DB HOUDING VOOE DB SOHRIJF-
MACHINE.
Met één typiste van de twintig heeft een
rechte rug. Dit feit constateerde ae arts
van een der grootste Engelsche kantoren,
waar zeer veel steno-typisten werkz, am
waren. Dit bedxoévende feit, vervolgt hij,
kooit daarvan daan, dat do meeste schrijf
machine-leeraars, hun leerlingen sJ echts
onderrichten in de behandeling en het me
chanisme van de machine, maar aan de
lichamelijk© eischen, die 't machineschrij:-
ven stelt, niet de noodige aandacht schen
ken. Maar zelfs eis men een meisje bij de
schrijfmachine, de noodige aanwijzingen
geeft, dan vergeet zij deze, tot haar eigen
groote schade spoedig weder. De typiste
zit meestal veel te hoog: zij moet zich te
veel bukken en verdraait daardoor haar
lichaam in een onnatuurlijke houding.
Iedere scholier moest over de juiste hou
ding bij het machinesohrijven nauwkeurig
onderricht worden. Zij moet zoo zitten, dat
de ellebogen met de tastatuur op dezelfde
hoogte zijn. De knieën moeten gesloten
zijn, de voeten vast op den grond staan.
Rug, schouders en hoofd moeten rechtge-
houden worden. Zou iedere typiste deze
houding aannemen, dat toch door een wei
nig goede wil zeer gemakkelijk gaat, dan
zou daardoor veel ziekte en ongemak ver
meden worden.
DE GENEESKRACHT VAN DE UI!
Wö 'bezitten in de ui niet alleen een
voortreffelijk kruid en een krachtig voe
dingsmiddel, maar ook een geneesmiddel
van bijna verrassende veelzijdigheid. Vóór
alles zijn uien, bij inwendig gebruik, zoer
werkzaam tegen leverstoornissen en der-
gelijko. Zij spelen ook in de verzorging va"
onze huid een zeer belangrijke rol. Boven
dien zijn zij eetlnst-opwekkend. Zij worden
als men ze rauw eet en dan oefenen ze
hun eigenlijke werking het best uit fijn
gehakt en op twee dunne sneedjes brood
gelegd. Een hoofdvereischte is, dat zij goed
gekauwd worden. Het beste is het sap
eruit te knijpen en dat bij brood op t^ drin
ken. Bij brandwonden verminderen ver
banden met uien de pijn en trekken de
hitte uit. Om zoo'n verband te maken,
stampt men de uien fijn en doet ze tus-
scben twee stukjes linnen of gaas wat men
dan op de wond legt. Uiensiroop, wat zeer
goed tegen congesties is, wordt op de vol
gende wijze bereid. Een paar rauwe uien
worden in schijven gesneden, de schijven
met suiker bestrooid, en dan het sap er uit
geperst. Van dat vocht geeft men dan den
patiënt ieder kwartier een theelepel tot
betersohap ingetreden is. Ook bij bronchi-
aal catarr wordt deze siroop vaak aange
wend en bewijst goede diensten. Het opleg
gen van uien geldt als onfeilbaar middel
tegen eksteroogen en likdoorns. Inwrijvin
gen met uiensap is een goed middel tegen
rheumatiek.
DE MOEDER VAN NAPOLEON.
De moeder van Napoleon I, Maria Laeti-
tia, heette van ziohzelve Ramolino en was
een stiefzuster van kardinaal Fesch. Hoe
wel zij een talrijk huishouden bezat zij
had acht kinderen gelukte het evenwei
aan haar zuinigheid een goeden staat te
voeren van haar overigens zeer middel
matig inkomen. Later toen haar zoon kei
zer was geworden, kon noch 't paleis, dat
hij haar had geschonken, noch de millioe-
-01e x^-ius: '.mtrent
de macht v? ta verblinden, welker
geheele bou< tuecoheen op zand te
zijn opgetrokken. Zü uankte hei/ aan haar
spaarzaamheid in dien tijd dat zi.1 ook later
haar rang voor de wereld kon ophouden.
Wanneer men haar voorstelde, dat de
moeder van keizers en koningen een schit
terender hofstaat moest voeren, antwoord
de zij dikwijls, ik moet mij bekrimpen,
want eenmaal zullen nog al die koningen
bij mij komen en mij om een middagmaal
verzoeken; ik moet dus zoo huishouden,
dat ik hun alsdan iets kan voorzetten.
Mevrouw Bonaparte was een der schoon
ste vrouwen van haar tijd en het fraaie
beeld van Canova, dat haar in het costuum
der Agrippina voorstelt, geeft een vol
maakt beeld van haar waardige houding
en haar edel en vroolijk gelaat.
Zij was zeer bleek en de uitdrukking
van haar gezicht had iets vastberadens en
nadenkends. Wanneer zij opgewekt werd,
schoten haar zwarte oogen dikwijls vurige
blikken. Haar geheele gedrag ademde
ware grootheid en majesteit.
Na den dood van Napoleon wijdde Laeti-
tia al. haar zorgen aan zijn zoon, den her
tog van Reichstadt, maar zij leefde nog
lang genoeg om, als de Hecuba van haar
geslacht, ook d'ezen te beweenen.
BABBELUURTJE OVER MODE.
Modern dameskapje.
Handwerkon is toch maar een van de
aardigste en tegelijk* een van de meest
onmisbare „sporten" voor de vrouw. De
haastige geest van den technischen en
mechanisclien tijd doet daar niets aan af.
Handwerken voor de vrouw blijft, zal j
blijven tot zelfs.... ja, wat zeg ik, tot
bij voorkeur in de vacantie-uren. Want
geen rustiger bezigheid is denkbaar dan
in uren van regen-weer of ochtend-uren
van kalm thuisblijven of avonden van lig
gen op waranda of in tuinhuis, dan
'n handwerkje makenl
Daarom trof mij in een nieuw ver
schenen uit het Fransch vertaald
modeblad „De Parjjsohe Moderevue", een
aardig dameskapje, dat ik meende onder
den aandacht van mijn lezeressen te moe
ten brengen.
Het modelletje is als zomerhoedje te
dragen van raffia gemaakt en als theater
kapje van witte of gekleurde platte zijde
en wat nog het meest chique is, van zilver,
goud of gekleurd metaaldraad.
Om een vooral mooi om het hoofd slui
tend kapje te krijgen diene men vooraf
eerst heel goed de vorm vast te stellen.
Men doet dit als volgt:
Men maakt de muts van 9 gelijke parten.
Iedere part moet lang genoeg zijn om van
't midden van 't hoofd tot het voorhoofd te
gaan, boven de wenkbrauwen. (Men doet
het verstandigste om eerst een geheel kap
je te maken van oude zachte katoen, om
vooral een mooie pasvorm te krijgen). Dan
wordt één part van karton geknipt en als
vorm gebruikt voor 't omhaken.
De nek wordt afgesloten met een rechte
reep, welke 4 c.M. hoog is en de breedte
van de nek. Twee groote ronde plakken (9
c.M. in doorsnee) sluiten de ooren af.
Men haake het als volgt:
De mutspanden:
De eerste toer: een reeks losse steken
haken in de lengte van de kartonnen-vorm.
Den laatsten steek rekken om daaraan de
hoogte van het karton te geven. Het karton
achter die lus plaatsen. Den draad achter
het karton omhoog doen gaan; den draad
vatten en door de lus trekken, de haakpen
in den volgenden steek van deu reeks
steeken. Den draad vatten, die men weer
achter het karton heeft omlaag gebracht.
Aan den draad trekken om de lus te ver
lengen; 1 omslag, den werkdraad achter
het karton weer omhoog leiden en de
draad door de twee lussen trekken; de
groote en de kleine, die zich op de haakpen
bevinden, zoo haakt men door tot het kar
ton gevuld is. De werkdraad moet steeds
achter het karton blijven.
hot/rit iemdtL.
~i iou^.
mdcM:
We II!
caïtoii
co te.
co te teAr&umec.
rnoule. ccutCon noot
ld riLL(jLL£. I
WÊÈMÈm
De tweede toer: Bestaat uit een toer vas
te steken, de haakpen stekend onder twee
verticale draden en onder den steek, die
met deze samenhangt. Wanneer men zoo
negen baantjes gehaakt heeft, zette men
ze binnen in met kleine overhandsche steek
aan elkaar.
Op dezelfde manier als de mutspanden,
hake men ook de rechte reep voor de nek-
rand.
Do eerste
Aan het midden beginnen; 4 losse
steken opzetten, tot een kring sluiten; 6
vaste steken in de ronding haken. In het
rond haken geleidelijk meerderend tot een
middellijn van pl.m. 9 c.M. bereikt is. Voor
een meerdering 2 vaste steken haken in
een enkelen steek van den vorigen toer.
Nu zette men de rechte nekreep op het
mutsje plus de twee roode schijven boven
de ooren en zoo heeft men een beeldig
avondkapje voor weinig geld en tevens een
aangenaam handwerkje voor de anders
verloren uurtjes.
Corry Brens.
Hij was *t niet anders gewend.
„Ja, iedere man moest eigenlijk trou
wen", zei de gelukkige bruidegom. „Hoe
komt het eigenlijk, dat jij ongetrouwd ge
bleven bent?"
Zijn vriend haalde de schouders op. „Och
ik ben zoo geboren".
Haar fout.
„Wel Jans, hoe vind je je nieuwe me
vrouw"
„Och, ze is niet kwaad. Jammer, dat ze
niks geen smaak heeft. Geen enkele hoed
van d'r staat me".
Altijd zaken doen.
Moeder (met zoontje bij den dokter):
„Dokter ik geloof dat Jantje de griep
heeft. Wat is het u waard, als ik hem uit
laat gaan en met de andere jongens laat
spelen? Kan u heel wat klantjes bezor
gen!"
De gelukkige echtgenoot
Zij: „Herinner, je je nog dat diner bij
Bruins, waar we elkaar leerden kennen?"
Hij: „En ofl We waien met z'n dertie
nen aan tafel had ik wel kunnen den
ken, dat dat niet goed zou afloopen".
Slappe koffie.
Kellnerin, die Johnny zijn vijfden kop
koffie brengt. „U schijnt heel veel van
koffie te 'houden, mijnheer".
Johnny: „Ja, dat doe ik ook; U begrijpt
dat ik anders niet zooveel water zou drin
ken om er een klein beetje van naar bin
nen te krijgen".
DAT STOUTE BIGJE.
In villa „Varkenskot" woonde mevrouw
Varken met haar negen kindertjes, snoezi
ge vlugge rose bigjes. Wat had moeder
het druk met haar kroost te voeden, met
hen te leeren wroeten en met hen te ver
tellen van de vele gevaren, die hen bedreig
den in de „wijde wereld" buiten villa „Var
kenskot". De kinderen moesten telkens be
loven, dat ze daar nooit een kijkje zouden
gaan nemen, want dan zou het best kun
nen gèbeuren, dat ze nooit hun lieve moe
der weer zouden zien. Alle kinderen waren
diep onder den indruk van moeders ver
halen en namen zich stellig voor, steeds
aan moeders waarschuwingen te denken
en nooit do wijde vereld In tc gaan. A1U
kinderen, behalve één, de kleine Krul.
staart, het vroolijkste bigje, dat je ooit gi
zien hebt, maar ook het ondeugendste, di
zijn moeder met zijn plagerijen heel wat
laat bezorgde. Krulstaart vond, als hij tus-
schen de planken van de villa door keek
de wijde wereld veel mooier dan Varkens-
kót. H;j zag een groote, groote weide en
höel in de verte een donkere streep, die
moeder het woud noemde. Krulstaart was
héél nieuwsgierig, wat dat woud wel wezen
zou.
Op zekeren dag bij het wroeten ontdek
te de rakker, dat een plank van de villa wat
los zat. Krulstaart duwde en duwde, de
plank gaf mee ende stoute big sloop
naar buiten, zonder dat zijn moeder het
bemerkte. Voorzichtig liep Krulstaart het
erf af en over oen brugje naar de weide.
In de sloot onder het brugje zwom moeder
Eend, zorgvol wakend over haar vijf don
zige kleintjes. Toen ze het ontsnapt big
getje zag, klom ze op den kant en liep wig.
g(jlde-waggel op hem af, steeds angstig
gevolgd door de gele pluisballetjes.
„Wat doe je hier, Krulstaartje?" vroeg
ze het rose rakkertje.
„Ik ga de wijde wereld in", antwoordde
Krulstaart. „Villa Varkenskot is me te
klei»".
„Naar Krulstaart, wat dom van jel De
wijd» wereld is vol gevaren. Ga gauw naar
je moeder terug!"
„Pkoe", spotte Krulstaartje. „Ik zie
niets van gevaren. En bang ben ik ook
niet. Dag mevrouw Eend". En weg holde
Krulstaartje, over de groote groene weide,
recht naar de donkere streep, die „wond"
heette. Toen hij er dichter bij kwam zag
Krulstaart, dat het „woud" uit houten too
rnen bestond. In een boom, die aan den
rand stond, zaten twee eksters. Toen ze
Krul staartje zagen, zoo ver van huis, rie
pen ze hem toe: „Krulstaartje, och ben je
verdwaald? Zullen wij je weer thuis bren
gen bij je moeder in villa „Varkenskot".
„Nee, nee", Bohreeuwde Krulstaart. „Ik
ga naar het woud, de wijde wereld In.
Villa „Varkenskot" Is me veel te kleia".
„Doe het niet, doe het niet", riepen de
eksters. „In het woud woont de wolf!"
„Ik ben niet bang voor de wolf", zei
Krulstaart, die nog, nooit een wolf gezien
had, „Goeien middag" en dapper stapte
Krulstaart het bosch in.
Hij vond het erg grappig, zoo tusschen
de hoornen te loopen, totdat hij opeens een
klein eindje voor zich een dier zag als een
groote hond, dat hem woedend aankeek
met een paar gloeiende gele oogen. De ek-
steré, die met het biggetje meegevlogen
waren krijschten „Loop, de wolf, de wolf!"
Krulstaartje kreeg kippevel van schrik
en zijn staartje werd slap van angst, vooral
toen de wolf huilde: „Ha, 'ha, een lekker
malsth hapje! Ik heb in langen tijd geen
bigje geproefdI"
Krulstaartje draaide zich met een vaart
om eti begon te loopen, terwijl hij gitie,"'
zoo*ls alleen maar biggen kunnen giltett.
De eksters krijschten mee en vlogen den
woll zoo dicht voor de oogen, als ze maar
durfden. Maar ach de wolf kon zóó hard
loopen, dat het al gauw met Krulstaart
gedaan zou zijn geweest, als niet de Bosch
man op het lawaai afgekomen was met
zijn groote stekelige knuppel.
„Wat gebeurt er hier?" riep hij met don
derende stem. Leelijke schrokop, wou jfl
dat lieve rose diertje opeten. Maak dat je
wegkomt of ik verander je in een., slak!"
Je begrijpt, dat de wolf daar heelemaai
geen zin in had. Of hij ook be-enen maaktel
De Boschman bracht de ondeugende!
Krulstaart thuis bij zijn moeder, die al erg
veel varkenstranen om haar verloren kind.
geschreid had. Krulstaart beloofde, dat hij!
nooit meer wegloopen zou, maar hü kon
toch niet laten tegenover zijn broertjes en
zusje te bluffen over zijn geweldig'
avontuur.
m
3
staren, die een afsohuwelijk groene kleur
had.
Toen zei hij»A11 right, monsieur
Tervoert, als u er niets op tegen hebt,
ga ik mee; ik moet ook in B. een tele
gram afgeven
Aan het diner was Frank in een uit
stekende stemming en redeneerde op de
meest ongedwongen wijze'met deheeren
Jacobs en Tervoert. Hij had thans eenige
feiten, waarop hij oen vast plan kon
bouwen. Ten eerste was er de schrik van
mademoiselle Frangoise, toen ze hem
herkend had, en de schuwheid, waarmee
ze hem ontweek, en den hoed, welken
hij gisteren gezien bad op het hoofd van
den man, met wien mademoiselle op het
stationsplein had staan praten.
Deze twee, die elkaar behandelden,
alsof ze elkaar nooit eerder hadden ge
zien, wisten meer van de poging tot in
braak, die eergisteren was gepleegd en
waarschijnlijk ook van het vermissen van
het paarlencollier.
Mademoiselle, die op zoo goeden voet
stond met haar meesteres, wist natuur
lijk dat Frank compagnon en de ver
trouwde van den heer Bastiaanse was.
Ze voelde natuurlijk het verdachte in
haar eigen houding, en zou niet nalaten,
monsieur Tervoert te waarschuwen om
voor hem, Frank, op zijn hoede te zijn.
Welke rol mademoiselle hier speelde,
daarnaar was hij zeer nieuwsgierig. Hij
had zoo'n goeden indruk van haar ge
kregen, maar de logioa der feiten sprak
bij hem sterker dan zijn persoonlijken
indruk.
»Wat denk je ervan», vroeg Bastiaanse
hem na het diner, toen ze even samen
waren.
»Luistejr«, zei hij, »ik heb een spoor,
en als het het juiste is, zal ik de zaak
wel kunnen opknappen. Vraag nu niet
meer, maar beantwoord me twee vragen
Ten eersteHoe lang is mademoiselle
bij je vrouw?»
»Dat zal ongeveer zes maanden zijn».
»En ten tweede, weet je of zij en mon
sieur Tervoert elkaar kennen
»Wel neen, natuurlijk niet, monsieur
Terwoert komt hier heden voor het eerst».
»Prachtig«, zei Frank, »doe nu precies
wat ik zeg: schrijf een kort briefje aan
den officier van Justitie in de provincie
hoofdstad. Vertel hem in 't kort wat er
gebeurd is en vraag, of hier morgen
door het parket een onderzoek kan plaats
hebben. Laat dien brief nog hedenavond
door Henrl per auto bezorgen».
Hoewel Bastiaanse niets van het geval
begreep, beloofde hij te doen wat hem
opgedragen was.
Een oogenblik later ontmoette Frank
Mademoiselle in de gang. Met neerge
slagen oogen wilde ze hem voorbij glip
pen, maar hij hield haar staande en zei
»Mademoiselle, ik zou hedenavond om
negen uur gaarne een onderhoud willen
hebben met den heer, die gisteren met
U op het stationsplein een samenkomst
had».
Toen liep hij door, zonder haar ant
woord af te wachten.
Om negen uur was Frank al eenigen
tijd op zijn kamer. Hij had er eenige
schikkingen moeten maken, en toen alles
tot zijn tevredenheid was geregeld, was
hij in een gemakkelijken stoel voor het
raam gaan zitten soezen. Zijn gedachten
dreven langzaam weg en hij verkeerde
in dien toestand tusschen waken en
droomon, waarin het oog van den geest
ons dingen voortoovert, die het lichame
lijk oog niet kan waarnemen. Hij zag de
warmbruine oogen van mademoiselle
Franoise, ze staarden hem aan met die
uitdrukking van weemoed en sympathie,
die hem direct had getroffen.
Ineens veranderden haar oogen en
nu waren het die van monsieur Tervoert.
Met hun scherpen blik keken ze hem
zoo strak aan, dat hij ontwaakte. Met
een schok zat hij rechtop. Daar voor hem,
halverwegen tusschen hem en de deur,
stond monsieur Tervoert, in hoogst eigen
persoon doodstil naar hem te kijken, in
zijn rechterhand een klein model revolver.
„Ziezoo meneer Poelvoort, nu kunnen
we eens rustig praten", zei hij, „ik moet
beginnen met U de groeten van mijn
vrouw over te brengen".
„Geen dank, meneer de tabakshande
laar", zei Frank maar sta me toe, dat ik,
voor we verder gaan, een sigaar opsteek".
„Pardon, meneer Poelvoert, uw handen
naar beneden", zei de ander, „in dien
binnenzak hebben amateur-detectiven als
u meermalen een gevaarlijk soort sigaren.
Hij richtte zijn revolver op Frank's borst.
Frank bracht zijn hand in vorige
houding, doch meesmuilde om de naïvi
teit van den misdadiger.
„Overigens kan onze conversatie vaa
den meest vriendelijken aard zijn", zei
Tervoert. „We kennen mekaar nu wel
zoo ongeveer. U zou me graag tot slacht
offer van uw liefhebberij willen maken.
Toevallig verkeer ik echter op het oogen
blik in de positie dat ik den toestand in
handen heb".
„Wat een beminnelijk optimisme" dacht
Frank.
„En daarom kan ik een beetje open
hartig zijn. We waren van plan hier
heden een flinken slag te slaan. En dat
zou gelukt zijn, als mijn vrouw niet
inderdaad tijdens de ontmoeting van
gisteren een onverklaarbare sympathie
voor U had opgevat."
„U is wel vriendelijk", zei Frank die
scnik in den man begon te krijgen.
„En daarom kan ik ronduit met u
spreken. Mijn vrouw heeft sedert eenigen
tijd hier het terrein verkend, ze werd
daartoe in staat gesteld door het volle
vertrouwen dat haar meesteres in haar
stelt. Laat ik u niet vermoeien met uit
weidingen, we waren hier op den goeden
weg, we hadden reeds een paar maal
ëen niet aanzienlijke voordeel behaald,
en thans ben ik in het bezit van een
duplicaat van den brandlcastsleutel, die
me toegang verleent tot de kleinigheden
van waarde van uw compagnon. We
hebben gisternacht' kunnen constateeren,
dat deze sleutel uitstekend past".
Frank zat aandachtig te luisteren, en
keek nu onwillekeurig naar het donker
roods gordijn, dat in breede plooien voor
de boekenkast hing, op eenigen afstand
van de plaats waar de spreker stond.
„Deze sleutel", zoo ging hij voort, „zal
echter geen dienst kunnen doen. Ik
vertelde u reeds, dat mijn vrouw gemoeds
bezwaren heeft een daad te plegen, die
uw compagnon, en waarschijnlijk ook u,
ernstig zou benadeelen. Mijn zakentele-
gram van hedenmiddag behelsde een
verzoek aan een mijner vrienden, om
heden avond om tien uur aan een weg
achter „Boschrust", met een auto te zijn.
Als do Justitie, die u van plan zijt, ter
hulpe te roepen, hier aanwezig is, zullen
mijn vrouw on ik reeds lang op een
veilige plaats zijn aangekomen".
„Is u daar wel zeker van?"
„Zou ik anders zoo openhartig met u
gesproken hebben?"
„U sprak daar zooeven meneer Tervoert,
over het zakentelegram van dezen middag,
U herinnert zich misschien, dat ik er
ook een verzond. Het was, evenals het
uwe, in geheime taal. Wilt U er kennis
mee maken?"
„Wat bedoelt u ermee?" vroeg meneer
Tervoert'eenigszins onrustig.
„Daar ligt het", zei Frank en wees naar
een tafel bij de boekenkast.
Mijnheer Tervoert liep naar de aange
duide plaats en boog zich, aan geen
hinderlaag denkend, over het papier.
Op dat oogenblik kuchte Frank duide
lijk tweemaal achtereen, haalde zijn
sigarenkoker voor den dag en stak kalm
een sigaar op. Hij wist, dat nu de ge
spierde vuist van Brand Raaven van
achter het roode gordijn te voorschijn
zou komen en zich zou sluiten om de
rechterhand van den inbreker.
Toen de sigaar goed en wel brandde,
hield de paternoster die Brand om den
pols van zijn slachtoffer had geslagen,
dezen geheel in bedwang.
Meneer Tervoert had onmiddellijk be-
grépen, dat het spel verloren was, en
wist zich meesterlijk te beheerschen.
„Meneer Tervoert", sprak Frank, „ik
seinde hedenmiddag den heer, die daar
naast u staat, om vanavond met een
viertal rechercheurs naar hier te komen. I
Deze heer wist zich onopgemerkt bij mij
aan te dienen, terwijl zijn vier vrienden ,[!0S
den omtrek nauwkeurig hebben bewaakt i 30>
en ongetwijfeld reeds kennis maakten l J
met de door u genoemde auto en zijn i ••<B'
bestuurder. Ik zal eens kijken of een r
hunner reeds op de afgesproken plaat3 tgv
aanwezig is".
Frank ging naar de deur en een der (ja
rechercheurs kwam binnen. De chauf- f
feur van de wachtende auto lag gebonden j I
in den stal, bewaakt door een der politie-
mannen. Twee anderen stonden voor de >j
deur van mademoiselle's kamer, en hare W
arreslatie was slechts een kwestie van
tijd.
„Het spijt me, aaeneer Tervoert, dat j I
uw zekerheid, meester van de situatie
te zijn, zoo deerlijk wordt verstoord, het
zal thans het beste zijn, dat ik u maar
overlaat aan de goede zorgen van deze
heeren. Morgen spreken we elkaar wel
nader".
Den volgenden morgen had in tegen
woordigheid van de Justitie in de eetzaal [Jrfj
het eerste verhoor der verdachten plaats.
Zooals vooral 1 ler bij het voortgezette
onderhoek bleek, bestond het aandeel jTï
van mademoiselle in hoofdzaak hierin
dat z§ door haar vriendelijk optreden
connecties aanknoopte, die het plegen van W
oplichting gemakkelijk maakten.
En toen bij het eerste verhoor Frank
met mademoiselle werd geconfronteerd
en zij hem, weer aankeek, met den blik
van weemoed, waarin in iets te lezen j. fv*
was van schaamte, en tevens iets van
verwijt, vroeg hij zich af, waar in een t pk
vrouw, die geleerd heeft te huichelen,
de grens ligt tusschen het berekende 'jjj
gebaar en de ongekunstelde uiting van
een zuiver en oprecht gevoel. i
Dat oogenblik was voor hem het
moeilijkst in de geschiedenis.