MIN TWEEDE HUWELIJKSREIS. Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, VAN 'S LEVENS WIJSGEERIGEN KANT Zonderlinge lotgevallen in het Dagelijksch leven van Zaterdag 23 Februari 1929. ZWERVERS. Zoover het oog reikte, was die zee be dekt met Hier en daar een blauwe vlek, toonend© dat er een kleine opening was tusschen het zeeija. Toen begonnen de duizenden vogels te zwerven en overal, waar een blauwe vlek was te ontwaren, trokken zij heen in de hoop daar gelegenheid te hebben hun honger te stillen. Doch het diepe water op de reede biedt daartoe weinig gelegenheid, zoodat de zwervers gedoemd zijn meer den walkant te naderen, willen ze nog iets te ver orberen krijgen. En zoo wagen ze zich verder dan hun schuwe aard hun eigenlijk permitteert. Maar de nood dringt; het schrijnt in de maag en de zweep van den drang naar het leven drijft hen voort. Er wordt ge waagd; den niet te vertrouwen walkant naderen ze meer en meer, want daar is nog de kans het leven te behouden. En zoo toomt het, dat we in elk open wakje tusschen het ijs langs onze kust de schitterend gevederde watervogels zien; prachtexemplaren, die we anders nooit onder het oog krijgen. Ineengedoken, alsof de koudie hen aan- spoort het lichaam zoo klein mogelijk te houden, zoodat de blootstelling zoo ge ring mogelijk is, drijven ze op het water. Nu en dan rekken ze zich even en staan, zooals alle eendvogels dat zoo prachtig kunnen doen, een moment rechtop in het water om daarna weer de vleugels te vou wen en, den kop sterk ineengedoken, weer den drijfstand in te nemen. Daar tusschendoor of er rondom heen op het ijs scharrelen de talrijke meeuwen. Nu en dan overhuiven ze zich met /.re- water en waar wij huiverend staan toe te kijken, schijnt het of zij er een wellust in vinden zich telkens een douche te geven. Plotseling steekt een der eendvogels zijn kop in het water, wipt bet achterlijf omhoog en voordat d© manipulatie der duikbeweging recht tot je is doorgedron gen, is de vogel onder het watervlak en bet duurt vele seconden vóór hij weer bo ven komt, een heel eind van het punt, waar hij verdwenen is. Soms is er verder niets merkbaar, maar het komt ook voor, dat het beest de een of andere versnapering mee naar boven neemt. Dan ontstaat er groote beweging in de meeuwenkolonie. Want die meeuwen zit ten daar zoo maar niet voor niets in de buurt van de vreemd© gasten, die tijde lijk hun tenten op hun gebied hebban opgeslagen. Het „welkom vreemdeling" hebben ze de gasten niet toegeroepen uit pure gast vrijheid. Hun „welkom" gold het zuiver ste eigenbelang. Want de meeuwen zijn echte klaploopende schuimers, die zich niet ontzien de eerlijk opgedoken lekkere beetjes den eenden te ontrooven, als ze datr kans toe zien. In een oogwenk is de eend, die zoo gelukkig was iets naar om hoog te brengen, omringd door een schare guMge meeuwen, die met hun geweldige hommelende snavels probeeren den eend de kluif te ontfutselen. Dan draait het Toen Mary met haar avondcape over cfen arm de deur van haar mans studeer- kimer opende zag zij1 hem, tot haar groote vmwondering] en schrik tevens, nog niet in smoking. Hij blleef doorschrijven en keek niet eerder op, voor zij een hand op zijn •clouder legde. .Maar, Wim, nu ben je nog niet ge kierd; haast je ontzettend, anders zullen wy te laat komen." ,Ik heb het je vergeten te zeggen, dat ik onnogelijk mee kan, omdat ik juist een inspiratie heb gekregen voor het eind van mijn roman, maar verontschuldig me maar tij mevrouw van Vliet en zeg, dat ik gaarne een volgenden keer bij haar dineeren zal; zij zal' het volkomen' be- grijper!" „Iedereen begrijpt het altijd dadelijk; neen, iaat ik je werk niet in de war stu ren; il kom er alleen wel uit," en Mary liep vlug achter het huis door en stapte in de vechtende auto. Altijd was zij alleen en moest in haar eentje uitgaan, terwijl haar kennissen het verwaarloosde vrouwtje beklaagden, dat te jonjf was om steeds alleen te zijn1. Alles had zij, een comfortabel huis, mooi© klee- ren, schoonheid, maar dat, waar zij recht op had', liefde, was niet haar deel. Niemand had ooit begrepen, waarom Mary vier jaar geleden Wim Hoffman Val vee tot echtgenoot genomen had. Zij was altijd een vrooljjk, bijna overmoedig meisje geweest, dat met haar talrijke aan- tidders kat en muis had gespeeld, tot Wim op het tooneel verscheen met zijn kiap ernstig gezicht. Niet zijn geld, maar «in ar nat nadden haar tot hem aange- beest met zijn prooi links en rechts en tolt als een bezetene rond. Soms wordt het hem te benauwd', want van alle kanten dreigt een duivelsche stoot van een meeuwensnavel; dan laat hij zijn buit los en, snel als een bliksemschicht, klemt een meeuw de prooi ha zijn snavel. Dan ontstaat een oorverdoovend lawaai en gekrijsch, want zijn soortgenooten dringen op hem aan, doch hij schrokt en schrokt en meestal gelukt het hem den brok te verwerken, hetgeen zichtbaar is aan do uitzetting van zijn hals. Maar hij doopt zijn snavel even in het water, als met een onnoozel gezicht, doet hij alsof het heele geval hem geen zier aan gaat. Dan zwijgt de meeuwenkolonie weer en wacht met satansgeduld op een duik proef van ©en anderen eend: En het ge valletje begint op nieuw. Niet altijd is de eend even ongelukkig, want ook hij schijnt een ruim keelgat te hebben en voor het oog van de parasiteerende meeu wen verdwijnt het eerlijk door hem op- gedotoene. Het is een ietwat zielig gezicht, die rondzwervende vogels te zien scharrelen. Nu eens in een wak, dan weer opvlie gend met een bende soortgenooten, dan weer eenzaam en verlaten trekkend. Rotganzen, zaagbokken, smienten, bril* duikers, eenden, bergeenden, bonte pie ten, zwanen, alle soorten kun je thans waarnemen. En het lijkt wel of de nimrod-natuur ook In de jeugd nog flauw-smeulend aanwezig is en in dergelijke omstandig heden ontvonkt, want véle jongens krui pen over het opgekruide ijs en naderen zoo dicht mogelijk het wak om met een brok ijs de vogels te bekogelen. Is <het wreedheid of de ondoorgrondelijke drang die nog huist in ons, aardsche wezens, die verontrust hetgeen zwakker is dan wij. Latent nog aanwezig misschien, maar toch rijp om voor goed te verdwijnen. Zoo hopen we hetl MENSCHEN OP REIS. Een gezamenlijke reis versterkt de banden der vriendschap. Ik ben over het. algemeen geen vriend van het spreken over menschen en houd liever mijn indrukken voor mij zelve, om een ander in het opvangen van de zijne vrij te laten. Op reis echter maak ito daarop een uitzondering; want ito vind het waarlijk een genoegen dat meetelt om in een stoomboot, of trein, in hotels of vereenigingsplaatsen de menschen- groepjes gade te slaan en daaruit gevolgr trekkingen af te leiden. Het is dan ook een vrij onschuldig vermaak, dat niet verder gaat dan de oppervlakte; vooral wanneer de reis zich uitstrekt tot het buitenland, en men weinig kans heeft op gezelschap, dat zich toevallig bij elkan der bevindt, ooit weder te zullen ont moeten. Er wordt vaak gezegd: om den aard van een kind te leeren kennen moet men trokken. Hij liep haar niet na zooals de anderen of stuurde haar bloemen of bon bons. Nadat zij. met hem op een bal ge danst had, verzocht hij. haar om een wan deling voor den volgenden dag en hij, had baar toen zijn liefde verklaard. Wat was zij trotsch, dat die groote schrijver haar tot vrouw verkoos, en in tien dagen iajds had zij al zijn werken verslonden, die zij nu haatte, omdat het zijn werk was, dat haar zijn liefde onthield. Toen haar vroegere aanbidders zagen, hoe Mary overal kwam zonder haar echt genoot, veronderstelden zij, dat Mary zich vergist had, en begonnen weer als van ouds om haar heen te zwermen, hoe wel zij ze met alle geweld op een afstand hield. Een van hen kon zij echter niet ontloopen, omdat het de beste vriend was van haar man, die dagelijks bij hen aan huis kwam en daar de heer des huizes voor zijn vriend nog minder tijd had dan voor zijn vrouw, stuurde hij hem steeds naar Mary. Zij begon iederen dag zijn charme van knappen man meer en meer te voelen en als de donkere oogen van Philip Gibbs met een innige uitdrukking op haar bleven rusten, dan wist zij, dat er een dag zou komen, waarop niet alleen zijn oogen, maar ook zijn mond spreken zou. Tranen blonken er nog ln haar oogen, toen zij het huis der van Vliet's betrad en de gastvrouw, die haar tegemoet kwam, zag spoedig wat er .aan scheelde. „Wel Mary, weer eens zonder manlief hier; neen, je behoeft hem niet te excu- seeren, het is natuurlijk weer het oude liedje kind, gooi zijn paperassen toch in de kachel of wat nog beter is, doe zoo als ik, en amuseer je zoo goed mogelijk; je hebt aanbidders genoeg! Ik zal je als tafelheer Philips Gibbs geven en die zal je wel eens aan het lachen maken." het waarnemen wat het in zijn vrije uren doet. Misschien is dit ook eenigszins van toepassing op menschen, die, in de va- cantie op reis, zich vrij voelen van hun dagelijksGhe plichtten en onbespied door hun gewone omgeving. En nu ls er één ding, dat weldadig aandoet in een tijd, waarin familiebanden zóó schijnen te zijn ontwricht op de huisgonooten schijnen uit elkander te spatten; het is dit: dat men overal gezinnen aantreft, die het dan toch aangenaam schijnen te vinden de vacantie in elkanders gezelschap door te brengen. Het aantal eenzame reizigers is ontzettend klein, vergeleken bij de groepen, bestaande uit vader, moeder en minderjarige kinderen, of wel reeds min of meer bejaarde huwelijksparen, die het nog altijd best samen kunnen vinden. Om niet te spreken van de tallooze jeugdige paartjes, die gelijken tred schijnen te houden en volkomen vergenoegd samen het pad schijnen te bewandelen. Soms verbaast men zich wel eens over de we- derzijdsche keuze; maar immers over smaak valt niet te twisten. Men kan niet ontkennen, dat voor de jonge vrouwtjes het reizen in groote mate is vereenvoudigd. Als men ze luch tig ziet voorttrippelen naast haar dikwijls nog jongensachtigen echtgenoot, veelal zonder hoed, in een dun zomerjaponnetje, waarvan verscheidene duplicaten in een minimum ruimte te bergen zijn, dan denkt men onwillekeurig terug aan de ingewikkelde bagage, die men eertijds onontbeerlijk waande. Alleen begrijp ik niet, hoe de witte kousen en' schoenen met hooge hakken het stof en de vermoeienis van de wandeltochten kunnen trotseeren. Een gezamenlijke reis versterkt ook de banden der vriendschap; die opmerking maakt men met ©enig heimwee denkend aan de dagen der jeugd, toen het „wan- dern" onze grootste heerlijkheid was. Men verheugt zich dat thans ook ongehuwde, ongetwijfeld arbeidende jonge vrouwen, zich voor haar vacantiea aaneensluiten. Hoe frisch, hoe intens schijnt haar genie ten. Hoe schijnen ze haar zelfstandigheid op prijs te stellon! En hoe komt toch weer haar vrouwelijke tact haar te hulp om, voor den inwendlgen mensch zorgend, overal het 'beste wat te krijgen is op té sporen. Waarom zouden zo niet? Ze heb ben er voor gearbeid en de ontspanning komt haar toe. EEN ZONDERLING TESTAMENT. De royale erflater! Het volgende vreemdsoortige testament dagteekent van het jaar 1650: Ik, Philippus, laatste graaf van Pem- broke en van Montgomery, ridder van het graafschap Berks, zijnde, naar men ver zekert, zeer zwak van lichaam, maar in het volle bezit van mijn geheugen; want ik herinner mij, dat ik vijf jaar geleden mijn stem heb gegeven om den ouden Can- terbury af te maken en sedert een jaar heb ik niet vergeten dat ik mijn ouden meester op het schavot heb gezien; daar echter de dood mij bedreigt en mij ver volgt en ik altijd de vlag heb gestreken voor degenen, die mij bedreigden, doe ik heden mijn laatsten wil kennen en maak ik de volgende beschikkingen: Ik geef mijn lichaam omdat ik het niet behouden kan; ge ziet, dat de wondheelers mij stuksgewijs verscheuren. Begraaft mij dus, ik heb er grond en kerken genoeg voor; legt mij echter niet onder de kerk deur, want ik ben toch een man van hooge geboorte en ik zou niet gaarne begraven worden daar waar kolonel Pride geboren is. Een flauw lachje kwam om Mary's mond, dat weer vlug verdween, toen zij Addie van Vliet naar eeni langen blonden hei^r zag gaan, waarmee zij in een der hoekjes van de tót danszaal ingerichte hal plaats nam. Hoe kon Addie, die zoo'n schattig kindje had, tot zóoiets in staat zijn; want evenals iedereen wist Mary ook van de intieme verhouding, waarin zij tot den blonden huzarenluitenant stond en dat, terwijl haar man zijn vrouw verafgoodde en blind scheen te zijn voor het verraad, dat zij pleegde. Wat zou zijl niet willen geven, als Wim eens half zoo lief was als Gerard van der Vliet voor zijn trouwe- looze echtgenoot©. Ik verlang geen fcedenkteeken, want dan zou ik een graf schrot en verzen moe ten krijgen en in mijn \even heeft men maar al te veel verzen op mij gemaakt Ik schenk mijn twee biste rijpaarden aan den graaf van Dentigh die zwak ter been wordt Ik schenk niets aan mylord Say en ik maak hem dit legaat omdat ik weet dat hij het getrouw onder de armen zal verdoelen. Aangezien ik Henry Mildruey wel bedreigd heb maar niet gwlagen, geef ito vijftien pond sterling aan den lakei, die hem heeft afgerost Ik schenk aan Thomas May, wien ik den neus gebroken heb by ©n maskerade, vyf shillings. Ik had hen meer willen geven, maar al degenen, de zijn Ge schiedenis van het Parlement kennen, zullen moeten toegeven, dat vyf shillings nog teveel is. Ik zou aan den schrijver voa het schot schrift tegen dames, den titd voerende „Beursberichten" dïie penot willen na laten, omdat hy een wyze van bekladden ontdekt heeft nog liederiyfor dan tot heden gezien is. Maar daar hij >p een on waardige wyze, ik weet niet hoeveel lieden beleedigt en zwart maakt belast ik met de betaling denzelfden lakei, die h»t achter stallige by Henry Mildmey heeft aange zuiverd. Ik schenk aan den luitenantgeneraal Oromwell een van ntfjn woorder. aange zien hy geen van de zijnen gehouden heeft Ik geef den geest B. Onder het diner was Mary erg stil en drong er slechts de helft tot haar door van wat Philip allemaal 'beweerde. Nadat hy uit de rookkamer zich weer by haar voegde en om den eersten dans vroeg, wendde zy hoofdpijn voor, waarop hy dan onmiddellijk voorstelde om den met lampions versierden tuin1 in te gaan. De zomeravondlucht lokte haar en wel dra liepen zy naast elkaar in den uitge- strekten maanverliehten tuin. Geen van beiden verbrak de stilte en Philip kon de vrouw naast hem in het mooie avondtoilet ongemerkt gadeslaan. Haar adem ging vlug, daar zy voorvoel de, dat het oogenblik komen zou, dat haar leven een andere wending zou geven. Aan het eind van het laantje doemde een met gekleurde electrische lampjes zacht verlicht prieel op, waarin zy. nog altijd zwijgend plaats namen. Hoe graag wilde zy de stilte verbreken door even over een onverschillig onder werp te srpeken, maar zy kon geen woorden vind'en en begon zenuwachtig met haar ringen te spelen, tot Philip daar een eind aan maakte door haar han HET LIEDJE VAN DE WEEK. TRUITJE door Mr. A. Bogaera. Van al de meisjes in de stad, Hoe lief haar koontjes blozen, Indien ik maar te kiezen had, Myn Truitje bleef gekozen. Die luchte tred, die lieve lach, Dat streelend stemgeluidjé. Neen, wat ik hoorde, wat Ik zag, Niets haalt er hy m'n Truitje. Haar vader is een zwarte smid, Haar moeder schynt wat vinnig; Maar zy is als de sneeuw zoo wit En als een duifje aanminnig, 't Is raar, hoe kwam zoo'n leeiyk paar Aan zulk een aardig spruitje? Dat weet ik niet! dit weet ik maar, Niets liever dan m'n Truitje. Komt zy myn winkel langs gezweefd, Voort moet ik uit den winkel, Wee, zoo myn baas er acht op geeft! Dan bromt en raast de kinkel. Doch dat hy bromme en dat hy raas, Er is voor 't leed een kruidje; Voor ieder scheldwoord van m'n baas Krijg ik een zoen van Truitje, Aan Truitje denk ik vroeg en laat! Ze merken 't wel, de klanten: Ik geef hun snuif voor mosterdzaad, En stroop voor diamanten. Doch, maakt ze my zoo dwaas, zoo dom, Dat tooverlief schavultjje, Ze mint er my niet minder om, En dat is braaf van Truitje. 'k Waardeer maar éénen dag der week; De rest is my om 't even; Die blyde dag waarvan ik spreek, la de eerste dag der zeven; Dan met myn Zondagskleeren aan, Op zak een Zondagsduitje, Mag ik gearmd met Truitje gaan, En dan trakteer ik Truitje. Nog is het luttel wat ik win, Maar 'k mag op beter hopen; Myn peetoom zit er warmpjes in. Hij zal me een winkel koopen. Dan volg ik ras het voorbeeld na, Van zooveel wyze luidjes: Dan wordt myn Truitjelief myn gé, En kryg ik kleine Truitjes. Tob Nooit Hoekje ANGST. Hoeveel verdriet bezorgden ons die ongelukken, die nooit gebeurden1 Niets beneemt ons zooveel van onzen levensmoed en bHjinoedigheid, dan de toekomstige rampen, die slechts ln onze verbeelding! bestaan. Zelfs als ze onaf wendbaar zyn en over ons komen, zyn ze in werkelijkheid lang zoo erg niet en veel makkelijker te dragen, dan de vreesehjke ellende uit onze fantasie. Om eens een banaal voorbeeld te nemen: hoe dloodeiyk beangst zitten we sotms in de wachtkamer van een tandarts; we zien de dingen om ons heen byna niet, we weten niet meer of de zon schijnt of dat t regent, we zyn alleen maar bang. Voor de pijn? Niet eens direct daarvoor, t Is een onbepaalde vrees voor iets, dat komen zal.En we zijn te zenuwachtig omdat iets goed onder de oogen te zien. Als we dat dieden, zou 't lang niet zoo erg blijken te zijn. Want eenmaal op den tandarts-stoel is de p$jn toch nooit zóó vreesOiyk en t is wel onaan genaam, maar niet om er wanhopig onder te worden. Zoo gaat 't ook met grooteré, meer geesteiyke rampen. De voor-ellende is altijd erger dan de werkelijke. En èls die werkelijke dan |komt vindt ze een zenuwaohttgen, zwaarmoedigen tobber, die niet veel weerstand meer kan bieden. Of hy moest opgefleurd worden door het mee vallertje, de mindere verschrikking van t verwachte leed! En biy zyn, dlat nu 't „iets", waarvoor hij vreesde, niet meer be staat! Maar hy zal wel gauw weer een nieuw „iets"' vinden om angstig te besta len. Die angst is dus één van de eerste dingen, die we op zy moeten schuiven, om met onszelf tot klaarheid te komen. We kunnen nooit de dingen om en in ons rus tig beoordteelen, zoolang de angst ons on rustig vooridryift. We hebben ook geen oog voor 't no'ole, dat er overal op de wereld is, altyjü. vóelen we iets dreigen. Zouden we m*t een beetje gezond ver stand en wat reteneeren, die angst niet kunnen uitroeien? de eerste plaats: wat geeft 't of we ons angstig maken? Helpt 't iets? En.wèt kan ons ln11 ergste ge val overkomen? Dèt vooral moeten we eens bedenken. En probeeren ons Inner lijk zóó sterk te maken, da we tegen eiken tegenspoed bestand zyn, zót sterk, dat ar moede, ziekte, zelfs dood' ons klaar vinden met die eigen hoogheid, die ni<4; te treffen is. 't Bewustzyn, dat alle leed OT is om doorstaan te worden en te veredoen, kan onze angsten wegnemen en ons kai-Q doen voortgaan op den weg vol hindernissen, maar ook vol schoonheid. Wanneer we dan by de schoonheid krachten vergaren voor de hindernissen en niet de sohton- hedd voorby zien, omd'at de hinderniseen in de verte ons beangsten, zullen de hoog», met prikkeldraad bespannen muren, waar we niet overheen meenen te kunnen, uit onze verbeelding verdwynen. den vast te grijpen. „Mary, nooit is er een geschikter oogenblik geweest, dan dit, om je mijn liefde voor jou te verklaren. Vier jaar heb ik gevochten, om haar te onderdruk ken, omdat je die vrouw van m'n besten vriend was, maar nu ik dagelijks getuige ben geweest van zyn onachtzaamheid en gezien heb, dat zyn boeken hem boven alles gaan, nu kan ik niet langer zwijgen. Toe laat ik je een leven van geluk en liefdie mogen aanbieden. AI die jaren van verdriet zal' ik je doen vergeten, toe Mary?" Zij maakte haar handen vrij en stond bevendl op, haar gezichtje krijtwit „Ik zal niet boos op je zyn voor het geen je mij gevraagd hebt, Philip, maar nooit zal ik de vrouw kunnen worden van jou, noch van een ander. Je meent het zoo eerlyk en goed', dlat weet ik, maar je hebt vergeten, dat al ben ik een ver waarloosde eohtgenoote en ontvang ik niet d'e liefdie van hem, waar ik recht op heb ik toch ndjn man boven alles lef heb. Ware liefde sterft niet gauw en hoopt Steeds op verbetering, op mieer geluk! Ga nu heen, jongen, en vergeef mij het verdriet, dat ik je moet doen." Voor hy het prieel verliet, viel hij voor haar op z'n knieën en kuste haar handen. „Een ding moet je my beloven; als ooit je liefde zal gestorven rijn voor hem, al is het na jaren toom dan bij mij om troost en steun en ik zal je al myn' liefde geven die nooit mindler, maar steeds meer zal worden." Snel ging Philip heen en Mary viel snikkend in een stoel neer, niet bemer kend die gestalte van) een man, die ach ter het prieel te voorschijn kwam, voor dat ze een hand op haar schouder voelde. „Wim!" schrok ze op. „Ik kon vanavond niet werken, omdat een voorgevoel van iets vreeseHjks myn Dr. JOS. DE COOK. Vader te H.: Laat uw zoon maar eens zyn gang gaan, want al te veel leiding doodt de Energie en de Wilskracht. K. te N.: Hoe groot de belangstelling van velen onzer wat de toekomst betreft is, blijkt wel uit den omvang van het aantal lieden, die zich in eenigerlei vorm bezighouden met het voorspellen van de toekomst, een bezigheid, die zoo oud is als de geschie denis der menschheid. Maar ook de meer nabye toekomst ©n de kleinere gebeurte nissen daarvan houden onzen geest voort durend bezig, niet in den zin van een doelmatige voorbereiding, op de dingen^ die komende rijn (iets waar niemand be denkingen tegen kan hebben) maar veel eer als uiting van een levensgejaagdheid, hersenen pynigde en ik begon mi} over jou ongerust te maken. Daarom kleedde ik mij om je te halen. Men vertelde my dat je met Philip den tuin in was gegaan en m'n angst nam toe, waarover wist ik zelf nog niet goed. Hoewel ik niet zacht liep zagen jullie mij niet en toen was ik tegen wil' en dank getuige van wat hier zoo juist is voorgevallen. Met groote vrees heb ik Je antwoord mijn vonnis afgewacht; want ik wist, dat ik in mijn liefde tegenover jou hen tekortgeschoten en Philip je gelukkiger zou maken dan ik gedaan had. Het is een beste kerel Mary, en ik was de domme gans, die jou regelrecht in zijn armen voerde, maar hoe gelukkig ben ik, nu ik weet, dat je my nog altijd even liefhebt en je zult er nooit meer spyt van hebben." Hy trok haar in zijn armen en liet haar uithuilen. „Myn eigen Hef vrouwtje, hoe blind was ik dat ik niet zag, hoe ik door myn eigen schuld! je aan het verliezen was. Dezen avond rijn myn oogen open ge gaan en Ik ben Philip dankbaar voor dé ernstige les, die hy my. onbewust ge geven heeft. Zooals je weet was myn plan om naar ons buiten „Veldzicht" te gaan, teneinde daar myn boek te voltooien maar nu gaan wy samen er heen: oml er voor den tweeden keer onze wittebroods weken dbor te brengen, die een hernieuwd! geluk zullen voorafgaan. Je zult dan zien, dat ook een boekenwurm zyn vrouw aan- bidd'en en gelukkig maken kan. Daarvan geef ik je de verzekering." Zij lachte door haar tranen heen en sloeg haar armen om rijn hals. „Maar Wim, hoe moet het dan met je hoek?" „Dat kan wachten, kindje, tot ik een van je Hefste wenschen vervuld zal zien." 't Juttertje B70. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN). I Op de Wadiden, waar andera de duizen- ,den vogels hun voedselterreinen hebben, /lag het ijs tot den bodem, zoodat de diaoh wei gedekt was, maar met een kleed, dat alles afsloot. Roblnson. B. Jefferson.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1929 | | pagina 7