MIN TWEEDE HUWELIJKSREIS.
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
VAN 'S LEVENS
WIJSGEERIGEN KANT
Zonderlinge lotgevallen
in het Dagelijksch leven
van Zaterdag 23 Februari 1929.
ZWERVERS.
Zoover het oog reikte, was die zee be
dekt met Hier en daar een blauwe
vlek, toonend© dat er een kleine opening
was tusschen het zeeija.
Toen begonnen de duizenden vogels
te zwerven en overal, waar een blauwe
vlek was te ontwaren, trokken zij heen
in de hoop daar gelegenheid te hebben
hun honger te stillen.
Doch het diepe water op de reede biedt
daartoe weinig gelegenheid, zoodat de
zwervers gedoemd zijn meer den walkant
te naderen, willen ze nog iets te ver
orberen krijgen.
En zoo wagen ze zich verder dan hun
schuwe aard hun eigenlijk permitteert.
Maar de nood dringt; het schrijnt in de
maag en de zweep van den drang naar
het leven drijft hen voort. Er wordt ge
waagd; den niet te vertrouwen walkant
naderen ze meer en meer, want daar is
nog de kans het leven te behouden.
En zoo toomt het, dat we in elk open
wakje tusschen het ijs langs onze kust de
schitterend gevederde watervogels zien;
prachtexemplaren, die we anders nooit
onder het oog krijgen.
Ineengedoken, alsof de koudie hen aan-
spoort het lichaam zoo klein mogelijk te
houden, zoodat de blootstelling zoo ge
ring mogelijk is, drijven ze op het water.
Nu en dan rekken ze zich even en staan,
zooals alle eendvogels dat zoo prachtig
kunnen doen, een moment rechtop in het
water om daarna weer de vleugels te vou
wen en, den kop sterk ineengedoken,
weer den drijfstand in te nemen.
Daar tusschendoor of er rondom heen
op het ijs scharrelen de talrijke meeuwen.
Nu en dan overhuiven ze zich met /.re-
water en waar wij huiverend staan toe
te kijken, schijnt het of zij er een wellust
in vinden zich telkens een douche te
geven.
Plotseling steekt een der eendvogels
zijn kop in het water, wipt bet achterlijf
omhoog en voordat d© manipulatie der
duikbeweging recht tot je is doorgedron
gen, is de vogel onder het watervlak en
bet duurt vele seconden vóór hij weer bo
ven komt, een heel eind van het punt,
waar hij verdwenen is.
Soms is er verder niets merkbaar,
maar het komt ook voor, dat het beest de
een of andere versnapering mee naar
boven neemt.
Dan ontstaat er groote beweging in de
meeuwenkolonie. Want die meeuwen zit
ten daar zoo maar niet voor niets in de
buurt van de vreemd© gasten, die tijde
lijk hun tenten op hun gebied hebban
opgeslagen.
Het „welkom vreemdeling" hebben ze
de gasten niet toegeroepen uit pure gast
vrijheid. Hun „welkom" gold het zuiver
ste eigenbelang. Want de meeuwen zijn
echte klaploopende schuimers, die zich
niet ontzien de eerlijk opgedoken lekkere
beetjes den eenden te ontrooven, als ze
datr kans toe zien. In een oogwenk is de
eend, die zoo gelukkig was iets naar om
hoog te brengen, omringd door een schare
guMge meeuwen, die met hun geweldige
hommelende snavels probeeren den eend
de kluif te ontfutselen. Dan draait het
Toen Mary met haar avondcape over
cfen arm de deur van haar mans studeer-
kimer opende zag zij1 hem, tot haar groote
vmwondering] en schrik tevens, nog niet
in smoking.
Hij blleef doorschrijven en keek niet
eerder op, voor zij een hand op zijn
•clouder legde.
.Maar, Wim, nu ben je nog niet ge
kierd; haast je ontzettend, anders zullen
wy te laat komen."
,Ik heb het je vergeten te zeggen, dat
ik onnogelijk mee kan, omdat ik juist
een inspiratie heb gekregen voor het eind
van mijn roman, maar verontschuldig me
maar tij mevrouw van Vliet en zeg, dat
ik gaarne een volgenden keer bij haar
dineeren zal; zij zal' het volkomen' be-
grijper!"
„Iedereen begrijpt het altijd dadelijk;
neen, iaat ik je werk niet in de war stu
ren; il kom er alleen wel uit," en Mary
liep vlug achter het huis door en stapte
in de vechtende auto.
Altijd was zij alleen en moest in haar
eentje uitgaan, terwijl haar kennissen het
verwaarloosde vrouwtje beklaagden, dat
te jonjf was om steeds alleen te zijn1. Alles
had zij, een comfortabel huis, mooi© klee-
ren, schoonheid, maar dat, waar zij recht
op had', liefde, was niet haar deel.
Niemand had ooit begrepen, waarom
Mary vier jaar geleden Wim Hoffman
Val vee tot echtgenoot genomen had. Zij
was altijd een vrooljjk, bijna overmoedig
meisje geweest, dat met haar talrijke aan-
tidders kat en muis had gespeeld, tot
Wim op het tooneel verscheen met zijn
kiap ernstig gezicht. Niet zijn geld, maar
«in ar nat nadden haar tot hem aange-
beest met zijn prooi links en rechts en
tolt als een bezetene rond.
Soms wordt het hem te benauwd', want
van alle kanten dreigt een duivelsche stoot
van een meeuwensnavel; dan laat hij zijn
buit los en, snel als een bliksemschicht,
klemt een meeuw de prooi ha zijn snavel.
Dan ontstaat een oorverdoovend lawaai
en gekrijsch, want zijn soortgenooten
dringen op hem aan, doch hij schrokt en
schrokt en meestal gelukt het hem
den brok te verwerken, hetgeen zichtbaar
is aan do uitzetting van zijn hals. Maar
hij doopt zijn snavel even in het water,
als met een onnoozel gezicht, doet hij
alsof het heele geval hem geen zier aan
gaat. Dan zwijgt de meeuwenkolonie weer
en wacht met satansgeduld op een duik
proef van ©en anderen eend: En het ge
valletje begint op nieuw. Niet altijd is de
eend even ongelukkig, want ook hij
schijnt een ruim keelgat te hebben en
voor het oog van de parasiteerende meeu
wen verdwijnt het eerlijk door hem op-
gedotoene.
Het is een ietwat zielig gezicht, die
rondzwervende vogels te zien scharrelen.
Nu eens in een wak, dan weer opvlie
gend met een bende soortgenooten, dan
weer eenzaam en verlaten trekkend.
Rotganzen, zaagbokken, smienten, bril*
duikers, eenden, bergeenden, bonte pie
ten, zwanen, alle soorten kun je thans
waarnemen.
En het lijkt wel of de nimrod-natuur
ook In de jeugd nog flauw-smeulend
aanwezig is en in dergelijke omstandig
heden ontvonkt, want véle jongens krui
pen over het opgekruide ijs en naderen
zoo dicht mogelijk het wak om met een
brok ijs de vogels te bekogelen. Is <het
wreedheid of de ondoorgrondelijke drang
die nog huist in ons, aardsche wezens, die
verontrust hetgeen zwakker is dan wij.
Latent nog aanwezig misschien, maar
toch rijp om voor goed te verdwijnen. Zoo
hopen we hetl
MENSCHEN OP REIS.
Een gezamenlijke reis versterkt
de banden der vriendschap.
Ik ben over het. algemeen geen vriend
van het spreken over menschen en houd
liever mijn indrukken voor mij zelve, om
een ander in het opvangen van de zijne
vrij te laten. Op reis echter maak ito
daarop een uitzondering; want ito vind
het waarlijk een genoegen dat meetelt
om in een stoomboot, of trein, in hotels
of vereenigingsplaatsen de menschen-
groepjes gade te slaan en daaruit gevolgr
trekkingen af te leiden. Het is dan ook
een vrij onschuldig vermaak, dat niet
verder gaat dan de oppervlakte; vooral
wanneer de reis zich uitstrekt tot het
buitenland, en men weinig kans heeft op
gezelschap, dat zich toevallig bij elkan
der bevindt, ooit weder te zullen ont
moeten.
Er wordt vaak gezegd: om den aard
van een kind te leeren kennen moet men
trokken. Hij liep haar niet na zooals de
anderen of stuurde haar bloemen of bon
bons. Nadat zij. met hem op een bal ge
danst had, verzocht hij. haar om een wan
deling voor den volgenden dag en hij, had
baar toen zijn liefde verklaard. Wat was
zij trotsch, dat die groote schrijver haar
tot vrouw verkoos, en in tien dagen iajds
had zij al zijn werken verslonden, die zij
nu haatte, omdat het zijn werk was, dat
haar zijn liefde onthield.
Toen haar vroegere aanbidders zagen,
hoe Mary overal kwam zonder haar echt
genoot, veronderstelden zij, dat Mary
zich vergist had, en begonnen weer als
van ouds om haar heen te zwermen, hoe
wel zij ze met alle geweld op een afstand
hield. Een van hen kon zij echter niet
ontloopen, omdat het de beste vriend was
van haar man, die dagelijks bij hen aan
huis kwam en daar de heer des huizes
voor zijn vriend nog minder tijd had dan
voor zijn vrouw, stuurde hij hem steeds
naar Mary. Zij begon iederen dag zijn
charme van knappen man meer en meer
te voelen en als de donkere oogen van
Philip Gibbs met een innige uitdrukking
op haar bleven rusten, dan wist zij, dat
er een dag zou komen, waarop niet alleen
zijn oogen, maar ook zijn mond spreken
zou.
Tranen blonken er nog ln haar oogen,
toen zij het huis der van Vliet's betrad
en de gastvrouw, die haar tegemoet
kwam, zag spoedig wat er .aan scheelde.
„Wel Mary, weer eens zonder manlief
hier; neen, je behoeft hem niet te excu-
seeren, het is natuurlijk weer het oude
liedje kind, gooi zijn paperassen toch in
de kachel of wat nog beter is, doe zoo
als ik, en amuseer je zoo goed mogelijk;
je hebt aanbidders genoeg! Ik zal je als
tafelheer Philips Gibbs geven en die zal
je wel eens aan het lachen maken."
het waarnemen wat het in zijn vrije uren
doet. Misschien is dit ook eenigszins van
toepassing op menschen, die, in de va-
cantie op reis, zich vrij voelen van hun
dagelijksGhe plichtten en onbespied door
hun gewone omgeving. En nu ls er één
ding, dat weldadig aandoet in een tijd,
waarin familiebanden zóó schijnen te zijn
ontwricht op de huisgonooten schijnen
uit elkander te spatten; het is dit: dat
men overal gezinnen aantreft, die het
dan toch aangenaam schijnen te vinden
de vacantie in elkanders gezelschap door
te brengen. Het aantal eenzame reizigers
is ontzettend klein, vergeleken bij de
groepen, bestaande uit vader, moeder en
minderjarige kinderen, of wel reeds min
of meer bejaarde huwelijksparen, die het
nog altijd best samen kunnen vinden. Om
niet te spreken van de tallooze jeugdige
paartjes, die gelijken tred schijnen te
houden en volkomen vergenoegd samen
het pad schijnen te bewandelen. Soms
verbaast men zich wel eens over de we-
derzijdsche keuze; maar immers over
smaak valt niet te twisten.
Men kan niet ontkennen, dat voor de
jonge vrouwtjes het reizen in groote
mate is vereenvoudigd. Als men ze luch
tig ziet voorttrippelen naast haar dikwijls
nog jongensachtigen echtgenoot, veelal
zonder hoed, in een dun zomerjaponnetje,
waarvan verscheidene duplicaten in een
minimum ruimte te bergen zijn, dan
denkt men onwillekeurig terug aan de
ingewikkelde bagage, die men eertijds
onontbeerlijk waande.
Alleen begrijp ik niet, hoe de witte kousen
en' schoenen met hooge hakken het stof
en de vermoeienis van de wandeltochten
kunnen trotseeren.
Een gezamenlijke reis versterkt ook de
banden der vriendschap; die opmerking
maakt men met ©enig heimwee denkend
aan de dagen der jeugd, toen het „wan-
dern" onze grootste heerlijkheid was. Men
verheugt zich dat thans ook ongehuwde,
ongetwijfeld arbeidende jonge vrouwen,
zich voor haar vacantiea aaneensluiten.
Hoe frisch, hoe intens schijnt haar genie
ten. Hoe schijnen ze haar zelfstandigheid
op prijs te stellon! En hoe komt toch weer
haar vrouwelijke tact haar te hulp om,
voor den inwendlgen mensch zorgend,
overal het 'beste wat te krijgen is op té
sporen. Waarom zouden zo niet? Ze heb
ben er voor gearbeid en de ontspanning
komt haar toe.
EEN ZONDERLING TESTAMENT.
De royale erflater!
Het volgende vreemdsoortige testament
dagteekent van het jaar 1650:
Ik, Philippus, laatste graaf van Pem-
broke en van Montgomery, ridder van het
graafschap Berks, zijnde, naar men ver
zekert, zeer zwak van lichaam, maar in
het volle bezit van mijn geheugen; want
ik herinner mij, dat ik vijf jaar geleden
mijn stem heb gegeven om den ouden Can-
terbury af te maken en sedert een jaar
heb ik niet vergeten dat ik mijn ouden
meester op het schavot heb gezien; daar
echter de dood mij bedreigt en mij ver
volgt en ik altijd de vlag heb gestreken
voor degenen, die mij bedreigden, doe ik
heden mijn laatsten wil kennen en maak
ik de volgende beschikkingen:
Ik geef mijn lichaam omdat ik het niet
behouden kan; ge ziet, dat de wondheelers
mij stuksgewijs verscheuren. Begraaft mij
dus, ik heb er grond en kerken genoeg
voor; legt mij echter niet onder de kerk
deur, want ik ben toch een man van hooge
geboorte en ik zou niet gaarne begraven
worden daar waar kolonel Pride geboren
is.
Een flauw lachje kwam om Mary's mond,
dat weer vlug verdween, toen zij Addie
van Vliet naar eeni langen blonden hei^r
zag gaan, waarmee zij in een der hoekjes
van de tót danszaal ingerichte hal plaats
nam.
Hoe kon Addie, die zoo'n schattig
kindje had, tot zóoiets in staat zijn;
want evenals iedereen wist Mary ook van
de intieme verhouding, waarin zij tot den
blonden huzarenluitenant stond en dat,
terwijl haar man zijn vrouw verafgoodde
en blind scheen te zijn voor het verraad,
dat zij pleegde. Wat zou zijl niet willen
geven, als Wim eens half zoo lief was als
Gerard van der Vliet voor zijn trouwe-
looze echtgenoot©.
Ik verlang geen fcedenkteeken, want
dan zou ik een graf schrot en verzen moe
ten krijgen en in mijn \even heeft men
maar al te veel verzen op mij gemaakt
Ik schenk mijn twee biste rijpaarden
aan den graaf van Dentigh die zwak ter
been wordt Ik schenk niets aan mylord
Say en ik maak hem dit legaat omdat ik
weet dat hij het getrouw onder de armen
zal verdoelen.
Aangezien ik Henry Mildruey wel
bedreigd heb maar niet gwlagen, geef ito
vijftien pond sterling aan den lakei, die
hem heeft afgerost
Ik schenk aan Thomas May, wien ik
den neus gebroken heb by ©n maskerade,
vyf shillings. Ik had hen meer willen
geven, maar al degenen, de zijn Ge
schiedenis van het Parlement kennen,
zullen moeten toegeven, dat vyf shillings
nog teveel is.
Ik zou aan den schrijver voa het schot
schrift tegen dames, den titd voerende
„Beursberichten" dïie penot willen na
laten, omdat hy een wyze van bekladden
ontdekt heeft nog liederiyfor dan tot
heden gezien is. Maar daar hij >p een on
waardige wyze, ik weet niet hoeveel lieden
beleedigt en zwart maakt belast ik met de
betaling denzelfden lakei, die h»t achter
stallige by Henry Mildmey heeft aange
zuiverd.
Ik schenk aan den luitenantgeneraal
Oromwell een van ntfjn woorder. aange
zien hy geen van de zijnen gehouden
heeft
Ik geef den geest
B.
Onder het diner was Mary erg stil en
drong er slechts de helft tot haar door
van wat Philip allemaal 'beweerde.
Nadat hy uit de rookkamer zich weer
by haar voegde en om den eersten dans
vroeg, wendde zy hoofdpijn voor, waarop
hy dan onmiddellijk voorstelde om den
met lampions versierden tuin1 in te gaan.
De zomeravondlucht lokte haar en wel
dra liepen zy naast elkaar in den uitge-
strekten maanverliehten tuin.
Geen van beiden verbrak de stilte en
Philip kon de vrouw naast hem in het
mooie avondtoilet ongemerkt gadeslaan.
Haar adem ging vlug, daar zy voorvoel
de, dat het oogenblik komen zou, dat haar
leven een andere wending zou geven.
Aan het eind van het laantje doemde
een met gekleurde electrische lampjes
zacht verlicht prieel op, waarin zy. nog
altijd zwijgend plaats namen.
Hoe graag wilde zy de stilte verbreken
door even over een onverschillig onder
werp te srpeken, maar zy kon geen
woorden vind'en en begon zenuwachtig
met haar ringen te spelen, tot Philip
daar een eind aan maakte door haar han
HET LIEDJE VAN DE WEEK.
TRUITJE
door
Mr. A. Bogaera.
Van al de meisjes in de stad,
Hoe lief haar koontjes blozen,
Indien ik maar te kiezen had,
Myn Truitje bleef gekozen.
Die luchte tred, die lieve lach,
Dat streelend stemgeluidjé.
Neen, wat ik hoorde, wat Ik zag,
Niets haalt er hy m'n Truitje.
Haar vader is een zwarte smid,
Haar moeder schynt wat vinnig;
Maar zy is als de sneeuw zoo wit
En als een duifje aanminnig,
't Is raar, hoe kwam zoo'n leeiyk paar
Aan zulk een aardig spruitje?
Dat weet ik niet! dit weet ik maar,
Niets liever dan m'n Truitje.
Komt zy myn winkel langs gezweefd,
Voort moet ik uit den winkel,
Wee, zoo myn baas er acht op geeft!
Dan bromt en raast de kinkel.
Doch dat hy bromme en dat hy raas,
Er is voor 't leed een kruidje;
Voor ieder scheldwoord van m'n baas
Krijg ik een zoen van Truitje,
Aan Truitje denk ik vroeg en laat!
Ze merken 't wel, de klanten:
Ik geef hun snuif voor mosterdzaad,
En stroop voor diamanten.
Doch, maakt ze my zoo dwaas, zoo dom,
Dat tooverlief schavultjje,
Ze mint er my niet minder om,
En dat is braaf van Truitje.
'k Waardeer maar éénen dag der week;
De rest is my om 't even;
Die blyde dag waarvan ik spreek,
la de eerste dag der zeven;
Dan met myn Zondagskleeren aan,
Op zak een Zondagsduitje,
Mag ik gearmd met Truitje gaan,
En dan trakteer ik Truitje.
Nog is het luttel wat ik win,
Maar 'k mag op beter hopen;
Myn peetoom zit er warmpjes in.
Hij zal me een winkel koopen.
Dan volg ik ras het voorbeeld na,
Van zooveel wyze luidjes:
Dan wordt myn Truitjelief myn gé,
En kryg ik kleine Truitjes.
Tob Nooit Hoekje
ANGST.
Hoeveel verdriet bezorgden
ons die ongelukken, die nooit
gebeurden1
Niets beneemt ons zooveel van onzen
levensmoed en bHjinoedigheid, dan de
toekomstige rampen, die slechts ln onze
verbeelding! bestaan. Zelfs als ze onaf
wendbaar zyn en over ons komen, zyn ze
in werkelijkheid lang zoo erg niet en veel
makkelijker te dragen, dan de vreesehjke
ellende uit onze fantasie. Om eens een
banaal voorbeeld te nemen: hoe dloodeiyk
beangst zitten we sotms in de wachtkamer
van een tandarts; we zien de dingen om
ons heen byna niet, we weten niet meer of
de zon schijnt of dat t regent, we zyn
alleen maar bang. Voor de pijn? Niet eens
direct daarvoor, t Is een onbepaalde vrees
voor iets, dat komen zal.En we zijn
te zenuwachtig omdat iets goed onder de
oogen te zien. Als we dat dieden, zou 't
lang niet zoo erg blijken te zijn. Want
eenmaal op den tandarts-stoel is de p$jn
toch nooit zóó vreesOiyk en t is wel onaan
genaam, maar niet om er wanhopig onder
te worden. Zoo gaat 't ook met grooteré,
meer geesteiyke rampen. De voor-ellende
is altijd erger dan de werkelijke. En èls
die werkelijke dan |komt vindt ze een
zenuwaohttgen, zwaarmoedigen tobber, die
niet veel weerstand meer kan bieden. Of
hy moest opgefleurd worden door het mee
vallertje, de mindere verschrikking van t
verwachte leed! En biy zyn, dlat nu 't
„iets", waarvoor hij vreesde, niet meer be
staat! Maar hy zal wel gauw weer een
nieuw „iets"' vinden om angstig te besta
len. Die angst is dus één van de eerste
dingen, die we op zy moeten schuiven, om
met onszelf tot klaarheid te komen. We
kunnen nooit de dingen om en in ons rus
tig beoordteelen, zoolang de angst ons on
rustig vooridryift. We hebben ook geen
oog voor 't no'ole, dat er overal op de
wereld is, altyjü. vóelen we iets dreigen.
Zouden we m*t een beetje gezond ver
stand en wat reteneeren, die angst niet
kunnen uitroeien? de eerste plaats: wat
geeft 't of we ons angstig maken? Helpt
't iets? En.wèt kan ons ln11 ergste ge
val overkomen? Dèt vooral moeten we
eens bedenken. En probeeren ons Inner
lijk zóó sterk te maken, da we tegen eiken
tegenspoed bestand zyn, zót sterk, dat ar
moede, ziekte, zelfs dood' ons klaar vinden
met die eigen hoogheid, die ni<4; te treffen
is. 't Bewustzyn, dat alle leed OT is om
doorstaan te worden en te veredoen, kan
onze angsten wegnemen en ons kai-Q doen
voortgaan op den weg vol hindernissen,
maar ook vol schoonheid. Wanneer we
dan by de schoonheid krachten vergaren
voor de hindernissen en niet de sohton-
hedd voorby zien, omd'at de hinderniseen
in de verte ons beangsten, zullen de hoog»,
met prikkeldraad bespannen muren, waar
we niet overheen meenen te kunnen, uit
onze verbeelding verdwynen.
den vast te grijpen.
„Mary, nooit is er een geschikter
oogenblik geweest, dan dit, om je mijn
liefde voor jou te verklaren. Vier jaar
heb ik gevochten, om haar te onderdruk
ken, omdat je die vrouw van m'n besten
vriend was, maar nu ik dagelijks getuige
ben geweest van zyn onachtzaamheid en
gezien heb, dat zyn boeken hem boven
alles gaan, nu kan ik niet langer zwijgen.
Toe laat ik je een leven van geluk en
liefdie mogen aanbieden. AI die jaren van
verdriet zal' ik je doen vergeten, toe
Mary?"
Zij maakte haar handen vrij en stond
bevendl op, haar gezichtje krijtwit
„Ik zal niet boos op je zyn voor het
geen je mij gevraagd hebt, Philip, maar
nooit zal ik de vrouw kunnen worden
van jou, noch van een ander. Je meent het
zoo eerlyk en goed', dlat weet ik, maar je
hebt vergeten, dat al ben ik een ver
waarloosde eohtgenoote en ontvang ik
niet d'e liefdie van hem, waar ik recht op
heb ik toch ndjn man boven alles lef
heb.
Ware liefde sterft niet gauw en hoopt
Steeds op verbetering, op mieer geluk!
Ga nu heen, jongen, en vergeef mij het
verdriet, dat ik je moet doen."
Voor hy het prieel verliet, viel hij voor
haar op z'n knieën en kuste haar handen.
„Een ding moet je my beloven; als ooit
je liefde zal gestorven rijn voor hem,
al is het na jaren toom dan bij mij om
troost en steun en ik zal je al myn' liefde
geven die nooit mindler, maar steeds meer
zal worden."
Snel ging Philip heen en Mary viel
snikkend in een stoel neer, niet bemer
kend die gestalte van) een man, die ach
ter het prieel te voorschijn kwam, voor
dat ze een hand op haar schouder voelde.
„Wim!" schrok ze op.
„Ik kon vanavond niet werken, omdat
een voorgevoel van iets vreeseHjks myn
Dr. JOS. DE COOK.
Vader te H.:
Laat uw zoon maar eens zyn gang gaan,
want al te veel leiding doodt de Energie
en de Wilskracht.
K. te N.:
Hoe groot de belangstelling van velen
onzer wat de toekomst betreft is, blijkt
wel uit den omvang van het aantal lieden,
die zich in eenigerlei vorm bezighouden
met het voorspellen van de toekomst, een
bezigheid, die zoo oud is als de geschie
denis der menschheid. Maar ook de meer
nabye toekomst ©n de kleinere gebeurte
nissen daarvan houden onzen geest voort
durend bezig, niet in den zin van een
doelmatige voorbereiding, op de dingen^
die komende rijn (iets waar niemand be
denkingen tegen kan hebben) maar veel
eer als uiting van een levensgejaagdheid,
hersenen pynigde en ik begon mi} over
jou ongerust te maken. Daarom kleedde
ik mij om je te halen. Men vertelde my
dat je met Philip den tuin in was gegaan
en m'n angst nam toe, waarover wist ik
zelf nog niet goed. Hoewel ik niet zacht
liep zagen jullie mij niet en toen was ik
tegen wil' en dank getuige van wat hier
zoo juist is voorgevallen. Met groote
vrees heb ik Je antwoord mijn vonnis
afgewacht; want ik wist, dat ik in mijn
liefde tegenover jou hen tekortgeschoten
en Philip je gelukkiger zou maken dan
ik gedaan had. Het is een beste kerel
Mary, en ik was de domme gans, die jou
regelrecht in zijn armen voerde, maar
hoe gelukkig ben ik, nu ik weet, dat je
my nog altijd even liefhebt en je zult
er nooit meer spyt van hebben."
Hy trok haar in zijn armen en liet
haar uithuilen.
„Myn eigen Hef vrouwtje, hoe blind
was ik dat ik niet zag, hoe ik door myn
eigen schuld! je aan het verliezen was.
Dezen avond rijn myn oogen open ge
gaan en Ik ben Philip dankbaar voor dé
ernstige les, die hy my. onbewust ge
geven heeft. Zooals je weet was myn plan
om naar ons buiten „Veldzicht" te gaan,
teneinde daar myn boek te voltooien
maar nu gaan wy samen er heen: oml er
voor den tweeden keer onze wittebroods
weken dbor te brengen, die een hernieuwd!
geluk zullen voorafgaan. Je zult dan zien,
dat ook een boekenwurm zyn vrouw aan-
bidd'en en gelukkig maken kan. Daarvan
geef ik je de verzekering."
Zij lachte door haar tranen heen en
sloeg haar armen om rijn hals.
„Maar Wim, hoe moet het dan met je
hoek?"
„Dat kan wachten, kindje, tot ik een
van je Hefste wenschen vervuld zal zien."
't Juttertje
B70. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN).
I Op de Wadiden, waar andera de duizen-
,den vogels hun voedselterreinen hebben,
/lag het ijs tot den bodem, zoodat de diaoh
wei gedekt was, maar met een kleed, dat
alles afsloot.
Roblnson.
B.
Jefferson.