DB HOUDING VOOE DB SOHRIJF- MACHINE. Met één typiste van de twintig heeft een rechte rug. Dit feit constateerde ae arts van een der grootste Engelsche kantoren, waar zeer veel steno-typisten werkz, am waren. Dit bedxoévende feit, vervolgt hij, kooit daarvan daan, dat do meeste schrijf machine-leeraars, hun leerlingen sJ echts onderrichten in de behandeling en het me chanisme van de machine, maar aan de lichamelijk© eischen, die 't machineschrij:- ven stelt, niet de noodige aandacht schen ken. Maar zelfs eis men een meisje bij de schrijfmachine, de noodige aanwijzingen geeft, dan vergeet zij deze, tot haar eigen groote schade spoedig weder. De typiste zit meestal veel te hoog: zij moet zich te veel bukken en verdraait daardoor haar lichaam in een onnatuurlijke houding. Iedere scholier moest over de juiste hou ding bij het machinesohrijven nauwkeurig onderricht worden. Zij moet zoo zitten, dat de ellebogen met de tastatuur op dezelfde hoogte zijn. De knieën moeten gesloten zijn, de voeten vast op den grond staan. Rug, schouders en hoofd moeten rechtge- houden worden. Zou iedere typiste deze houding aannemen, dat toch door een wei nig goede wil zeer gemakkelijk gaat, dan zou daardoor veel ziekte en ongemak ver meden worden. DE GENEESKRACHT VAN DE UI! Wö 'bezitten in de ui niet alleen een voortreffelijk kruid en een krachtig voe dingsmiddel, maar ook een geneesmiddel van bijna verrassende veelzijdigheid. Vóór alles zijn uien, bij inwendig gebruik, zoer werkzaam tegen leverstoornissen en der- gelijko. Zij spelen ook in de verzorging va" onze huid een zeer belangrijke rol. Boven dien zijn zij eetlnst-opwekkend. Zij worden als men ze rauw eet en dan oefenen ze hun eigenlijke werking het best uit fijn gehakt en op twee dunne sneedjes brood gelegd. Een hoofdvereischte is, dat zij goed gekauwd worden. Het beste is het sap eruit te knijpen en dat bij brood op t^ drin ken. Bij brandwonden verminderen ver banden met uien de pijn en trekken de hitte uit. Om zoo'n verband te maken, stampt men de uien fijn en doet ze tus- scben twee stukjes linnen of gaas wat men dan op de wond legt. Uiensiroop, wat zeer goed tegen congesties is, wordt op de vol gende wijze bereid. Een paar rauwe uien worden in schijven gesneden, de schijven met suiker bestrooid, en dan het sap er uit geperst. Van dat vocht geeft men dan den patiënt ieder kwartier een theelepel tot betersohap ingetreden is. Ook bij bronchi- aal catarr wordt deze siroop vaak aange wend en bewijst goede diensten. Het opleg gen van uien geldt als onfeilbaar middel tegen eksteroogen en likdoorns. Inwrijvin gen met uiensap is een goed middel tegen rheumatiek. DE MOEDER VAN NAPOLEON. De moeder van Napoleon I, Maria Laeti- tia, heette van ziohzelve Ramolino en was een stiefzuster van kardinaal Fesch. Hoe wel zij een talrijk huishouden bezat zij had acht kinderen gelukte het evenwei aan haar zuinigheid een goeden staat te voeren van haar overigens zeer middel matig inkomen. Later toen haar zoon kei zer was geworden, kon noch 't paleis, dat hij haar had geschonken, noch de millioe- -01e x^-ius: '.mtrent de macht v? ta verblinden, welker geheele bou< tuecoheen op zand te zijn opgetrokken. Zü uankte hei/ aan haar spaarzaamheid in dien tijd dat zi.1 ook later haar rang voor de wereld kon ophouden. Wanneer men haar voorstelde, dat de moeder van keizers en koningen een schit terender hofstaat moest voeren, antwoord de zij dikwijls, ik moet mij bekrimpen, want eenmaal zullen nog al die koningen bij mij komen en mij om een middagmaal verzoeken; ik moet dus zoo huishouden, dat ik hun alsdan iets kan voorzetten. Mevrouw Bonaparte was een der schoon ste vrouwen van haar tijd en het fraaie beeld van Canova, dat haar in het costuum der Agrippina voorstelt, geeft een vol maakt beeld van haar waardige houding en haar edel en vroolijk gelaat. Zij was zeer bleek en de uitdrukking van haar gezicht had iets vastberadens en nadenkends. Wanneer zij opgewekt werd, schoten haar zwarte oogen dikwijls vurige blikken. Haar geheele gedrag ademde ware grootheid en majesteit. Na den dood van Napoleon wijdde Laeti- tia al. haar zorgen aan zijn zoon, den her tog van Reichstadt, maar zij leefde nog lang genoeg om, als de Hecuba van haar geslacht, ook d'ezen te beweenen. BABBELUURTJE OVER MODE. Modern dameskapje. Handwerkon is toch maar een van de aardigste en tegelijk* een van de meest onmisbare „sporten" voor de vrouw. De haastige geest van den technischen en mechanisclien tijd doet daar niets aan af. Handwerken voor de vrouw blijft, zal j blijven tot zelfs.... ja, wat zeg ik, tot bij voorkeur in de vacantie-uren. Want geen rustiger bezigheid is denkbaar dan in uren van regen-weer of ochtend-uren van kalm thuisblijven of avonden van lig gen op waranda of in tuinhuis, dan 'n handwerkje makenl Daarom trof mij in een nieuw ver schenen uit het Fransch vertaald modeblad „De Parjjsohe Moderevue", een aardig dameskapje, dat ik meende onder den aandacht van mijn lezeressen te moe ten brengen. Het modelletje is als zomerhoedje te dragen van raffia gemaakt en als theater kapje van witte of gekleurde platte zijde en wat nog het meest chique is, van zilver, goud of gekleurd metaaldraad. Om een vooral mooi om het hoofd slui tend kapje te krijgen diene men vooraf eerst heel goed de vorm vast te stellen. Men doet dit als volgt: Men maakt de muts van 9 gelijke parten. Iedere part moet lang genoeg zijn om van 't midden van 't hoofd tot het voorhoofd te gaan, boven de wenkbrauwen. (Men doet het verstandigste om eerst een geheel kap je te maken van oude zachte katoen, om vooral een mooie pasvorm te krijgen). Dan wordt één part van karton geknipt en als vorm gebruikt voor 't omhaken. De nek wordt afgesloten met een rechte reep, welke 4 c.M. hoog is en de breedte van de nek. Twee groote ronde plakken (9 c.M. in doorsnee) sluiten de ooren af. Men haake het als volgt: De mutspanden: De eerste toer: een reeks losse steken haken in de lengte van de kartonnen-vorm. Den laatsten steek rekken om daaraan de hoogte van het karton te geven. Het karton achter die lus plaatsen. Den draad achter het karton omhoog doen gaan; den draad vatten en door de lus trekken, de haakpen in den volgenden steek van deu reeks steeken. Den draad vatten, die men weer achter het karton heeft omlaag gebracht. Aan den draad trekken om de lus te ver lengen; 1 omslag, den werkdraad achter het karton weer omhoog leiden en de draad door de twee lussen trekken; de groote en de kleine, die zich op de haakpen bevinden, zoo haakt men door tot het kar ton gevuld is. De werkdraad moet steeds achter het karton blijven. hot/rit iemdtL. ~i iou^. mdcM: We II! caïtoii co te. co te teAr&umec. rnoule. ccutCon noot ld riLL(jLL£. I WÊÈMÈm De tweede toer: Bestaat uit een toer vas te steken, de haakpen stekend onder twee verticale draden en onder den steek, die met deze samenhangt. Wanneer men zoo negen baantjes gehaakt heeft, zette men ze binnen in met kleine overhandsche steek aan elkaar. Op dezelfde manier als de mutspanden, hake men ook de rechte reep voor de nek- rand. Do eerste Aan het midden beginnen; 4 losse steken opzetten, tot een kring sluiten; 6 vaste steken in de ronding haken. In het rond haken geleidelijk meerderend tot een middellijn van pl.m. 9 c.M. bereikt is. Voor een meerdering 2 vaste steken haken in een enkelen steek van den vorigen toer. Nu zette men de rechte nekreep op het mutsje plus de twee roode schijven boven de ooren en zoo heeft men een beeldig avondkapje voor weinig geld en tevens een aangenaam handwerkje voor de anders verloren uurtjes. Corry Brens. Hij was *t niet anders gewend. „Ja, iedere man moest eigenlijk trou wen", zei de gelukkige bruidegom. „Hoe komt het eigenlijk, dat jij ongetrouwd ge bleven bent?" Zijn vriend haalde de schouders op. „Och ik ben zoo geboren". Haar fout. „Wel Jans, hoe vind je je nieuwe me vrouw" „Och, ze is niet kwaad. Jammer, dat ze niks geen smaak heeft. Geen enkele hoed van d'r staat me". Altijd zaken doen. Moeder (met zoontje bij den dokter): „Dokter ik geloof dat Jantje de griep heeft. Wat is het u waard, als ik hem uit laat gaan en met de andere jongens laat spelen? Kan u heel wat klantjes bezor gen!" De gelukkige echtgenoot Zij: „Herinner, je je nog dat diner bij Bruins, waar we elkaar leerden kennen?" Hij: „En ofl We waien met z'n dertie nen aan tafel had ik wel kunnen den ken, dat dat niet goed zou afloopen". Slappe koffie. Kellnerin, die Johnny zijn vijfden kop koffie brengt. „U schijnt heel veel van koffie te 'houden, mijnheer". Johnny: „Ja, dat doe ik ook; U begrijpt dat ik anders niet zooveel water zou drin ken om er een klein beetje van naar bin nen te krijgen". DAT STOUTE BIGJE. In villa „Varkenskot" woonde mevrouw Varken met haar negen kindertjes, snoezi ge vlugge rose bigjes. Wat had moeder het druk met haar kroost te voeden, met hen te leeren wroeten en met hen te ver tellen van de vele gevaren, die hen bedreig den in de „wijde wereld" buiten villa „Var kenskot". De kinderen moesten telkens be loven, dat ze daar nooit een kijkje zouden gaan nemen, want dan zou het best kun nen gèbeuren, dat ze nooit hun lieve moe der weer zouden zien. Alle kinderen waren diep onder den indruk van moeders ver halen en namen zich stellig voor, steeds aan moeders waarschuwingen te denken en nooit do wijde vereld In tc gaan. A1U kinderen, behalve één, de kleine Krul. staart, het vroolijkste bigje, dat je ooit gi zien hebt, maar ook het ondeugendste, di zijn moeder met zijn plagerijen heel wat laat bezorgde. Krulstaart vond, als hij tus- schen de planken van de villa door keek de wijde wereld veel mooier dan Varkens- kót. H;j zag een groote, groote weide en höel in de verte een donkere streep, die moeder het woud noemde. Krulstaart was héél nieuwsgierig, wat dat woud wel wezen zou. Op zekeren dag bij het wroeten ontdek te de rakker, dat een plank van de villa wat los zat. Krulstaart duwde en duwde, de plank gaf mee ende stoute big sloop naar buiten, zonder dat zijn moeder het bemerkte. Voorzichtig liep Krulstaart het erf af en over oen brugje naar de weide. In de sloot onder het brugje zwom moeder Eend, zorgvol wakend over haar vijf don zige kleintjes. Toen ze het ontsnapt big getje zag, klom ze op den kant en liep wig. g(jlde-waggel op hem af, steeds angstig gevolgd door de gele pluisballetjes. „Wat doe je hier, Krulstaartje?" vroeg ze het rose rakkertje. „Ik ga de wijde wereld in", antwoordde Krulstaart. „Villa Varkenskot is me te klei»". „Naar Krulstaart, wat dom van jel De wijd» wereld is vol gevaren. Ga gauw naar je moeder terug!" „Pkoe", spotte Krulstaartje. „Ik zie niets van gevaren. En bang ben ik ook niet. Dag mevrouw Eend". En weg holde Krulstaartje, over de groote groene weide, recht naar de donkere streep, die „wond" heette. Toen hij er dichter bij kwam zag Krulstaart, dat het „woud" uit houten too rnen bestond. In een boom, die aan den rand stond, zaten twee eksters. Toen ze Krul staartje zagen, zoo ver van huis, rie pen ze hem toe: „Krulstaartje, och ben je verdwaald? Zullen wij je weer thuis bren gen bij je moeder in villa „Varkenskot". „Nee, nee", Bohreeuwde Krulstaart. „Ik ga naar het woud, de wijde wereld In. Villa „Varkenskot" Is me veel te kleia". „Doe het niet, doe het niet", riepen de eksters. „In het woud woont de wolf!" „Ik ben niet bang voor de wolf", zei Krulstaart, die nog, nooit een wolf gezien had, „Goeien middag" en dapper stapte Krulstaart het bosch in. Hij vond het erg grappig, zoo tusschen de hoornen te loopen, totdat hij opeens een klein eindje voor zich een dier zag als een groote hond, dat hem woedend aankeek met een paar gloeiende gele oogen. De ek- steré, die met het biggetje meegevlogen waren krijschten „Loop, de wolf, de wolf!" Krulstaartje kreeg kippevel van schrik en zijn staartje werd slap van angst, vooral toen de wolf huilde: „Ha, 'ha, een lekker malsth hapje! Ik heb in langen tijd geen bigje geproefdI" Krulstaartje draaide zich met een vaart om eti begon te loopen, terwijl hij gitie,"' zoo*ls alleen maar biggen kunnen giltett. De eksters krijschten mee en vlogen den woll zoo dicht voor de oogen, als ze maar durfden. Maar ach de wolf kon zóó hard loopen, dat het al gauw met Krulstaart gedaan zou zijn geweest, als niet de Bosch man op het lawaai afgekomen was met zijn groote stekelige knuppel. „Wat gebeurt er hier?" riep hij met don derende stem. Leelijke schrokop, wou jfl dat lieve rose diertje opeten. Maak dat je wegkomt of ik verander je in een., slak!" Je begrijpt, dat de wolf daar heelemaai geen zin in had. Of hij ook be-enen maaktel De Boschman bracht de ondeugende! Krulstaart thuis bij zijn moeder, die al erg veel varkenstranen om haar verloren kind. geschreid had. Krulstaart beloofde, dat hij! nooit meer wegloopen zou, maar hü kon toch niet laten tegenover zijn broertjes en zusje te bluffen over zijn geweldig' avontuur. m 3 staren, die een afsohuwelijk groene kleur had. Toen zei hij»A11 right, monsieur Tervoert, als u er niets op tegen hebt, ga ik mee; ik moet ook in B. een tele gram afgeven Aan het diner was Frank in een uit stekende stemming en redeneerde op de meest ongedwongen wijze'met deheeren Jacobs en Tervoert. Hij had thans eenige feiten, waarop hij oen vast plan kon bouwen. Ten eerste was er de schrik van mademoiselle Frangoise, toen ze hem herkend had, en de schuwheid, waarmee ze hem ontweek, en den hoed, welken hij gisteren gezien bad op het hoofd van den man, met wien mademoiselle op het stationsplein had staan praten. Deze twee, die elkaar behandelden, alsof ze elkaar nooit eerder hadden ge zien, wisten meer van de poging tot in braak, die eergisteren was gepleegd en waarschijnlijk ook van het vermissen van het paarlencollier. Mademoiselle, die op zoo goeden voet stond met haar meesteres, wist natuur lijk dat Frank compagnon en de ver trouwde van den heer Bastiaanse was. Ze voelde natuurlijk het verdachte in haar eigen houding, en zou niet nalaten, monsieur Tervoert te waarschuwen om voor hem, Frank, op zijn hoede te zijn. Welke rol mademoiselle hier speelde, daarnaar was hij zeer nieuwsgierig. Hij had zoo'n goeden indruk van haar ge kregen, maar de logioa der feiten sprak bij hem sterker dan zijn persoonlijken indruk. »Wat denk je ervan», vroeg Bastiaanse hem na het diner, toen ze even samen waren. »Luistejr«, zei hij, »ik heb een spoor, en als het het juiste is, zal ik de zaak wel kunnen opknappen. Vraag nu niet meer, maar beantwoord me twee vragen Ten eersteHoe lang is mademoiselle bij je vrouw?» »Dat zal ongeveer zes maanden zijn». »En ten tweede, weet je of zij en mon sieur Tervoert elkaar kennen »Wel neen, natuurlijk niet, monsieur Terwoert komt hier heden voor het eerst». »Prachtig«, zei Frank, »doe nu precies wat ik zeg: schrijf een kort briefje aan den officier van Justitie in de provincie hoofdstad. Vertel hem in 't kort wat er gebeurd is en vraag, of hier morgen door het parket een onderzoek kan plaats hebben. Laat dien brief nog hedenavond door Henrl per auto bezorgen». Hoewel Bastiaanse niets van het geval begreep, beloofde hij te doen wat hem opgedragen was. Een oogenblik later ontmoette Frank Mademoiselle in de gang. Met neerge slagen oogen wilde ze hem voorbij glip pen, maar hij hield haar staande en zei »Mademoiselle, ik zou hedenavond om negen uur gaarne een onderhoud willen hebben met den heer, die gisteren met U op het stationsplein een samenkomst had». Toen liep hij door, zonder haar ant woord af te wachten. Om negen uur was Frank al eenigen tijd op zijn kamer. Hij had er eenige schikkingen moeten maken, en toen alles tot zijn tevredenheid was geregeld, was hij in een gemakkelijken stoel voor het raam gaan zitten soezen. Zijn gedachten dreven langzaam weg en hij verkeerde in dien toestand tusschen waken en droomon, waarin het oog van den geest ons dingen voortoovert, die het lichame lijk oog niet kan waarnemen. Hij zag de warmbruine oogen van mademoiselle Franoise, ze staarden hem aan met die uitdrukking van weemoed en sympathie, die hem direct had getroffen. Ineens veranderden haar oogen en nu waren het die van monsieur Tervoert. Met hun scherpen blik keken ze hem zoo strak aan, dat hij ontwaakte. Met een schok zat hij rechtop. Daar voor hem, halverwegen tusschen hem en de deur, stond monsieur Tervoert, in hoogst eigen persoon doodstil naar hem te kijken, in zijn rechterhand een klein model revolver. „Ziezoo meneer Poelvoort, nu kunnen we eens rustig praten", zei hij, „ik moet beginnen met U de groeten van mijn vrouw over te brengen". „Geen dank, meneer de tabakshande laar", zei Frank maar sta me toe, dat ik, voor we verder gaan, een sigaar opsteek". „Pardon, meneer Poelvoert, uw handen naar beneden", zei de ander, „in dien binnenzak hebben amateur-detectiven als u meermalen een gevaarlijk soort sigaren. Hij richtte zijn revolver op Frank's borst. Frank bracht zijn hand in vorige houding, doch meesmuilde om de naïvi teit van den misdadiger. „Overigens kan onze conversatie vaa den meest vriendelijken aard zijn", zei Tervoert. „We kennen mekaar nu wel zoo ongeveer. U zou me graag tot slacht offer van uw liefhebberij willen maken. Toevallig verkeer ik echter op het oogen blik in de positie dat ik den toestand in handen heb". „Wat een beminnelijk optimisme" dacht Frank. „En daarom kan ik een beetje open hartig zijn. We waren van plan hier heden een flinken slag te slaan. En dat zou gelukt zijn, als mijn vrouw niet inderdaad tijdens de ontmoeting van gisteren een onverklaarbare sympathie voor U had opgevat." „U is wel vriendelijk", zei Frank die scnik in den man begon te krijgen. „En daarom kan ik ronduit met u spreken. Mijn vrouw heeft sedert eenigen tijd hier het terrein verkend, ze werd daartoe in staat gesteld door het volle vertrouwen dat haar meesteres in haar stelt. Laat ik u niet vermoeien met uit weidingen, we waren hier op den goeden weg, we hadden reeds een paar maal ëen niet aanzienlijke voordeel behaald, en thans ben ik in het bezit van een duplicaat van den brandlcastsleutel, die me toegang verleent tot de kleinigheden van waarde van uw compagnon. We hebben gisternacht' kunnen constateeren, dat deze sleutel uitstekend past". Frank zat aandachtig te luisteren, en keek nu onwillekeurig naar het donker roods gordijn, dat in breede plooien voor de boekenkast hing, op eenigen afstand van de plaats waar de spreker stond. „Deze sleutel", zoo ging hij voort, „zal echter geen dienst kunnen doen. Ik vertelde u reeds, dat mijn vrouw gemoeds bezwaren heeft een daad te plegen, die uw compagnon, en waarschijnlijk ook u, ernstig zou benadeelen. Mijn zakentele- gram van hedenmiddag behelsde een verzoek aan een mijner vrienden, om heden avond om tien uur aan een weg achter „Boschrust", met een auto te zijn. Als do Justitie, die u van plan zijt, ter hulpe te roepen, hier aanwezig is, zullen mijn vrouw on ik reeds lang op een veilige plaats zijn aangekomen". „Is u daar wel zeker van?" „Zou ik anders zoo openhartig met u gesproken hebben?" „U sprak daar zooeven meneer Tervoert, over het zakentelegram van dezen middag, U herinnert zich misschien, dat ik er ook een verzond. Het was, evenals het uwe, in geheime taal. Wilt U er kennis mee maken?" „Wat bedoelt u ermee?" vroeg meneer Tervoert'eenigszins onrustig. „Daar ligt het", zei Frank en wees naar een tafel bij de boekenkast. Mijnheer Tervoert liep naar de aange duide plaats en boog zich, aan geen hinderlaag denkend, over het papier. Op dat oogenblik kuchte Frank duide lijk tweemaal achtereen, haalde zijn sigarenkoker voor den dag en stak kalm een sigaar op. Hij wist, dat nu de ge spierde vuist van Brand Raaven van achter het roode gordijn te voorschijn zou komen en zich zou sluiten om de rechterhand van den inbreker. Toen de sigaar goed en wel brandde, hield de paternoster die Brand om den pols van zijn slachtoffer had geslagen, dezen geheel in bedwang. Meneer Tervoert had onmiddellijk be- grépen, dat het spel verloren was, en wist zich meesterlijk te beheerschen. „Meneer Tervoert", sprak Frank, „ik seinde hedenmiddag den heer, die daar naast u staat, om vanavond met een viertal rechercheurs naar hier te komen. I Deze heer wist zich onopgemerkt bij mij aan te dienen, terwijl zijn vier vrienden ,[!0S den omtrek nauwkeurig hebben bewaakt i 30> en ongetwijfeld reeds kennis maakten l J met de door u genoemde auto en zijn i ••<B' bestuurder. Ik zal eens kijken of een r hunner reeds op de afgesproken plaat3 tgv aanwezig is". Frank ging naar de deur en een der (ja rechercheurs kwam binnen. De chauf- f feur van de wachtende auto lag gebonden j I in den stal, bewaakt door een der politie- mannen. Twee anderen stonden voor de >j deur van mademoiselle's kamer, en hare W arreslatie was slechts een kwestie van tijd. „Het spijt me, aaeneer Tervoert, dat j I uw zekerheid, meester van de situatie te zijn, zoo deerlijk wordt verstoord, het zal thans het beste zijn, dat ik u maar overlaat aan de goede zorgen van deze heeren. Morgen spreken we elkaar wel nader". Den volgenden morgen had in tegen woordigheid van de Justitie in de eetzaal [Jrfj het eerste verhoor der verdachten plaats. Zooals vooral 1 ler bij het voortgezette onderhoek bleek, bestond het aandeel jTï van mademoiselle in hoofdzaak hierin dat z§ door haar vriendelijk optreden connecties aanknoopte, die het plegen van W oplichting gemakkelijk maakten. En toen bij het eerste verhoor Frank met mademoiselle werd geconfronteerd en zij hem, weer aankeek, met den blik van weemoed, waarin in iets te lezen j. fv* was van schaamte, en tevens iets van verwijt, vroeg hij zich af, waar in een t pk vrouw, die geleerd heeft te huichelen, de grens ligt tusschen het berekende 'jjj gebaar en de ongekunstelde uiting van een zuiver en oprecht gevoel. i Dat oogenblik was voor hem het moeilijkst in de geschiedenis.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1929 | | pagina 6