't Juffertje 'n Greep van dit en dat Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, van Zaterdag 7 December 1929 411. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN). Hjj moest eigenlijk liever maar niet' VERLOREN GOUDMIJNEN. De omgekeerde wereld. TOB NOOIT HOEKJE. HET GOEDE MOET OVERWINNEN. De ezel en de pint Een Mohaommedaansch Syriër had een bediende, die Christen geworden waa Telkens wilde hij! dezen ook des Zondags aan het werk zetten. DE BROERS. 't Had hem moeite gekost om zoover te komen. Asjeblieft! Waf had hij al niet gewerkt daar in Rotterdam, Hij had heusch de rust wel verdiend. Als hij dóór nog, aan dacht, aan z'n zaak. 't Leek hem zoo ver af, of 't nie/t eens meer waar was, of 't nooit waar was geweest. 'n Fijne zaak was 't toch. Iedereen kwaim er. De deftige lui wisten zeker, dat ze in den manufacturenhandel Tromp steedis de nieuwste stoffen konden krijgen, en de gewone imenschen kochten er óók, ze vertrouwden de deftige zaak, waar ze vast niet overvraagd werden. Ja, hij had er hard voor gewerkt, maar de zaak was dan ook gegaan. En ieder jaar was hun kapitaaltje gegroeid. Ieder jaar hadden ze, zijn vrouw en hij, hun ideaal van buiten ergens op een villatje te wonen, zien nader komen. In den oor log was 't zelfs met reuzensprongen ge gaan. Zie hadden zuinig geleefd, en aange pakt, maar nu waren ze er dan toch en ruimer dan ze gedacht hadden. Als Tromp zoo voor z'n villa zat, zwier ven z'n gedachten nog wel eens terug naar dien ouden tijd, maar meestal bracht hij gauw zichzelf weer terug naar het heden. Kom, dat is nou allemaal voorbij. „Manufacturenhandel Tromp" is er niet meer, en hier weet niemand d'r van. Nee, op het dorp wist niemand er van, tenminste niets positiefs. Dat kon ook niet, want hij had er nooit over gespro ken en Anna ook niet. Niet, dat hij' zich schaamde voor z'n vroeger werken, o nee, maar wat hadden de menschen er mee noodig. Hij was nou deftig: „Meneer Tromp", en woonde op villa „Eikendal", aan de Hoofdstraat! Hij was hier nu een maal in een heel anderen kring dan daar in Rotterdam. Héérlijk vond-ie 't, bui' buiten te wo nen, en zoo kalmpjes te rentenieren. Hij deed, als ie er zin in had, eens wat mee in den tuin, hij wandelde in 't dorp, soms op 'n mooien avond maakte hij eens een rijtoertje ihet z'n vrouw. En dan was er altijd nog genoeg te regelen. Ja, 'f was een best leventje zoo. Zooals nu, op zoo'n stillen zomeravond, 'n Paar tuinstoelen en 'n tafel hadden ze voor 't huis gezet, en Anna schonk koffie buiten, 't Was fijn. Op zulke dagen kon je haast niet in huis blijven. De heele week lang, avond aan avond, hadden ze al bulten gezeten, en nu was 't wel buiten gewoon lekker weer. Zoo stil, geen blaadje aan de boom-en zag je bewegen. Iedereen die langs kwam, keek even: naar den tuin natuurlijk. Die was ook goed onderhouden; de tuinman was een bösto „Kijken, hoe lang wonen we hier nu al?" vroeg Tromp ineens. „Anderhalf jaar was 't verleden week", rekende Anna gauw uit. „O ja, en dat Evert hier was, hoe lang is dèt nu al?" „"k Weet het niet precies, 't Zal denk ik bijna 'n jaar wezen, 't Was óók in den zomer." „Dat was toch wat toen, hè? Die Evert met z'n pet op! En waarom had-ie 't nou allemaal over vroeger, over de zaak en zoo, toen notaris Weener en z'n vrouw er waren. Jij wist 'm gelukkig iederen keer te reanmen, maar anders. „Nou en zooals-ie hier door den tuin liep in dat ouwe jasrje, en allerlei aan den tuinman vertelde over ons." „Ja, 't is lastig, zoo een, die heel geen begrip heeft wat wij hier nou op 't dorp beteekenen. Je hoeft je wel niet te scha men over vroeger, 't is een eerlijke beste zaak geweest, maar 't hoeft toch alle maal niet aan de groote klok gehangen, wat jij?" „Nee hoor, 't is maar beter zóó." Er kwam een man 't tuinhek in. Eerbiedig groette hij. „O, de timmerman zeker, voor t tuin huisje; ga maar gauw naar 'm toe Wil- lem." En Tromp zich de „meneer" voelend, ging den werkman voor naar den hoek van zijn tuin, waar hij 't prieel wou hebben. Armw soesde nog wat voort, over hun leven van vroeger en van nu, over Evert ook, die Ineens, als een levende herinne ring aan het verleden, in hun welverze kerd leven was komen vallen. Eigenlijk was hij altijd vervelend ge weest, Evert Tromp, vond Anna. Nooit had hij begrepen wat stand was. Vroeger in Rotterdam, toen ze toch tot den klei nen middenstand hoorden, had hij zich als arbeider gedragen en, nu ze op een villa woonden, en tot do notabelen van het dorp behoorden, gedroeg hij zich, als hij bij hen was, nog als een arbeider. Merkte hij zooiets niet? Had hij heele maal geen greintje begrip? meer komen, zij zou het hem stellig niet vragen en Willem ook niet. Familieziek waren ze gelukkig geen van beiden, en zulke familie.Ze had den hier kennissen genoeg, en nette ken nissen, de notaris en z'n vrouw, Vink, de bekende kweek-er, de familie Aartsen, van den uitgever van 't Nieuwsblad.Aar dige menschen allemaal. Nee, Evert moest maar in z'n kosthuis in Rotterdam blijven en rustig z'n werk doen als meesterknecht in dien ijzerwin kel. Meer zou hij wel nooit worden. En als hij'hen dan maar niet weer op 't dak kwam. Kom, ze zou maar eens opstaan, en voor een tweede kopje koffie zorgen. Wil lem zou er nog wel trek in hebben. Juist ging weer het tuinhek open. 't Was de postbode. „O geef maar hier. Bron, anders moet ik 't toch weer uit de bus gaan halen." „Asjeblief, mevrou. Goeien avond." „Goeien avond Bron." 't Was een heel stapeltje. Anna keek 't eens na. 'n Paar rekeningen voor haar man, een drukwerkje van 'n modezaak, 'n krant, en een brief. O, uit Rotterdam.van Evert. Hoe kwam die er bij om te schrijven! Zoo hartelijk was de verhouding toch nooit geweest. Gauw eens even zien. Ze was tooh nieuwsgierig, wat ie te vertel len zou hebben. Wat?.... Of ze 'm wat geld konden leenen vroeg-ie. Hij had toch z'n betrek king? Och, hè.... ziek schreef ie, ten minste een flauwte gehad, en nu had de dokter hem ongeschikt verklaard voor z'n tegenwoordige betrekking. Hij moest naar ander werk omzien, was nog erg zwak. Er was zoo gemakkelijk niet iets anders tt vinden. Eigenlijk moest ie naar bulten, had de dokter gezegd, in de stad knapte-ie nooit heelemaal op, maar ja, dat was iets voor rijkelui.... Als ze nou maar zoo vriendelijk wilden zijn, hem aan wat geld te helpen. Dan zou-ie wel zien voort te tobben, tot-ie weer wat ver dienen kon. Anna was er ontdaan van. Evert ziek, wie weet wat er achter zat. Och, och, nu was de stumper nog werkeloos ook. Wat moest zoo iemand nou beginnen op zijn leeftijd. En dat ze 't nu juist vanavond zoo over hem gehad hadden. Vreemd kon zooiets samentreffen. Ze zou 't gauw aan Willem vertellen. O, daar kwam hij aan. „Zeg Anna, 't tuinhuisje komt nu daar in dien hoek. begon hij, maar toen hij Anna's gezicht zag, vroeg hij opeens ongerust: „Wat is er? Scheelt je wat?" „Nee, maar er is een brief van Evert...." „Van Evert?" Tromp was .een en al verbazing. „Ja, hij is ziek. Lees maar." Willem las, en z'n gezicht werd ernsti ger. „Och zeg, wat moet ie nou. We zul len 'm imaar wat geld sturen hè? En net hebben we 't nog over hem gehad. Als ie maar niks heeft dat kwaad kan". En toen ze elkaar aankeken, schaam den ze zich beiden voor het leelijks over hun broer daarnet gezegd en gedacht. Een tijdlang was t stil voor 't huis. Willem' trok peinzend aan z'n pijp. Anna borduurde. Dan opeens kwam Willem's stem zacht: „A'ls we 'm maar vooreerst hierheen haalden, Anna? Wat denk jij,?" En Anna zei: „Ja ik wou 't juist jou vragen. Wie weet Willem, hoe kort we hem! nog goed kunnen doen." Daar dacht ik ook aan, en we zijn toch broers." B. Wie zoo gelukkig is een goudmijn te ontdekken, zal wel zorgen, zou men zoo zeggen, die niet weder te verliezen. En toch is dat in de laatste honderd jaren minstens twaalf maal gebeurd. In Ameri ka moeten er vijf mijnen bestaan, die op verschillende tijden ontdekt werden en daarna verloren gingen, d.w.z. de ont dekkers konden ze niet weer vinden. Het zelfde meldt men van twee in Australië en van een in het Oeralgebergte. De beroemdste dier verloren mijnen is de Stewardmijn in den staat Utah. In het jaar 1849 werd een man, Ste ward geheeten, als bode en pakjesdrager aangesteld tusschen Santa-fé en San Francisoo. In een stormachtigen winter nacht verdwaalde hü met de lieden, lp wier gezelschap hij de reis deed en zette zijn weg op goed geluk met een enkelen makker voort- De beide reizigers ontdek ten een goudmijn en zwoeren elkander, hun ontdekking geheim te houden. Zij namen een paar brokken goudhoudend kwarts mede, die zij bij aankomst in San Francisoo lieten onderzoeken. Terstond werd nu een expeditie uitgerust met Ste ward aan het hoofd, om zich naar de mijn te begeven. Zes maanden lang doorkruis ten de mannen het gebergte in alle rich tingen, maar wat zij ook vonden geen goudmijn. Later werden meermalen ex pedities uitgezonden; op winst verlekker de speoulanten hebben voor en na twee millioen dollars uitgegeven om Steward's mijn weer te vinden, maar tot nog toe is en blijft zij verloren. Weinig is er bekend geworden van „de mijn van den dooden man" in Zuid- Nevada; men meent echter dat zij verba- zeilde schatten in zich besloten houdt Den 3den Mei 1864 werd daar op een zekere plaats een man gevonden, ster vend van dorst. Voor zijn dood deelde hij den lieden mee, dat hij een rijke goud mijn ontdekt had. In zijn zakken vond men zorgvuldig uitgevoerde schetsen en teekeningen en ook goud en goudhou dend kwarts. Maar niettegenstaande die aanwijzingen bleven alle pogingen om de mijn op te sporen vruchteloos. Honderden menschen zijn er op uitgetrokken om het Dorado te vinden; velen hebben het leven er bij gelaten en nog meer hun bezittin gen; de mijn van den dooden man is niet meer ontdekt. De „Madre d'Oromine", in Arizona en de „Golden Rivermijn" in Californië lig gen beide in landstreken, die voor blan ken onbewoonbaar zijn; alleen Indianen kunnen daar ongestraft de slechte lucht trotseeren. De eerstgenoemde werd in 1862, de laatste in 1874 ontdekt door in boorlingen. Bü de „Madre d'Oromine" is wel het merkwaardigste dat zij vijftien maanden door de ontdekkers, twee India nen, ontgonnen, werd, die er schatten uithaalden. Maqr toen zij eens een korte poos in een naburige stad vertoefden en naar hun mijn wilden terugkeeren, von den zij dat alle teekens die zij gemaakt hadden, door hevige regens waren uit- gewisoht en waren zij niet in staat het rechte pad in te slaan. De mijn bleef ver loren, hoewel in den loop der tijden wel vier millioen dollar opgeofferd zijn om haar opnieuw te ontdekken- De Bischopsmijn draagt haar naam naar den man, die haar vond, een gepen- sionneerde zeekapitein. In 1862 verliet hij zijn woonplaats en keerde na acht maan den terug', in het bezit van eenig goud, dat hij uit een mijn gegraven had. Er werd een maatschappij1 opgericht, die een expeditie uitzond, onder aanvoering van Bishop. Maar ondanks de schets welke de ontdekker gemaakt had, was hij niet in staat haar terug te vinden. Te vergeefs offerde hij er zijn geheele vermogen aan op; toen leende hij geld van anderen om zijn onderzoek voort te, zetten. Zijn schuldeischers, ongeduldig geworden, lieten hem eindelijk in de ge vangenis zetten, waar hij van verdriet stierf. Het Oeralgebergte, bekend door zijn zilvermijnen, moet ook een goudmijn rijk zijn. In 1874, kwam een Oostenrijker, Kelpmann, in St. Petersburg met ver scheidene stukken goudkwarts; hij had ze in den Oeral gevonden. Hij trachtte een syndicaat te vormen om de goudmijn te ontginnen én was daarin reeds tamelijk ver gevorderd, toen de Russische regee ring tussöhenbeide kwam en hem een aanzienlijk vermogen aanbood als hij de mijn aanwees en aan haar afstond. De Oostenrijker weigerde echter op- dit aanbod in te gaan; 't zij uit ergernis dat men hem de mijn wilde afnemen, 't zij; uit gebrek aan vertrouwen, om juiste op gaven te doen. Nu sloeg de regeering de handen zelf aan het werk, maar nadat zij een millioen roebels er aan ten koste had gelegd, werd de mijn niet gevonden. Voor hen, die zoo gelukkig mocht zijn, haar opnieuw te ontdekken, loofde zij toen een jaargeld van 15.000 roebels uit, maar nooit heeft iemand zich om dat fooitje op te eischen, aangemeld. ST. NIOOLAAS-PROBLEEM. „Nou had ik zoo graag een nieuwe flets van Sinterklaas gebad en nou heb ik 'm niet gekregen". „Maar jongen, je oude flets is toch nog goed genoeg!', „Ik ben toch ook nog goed genoeg vader, waarom heeft u er dan de vorige week nog een nieuw broertje bij laten komen". DE MENSCH- In elk mensch huizen een massa andere menschen: een advocaat, een politie agent, een generaal, een recensent, een keukenmeid, een diplomaat, een gooche laar, ja wat al niet! Gaat de mensch een huls. voorbij, dat in aanbouw is, dan is hij architect, en zegt: Ik had dit huis zus of zoo ge bouwd. Bezoekt hij een zieke, dan speelt hij voor dokter. Verhaalt men hem van een proces, dan wordt hij een advocaat en geeft een goeden raad. Betreft het een veldslag, dan zegt hij: Hoor eens, ik ben wel geen generaal, maar Ik had toch zus of zoo gedaan. In het kort, ieder mensch is overtuigd dat hij als hij het was hij alles beter zou doen dan elk ander, die datgene is, wat de albedil wil zijn maar niet is. wmmmti» Onder de eigenaardige toestanden in de wereld is die te Valais, een mooi kan ton in Zwitserland al een zeer interes sante. De vrouwen daar hebben „de broek aan" en verrichten den handarbeid in het veld, terwijl haar man en heer zijn dagen in genoegen slijk Wat meer is, de vrouwen zijn er heel tevreden mee, met die omgekeerde orde van zaken, en zjj vinden het best dat haar mannen de aardappels koken, het vleesoh bakken en op do baby's passen. De beste manier om handschoenen te wasschen. Gewoonlijk worden castoren, zeemlede ren handschoenen in een lauw sopje ge- w-asschen, niet te hard uitgewrongen en zonder nagespoeld te zijn, opgeblazen en gedroogd, liefst buiten in de schaduw. Om de lenigheid van het leer te be waren, voegt men aan het sopje nóg ©eni ge druppels slaolie toe- Ofschoon deze manier van wasschen veel beter is, dan het wasschen van zeepsop met harde zeep, naspoelen in schoon water, hard uitwrin gen en droogen, zoo moeten tocih op beide wijzen de handschoenen aangetrokken of op een houten hand gespannen, flink ge wreven en gewrongen worden. Bij deze manier wordt het leer echter ruw en slijt onnoodig. Ëien betere methode is de vol gende: Men legt de handschoenen eenige minu ten in koud water en wascht ze dan ge woon in een lauw zeepsop, waarbij; men eenige droppels salmiakgeest heeft ge voegd, totdat ze schoon zijn. In plaats van ze hard uit te wringen, legt men ze tusschen twee doeken en be zwaart ze een weinig met oen boek. Een gewichtig getuige. Lincoln was, toen hij zijn loopbaan be gon, advocaat. Op zekeren dag moest bij een armen drommel verdedigen, die be schuldigd was van moord. Het getuigenverhoor was zeer ongun stig voor den beschuldigde, en alles scheen voor hem verloren, toen den advo caat een brief overhandigd werd. Na dien vluchtig te hebben ingezien, wendde hij zich tot de gezworenen en sprak: „Mijne heeren, de verklaringen der ge tuigen waren zoo bezwarend voor mijn cliënt, en de rede van het openbaar mi nisterie klonk zóó overtuigend en vernie tigend, dat er aan de veroordeeling van den beschuldigde geen twijfel kan be staan. Sta mij eohter toe, voordat gij u in de raadkamer terugtrekt, nog één getuige te doen verschijnen, wiens aankomst ik daar zoo even verneem, en dien het zeer zeker gelukken zal, een nieuw licht over deze duistere zaak te verspreiden". Tevens wenkte hij; en de bedoelde ge tuige vertoonde zich. Het was de man, die heette vermoord te zijn. Het openbaar ministerie was uiteraard zéér ontstichk Het goedkoopste voedsel Bijna in alle werelddeelen bevinden zich landstreken waar de bevolking zich met „aarde" voedt, o.a- in het noorden van Zweden, in Lapland en op het Russische schiereiland Kola, waar een als „berg- maal" bekende infusie-aarde bij 't brood deeg wordt gemengd, ook in Stiermar ken, in Opper-Italië, in Sardinië, waar de aarde op de markt verkocht wordt; ja zelfs in Duitschland heeft men streken, waar aarde als voedsel beschouwd wordk Nog niet zoo lang geleden gold een soort aarde, die te Ertemoz gevonden wordt on der de dames der Portugeesche en Spaan- sche aristocratie als een groote delicates se, Soms is het aard-eten echter een ziek teverschijnsel, dat vooral bij; kinderen en bleekzuchtige jonge meisjes dikwijls voor komt. Zulke kinderen eten met grooten smaak krijt, ookes, steenkool, ja zelfs asphalt. Weer op een andere wijze nutti gen de bewoners van Afrika hun aarde. Bij hen wordt dit gebruik door den gods dienst voorgeschreven. De inboorlingen van Nubië daarentegen beschouwen aarde als een voortreffelijk geneesmiddel. De uitvinder der enveloppe. Enveloppen als we om onze brieven ge bruiken, zijn er nog niet zoo lang. Ze wer den in 1820 uitgevonden door den papier fabrikant Brewer, te Brighton. De uitr vinding was, als zoovele anderen, te dan ken aan een toeval. De fabrikant stelde eens zijn postpapier ten toon en maakte er een origineel ge vormde pyramide van. Onderaan waren de blaadjes van groot formaat en naar boven toe werden ze al kleiner en kleiner, zoodat de bovenste niet grooter waren dan visitekaartjes. Die kleine velletjes postpapier waren niet eens voor den ver koop bestemd, maar alleen als curiositeit en om de pyramide af te kunnen maken, gefabriceerd. Dooh ziet, juist deze had den bij het publiek een groot succes- Het werd een mode om op deze miniatuur velletjes de correspondentie te voeren. In plaats van op het tamelijk groote formaat postpapier, dat toen in gebruik was. Nu was het heel moeilijk om deze kleine vel letjes ln briefvorm te vouwen, zooals men het met het groote formaat deed. Het was een kunst een brief zoo te schrijven en te vouwen, dat hij met ouwels dichtgemaakt en van een adres voorzien kon worden. De jongeren hebben mogelijk nooit zulk een gevouwen en geouwelde brief gezien, maar het was zeker een kunst dit vouwen volgens de eischen der wellevendheids kunst te volbrengen. Dit ging echter niet Mtjn hart is mij een koninkrijk. Robert SouthwelL Wie is gelukkig, wie ongelukkig? Niemand kan dat van een ander zeggen. We kunnen iemand beklagen: „Och, hij heeft zoo weinig geld, hij is zoo alleen! Wat zal hij ongelukkig zijn!" En mis schien ls de persoon in kwestie dan veel gelukkiger dan de rijkste van onze ken nissen. Dat geld alleen geen geluk brengt, weten we el lang. Toch zijn er misschien menschen, die wèl gelukkig zijn, alleen omdat ze geld hebben. Wie zal 't zeggen? Iedereen heeft zijn eigen vorm van ge luk, een vaste maatstaf is er niet. Het is dan ook verkeerd om ons te laten op dringen, dat we ongelukkig zijn, bijvoor beeld omdat we niet veel geld hebben. Er zijn van die bepaalde toestanden, die men „ongelukkig" noemt. Maar het hangt er heelemaal van af, wie zich in dien toe stand bevindt, hoe die persoon zich in dien toestand voelt Uiterlijke omstandig heden beïnvloeden ons geluk, maar ons karakter is er de basis van. Hoe dikwijls vindt ge iemand vrooüjk, dien ge treurig dacht hoe dikwijls iemand terneerge slagen, die volgens U gelukkig moest zijn. Heusch, de uiterlijke omstandigheden zijn niet allea De pessimist is nog somber on der den grootsten ovendoed, de opti mist is met een beetje tevreden- Wie een somber karakter heeft is nooit gelukkig. En wie de dingen van hun zonnigen kant kan bekijken bijna altijd. Waarom is men pessimistisch? Omdat mèn het geloof ver loren heeft, het geloof in het leven, in de toekomst, in anderen en in zichzelf. Een beetje uiterlijk geluk kan daar geen verandering in brengen, het geeft hun dat geluk niet terug. Ze blijven morren, tobben. En een ander, in dezelfde omstandig heden als zij, voelt zich den koning te rijk! Het geloof in het leven. Hoe kun nen wij het verkrijgen, hoe het behou den? Wij moeten het willen behouden! Het is laf alle hoop op te geven, het is lal, ons leven leelijk te maken, terwijl er zoo veel schoonheid om ons is. Schoonheid, die erop wacht, door ons te worden opge nomen, die in ons hart zal dringen, zoo dra we er ons voor open stellen. Het is laf zich door tegenspoeden de schoonheid te laten afnemen. Men moet die tegen spoeden met een glimlach ontvangen. Er is nog zooveel moois 1 Er woont nog zoo veel schoonheid in uw hart, dat de sla gen van het lot u niet doodlijk kunnen treffen, de schoonheid is sterker, en triomfeert. Verzamel schoonheid in uw hart, hoop, geloof. Dan zijt ge niet afhan kelijk van het wisselend lot. Dan kimt ge gelukkig zijn bij voor- en tegenspoeden. Wees vroolijk en moedig- Laat u niet verslaan. Het goede zal eens overwin nen, help daaraan mee! Moeder te H. De beste raad, dien wij u kunnen geven is, raadpleeg eens een arts. Hoogstwaarschijnlijk is uw zoontje niet gezond. Jong© kinderen moeten dar tel en bewegelijk zijn. N. N. te H. Gij zijt al te mededeel zaam en schenkt direct ieder uw vertrou wen. Het is heusch niet raadzaam, al te vertrouwelijk te zijn, vooral niet met men schen, die men nog niet lang kent en waarvan men eigenlijk weinig afweet Zeker, is het wel eens prettig, zijn hart te luchten, als men verdriet heeft maar uitkijken aan wien men vertrouwen schenkt, is en blijft altijd noodzakelijk. Vele teleurstellingen en onaangenaam heden zullen u bespaard blijven, als u voortaan uw intieme levensquaesties voor uzelf houdt U moogt immers van anderen geen zwijgen verwachten, ais uzelf nooit uw mond kunt houden. Verzonden brieven: M. M. te H.; X. te H.; Gez- J. te H. Dr. JOS. DE OOCJK. Voor de lezers van pns blad geeft onze psychologische medewerker Dr. Jos. de Cock, van Merlenstraat 120, 's-Graven- hage gratis zielkundige adviezen, o.m. over de wijze waarop zij hun geest kun nen verfrisschen en hun wilskracht en energie kunnen versterken. De vragen worden geregeld In dit blad behandeld. Mochten de beantwoordingen te uitvoerig worden dan direct schrifte lijk aan de aanvragers. met de nieuwe miniatuurvelletjes. Toen kwam de papierfabrikant op de gedachte losse omslagen voor het verzen den van deze briefjes te maken. De nieuwigheid had zooveel succes, dat Brewer na eenige weken een dozijn arbei ders meer in dienst moest nemen, om deze enveloppen te maken. Sedert is deze in dustrie van zóó groote beteekenis gewor den, dat er duizenden arbeiders en arbeid sters een bestaan door vinden en er mll- lioenen aan uitgegeven worden. De tegen woordige briefschrijvers zouden raar op kijken als ze hun brieven moesten verzen den zonder enveloppen en de correspon dentie zou zeker niet zoo snel afgedaan kunnen worden als dit tegenwoordig het geval ls. De bediende weigerde. Toen zei zijn -meester: „Zegt uw bijbel niet, dat gij; uwen ezel, wanneer hij op Sabbatdag ln den put valt, er uit moet halen?" „Jawel, dat is zoo," antwoordde do be diende, ;,maar wanneer de ezel gewoon ls, eiken Sabbath in den put te vallen is het beter, den put te dempen, of den ezel te verkoopen/ t

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1929 | | pagina 7