Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, van Zaterdag 31 Augustus 1929 De hoed. EEN NACHTELIJK AVONTUUR el Tob Nooit Hoekje. Dr. JÜ8. DE OOCK. 't Jutter! je 387. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN). WOEDING. Wat is alles, na die lange wintermisère, goed terecht gekomen. Men verkeerde in bange verwachting, Doch, als niet tooverstaf, bloeide alles fleurig op en het wonder van den schep pienden groei voltrok zich' in korte spanne tij da Groenten en koren gewas, gras en bloe men, fruit en bloembollen, dat alles kwam In overvloed en de bangheid der verwach ting was, voor de zooveelste maal, te niet gedaan, zooals zoo menigmaal de bang heid der verwachting in het leven zen vervaagt als een stofwolkje. Groente is op eiken disoh, het gras heeft zich 01 tast tot hooi, de bloemen zijn bij moeder natuur voor het grijpen, bloembollen lig gen ontbolsterd en gereed In de schuren fruit ligt lonkend in de winkels en he; koren staat in schoof of gehoopt op echel of in schuur. Voor het oogsten is het weer bij uitstek gunstig. Het droge, zonnige weer, afge wisseld door nu en dan een flinke regen bui, is bevorderlijk voor het zichten en binden en binnenrijden. Overal zie je druk gedoe in het land. Het zwengelen der zichten, het geratel der machines, het binden en opzetten der scbooven, 't laden op de wagens, waarvoor de kittige, zwaar gebouwde paarden, en het optasten der schelven. Hier en daar toont een rookpluim bi; de boerderij reeds dat tot dorsching van het graan is overgegaan. En het kouter scheurt alreeds weer de aarde als voorbereiding voor den bloei in het volgend jaar. In het vergankelijke tevens het wor dende. De Oostenwind die, ondanks andere voorspellingen, Maandag is ingezet en ons, na den formidabelen regen van Za terdag en de wolkafwisseling van Zon dag, bracht een staalblauwe lucht, schooi1 de schrompelige blaren van de boomen en de aanwakkerende wind van den avond, schuurde ze, als fluisterend geritsel; deed se kringelen rond een boomstam, patste ze tegen een richel in de goot en liet ze, hier en daar, als warrelige hoopjes lig gen. Ook op deze wijze worden wij er aan herinnerd, dat de tijd voortgang; heeft en hoe schoon en hoe zonnig het in de na tuur nog is, dat we toch' naderen den herfst. De tenten staan aaneengereid aan hei; strand en op het vlekkeloos witte zand (zie de desbetreffende étalage) krioelt het van uitgelaten 'kinderen en van jong en blij zich voelende ouderen. De zee, ze blinkt en lacht en Jubelt en lonkt hen allen en ze wiegt de badenden en stoeit met hen; ze klopt hen op den rug en ze laat zich goedig tasten door haar wuivende manen. Ze grolt en grapt en is blijde met de levensblijen. Zoo dartelt het daar nog een korte wijle. Aanstonds is de vaoantie ofir en de scholen slokken de zon-gebruinden weer op en de kantoren en werkplaatsen leggen de ouderen aan boeien. Zon en lucht hebben de levensaocumu- lator weer zijn energie gegeven en die energie wordt zoo straks weer aangewend om de raderen der maatschappij nauw keurig te laten draaien- De tredmolen kan weer In gang gehou den worden zonder verslapping. En het is een verblijdend verschijnsel dat al meer groepen van mensohen zich hebben weten los te maken uit den sleur van den tredmolen en jammer is het, dat nog zooveel strijd moet worden gevoerd omi velen in de maatschappij, duidelijk te maken, dat het in het werkelijk belang dier maatschappij is, dat 'alle werkers een poos worden gehaald uit het sleurleven van den gestadigen tredmolen. Maar ook daar daeghet het Wie in langen tijd Huisduinen niet be zocht, staat verbaasd over hetgeen daar den laataten tijd is gegroeid. Velen gaat dat niet hard genoeg, doch het lijkt me toe, dat juist dat voorzichtige groeien bevorderlijk is tot^iet 'kweeken van forsche plant. - Het gaat cresoendb en de bestaande huizen doen bij velen het verlangen ont staan daar ook hun tenten op te slaan. Do drang naar zeo wordt bij' velen in aen lande en in het buitenland grooter. Zon en water, die beide vroeger zoo ge schuwd werden, komen eindelijk in het teeken der juiste waardeering en nu een maal dlie waardeering groeiende is, kan het niet anders of ons Hollandsche strand zal eenmaal het beeld bieden van een eindelooze reeks tenten vanaf Hoek van Holland tot aan Kaaphoofd. Zie maar eens wat er aan het worden Is langs de duinzoom overal De vervoermiddelen worden gemakke lijker en goedkooper, de drang naar ze© wakkert aan en ln den zomer zal er, In af- zienbaren tijd, een ware exodus zijn naar het strand. En ook Huisduinen zal daarvan haar deel krijgen. Robtnson. Zfl: „Waarom nam je je hoed voor die dame af, je kent haar toch niet?" 'Hij: „Neen, maar mijn broer kent haar, «n lk heb zijn hoed op". Zij zaten op Ralph Stetton's kamer ter weerszijden van den haard, elk weggedo ken in een clubfauteuil. Ralph had van zijn reizen verteld, van luchtige, vluchtige avontuurtje. Nu was do beurt aan Jill Manhol, den Scotland- Yard detective. Ralph bracht hem od gang. „Hebben jullie nooit meer wat vernomen van dien spoorloos verdwenen collega van je?" vroeg hij. De gulle trek om Jill's mond vergleed. Een harde uitdrukking lag op zijn ge zicht toen hij ernstig antwoordde: „Twee dagen nadat Oliffon verdwenen was, werd zijn lijk in de Theems gevon den. Het was deerliik verminkt. Volgens den dokter, die hem schouwde, moet de doodsoorzaak-.een val geweest zijn." „Dus er is geen misdaad in het spel?" „Dat dachten wij ook. Toen verdween ook John Giles op zekeren" dag. Even ge heimzinnig. Zoover wij konden nagaan waren de omstandigheden gelijk. Giles was 's avonds op den gewonen tijd naar huis gegaan, maar verscheen den volgen den morgen niet op het bureau. Zijn bec bleek onbeslapen. Twee dagen later vischte men zijn lijk op uit de Theems. Gedood door een val." „Wie was nummer drie?" vroeg Stetton eenigszins spottend. „Ik!" „Wat?" schrok Ralph. „Ja, ik was het derde slachtoffer, ten minste ik was als zoodanig gekozen. En ik ontsnapte ternauwernood". „Vertel op, kerel!" Jill Manhold stak een nieuwe sigaret op, leunde achterover in zijn stoel, deed een langen behagelijken trek en begon: ,,'k Had laten dienst gehad dien dag en het moet nog maar kort voor middernacht geweest zijn, toen ik den sleutel in mijn huisdeur stak. Op datzelfde oogenblik snelde een kleine, dicht in een mantel ge- hulde gestalte van de overzijde van de straat op me toe, tikte me zacht op den arm en vroeg met zachte bevende stem: „Is u mijnheer Manhold?" „Ja, wat wenscht u?" „O, sir, ik heb een gewdchtigè boodschap voor u!" „Kom dan even mee naar binnen". „Daar heb ik geen tijd voor", klonk het angstig, „ik wilde u vragen dadelijk met mij mee te gaan naar mijn vader. Hij is stervenede, en hij wil u een bekentenis doen." „Mij? Hoe heet hij?" „Dat zal ik u onderweg wel zeggen. Ga nu mee! O, als we te laat kwamen, ik heb al zoo lang op u staan wachten!" Van onder den hoofddoek, die een klein handje 'n beetje teruggeslagen had, staar de een lief meisjesgezichtje me smee- kend aan. Even aarzelde ik nog, toen voelde ik naar mijn browning, opende de deur een eindje en riep zachtjes m'n hond. Ik had besloten om mee te gaan. Even protesteer de het meisje er tegen, dat ik een hond meenam. Stel je voor, als je op bezoek gaat bij een stervende. Ik moest beloven het die in allen gevalle buiten te laten. Zonder een woord te spreken, liepen we door een doolhof van straten en stegen, die hoe langer hoe nauwer en armoediger werden. We kwamen in een rivierwijk. Eindelijk bleef het meisje voor een klein huisje staan. Terwijl we naar binnen gingen joeg ik den hond weg. Ik werd door een stikdon kere gang geleid en een kleine .camer ainnengeduwd. 't Zag er armoedig genoeg uit voorzoover lk bij het flauwe schijnse van een op de tafel staand olielampje kon zien. Een kast, een tegen den muur ge plaatst ledikant en een daarnaast staande stoel vormde het overig meubilair. „Ben jij het, Peg, en heb je hem mee gebracht?" vroeg een zwakke stem. „Ja, vader", antwoordde het meisje. „Den hemel zij dank, het is hoog tijd, ik voel, dat het einde nadert. Kom hier bij me zitten, Mr. Manhold". .Ik zette me naast het bed, terwijl het meisje heenging en de deur achter zich sloot. Er viel weinig licht op het bed. De gelaatstrekken van den zieke, die iet hoofd met doeken omwonden had, kon k slechts flauw onderscheiden. 't Was doodstil ln het vertrek, even kreunde de zieke als van pijn. Toen begon Tij zacht te spreken. „Ik wilde u graag gewichtige bekente nissen doen, die u bij het onderzoek van menige misdaad van dienst zullen zijn. Wilt u naar mij luisteren?" „Daarvoor ben ik hier gekomen. Maar zeg me eerst eens wie je bent". „Ik ben Stockton de valsche munter". Ik herinnerde me dien naam nog wel. Een jjaar of wat geleden werd Stockton ontslagen na een straf van ruim tien jaren uitgezetten te hebben, 'k Had destijds den door zijn gevangenistijd gebroken man nog geholpen, wat kleeren en wat geld ge geven. Misschien was het uit dankbaarheid daarvoor dat hij juist mij bij zich had ge roepen.. Na een kort oogenblik gezwegen te hebben, sprak Stockton verder: „Twee van uw kameraden zijn spoorloos verdwenen.ik weet waar zij gebleven zijn! Zij zijn vermoord door de bende, die van plan is alle voor hen gevaarlijke politiemannen uit den weg te ruimen. Nu is u aan de beurt!" Kwam het door den toon waarop dit ge zegd werd, dat ik zoo huiverde? Strak staarde ik den man aan, het hart klopte me ln de keel. Het duurde eenige seconden voor lk mijn aandoening voldoende meester was om te kunnen antwoorden. „Wel, men zal mij niet onvoorbereid vinden". De zieke lachte spottend. „Ge zoudt niet te redden zfln, als lk het niet goed met u meende. Daar in die kast ligt een pak papieren links boven in wilt u het even voor mij krijgen?" Ik stond op en ging naar de kast. Maar meer danTwee schreden deed lk niet, want een plotseling geluid deed me met een ruk stilstaan. Het was een kort klagelijk gejank in het huis en ik voelde dat het Kora m'n hond was, die van pijn jankte. Ik keek om. De zieke had zich opgericht en staarde in de richting vanwaar het geluid kwam. De dekens waren een weinig teru; den en vol schrik bemerkte ik, dat geheel gekleed te bed lag. Als een bliksemstraal schoot de gedachte me door den geest, dat ik in een val ge raakt was, misschien ln dezelfde als mijn makkers. Snel trok ik mijn revolver, richtte haar op den man, die zijn rol ver geten had, sprong naar de deur en greep naar den sleutel, die in het slot stak. Op hetzelfde oogenblik, dat ik den sleu tel in liet slot omdraaide, liet hij zich uit het bed vallen. Ik drukte af, maar 't schot miste. De kerel sprong op en greep me naar de keel.De revolver viel. We worstel den lijf aan lijf. De doeken om het hoofd van mijn tegenstander gingen los, en even zag ik het groote lidteeken, dat er onder verborgen was geweest. Ik zag het juist lang genoeg om er mijn aanvaller aan te herkennen. Toen stootten we al worste lende de tafel omver' en de lamp doofde uit. In de duisternis, waarin slechts de voor werpen die vlak bil me waren vaag te on derscheiden waren, vochten we voort. Nu ik mijn vijand kende, wist ik, dat deze worsteling slechts zou eindigen met den dood van een van ons beiden, want het was Lyndon, de dief en moordenaar, de man, die wij bijna altijd op het spoor waren, steeds als een haas opgejaagd had den en toch slechts eenmaal bij een weinig beteekenende inbraak op heeterdaad had den kunnen betrappen. Al worstelend tolden we door de kam gr. Geen woord werd gesproken, er was slechts het geluid van onze schuifelende voeten. Nu en dan los van elkaar beukten onze vuisten met doffe slagen. Vechtend naderden we de kast, waarin de waardevolle papieren zouden geborgen zijn. Ik had me weer los gewerkt en we boksten verwoed op elkaar in. Lyndon week langzamerhand achteruit. Toen sprong hij plotseling op me toe, trachtte me vast te grijpen. Mijn rechtervuist vloog omhoog en trof hem onder de kaak. Hij tuimelde terug, de armen ln de lucht zwaaiend, dan vloekte hij luid en zonk weg alsof de aarde hem verzwolg. Even klonk nog het doffe geluid van een vallend lichaam, toen was alles rondom me stil, doodstil. Ontzet staarde ik naar het groote Inkt zwarte gat voor mijn voeten, waarachter vaag omlijnd, de kast stond. De strijd was geweest als een nacht merrie en nu was daar plotseling de diepe stilte, de rust. Een bloedstraaltje gleed over mijn gezicht, uit het gat steeg een weeë lijkenlucht op en drong in mijn neus. Met een schok kwam ik tot mijzelven. Terstond ging ik naar de deur, draaide de sleutel om en rende de gang ln. Even struikelde lk no« peer iets zachts, dat aan voelde als een lichaam, toen bereikte ik de buitendeur, die gelukkig niet op slot was, en vroog de straat op naar het bureau. Den volgenden morgen hebben we het huls doorzocht. In de gang lag mijn hond, dood. De kamer was een ware ruïne, voor de kast, gaapte nog het gat. Het bleek een valluik. In de kast von den we niets dan een dikke laag stof. Het valluik gaf toegang tot een diepe kelder, waarin het verminkte lijk van Lyndon lag. Uit den kelder voerde een oud riool naar de Theems. We konden dus het raadsel der verdwijning van twee onzer menschen oplossen". „En het meisje, de medeplichtigen?" „Waarschijnlijk zijn zij, zoodra het schot verried, dat het dezen keer mis was, er vandoor gegaan. Tot nu toe, is het meisje, de eenige omtrent wie we eenige aanwij zingen hebber^ nog niet teruggevonden". „Heb je misschien een lucifer voor me, mijn sigaret is uitgegaan". F. M. DE KONING EN DE MOLENAAR Koning Hendrik n van Engeland, die ln de 12e eeuw leefde, was een edel Vorst, wiens nagedachtenis in meer dan één oud volkslied in herinnering is gebleven. In een dier liederen wordt het volgende voorval van dezen goeden koning op een- voudigen, maar toch belangwekk enden toon verhaald. Eens was de koning met zijn gevolg op de hertenjacht gegaan. Urenlang had hij het wild vervolgd on was door het driftig nazetten van een edel hert van zijn gevolg nfgedwaald. De avond viel; de koning wist geen uitweg in het dichte boech, hij was bovendien moe en had honger. Op een eenzamen weg ontmoette hij een molenaar, die huiswaarts keerde. De ko ning reed naar hem toe, zeide, dat hij ver dwaald was, en verzocht hem een nacht verblijf aan te wijzen. De molenaar wierp een wantrouwenden blik op den bestoven jager en gaf niet onduidelijk te kennen, dat hii hem voor een struikroover hield. Ik ben geen roover, maar een eerlijk edelman, zei de koning, en ik wil u daar op wel de hand geven. Neen man, zei de molenaar, in het donker geef lk niemand de hand. Ga mee naar mijn wonlrr., die hier dioht bi] is, dan kan ik je w; t beter bekijken. De koning volgde glimlaohend zijn ge leider en was weldra in de woning van den molenaar, waar de geur van een pas op gedragen pudding zijn reukzenuwen prik kelde en hem deed watertanden. De molenaar nam den vreemdeling op van het hoofd tot de voeten en zei: - TTw voorkomen bevalt me, ge ziet er uit alB '-en eerlijk man, ge kunt heden bij me over nachten. Ja, ge zult mijn zoon Richard tot siuapmakker hebben. De vrouw van den molenaar, die intus- sohen binnen was gekomen met haar zoon Richard, maakte nog wed eenige zwarig heden, maar de koning stelde haar gerust door te zeggen; het minste is me goed genoeg. Het gezelschap schikte nu aan tafel om den avondmaaltijd te nuttigen. De koning at met graagte van den pudding; de bier kruik ging lustig rond,- waarbij men elkan ders gezondheid bedronk. De tong van den molenaar raakte meer en meer los, zoodat het onderhoud zelfs gezellig werd. De molenaar gaf zijn vrouw een wenk, om een wildgebraad op te brengen. Dat laatste gerecht smaakte don koning over heerlijk, zoodat hij ronduit verklaarde nog nooit zoo lekker gegeten te hebben. Bij dit gezegde van den gast, zeide Ri chard, de zoon van den molenaar: Heer! voor ons Is zoo Ti pastei geen buitengewone lekkernij, wij eten haar lederen dag. Ze kost ons niets. In het bosdh van Sherwood, waar ge heden den weg niet komdt vinden is wild in overvloed. Willen we het heb ben, we gaan maar even op de jacht en het klaarmaken kost luttel weinig. De koning mag het evenwel niet weten, dat we zoo in zijn bosschen nazien, hij zou boos wor den, omdat we wilddieven zijn. Stel u gerust, Richard, 'hernam de vorst; ik zal u niet verklappen bij den koning. Kort na dit gesprek gaf de molenaar het teeken tot naar bed: gaan. Moeder de vrouw had de bedstede ln orde gebracht en Richard genoot de hooge eer naast den koning te mogen inslui meren. Deze sliep naast den molenaarszoon even gerust als in zijn eigen paleis te Westminster. Den volgenden morgen na het ontbijt te hebben gebruikt, maakte de koning zich ereed tot vertrekken. Hij bedankte vrien- elijk voor de genoten gastvrijheid en het gul onthaal. Juist toen de koning to paard steeg, kwamen zijn edellieden aanrijden, die, zoodra zij den koning zagen, diep voor hem bogen, hem beleefd groetten en hem met den titel van Sire aanspraken. De molenaar dit ziende, voelde zijn hart bonzen van angst. Hij dacht aan de ruwe wijze, waarop hij zijn gast bij de eerste ontmoeting had toegesproken en aan het onvoorzichtig ontdekte geheim van wild- dieverij in 's konings bosschen. Hij dacht zelfs een oogenblik aan de galg, waaraan de wilddieven werden opgehangen. De koning, den angst van zijn gewezen gastheer bemerkend, trok zonder een woord te spreken zijn zwaard. De molenaar vreezende dat het hem het hoofd zou kos ten, viel op zijn knieën en smeekte om genade ter wille van zijn vrouw en z'jn zoon. De koning zette groote oogen op, eu sprak op dankbaren toon: „Denkt ge, dat uw koning uw bewezen gastvrijheid zou vergelden met u het leven te ontnemen. Ik heb een geheel andere bedoeling met dit uitgetrokken zwaard. Ik bewijs u ter belooning van uw gastvrijheid de eer u tot ridder te slaan." De molenaar wist niet of hij waakte of droomde, toen hfj bij die koninklijke gunst nog de belofte van een jaargeld ontving. De koning en zijn gevolg gaven hun paarden de sporen, de molenaar zag hen met starende oogen na, keerde, toen zij uit het gezicht waren, naar zijn woning terug en maakte zijn vrouw bekend met het voorgevallene, bij 's konings vertrek. do rr nowi Laat het kostelijks van al Uniet roekeloos ontallppen, Da's de tijd die snel gaat glippen Zonder dat hg kei-ren sal. Vondel. Vol grootsohe plannen ztJn *0» zullen we geweldige dingen doen. Ééns... Maar waarom nü nletP Het kan zijn, dat het werk, dat we eens denken te volvoeren, boven onze kraohten gaat. Daarom stellen we het uit, daarom droomen we er alleen maar van. We zijn maehtelooa. Maar het kan ook zijn, dat we werkelijk in staat en in de gelegenheid zijn het werk te beginnen. We verheugen ons daarover, we zien met blijdssnap den toekomstigen vooruitgang in ons werk, in ons leven Maar we hebben niet de energie om aaD te pakken. Een mooie langver wachte toekomst wordt ona geboden. We grijpen haar dankbaar aan, eindelijk zullen we ons ideaal bereiken. Maar, let wel, men opent U den wèg naar dat ideaal, men geeft U de gelegenheid het te bereiken. Men biedt het U niet op een blaadje aan, Alleen de gelegenheid ia er. Het overige moet ge zelf doen. En door te fanta- seeren en te droomen laat ge den tijd voorbij gaan, laat ge dikwijls Uw heele leven voorbijgaan 1 De toekomst komt niet naar U toe, ge moet zelf naar de toekomst gaan. Als ge werkelijk iets denkt to kunnen bereiken, werk er dan voor. Begin met dat werken niet morgen, maar nü. „Do it now", Komt er een mooi plan bQ U op, een plan dat uitvoerbaar ls, denk dan niet „hé, ja, dat zal ik ééns gaan doen", droom dan niet weg in de nog niet be reikte resultaten. Maar begin het plan uit te werken, nü. De tijd gaat. Elk oogen blik kan nieuwe mogelijkheden, nieuwe plichten brengen. Gebruik dus Uw oogen- blikken, reken niet altijd op „later". Eens ls er geen later meer, eens zult ge dan terug zien op een leven, waarin onnoemelijk veel ongedaan bleef. Het ls dikwijls gebrek aan durf, dat ons doet aarzelen om te beginnen. Het plan als pl&n ls zooveel veiliger, dat ligt volmaakt ongesohondenln ons. We moeten het naar buiten brengen, we missen de durf en de energie om dat te doen. Zal het mislukken? Laten we niet bang zijn. Laten we het probeeren. We zullen er toch iets mee winnen, al ls het alleen aan ervaring. En we verlangen Immers naar resultaten? Laten we die resultaten dan naar ons toe halen, laten we probeeren ze te be reiken, nu we er voor in de gelegenheid zijn. DO IT NOWI Mej. J. te H. Als GIJ in U voelt den drang, tot dienstvaardigheid, moet U wel eens minder goede resultaten ervan onder vonden hebben. Niet terwille van eventueele hulp ln sleohte tijden moet U zoo zijn, maar alleen omdat U niet anders kunt. Reken nimmer op een belooning, maar doe .het goede, terwille van het goede. Verz. brieven. 8. G. te H., K. te H., L. D. te N., G. P. te N. Voor de lezers van ons blad geeft onze psychologische medewerker Dr. Joa. de Oook, van Merlenstraat 120, 's-Graven- hage gratis zielkundige adviezen, o.m. over de wijze waarop zij hun geest kun nen verfrlssohen en hun wilskracht en energie kunnen versterken. De vragen worden geregeld ln dit blad behandeld. Mochten de beantwoordingan te uitvoerig worden dan direot schrifte lijk aan de aanvragers. De koning in zijn palels teruggekeerd, vertelde het gebeurde met ingenomenheid en nam zich voor deze eenvoudige lieden eens aan zijn hof te noodigen. Op zekeren dag zond hij een bode naar den molenaar met het verzoek, om zich op genoemden datum aan zijn paleis te ver voegen. Op den bepaalden dag reden de mole naar, zijn vrouw en zijn zoon in hun Zon- dagsche 'kleeren1 op een molenaarspaard naar 'het palels van den koning. Richard reed vooruit. Hij had zich zoo goed mogelijk uitgedost. Een haneveer sierde zijn hoed en een bloemtuil zijn borst. Schuchter naderden zij het paleis, waar zij met eerbewijzen werden ontvan gen. De hovelingen konden zich nauwe lijks inhouden1 van het lachen, over hun zonderlinge kleeding en verlegenheid. De koning evenwel trad hen tegemoet en ver welkomde hen vriendelijk met de woorden: welkom heer ridder, en gij edelaardige vrouw, en gij brave jonker, die mijn slaap- rr akker zjjt geweest. Ook de koningin kwam nader, bood de hand aan de molenaarsvrouw, die stijf als een plank bleef staan en bij ieder woerd, dat zij hoorde, een diepe buiging maakte. De maaltijd was intusschen aangericht. Vriendelijk noodigde de vorst het drietal om plaats te nemen tussohen de ridders van faoogen rang. Het drietal at «n dronk wat hun werd aangeboden zonder een woord te zeggen. Aan zooveel pracht wa ren ze niet gewoon. Richard kon zich echter, nadat hfl van eenige geheel hem vreemde spijzen ge geten had, niet langer inhouden en zei, dat 'hij zulk een eten niet gewoon was. Zijn moeder keek hem bestraffend aan, maar zij kon toch niet verhinderen, dat hij een stuk pudding uit zijn broekzak haalde, er van begon te eten zeggende: Dit smaakt beter dan al'les, wat hier op tafel komt. Die handeling deed de gasten in een luid gelach uitbarsten. Richard aio eg zijn oogen neer en bemerkte, dat hij te zon derling gehandeld had. De koning nam het hem echter niet kwalijk. Na den maaltijd riep de koning den mo lenaar bij zich en sprak: Gij hebt uw koning geherbergd, hem gastvrij onthaald, die daad wil lk beloonen. Voortaan heet gij Sir John Oookle. Ik stel u aan tot op zichter der koninklijke bosschen van Sher wood. Draag zorg, dat niemand uit den omtrek een wildbraadpastei eet, die 'hem geen penning kost. De molenaar boog eerbiedig, keerde met de zijnen huiswaarts, kwam de bevelen van zijn vorst getrouw na en verheugde zich eenige jaren in de gunst van den koning, die hem nu en dan op zijn jaoht- partljen ontmoette en steeds een vriende lijk woord voor hem had. B. Beloof nooit iets te zullen doen, als e vooruit weet, dat ge t toch niet kunt «b

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1929 | | pagina 7