geeft zich
hoe langer hoe minder aan suggestie ge
vangen; zoo en zoo alleen kan hij telkens
een schrede voorwaarts doen.
Men kan deze onzichtbare vijanden
echter niet met de blanke sabel van het
lijf houden.
Het eenige waarvoor ze wijken is een
vaste persoonlijkheid, waarop een aanval
hunnerzijds afstuit als op een muur. Zoo
lang we zwak zijn zullen wé steeds voor
hen aantastbaar blijven.
„Wees U zelf," sprak ik tot iemand.
Maar hij kon niet hij was niemand.
Zoo was het in den tijd toen de types
rondwandelden, die de Genestet zijn gees
stig rijmpje ontlokten; maar we zijn daar
nog niet geheel aan ontwassen. Dagelijks
strijden we dien strijd opnieuw en moe
ten we het vaak met een zucht erkennen
hoe moeilijk het is vrij van de suggestie
onzer medemenschen in opvattingen en
daden ons zelf te zijn!
van ons verwacht zou hebben. Twee dan
sen gingen voorbij. Tweemaal lag zij in
de armen van een ander. Twee malen
vierde leedvermaak aan ons tafeltje hoog
tij. „De neus" genoot voor een maand ge
lijk, vertelde van Krukken. De derde maal
echter, voor iemand er eigenlijk op be
dacht was, terwijl „de neus" nog van ge
noegen gnuifde, rees Woest, als instinc
tief gewaarschuwd dat de dans zou aan
vangen, op, en stond voor zijn dame juist
toen de stem van den ceremoniemeester
een two-step aankondigde. Ontkomen was
voor haar niet meer mogelijk enblijk
baar ook niet gewenscht; want vanaf dat
moment dateert het geluk van Woest en
was elke dans voor hem. Woest zal er
zich wel niet in hebben verdiept, welk
een moeilijk te doorgronden wezen een
vrouw wel is. Althans op dat oogenblik
niet, want de zoete invite in haar blik
maakte hem regelmatig denken voorloo-
pig onmogelijk. Als in een roes zweefde
het aardige paar over de dansvloer voort.
Tot het sluitingsuur daar was. En mee
gesleurd door den uitgaanden stroom
zocht ieder onzer voor zich, onafhankelijk
van elkaar, een rustig heenkomen; om el
kander 's morgens op school weer te vin
den en zich te verwonderen over elkaar's
aanwezigheid. Ook dien nacht, of liever,
dien eersten nacht, was het zoo gegaan
en 's morgens vonden we elkaar allen
weer. Op Woest na. Deze toch scheen dien
morgen met schoolzaken zich niet te kun
nen inlaten en had blijkbaar belangrijker
jezigheden. In de gebruikelijke eentonig
heid volgden de lessen elkaar dien mor
gen op. „De neus" had een weinig last
van „opkomen" gehad, terwijl Rust sterke
symptomen van slaapziekte vertoonde.
Overigen» w*» alle» redelijk verloopen en
JAN ZISKA VAN TROCNOW.
De geschiedenis van het Oude
Bohemen.
De geschiedenis van het oude Bohemen
is doortrokken van wilde duistere gebeur
tenissen, waarvan men nauwelijks weet of
ze behooren tot de werkelijkheid dan wel
tot het rijk der legenden. Een der meest
woeste heldenfiguren uit Bohemen's ver
leden is wel geweest Jan Ziska van
Trocnow, wiens naam nauw verbonden is
aan bloedige opstanden. Hij werd in het
jaar 1370, of daaromtrent, in Trocnow ge
boren, in Bohemen, en behoorde tot den
lagen adel des lands. In zijn jeugd ver
loor de zwarte Ziska reeds vroeg door
een jachtongeval een zijner oogen en dit
gebrek) gaf den Slavischen jonker een
angstaanjagend uiterlijk. Toch wist hij
aan Koning Wenzel's hof hovelingën-
voelden we ons verlicht toen het middag
klokje ons de vrijheid aankondigde. Met
het luiden der bel verbeterde zich de stem
ming en vol jolige scherts daalden we de
trappen af, de school uit. Niemand dacht
aan Woest die meermalen absent was en
ook nu sluimerend in zijn kooi veronder
steld werd. Niemand dacht ook aan hem
toen een vijftigtal meters van de school
de onderscheidene cursisten te hoop waren
geloopen. Een partijtje bakkeleien onder
stelde Ko, die belust er heen rende. Wij,
nog niet al te vlug ter been, legden het
kalmer aan. Ko zich op de teenen over de
omstanders rekkend ontwaart blijkbaar
iets verbluffends. Armzwaaiend althans
maant hij ons tot spoed. Wij. hollen, ver
lost van alle loomheid.
„Wat is dat?!" schreeuwt „de neus" zijn
ongeduld niet kunnende bedwingen..
„De rooie, jó" grinnikt Ko vergenoegd,
„met die Belsche.lichtte hij nader toe.
„He??" verwonderden wij uit één mond.
Wat niet meer noodig was, want op het
zelfde moment klonk haar zilveren stem
ons tegen, begeleid door Woest die op zijn
mandoline met bekwame vastheid het
„liedje van verlangen" meetokkelde. Mid
den in de kring stond „zij" in haar zoet-
vrouweljjke bevalligheid en zong, begeleid
door Woest die als een minstreel wonder
volle aocoorden aan zijn instrument ont
lokte. Beiden genietende van hun over
winning op elkaar.
„Wat is dat?" informeerde een leeraar,
die moeilijk het schouwspel zien kon.
„Dat? Dat is die halve idioot, met een
dikke Belsche meid" lichtte een toeschou
wende stuurman, met beleefde waardee
ring, ter zake kundig in.
dienst te doen, Ja werd zelfs hofjonker
van Wenzel's gemalin, Koningin Sophle.
Het is niet precies bekend welke banden
den feilen Bohemer zoo langen tijd aan
den vorstentroon bonden, doch een feit
is dat hij tot Wenzel's dood aan het hof
verbleef. Toen stelde hij zich aan het
hoofd der ordelooze Hussieten-troepen,
waarvan hij een geschoolde legermacht
maakte, en als wilde jagers trokken zij,
voortdurend oorlogvoerend, door het toch
reeds met bloed doordrenkte Bohemen.
Vreeselijk waren de veldslagen die
rondom en ln Praag zelve woedden. In
zijn zwarte wapenrusting zat de woest-
uitzlende, een-oogige man hoojf op zijn
wit paard en blindelings volgden de
woeste Hussieten zijn bevelen. In 1420
verjoegep zij de Duitsohe troepen, die
voor Praag lagen, doch keerden onmid
dellijk daarop weer tegen eigen landge-
nooten, die Ziska wraak en verderf ge
zworen hadden.
Het waren de Adamieten, mannen en
vrouwen, aangevoerd, door den fanatie-
ken Klavotsky, die ongekleed met mes
sen en steenen gewapend, zich op de Hus
sieten stortten en dezen naar de keel
vlogen. Ziska liet hen neerslaan als dolle
honden, liet als waarschuwend voorbeeld
de laatste veertig die men levend in han-
kreeg, op een enormen brandstapel ver
branden. Sidderend zag Praag toe.
Van een verschrikkelijke wreedheid
moet de wilde Hussieten-aanvoerder zijn
geweest, zooals trouwens reeds uit boven
staande blijkt. ZJjn felle haat en afkeer
richtten zich vooral tegen al wat geeste
lijkheid heette. De Boheemsche geschie
denis vertelt daaromtrent nog hoe Jan
Ziska, bij het binnendringen eener kerk
den monnik, die den opstandelingen den
weg versperde, op dreigenden toon
vroeg: „Monnik, waar hebt ge uw ton
suur?" Toen viel als do hamer op het aam
beeld, de machtige vuist van den één-
oogigen man op den monniksschedel en
ontzield stortte de man in de grauwe pij
ter aarde.
In 1421 belegerden de Hussieten het
slot Raby. Ook hier was Ziska de ziel van
den strijd. Daar suisde een vijandelijke
pijl door de lucht en ontnam hem het
tweede oog. Hoewel nu geheel blind bleef
hij zijn mannen aanvuren en als duivels
vochten de wilde Hussieten, die den zwar
ten Ziska aanbaden.
In dien tijd waarde door Europa de
pest, „de zwarte dood", zooals men zei,
daafr niemand het waagde den naam der
vreeselijke ziekte uit te spreken. Zij
maakten duizenden slachtoffers en een
daarvan was Jan Zliska, wiens troepen het
beleg voor Prisbislau hadden geslagen.
Doch de hartstochtelijke strijder wilde dat
ook na zijn dood zijn geest en zijn bezie
ling zouden blijven voortbestaan onder
zijn troepen. Even vreeselijk en huive
ringwekkend als zijn gansch bestaan was
geweest, was ook zijn laatste wensch. Hij
beval dat zijn huid zou worden gespan
nen over de trom, die de Hussieten
moest aanvoeren.
Zoo werd door de wilde Bohemers de
huid gestroopt, van Ziska's pestbesmette
lijk: en de .grootste aller trommen ermee
bekleed. De oude verhalen vertellen, d'at
het geluld van die trommel verschrik
kelijk was om aan te hooren en al dege
nen, die het hoorden op de vlucht joeg.
Zoo leidde Jan Ziska Trocnow ook na
zijn dood zijn Hussieten van overwinning
tot overwinning. De legende van en de
gruwelijke angst voor den één-oogigen
zwarten man leven nog onder de Boheem
sche bevolking voort. De Zizka-berg bij
Praag, is naar hem genoemd en later
kreeg hij ook te Prisbislau een stand
beeld.
B.
De bedrieger bedrogen.
Slager tot kruidenier: Zeg man, ik
had een pond boter besteld en ik heb
maar vier ons ontvangen.
Kruidenier: Dat kan niet. M'n ge
wicht van 'n pond was zoek en toen heb
ik het pond vleesch dat ik van jou ge
kocht heb, maar als gewicht gebruikt.
wat vermochten die tegen ons, twaalftal
zeésterren, welke zich hadden vastgezo
gen in het volle leven van Vlissings bur
gerij? Wat was de heldere Friesche kop,
Gerlof Bol, keizer van het Leidsche ster
renbeeld, tegenover onze geestelijke lei
der, Woest? Wie wist een zuiverder analy
se van het menscheljjk zijn te geven dan
Woest, die met Max Stirner uitriep: „Mij
gaat niets boven mezelf" en bij voorkeur
zichzelf en ons als egoist qualificeerde?
Hiertegen hielp geen psychologisch be
toog en allerminst die stellingen welke de
jonge scheepsmachinisten daartegenover
wisten te plaatsen. Leef en laat leven was
Woest's devies en licht-wuft dartelde hij
blij zijn levenspad verder. Zijn eerste pen
sion had hij reeds tegen het tweede ver
wisseld en als derde en laatste kwartier
hadden hij en Rust één der frontkamers
van L'Union aan de Kerkhoflaan betrok
ken. Eerst daar, te midden van een pitto
resk plekje, omgeven door het jong groene
hout van nog-niet-oude laan en plantsoen
tjes, voelde hij zich „home". Hier vanaf
het balcon voor hun kamer, uitziende op
het plantsoen aan het einde der Badhuis
weg, tokkelde teeder het geluid van
Woest's mandoline en vond vibreerend
zjjn weg door den aether. En in de stilte
van dralende avond over zachtkabbelend
zee-oppervlak, droomende weiden en licht-
lispende boschjes aan mosrijke duinvoet,
troffen gehoorvliesjes uit rose sohelpoor-
tjes de teere timbre van Woest's oud-
Friesche liedjes en brachten de draagsters
in stille verrukking voor den jongjoligen
kunstenaar. En lang nog nadat de laatste
tonen ontlokt aan zijn snareninstrument
in etherische wijdte waren vervlogen, de
vriendelijke handklapjes van diverse hoor-
derwyes waren verstomd, zat met blij-
Tob Nooit Hoekje
De grootste dienst, dien wf]
Iemand kannen bewijzen ls hem
te leeren zichzelf te helpen.
Ralph Wald Trine.
Ja, dat ls wel een bijzonder waar
woord, deze uitspraak van Trine, die wij
ditmaal tot uitgangspunt kozen voor de
korte overdenkingen, waaraan dit hoekje
is gewijd. Ieder mensch verkeert in zijn
leven in omstandigheden, dat hij op de
hulp van anderen is aangewezen. 'Soms
zijn deze verhoudingen van zoodanlgen
aard, dat alleen anderen kunnen helpen
en dat men zichzelf niet uit de moeilijk
heden kan brengen, zooals, bij voorbeeld
bij ziekte of bij bepaalde lichamelijke ge
breken. Maar dat zijn tooh betrekkelijk
uitzonderingsgevallen. Doorgaans is hulp
mogelijk, waarbij wel de steun en de sym
pathie en de aanmoediging van tweeden
in het geding komt, doch waarbij wij in
laatste instantie het bevrijde werk zélf
doen. En dat zijn ook de schoonste over
winningen des levens. Want eenerzljds
heeft men het verblijdende gevoel in den
nood vrienden gehad te hebben, op wier
medewerking men kon rekenen en ander
zijds voelt men zich van nieuwe energie
doortrild bij de gedachte, dat men de strub
belingen, mede door inspanning van eigen
krachten, te boven is gekomen. Dat geeft
moed tot nieuwen strijd en verhoogt het
zelfvertrouwen en het zelfbewustzijn, ge
paard aan een diepe erkenning, dat de
menschen elkaar, ieder op zijn beurt, alle
maal noodig hebben. Hulp daarentegen,
waarbij wij geheel gesteund hebben op
de welwillendheid van anderen en ons
onze eigen daadkracht onbewogen bleef,
werkt fnuikend op ons zelfvertrouwen,
geeft ons een gevoel van afhankelijkheid
en heeft op den duur een zedelijke ver
slapping en luiheid tengevolge.
Een uitgestrekte hand en een stevig
ruggesteuntje, moreel of materieel, kan
op zijn tijd natuurlijk niemand ontberen.
Maar tegelijk: moet degene, die dezen
steun geniet, tot nieuw initiatief worden
opgewekt. En wyzeli, wanneer wij in om
standigheden verkeeren, waarin wij hulp
van noode hebben, dienen dit ook in te
zien en daarvan blijk te geven. Onze hel
pers zullen dit waardeeren en hun sym
pathie zal er des te grooter om worden.
En wat onze eigen persoonlijkheid betreft,
zij zal er eveneens bij winnen.
Dr. JOS. DE COOK.
N. N. te H. De eerste stap is de
moeilijkste. Dit gevleugeld woord is van
toepassing op de levens van heel wat men
schen. Gij ook zijt bezield met goede voor
nemens, gij zoudt dit anders willen en
dat zéér dioen, mbaar tot de daak komt gijl
meestal niet. En waarom? Louter en al
leen omdat de eerste stap u zooveel
moeite kost. Gij koestert uw goed© voor
nemens met liefde en warmte, maar als
het tijdstip daar is, ze ten uitvoer te bren
gen, dan aarzelt gij om den beslissenden
stap te doen. Telkens weer gaat gij veront
schuldigingen zoeken voor uw gedragslijn
en tracht gij uzelf wijs te maken, dat de
zaak, die gij ter hand had willen nemen,
toch niet gunstig was. Zoo blijft het bij
wenschen en komt gij nooit tot handelen.
Nu dezen keer maar eens dem eersten
stap gewaagd.
W0 wenschen u veel succes.'
Verzonden brieven: Ouder te H., K. G.
te H., V. te N.
Voor de lezers van ons blad geeft onze
psychologische medewerker Dr. Jos. de
Cock, van Merlenstraat 120, 's-Graven-
hage gratis zielkundige adviezen, o.m.
over de wyze waarop zy hun geest kun
nen verfrisschen en hun wilskracht en
energie kunnen versterken.
De vragen worden geregeld in dit blad
behandeld. Mochten de beantwoordingen
te uitvoerig worden dan direct schrilte-
lyk aan de aanvragers.
Is je vader ziek? Het is maar te ho
pen, dat het niets besmettelyks is.
Dat hoop ik ook de dokter zegt,
dat hy zich overwerkt heeft.
tintelend oog, vérstarend in schemerige
ruimte, Woest, en genoot nog voort van
de lieve melodieën uit zyn geliefkoosd
oud-Friesch repertoire.
Ja, Woest was musicus, zy het onge
schoold, maar ook de schilder sprak uLt
zyn .bonte schetsjes van erica-heide en;
groen-donkere duinvoet. In artistieke
diepte tooverde hy fleurige hei-strookjes,
tusschen bruin-groene mosvlakjes afge
wisseld door 't licht-bruinend zand tegen-
onder berankte heuvelkopjes. En einde
loos ontrolde zich aan het oog van den
beschouwer die golvende vlakte, zich
steeds meer verliezend in bruine donker
ten, scherp verbroken door knottige ber
ken met zilverig-witte schors. IJl-waze
hemel in verre verte rees op uit het on
eindige, overboog aanzwellend blauw het
teere heide-beeld om in diep-blauw azuur
de voorgrond te omzwelven. Eenzomer-
sche lust en vol-groeiend leven sprak uit
zijn gemakkeiyk gepenseelde landschets-
jes. Dan weer teekende hy de zee, bespoe
lend Walcherens duin of streepstroomend
in Oceaan-richting. Hier presenteerde zioh
do kunstenaar, onvolgroeid doch in jeug
dig-beloven, wien trok de natuur in al
haar bekoring en wondere sohakeeringen.
Dor, dood, alles wat gekunsteld was, kwa
men hem ook de werktuigen voor, welke
de aspirant-zeemachinisten te bestudeeren
hadden. Noode slechts was het dat hy in
studeerde wat zyn toekomstige positie
van hem eischte. En het was enkel dank
zy zyn krachtig verstandelijk vermogen,
dat hy, by een minimum van studie, de
bescheiden dosis technische ^ennis, be-
noodigd voor het verkrygen van een di
ploma als groote-stoomvaart-machiniat in
zich wist op te nemen.
(Wordt vervolgd).
't Juttertje
367. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN).
Róbtrison.
De «evea Pleiadea vta ar. vaa Lenaep,