Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, UIT VLEGELJAREN VAN 'SLEVENS WIJSGEERIGEN KANT van Zaterdag 2 Februari 1929. HOOP Terwijl ik, luk-raak, wat draaide aan mijm toestel1, klonk me, uit den luidspreker, een frühlingsUed toe. Schijnbaar wilde men mij dus een lentestemming suggereeren en hoe wel ik daar op zichzelf wei voor te porren ben, ging het toch wel een 'beetje moelilijk om me, op den mistig Jkouöen middag in te stellen in de gemoedsstemming, die men kan hebben op eeni blijden lentedag. Erger werd het nog toen ik wat verder draaide en hoorde dat LeipzigDresden juist aankondigde: „ein Sommernacht". Men wilde mij dus absoluut storten van de eene liefelijkheid in de andere en als je gauw tot een dergelijke lieflijkheid bent over te halen, is het een heele toer om je nuchterheid te bewaren en je in nerlijke gesteldheid niet te laten ombui gen naar lente- en zomergeneugten. Buiten zag het grijs en grauw. He vroor niet, het dooide niet. Heel de na> tuur was in een besluiteiooze stemming. Ze wist niet of ze het goede, dan wel het ■lechte moest kiezen. Zoo'n zelfde stemming kun je ook heb ben als je zelf in besluiteloosheid ver keert. Je zwalkt tusschen het eene plan •n het andere en je komt er dan niet toe om tot iets beslists te komen en Je gevoelt je even mieserig als het mieserige mist- weer, hetwelk op het moment dat ik dit schrijf, den scepter zwaait. Je bent dan wat uit je evenwicht en he is een opluchting als je eenmaal tot een besluit bent gekomen al blijkt dan later, dat het genomen besluit averechts ver keerd is geweest. Toch is dan het onzekere schommelen verdwenen en een gevoel van vastheid is daarvoor in de plaats gekomen, zoodat het toch mogelijk is geworden weer zekerder voort te gaan. Voor zoover we weten, missen de vo gels het orgaan aetherklanken in zich op te nemen, zoodat het voor hen niet moge lijk is zich daardoor te laten suggereeren, dat er in de vorstmaand Januari al zoo iets rondspookt van lente en zomer. Zij kunnen dus blijven rekening hou den met de nuchtere werkelijkheid en ze weten zich bijster goed aan te passen aan de omstandigheden, die de natuur mo menteel voor heen biedt. Recht op het doel gaan ze dan ook aan. Ze weten van geen weifelen. Het moment zegt: „zóó heb je te handelen." Daaraan geven ze gehoor. En ze zijn onbezorgd voor de toekomst, want die momenten van de toekomst zullen hun dan wel weer bij brengen hoe ze het zaakje hebben aan te pakken. Het loopt tegen den schemer en ik zie uit den mist telkens een groepje spreeu wen opdoemen, die, rechtuit, rechtaan, vliegen naar hun stamboomen, die waar schijnlijk in het paleisboschje of daarom trent zich bevinden. Het is hoogst opmerkelijk, dat, zoodra de temperatuur ongeveer op het dooipunt staat, met meer neiging naar dooi, dan naar vriezen, dat je dan geen enkele spreeuw rond je huis ziet rondscharrelen. Ze trekken liever de velden in, waar de grond zeer vermoedelijk wel zooveel voor hen oplevert, dat ze menschelijke hulp in hun bestaan kunnen ontberen. Het zijn echte „self-help", wezens in tegenstelling met de musschen, die graag een leventje van luilekkerland hebben en het liefst van de kruimkens uit het huis meepikken, on verschillig hoe de weersomstandigheden ook zijn. De zaak verandert als de grond flink bevroren is en de spreeuwen hun priem- snavels niet in den grond kunnen graven om daaruit allerlei klein leven weg te door K. SMELEEL 1«) Intusschen was „zij" binnengekomen. Met ware bevalligheid bewooog ze zioh tusschen de dringende massa en zocht blijkbaar een passend hoekje. Zoekend liet ze haar blik glijden langs de lange file van stoelen aan den kant van de zaal. De meesten reeds waren bezet. Hulpeloos stond ze daar en wist zich schijnbaar geen raad. Woest stond te springen. Plotse ling ontmoette haar blik, Woest's tinte lend oogenpaar. Dat was voldoende, en deze, het beschouwende als een bede om hulp, rent, als vlood hij z'n geluk tegemoet in haar richting om haar te bereiken., juist als ze met een ondeugende blik op Woest's beteuterde toet, op de eenig vrije stoel aan het tafeltje plaats nam. Dat was hem te slim en onder algemeen gebrul besluit hij maar weer tusschen ons plaats te nemen. Rust troostte Woest, vatte de zaak nogal wijsgeerig op en verklaarde, dat grooter mannen dan Woest op het ter rein der liefde een nederlaag hadden ge leden. „Denk maar eens aan de neus, treiter de kleine Beuseman. „Of de „Nieuwe Rotterdammer"," her innerde de oude dito. Deze voorbeelden, hoe klinkend overi gens, en déze voorstelling van zaken, hoe ruim van opvatting ook, vermochten Woest echter niet te doen besluiten zijn pogingen op te geven. Vast overtuigd ven zijn kracht ln deze, wachtte hij zijn heust tl. Welk* «poediger kwam dan éde halen. Dan zwerven ze rond het huis. Ze loeren eerst wat vanaf de schutting of van het dak en als je het voer hebt bui ten gebracht, dan wachten ze eerst tot je je goed en wel hebt teruggetrokken in huis. De musschen hebben vóór dien tijd al lang hun aanval op het voedsel onder nomen; het scheelt-niet veel of ze halen het onder je handen vandaan. Die momen ten zijn zij dus baas van den voedselvoor raad. Maar daarna koeren die blaadjes; het recht van de sterksten laat zich gelden. Met hun priemsnavels, die opengesperd, van een geweldig volume zijn, houwen de spreeuwen rond zich, zoodat de musschen weghuppen, maar toch in de buurt blijven van het lekkers. In een oogwenk is de voedselvoorraad bij zoo'n spreeuwenaanval verdwenen, want het zijn echte schrokhalzen. In tijd van nood versmaden ze letterlijk niets. En de musschen komen op het na-sopje, want voor hun stompsnaveltjes schijnt het geringste korreltje nog wel de moeite van het verorberen waard. En, na den mist, valt nu de sneeuw ln dichte vlokken en de aarde is met het reine kleed weer bedekt. Voor de gevederden een slechte tijd. Gelukkig dat zij, zoo vele vrienden tegen woordig hebben. Een aansporing is niet meer noodig. Het zit er bij de menschen vast ingeha- merd, dat ook deze schepselen steun noo dig hebben. Veel intens genot, dat die geverderden ons wederkeerig schenken, is voldoende bewijs van dank. SUGGESTIE. Suggestie is een groote macht, te groo ter omdat wij haar vaak niet onderken nen. Zij dringt aan den geest voorstellin gen op, die meestal alleen in de verbeel ding bestaan en doordat ze aan geenerlei grens zijn gebonden, gevaarlijke afmetin gen kunnen aannemen. Suggestie kan ook wel eens werken in de goede richting. Een zieke bijv. kan, door zich voor te stel len dat hij gezond is, zijn genezing in de hand werken en bespoedigen; iemand, die benauwde oogenblikken moet door maken, kan uit de voorstelling van hulp en redding die aanstaande is, kracht en uithoudingsvermogen' putten. Maar dat is een suggestie, waarvan we ons bewust zijn, die we althans in het ware karakter zien. Anders is het wanneer we ons onder haar ban bevinden zonder er ons reken schap van te geven dat zij het eigenlijk is, die ons doen en laten beheersdht. Ze is dan als een nevel, die onze oogen bedekt, en die ons belet de dingen te zien in hun ware licht. Een paar voorbeelden mogen de mee ning verduidelijken. Iemand, die zeer met zich zfelf is ingenomen,discht u voortdu rend verhalen op van zijn voortreffelijk heid. Hij doet dit misschien onwillekeu rig, omdat hij zich van zijn eigen gebrek niet bewust is; maar hij voorkomt het juistere oordeel, dat ge u misschien over hem zoudt vormen en benevelt de helder heid van uw blik. Tenzij ge zeer ge oefend en scherpziende zjjt, zal het gerui- men tijd duren eer het tot U doordringt dat hij een voorstelling van zichzelf geeft, zooals hij wenscht dat gij hem ziet, maar die aanzienlijk afwijkt van hetgeen hij werkelijk is. Een ander die ln zijn kinderjaren een zware ziekte doorstaan heeft, wordt door zijn huisgenooten veel lhngor dan noodig is door bijzondere zorgen omringd en leeft onder de suggestie dat hij een zwak keling is; totdat eindelijk de omstandig heden hem los scheuren van de zijnen en hij tot de ontdekking komt dat zijn krach ten niet onder doen voor die van menig ander en dat hij zeer wel in staat is aan de inspanning, die van hem gevraagd wordt, weerstand te bieden. Zijn nieuwe omgeving ziet in hem niet meer den zwak keling on van lieverlede beantwoordt hij meer en meer aan wat men meent van hem te mogen verwachten. Hoewel de een er moer aan onderhevig is dan de ander, is bijna niemand geheel van suggestie vrij; en het is een zeer be langrijk onderdeel van onze ontwikkeling om ze in haar ware karakter te leeren onderkennen en ons van lieverlede er van te bevrijden. In den kinderleeftijd kan het niet anders of het kind wordt door voor opgezette denkbeelden en voorstellingen van zijn ouders beïnvloed; maar, als het goed is, zullen de ouders al spoedig gaan inzien, dat zij met hun wenschen en plan nen voor de toekomst den groei van den jeugdigen geest niet mogen belemmeren; bovenal dat zij niet het recht hebben hun kind te doen gebukt gaan onder den druk van hun eigen ervaringen en de naweeën van hun eigen tekortkomingen. Zorgvuldig zullen zij het voor opge drongen voorstellingen trachtte te behoe den, die het zouden beletten vrij en onbe vangen in de wereld om zich heen te zien, Zoo treedt ook de mensch uit de kinds heid van zijn ontwikkeling en geeft zich hoe langer hoe minder aan suggestie ge vangen; zoo en zoo alleen kan hij telkens een schrede voorwaarts doen. Men kan deze onzichtbare vijanden echter niet met de blanke sabel van het lijf houden. Het eenige waarvoor ze wijken is een vaste persoonlijkheid, waarop een aanval hunnerzijds afstuit als op een muur. Zoo lang we zwak zijn zullen wé steeds voor hen aantastbaar blijven. „Wees U zelf," sprak ik tot iemand. Maar hij kon niet hij was niemand. Zoo was het in den tijd toen de types rondwandelden, die de Genestet zijn gees stig rijmpje ontlokten; maar we zijn daar nog niet geheel aan ontwassen. Dagelijks strijden we dien strijd opnieuw en moe ten we het vaak met een zucht erkennen hoe moeilijk het is vrij van de suggestie onzer medemenschen in opvattingen en daden ons zelf te zijn! van ons verwacht zou hebben. Twee dan sen gingen voorbij. Tweemaal lag zij in de armen van een ander. Twee malen vierde leedvermaak aan ons tafeltje hoog tij. „De neus" genoot voor een maand ge lijk, vertelde van Krukken. De derde maal echter, voor iemand er eigenlijk op be dacht was, terwijl „de neus" nog van ge noegen gnuifde, rees Woest, als instinc tief gewaarschuwd dat de dans zou aan vangen, op, en stond voor zijn dame juist toen de stem van den ceremoniemeester een two-step aankondigde. Ontkomen was voor haar niet meer mogelijk enblijk baar ook niet gewenscht; want vanaf dat moment dateert het geluk van Woest en was elke dans voor hem. Woest zal er zich wel niet in hebben verdiept, welk een moeilijk te doorgronden wezen een vrouw wel is. Althans op dat oogenblik niet, want de zoete invite in haar blik maakte hem regelmatig denken voorloo- pig onmogelijk. Als in een roes zweefde het aardige paar over de dansvloer voort. Tot het sluitingsuur daar was. En mee gesleurd door den uitgaanden stroom zocht ieder onzer voor zich, onafhankelijk van elkaar, een rustig heenkomen; om el kander 's morgens op school weer te vin den en zich te verwonderen over elkaar's aanwezigheid. Ook dien nacht, of liever, dien eersten nacht, was het zoo gegaan en 's morgens vonden we elkaar allen weer. Op Woest na. Deze toch scheen dien morgen met schoolzaken zich niet te kun nen inlaten en had blijkbaar belangrijker jezigheden. In de gebruikelijke eentonig heid volgden de lessen elkaar dien mor gen op. „De neus" had een weinig last van „opkomen" gehad, terwijl Rust sterke symptomen van slaapziekte vertoonde. Overigen» w*» alle» redelijk verloopen en JAN ZISKA VAN TROCNOW. De geschiedenis van het Oude Bohemen. De geschiedenis van het oude Bohemen is doortrokken van wilde duistere gebeur tenissen, waarvan men nauwelijks weet of ze behooren tot de werkelijkheid dan wel tot het rijk der legenden. Een der meest woeste heldenfiguren uit Bohemen's ver leden is wel geweest Jan Ziska van Trocnow, wiens naam nauw verbonden is aan bloedige opstanden. Hij werd in het jaar 1370, of daaromtrent, in Trocnow ge boren, in Bohemen, en behoorde tot den lagen adel des lands. In zijn jeugd ver loor de zwarte Ziska reeds vroeg door een jachtongeval een zijner oogen en dit gebrek) gaf den Slavischen jonker een angstaanjagend uiterlijk. Toch wist hij aan Koning Wenzel's hof hovelingën- voelden we ons verlicht toen het middag klokje ons de vrijheid aankondigde. Met het luiden der bel verbeterde zich de stem ming en vol jolige scherts daalden we de trappen af, de school uit. Niemand dacht aan Woest die meermalen absent was en ook nu sluimerend in zijn kooi veronder steld werd. Niemand dacht ook aan hem toen een vijftigtal meters van de school de onderscheidene cursisten te hoop waren geloopen. Een partijtje bakkeleien onder stelde Ko, die belust er heen rende. Wij, nog niet al te vlug ter been, legden het kalmer aan. Ko zich op de teenen over de omstanders rekkend ontwaart blijkbaar iets verbluffends. Armzwaaiend althans maant hij ons tot spoed. Wij. hollen, ver lost van alle loomheid. „Wat is dat?!" schreeuwt „de neus" zijn ongeduld niet kunnende bedwingen.. „De rooie, jó" grinnikt Ko vergenoegd, „met die Belsche.lichtte hij nader toe. „He??" verwonderden wij uit één mond. Wat niet meer noodig was, want op het zelfde moment klonk haar zilveren stem ons tegen, begeleid door Woest die op zijn mandoline met bekwame vastheid het „liedje van verlangen" meetokkelde. Mid den in de kring stond „zij" in haar zoet- vrouweljjke bevalligheid en zong, begeleid door Woest die als een minstreel wonder volle aocoorden aan zijn instrument ont lokte. Beiden genietende van hun over winning op elkaar. „Wat is dat?" informeerde een leeraar, die moeilijk het schouwspel zien kon. „Dat? Dat is die halve idioot, met een dikke Belsche meid" lichtte een toeschou wende stuurman, met beleefde waardee ring, ter zake kundig in. dienst te doen, Ja werd zelfs hofjonker van Wenzel's gemalin, Koningin Sophle. Het is niet precies bekend welke banden den feilen Bohemer zoo langen tijd aan den vorstentroon bonden, doch een feit is dat hij tot Wenzel's dood aan het hof verbleef. Toen stelde hij zich aan het hoofd der ordelooze Hussieten-troepen, waarvan hij een geschoolde legermacht maakte, en als wilde jagers trokken zij, voortdurend oorlogvoerend, door het toch reeds met bloed doordrenkte Bohemen. Vreeselijk waren de veldslagen die rondom en ln Praag zelve woedden. In zijn zwarte wapenrusting zat de woest- uitzlende, een-oogige man hoojf op zijn wit paard en blindelings volgden de woeste Hussieten zijn bevelen. In 1420 verjoegep zij de Duitsohe troepen, die voor Praag lagen, doch keerden onmid dellijk daarop weer tegen eigen landge- nooten, die Ziska wraak en verderf ge zworen hadden. Het waren de Adamieten, mannen en vrouwen, aangevoerd, door den fanatie- ken Klavotsky, die ongekleed met mes sen en steenen gewapend, zich op de Hus sieten stortten en dezen naar de keel vlogen. Ziska liet hen neerslaan als dolle honden, liet als waarschuwend voorbeeld de laatste veertig die men levend in han- kreeg, op een enormen brandstapel ver branden. Sidderend zag Praag toe. Van een verschrikkelijke wreedheid moet de wilde Hussieten-aanvoerder zijn geweest, zooals trouwens reeds uit boven staande blijkt. ZJjn felle haat en afkeer richtten zich vooral tegen al wat geeste lijkheid heette. De Boheemsche geschie denis vertelt daaromtrent nog hoe Jan Ziska, bij het binnendringen eener kerk den monnik, die den opstandelingen den weg versperde, op dreigenden toon vroeg: „Monnik, waar hebt ge uw ton suur?" Toen viel als do hamer op het aam beeld, de machtige vuist van den één- oogigen man op den monniksschedel en ontzield stortte de man in de grauwe pij ter aarde. In 1421 belegerden de Hussieten het slot Raby. Ook hier was Ziska de ziel van den strijd. Daar suisde een vijandelijke pijl door de lucht en ontnam hem het tweede oog. Hoewel nu geheel blind bleef hij zijn mannen aanvuren en als duivels vochten de wilde Hussieten, die den zwar ten Ziska aanbaden. In dien tijd waarde door Europa de pest, „de zwarte dood", zooals men zei, daafr niemand het waagde den naam der vreeselijke ziekte uit te spreken. Zij maakten duizenden slachtoffers en een daarvan was Jan Zliska, wiens troepen het beleg voor Prisbislau hadden geslagen. Doch de hartstochtelijke strijder wilde dat ook na zijn dood zijn geest en zijn bezie ling zouden blijven voortbestaan onder zijn troepen. Even vreeselijk en huive ringwekkend als zijn gansch bestaan was geweest, was ook zijn laatste wensch. Hij beval dat zijn huid zou worden gespan nen over de trom, die de Hussieten moest aanvoeren. Zoo werd door de wilde Bohemers de huid gestroopt, van Ziska's pestbesmette lijk: en de .grootste aller trommen ermee bekleed. De oude verhalen vertellen, d'at het geluld van die trommel verschrik kelijk was om aan te hooren en al dege nen, die het hoorden op de vlucht joeg. Zoo leidde Jan Ziska Trocnow ook na zijn dood zijn Hussieten van overwinning tot overwinning. De legende van en de gruwelijke angst voor den één-oogigen zwarten man leven nog onder de Boheem sche bevolking voort. De Zizka-berg bij Praag, is naar hem genoemd en later kreeg hij ook te Prisbislau een stand beeld. B. De bedrieger bedrogen. Slager tot kruidenier: Zeg man, ik had een pond boter besteld en ik heb maar vier ons ontvangen. Kruidenier: Dat kan niet. M'n ge wicht van 'n pond was zoek en toen heb ik het pond vleesch dat ik van jou ge kocht heb, maar als gewicht gebruikt. wat vermochten die tegen ons, twaalftal zeésterren, welke zich hadden vastgezo gen in het volle leven van Vlissings bur gerij? Wat was de heldere Friesche kop, Gerlof Bol, keizer van het Leidsche ster renbeeld, tegenover onze geestelijke lei der, Woest? Wie wist een zuiverder analy se van het menscheljjk zijn te geven dan Woest, die met Max Stirner uitriep: „Mij gaat niets boven mezelf" en bij voorkeur zichzelf en ons als egoist qualificeerde? Hiertegen hielp geen psychologisch be toog en allerminst die stellingen welke de jonge scheepsmachinisten daartegenover wisten te plaatsen. Leef en laat leven was Woest's devies en licht-wuft dartelde hij blij zijn levenspad verder. Zijn eerste pen sion had hij reeds tegen het tweede ver wisseld en als derde en laatste kwartier hadden hij en Rust één der frontkamers van L'Union aan de Kerkhoflaan betrok ken. Eerst daar, te midden van een pitto resk plekje, omgeven door het jong groene hout van nog-niet-oude laan en plantsoen tjes, voelde hij zich „home". Hier vanaf het balcon voor hun kamer, uitziende op het plantsoen aan het einde der Badhuis weg, tokkelde teeder het geluid van Woest's mandoline en vond vibreerend zjjn weg door den aether. En in de stilte van dralende avond over zachtkabbelend zee-oppervlak, droomende weiden en licht- lispende boschjes aan mosrijke duinvoet, troffen gehoorvliesjes uit rose sohelpoor- tjes de teere timbre van Woest's oud- Friesche liedjes en brachten de draagsters in stille verrukking voor den jongjoligen kunstenaar. En lang nog nadat de laatste tonen ontlokt aan zijn snareninstrument in etherische wijdte waren vervlogen, de vriendelijke handklapjes van diverse hoor- derwyes waren verstomd, zat met blij- Tob Nooit Hoekje De grootste dienst, dien wf] Iemand kannen bewijzen ls hem te leeren zichzelf te helpen. Ralph Wald Trine. Ja, dat ls wel een bijzonder waar woord, deze uitspraak van Trine, die wij ditmaal tot uitgangspunt kozen voor de korte overdenkingen, waaraan dit hoekje is gewijd. Ieder mensch verkeert in zijn leven in omstandigheden, dat hij op de hulp van anderen is aangewezen. 'Soms zijn deze verhoudingen van zoodanlgen aard, dat alleen anderen kunnen helpen en dat men zichzelf niet uit de moeilijk heden kan brengen, zooals, bij voorbeeld bij ziekte of bij bepaalde lichamelijke ge breken. Maar dat zijn tooh betrekkelijk uitzonderingsgevallen. Doorgaans is hulp mogelijk, waarbij wel de steun en de sym pathie en de aanmoediging van tweeden in het geding komt, doch waarbij wij in laatste instantie het bevrijde werk zélf doen. En dat zijn ook de schoonste over winningen des levens. Want eenerzljds heeft men het verblijdende gevoel in den nood vrienden gehad te hebben, op wier medewerking men kon rekenen en ander zijds voelt men zich van nieuwe energie doortrild bij de gedachte, dat men de strub belingen, mede door inspanning van eigen krachten, te boven is gekomen. Dat geeft moed tot nieuwen strijd en verhoogt het zelfvertrouwen en het zelfbewustzijn, ge paard aan een diepe erkenning, dat de menschen elkaar, ieder op zijn beurt, alle maal noodig hebben. Hulp daarentegen, waarbij wij geheel gesteund hebben op de welwillendheid van anderen en ons onze eigen daadkracht onbewogen bleef, werkt fnuikend op ons zelfvertrouwen, geeft ons een gevoel van afhankelijkheid en heeft op den duur een zedelijke ver slapping en luiheid tengevolge. Een uitgestrekte hand en een stevig ruggesteuntje, moreel of materieel, kan op zijn tijd natuurlijk niemand ontberen. Maar tegelijk: moet degene, die dezen steun geniet, tot nieuw initiatief worden opgewekt. En wyzeli, wanneer wij in om standigheden verkeeren, waarin wij hulp van noode hebben, dienen dit ook in te zien en daarvan blijk te geven. Onze hel pers zullen dit waardeeren en hun sym pathie zal er des te grooter om worden. En wat onze eigen persoonlijkheid betreft, zij zal er eveneens bij winnen. Dr. JOS. DE COOK. N. N. te H. De eerste stap is de moeilijkste. Dit gevleugeld woord is van toepassing op de levens van heel wat men schen. Gij ook zijt bezield met goede voor nemens, gij zoudt dit anders willen en dat zéér dioen, mbaar tot de daak komt gijl meestal niet. En waarom? Louter en al leen omdat de eerste stap u zooveel moeite kost. Gij koestert uw goed© voor nemens met liefde en warmte, maar als het tijdstip daar is, ze ten uitvoer te bren gen, dan aarzelt gij om den beslissenden stap te doen. Telkens weer gaat gij veront schuldigingen zoeken voor uw gedragslijn en tracht gij uzelf wijs te maken, dat de zaak, die gij ter hand had willen nemen, toch niet gunstig was. Zoo blijft het bij wenschen en komt gij nooit tot handelen. Nu dezen keer maar eens dem eersten stap gewaagd. W0 wenschen u veel succes.' Verzonden brieven: Ouder te H., K. G. te H., V. te N. Voor de lezers van ons blad geeft onze psychologische medewerker Dr. Jos. de Cock, van Merlenstraat 120, 's-Graven- hage gratis zielkundige adviezen, o.m. over de wyze waarop zy hun geest kun nen verfrisschen en hun wilskracht en energie kunnen versterken. De vragen worden geregeld in dit blad behandeld. Mochten de beantwoordingen te uitvoerig worden dan direct schrilte- lyk aan de aanvragers. Is je vader ziek? Het is maar te ho pen, dat het niets besmettelyks is. Dat hoop ik ook de dokter zegt, dat hy zich overwerkt heeft. tintelend oog, vérstarend in schemerige ruimte, Woest, en genoot nog voort van de lieve melodieën uit zyn geliefkoosd oud-Friesch repertoire. Ja, Woest was musicus, zy het onge schoold, maar ook de schilder sprak uLt zyn .bonte schetsjes van erica-heide en; groen-donkere duinvoet. In artistieke diepte tooverde hy fleurige hei-strookjes, tusschen bruin-groene mosvlakjes afge wisseld door 't licht-bruinend zand tegen- onder berankte heuvelkopjes. En einde loos ontrolde zich aan het oog van den beschouwer die golvende vlakte, zich steeds meer verliezend in bruine donker ten, scherp verbroken door knottige ber ken met zilverig-witte schors. IJl-waze hemel in verre verte rees op uit het on eindige, overboog aanzwellend blauw het teere heide-beeld om in diep-blauw azuur de voorgrond te omzwelven. Eenzomer- sche lust en vol-groeiend leven sprak uit zijn gemakkeiyk gepenseelde landschets- jes. Dan weer teekende hy de zee, bespoe lend Walcherens duin of streepstroomend in Oceaan-richting. Hier presenteerde zioh do kunstenaar, onvolgroeid doch in jeug dig-beloven, wien trok de natuur in al haar bekoring en wondere sohakeeringen. Dor, dood, alles wat gekunsteld was, kwa men hem ook de werktuigen voor, welke de aspirant-zeemachinisten te bestudeeren hadden. Noode slechts was het dat hy in studeerde wat zyn toekomstige positie van hem eischte. En het was enkel dank zy zyn krachtig verstandelijk vermogen, dat hy, by een minimum van studie, de bescheiden dosis technische ^ennis, be- noodigd voor het verkrygen van een di ploma als groote-stoomvaart-machiniat in zich wist op te nemen. (Wordt vervolgd). 't Juttertje 367. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN). Róbtrison. De «evea Pleiadea vta ar. vaa Lenaep,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1929 | | pagina 7