UIT DE OUDE DOOS. VOOR DE KINDEREN r HU wilde geen overbodig werk doen. «ne iiS 10. Voor de warme zomerdagen zijn deze 1 klepjes van fijne banden paardehaar- 1 stroo genaaid of andere lichte soorten en ook de bangkok hoedjes zijn licht en luchtig. DE LEGENDE VAN DEN WIJN. Op zekeren dag kwam de jonge Bac chus op den weg naar Paros in een dal, en vermoeid van het gaan, legde hij zich te slapen aan den voet van een boom, op het uur waarop Sol, 2}jn halfbroeder, op bet heetst met de zon brandt en met zijn trtralen de arme stervelingen plaagt. De god ontwaakte en bemerkte aan zijn voe ten een wortel van zeldzamen vorm, die uit den grond stak. Verbaasd keek hij er een poosje naar en besloot toen ze mede te nemen en ze in zijn koninkrijk te planten. Otm echter den boosaardigen Phoebus de plant te ontrooven, sloot hij zijn buit in een beentje van een dood vogeltje en ging op weg. Maar het gewas was buitengewoon zeldzaam; het werd steeds hooger, terwijl hij er heensohreed en groeide aan wortel en top. „Bij Zeus", riep Bacchus, „dat is het zuiverste won der". Hij kon het plantje niet meer in het vogelbeentje bergen raapte daarom een leeuwenbeen op, dat langs den kant van den weg lag en waarin hij het plantje gemakkelijk kon bergen. Maar het sohoot steeds meer uit, vooral aan den wortel, en spoedig waren belden, ook het leeu wenbeen, te kort. Toen vond hij tot zijn vreugde een ezelsibot. Ook in dezen der den schenkel borg hij nog zijn vondst. Bacchus haastte zich het te planten; dit was zijn eerste daad toen hij' te Paros aankwam. Maar de krachtige ontwikke ling van de plant, die hem reeds zooveel werk bezorgd had, was zoo enorm, dat het hem onmogelijk was de wortel en de bladeren uit de drie beenderen te ver wijderen. Verdrietig slingerde hij het pak op den grond, maar zie, zijn verras sing; het schoot terstond wortel: de eer ste wijnrank! Bacchus wachtte nog een dag; toen wa ren er vruchten aan; hij proefde ze en gaf ook de menschen ervan, die ze niet alleen aten, maar er ook sap uitpersten om het te drinken. En toen bemerkte hij, dat zij die matig dronken zongen als vo geltjes; zij die meer dronken, werden sterk als een1 leeuw, en die te veel dron ken allemaal zoo dom als een ezel. B. BABBELUURTJE OVER MODE. Voorjaar»- en zomer-„dopJes". Mijn eerste gedachte was, toen ik het voorrecht genoot een zeer mooie collectie voorjaars- en zomerhoedjes te mogen zien: Nu behoeven we ons hoofd tenminste niet schuin te houden om door de tram-deur naar binnen te kunnen komen. Misschien zijn er wel dames, die zich met mij her inneren, dat ongeveer een 20 jaar geleden de hoeden zulke afmetingen hadden aan genomen, dat, waar er dames tezamen waren hetzij in trams of winkels of i.d., er trouw botsingen waren tusschen de geweldige hoedrandën en de oogen daar onder. Voor meer feestelijke en chique bijeen komsten zag ik beeldige modellen van me taaldraad in lila, groen, blauw, goud en zilver, welke aan den vorm van een kap sel deden denken. Ook de dopjes geheel van gaas en zijden bloemen op licht gaas gemaakt waren buitengewoon elegant. Ook waren er hoedje s geheel uit hanen- veeren vervaardigd, heel elegant en zéér flatteus. Natuurlijk waren er ook andere hoeden, met randjes en zelfs met breede randen. Want ja, het moet gezegd, naast die heel kleine hoedjes is er voor het jonge meisje ook de capeline bijgekomen, met bloemen en linten, welke er zoo bijbehooren maar daar vraag ik een volgend keer uw aandacht maar eens voor, want deze zijn toch een echte zomerdracht. Corry Brens. Wat een enorme tegenstelling met nu. De overgroote meerderheid is zóó klein, dat men ze liever „dopjes" kan noemen dan hoeden. Het zijn precies om het hoofd-sluitende kapjes, en coquet.nee maarl Kleine Jantje werd gekleed voor een partijtje. „Moeder", riep hij eensklaps, „is dit een partijtje waarvoor ik mijn handen moet wasschen of moet ik handschoenen aan trekken?" Ze zijn van allerlei materiaal. Die, welke dienst moeten doen voor het voorjaar, zijn veelal van dun vilt en langs de ran den en ook wel over het bolletje heen met zachte etroo-randen gegarneerd. TWEE VRIENDEN. In het Zuiden van Italië ligt een mooi en schilderachtig eiland, Sicilië genaamd. De hoofdstad van dat eiland, Syracuse, is een heel oude stad. Meer dan driehonderd jaar vóór het begin onzer jaartelling heerschte er over Syracuse een trotsche en wreede tyran. Zijn bestuur was zóó on houdbaar, dat eenige dappere mannen be sloten, hem te dooden of uit de stad te verdrijven en zoo aan de tyrannie een einde te maken. Het complot werd echter ontdekt en de koning beval, dat de samenzweerders. ge- dood moesten worden. Een van hen, Da- mon, woonde eenige dagreizen ver van Syracuse op een boerderij. Hij smeekte den koning, of hij, vóór hij ter dood ge bracht zou worden, zijn vrouw en kinde ren mocht bezoeken om afscheid van hen te nemen. Hij beloofde vóór of op den dag van de terechtstelling terug te zullen zijn, om zijn plaats in te nemen tusschen zijn mede-veroordeelden. De koning echter vertrouwde Damon niet. Hij zeide: „Ik kan je niet laten gaan. tenzij je een man kunt aanwijzen, die jouw plaats in de gevangenis wil innemen, zoo lang je weg bent en die wordt terecht gesteld, als jij niet op tijd terug keert." Den koning leek het onmogelijk, dat Da mon zulk een vriend zou vinden. Hoe verbaasd was hij, toen onmiddellijk na het hooren van 's konings woorden een man naar voren trad. Pythias genaamd en bekend als Damon's beste vriend, die aanbood, Damon te vervangen, zoolang deze weg bleef. De plaatsvervanging was den koning niet aangenaam, doch het koninklijk woord was gesproken en Damon kreeg verlof, te vertrekken. Hij reisde zoo snel mogelijk naar zijn en vertelde zijn vrouw en kinderen, wat er gebeurd was. Eén dag, één korte, maar heel droevige dag duurde zijn verblijf al daar. Daarna vertrok hij naar Syracuse, om Pythias uit zijn gijzeling te verlossen. Doch de eene dag verliep na den an deren en Damon keerde niet te Syracuse terug. „Hij komt natuurlijk niet. Hij is maar al te verheugd, weer veilig thuis te zijn en als ik hem daar laat zoeken, dan zal zijn vrouw hem wel weten te verbergen!" zeide koning. Maar Damon beleefde op zijn terugreis allerlei avonturen, die hem ophielden. Eerst raakte hij slaags met een leeuw; hij doodde het dier, doch verloor daarbij zijn eenigst wapen, zoodat hij later weerloos was, toen roovers hem overvielen. Hij bad en smeekte echter den aanvoerder der bende, hem zijn paard te doen behouden, daar hij anders Syracuse te laat zou be reiken, om zijn vriend te redden. De rooverhoofdman stond hem toe, zijn tocht te paard voor te zetten, vergezeld van een der roovers, die Damons paard bij de poorten van Syracuse zou overnemen. Hoe repte Damon zich en hoe groot was zijn ontsteltenis, toen hij voor een rivier kwam, die buiten haar oevers was getreden en de brug, die een paar dagen geleden Damon nog gedragen had, ver nield had, zoodat Damon en zijn metgezel slechts langs een grooten omweg Syracuse konden bereiken. De koning, benieuwd, hoe Pythias zich zou gedragen, als hij merkte, dat zijn vriend" hem in den steek liet, bezocht hem in de gevangenis. „Je vriend heeft lang werk met afscheid nemen," zei de ko ning sarcastisch. „Het zal wel duren tot na de terechtstelling, Pythias". „Hij is zeker opgehouden onderweg, sire," antwoordde Pythias. „Eh als hij ge zwicht is voor de smeekbeden van zijn vrouw en kinderen, dan is het ook veel be ter dat ik sterf dan hij. Ik bezit niemand in de wereld dan mijn vriend en zonder hem heeft het leven voor mij geen waarde. Ik sterf liever voor hem dan dat ik leef zonder hem!" De dag van de terechtstelling brak aan en nog was Damon niet verschenen. Py thias nam met de andere veroordeelden plaats op het schavot. Plotseling werd een luid geroep vernomen en even later brak door den kring van schouwers een terechtstelling was vroeger een publieke vermakelijkheid een man, die hijgend en bezweet voor het schavot neerviel. Het was Damon. Pythias richtte Damon op en drukte hem in zijn armen. De koning, die de terechtstelling bij woonde en ailes gehoord en gezien had, gaf bevel de veroordeelden in vrijheid te stellen. Hij trad op Damon en Pythias toe, drukte beiden de hand en zeide: „Aan deze vriendschap kan ik geen einde ma ken. Als ik zoo'n vriend gekend had, was ik een ander mensch geworden. Mag ik als derde tot dit kleine verbond toetre den? Ik zal trachten me die plaats waar dig te toonen!" RAADSELS. Oplossingen der vorige raadsels. u SCHAKEN. De driezet van Opdenoordt zal ik de volgende maal bespreken. Een eenvoudig en aardig probleempje van Weenink gaat hieronder. H. Weenink 8e eerv. verm. G. O. 1917. Wit begint en geeft mat in 2 zetten. Wit: Kg2, Db7, Tdl, Lf3, Pg6, pi c4, c5, d4, h8. Zwart: Ke8, Pal, pi e4, f5, h4. De opvolger van Steinitz, Dr. Em. Lasker, is nog steeds de grootste sohaakspeler ter wereld. Zijn beroemde partij tegen Capablanca in Petersburg 1914 volgt hier: Lasker e4 Pf3 Lb5 Lc6: Dit speelt L. bij d4 5 1 2 8 4 Capablanca. e5 Pcö 80 dc0: voorkeur. ed4 1. en 11. wien 21. Rie 2. in 12. tien 22. Rien 8. er 18. tin 23. rein 4. te 14. niet 24. iet 5. ter 15. net 26. stier 6. we 16. wet 26. wier 7. ei 17. Ier 27. erwt 8. wei 18. riet 28. ren. 9. rei 19. rit 10. wie 20. wit Benevens nog le en 2e persoon enkel voud van enkele werkwoorden: winwint (winnen) wen—went (wennen) tiertiert (tieren) ent (van enten v. bbomen) renrent (rennen) inint (innen) Dus heel wat meer dan de gevraagde 25. II Beter een goede buur dan een verre vriend. Bed, oor, Gent, eten, beer, Teun, land, Eduard, veeren, r en v. Nieuwe raadsels. L Als men mij langer maakt, word ik korter. Wat ben ik? Ingezonden door W. en C. F. II. Het geheel is een spreekwoord van 38 letters of 9 woorden 2 37 34 is een kostbaar bezit. Een 1 10 84 12 10 25 28 loopt zonder beenen. 27 11 18 28 84 is een plaats in de Oost- zeelanden 80 9 84 20 7 25 is een bloeiende struik. 1 81 0 19 84 20 8 is een jongensnaam. 18 8 8 21 88 80 is een plaats in Friesl. 5 4 14 34 is een metaal. 29 22 35 24 30 is een dier. 38 11 27 20 32 is een plaats in België. 33 23 10 is een aanwijzend voornaamw. 15 en 17 zijn gelijke medeklinkers. Ingezonden door B. van H. Goede oplossingen van beide raadsels ontvangen van: I A. A. 27; F. A. de B. 30; H. B. 20; M. B. 26; T. v. B. 31; J. B. 25; R. v. E. 27; J. F. 25; J. G. 25; I. G. 31; B. v. H. 28; C. en G. K. 30; C. K. 28; T. W. K. 28; N. en S. K. 25; L. v. d. M. 28; J. M. 28; P. J. M. 20; J. J. P. 27; J. P. 20; D. M. R. 25; J.KS. 20; P. 25; S. T. 20; H. V. 25. Het nummer, d'at achter den naam staat, duldt het aantal woorden aan, dat jullie uit het woord „winter" gehaald! hebben. Eigengemaakte raadsels ontvangen van Wlm en Oorrle F. en Piet J. M. Ja hoor Piet, het komt er waarschijnlijk wel in. De prijzen zijn, na loting, ten deel ge vallen aan: Anton Aberson, Piet Heinstraat 00. H. Bouthoorn, Westgracht 20. Jo Flink, Plet Heinstraat 17. Isaak Grunwald, Breewaterstraat 09. Tini W. Kok, Sluisdijkstraat 35. Clara Klijn, van Galenstraat 96. Lena van der Mey, van Galenstraat 81. Jan Meyer, Zuidstraat 39. Piet Spruit, Kanaalweg 161. Sjoukje Troost, Polderweg 1 rood. Ook Lg4 kan hier. Dd4: 0 Dd4 Pd47 Ld6 Pc3 8 Pe7 Ook Ld7 en 000 is te overwegen. 0-0 9 0—0 f4 10 Te8 Wit heeft nu de meerderheid op de koningsvleugel. PbS 11 f0 f5 i 12 b6 De e-pion wordt in den steek gelaten, maar de positie is overwegend. Lf4 13 Lb7 Ld6 14 cd6 Pd5 15 Tadg Pe6 16- Td7 Tadl 37 Pc8 Tf2 18 b5 Tfd2 19 Tde7 b4 20 Kf7 a8 Kf2 4 d8 h4 ab4 21 22 28 24 25 20 La8 Ta7 h0 a5 at>4: Tae7 Er is op de a lijn niets te halen. Kf8 27 Tg8 Kf4 28 g0 Tg8 29 göf Kf4 80 PbS Na gh4: volgt Th8. hg5: 81 hg5: Th8 82 Td7 Kg8 83 Lb7 Wit stelt eerst den koning veilig. Tdhl 84 Ke8 e5 85 de5: Pe4I 80 Pd0 Er dreigde Th7 en Pf6:. 'OYA nul Pc5 Pd7 Th7 Tal Ta8f Pc5 37 88 89 40 41 42 Lc8 Ld7: Tf8 Kd8 Lc8 opgegeven. Na Pe7 volgt Pe6. Dr. P. FEEN8TRA KUIPER. 1 I I' L DAMMEN. j Alles betreffende deze rubriek te adres- seeren aan: G. L. GORTMANS Haltestraat 28 Zandvoort-Bad. Onderstaande stelling, die onlangs in een partij voorkwam, is leerzaam door de eigenaardige wijze waarop Zwart zich een tempo verschaft. Wit speelde 28—23 en nu maakte Zw. dam Wit. Zwart. 1. 25-80 2. 84X14 9X20 8. 28X12 18-19 4. 24X2 17X8 5. 2X81 20X50 1 Gewonnen. In deze combinatie is de weg naar dam al gebaand, de moeilijkheid echter is het vinden van het inleidende tempo. Probleem. Auteur: M. van Deursen. 6- 40-34 10-16 gedw. 7. 34-301 Dit wint, daarentegen zou 84—29 re mise zijn. 7. 15-20 Uitruilen door 9—14 enz. verliest weer op tempo. 8. 30-25 De éenige, 19—14 is juist remise. 8. 9. 11. 20-24 19X80 9X18 25-20 13—19 20—151 enz. wint op tempo. Een eenvoudige partijstudie. Zwart5, 8,12,15,16,18,19,24,25. Wit27, 28, 82 35, 38, 80,43. Wit kan dam halen: 36-80 1 P Verrassend I 24X35 18X40 1 40X29 28—23 39-84 33X2 Meer winst is er voor Wit niet te be- Wit wint als volgt: UiTl (10;; Ijrs rtsd BMB :hh W OJ halen 1. 2. 27-221 32X21 8. 28-28 4. 83X31 En nu kan Zwart voorkomen. 18X27 16X27 19X28 schijfverlles niet Oplossing 1. 29-23 26X82 2. 42-37 28X80 3. 87X10! Het eindspel wint vrij gemakkelijk. 3- 4—9 gedw. 35X24 15X4 34-191 4—10 De uitruil 9—14 verliest op tempo. HELDERSCHE DAMCLUB. Koninklijk goedgekeurd dd. 11-11-1911. Klasse I. Naam J. Stoll D. Dissel J. Wit S. Slort J. C. Kossen J. J. Amiabel D. v. El H. Berghuis L. F. van Loo A. A. Bremer P. H. C. Groene- meije: L. Simonse M. Kwast P. Kwast P. Kramer A. J. Bezemer H. G. Fonteijn P. J. Arends J. Burger D. Jongepier P. Slort J. do Waard W. Agema J. Baas R. Dol gesp. gew. rem. verl. pnt. 8 6 1 1 13' 9 4 5 0 18' 7 3 2 2 8" 9 4 0 5 8» 9 2 1 6 5 6 2 0 4 4 7 2 0 5 4 3 1 1 1 8* Klasse II. 14 9 2 8 20 12 8 8 1 19' r 14 7 8 4 17' 18 0 4 8 10» 15 7 2 0 10 14 7 2 5 16 10 5 1 4 11' 18 8 1 9 7 15 1 5 9 7 18 1 6 9 7 Klasse III. 11 7 1 8 16 12 6 4 8 14 8 4 1 8 9 10 8 2 5 8 9 8 2 4 8 9 3 2 4 8 9 1 4 4 6 kent aant. afgebr. partijen. 'OJ

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1929 | | pagina 8