't Juffertje
'n Greep van dit en dat
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
van Zaterdag 7 December 1929
411. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN).
Hjj moest eigenlijk liever maar niet'
VERLOREN GOUDMIJNEN.
De omgekeerde wereld.
TOB NOOIT HOEKJE.
HET GOEDE MOET OVERWINNEN.
De ezel en de pint
Een Mohaommedaansch Syriër had een
bediende, die Christen geworden waa
Telkens wilde hij! dezen ook des Zondags
aan het werk zetten.
DE BROERS.
't Had hem moeite gekost om zoover te
komen. Asjeblieft! Waf had hij al niet
gewerkt daar in Rotterdam, Hij had
heusch de rust wel verdiend.
Als hij dóór nog, aan dacht, aan z'n
zaak. 't Leek hem zoo ver af, of 't nie/t
eens meer waar was, of 't nooit waar was
geweest.
'n Fijne zaak was 't toch. Iedereen
kwaim er.
De deftige lui wisten zeker, dat ze in
den manufacturenhandel Tromp steedis
de nieuwste stoffen konden krijgen, en
de gewone imenschen kochten er óók, ze
vertrouwden de deftige zaak, waar ze
vast niet overvraagd werden.
Ja, hij had er hard voor gewerkt, maar
de zaak was dan ook gegaan. En ieder
jaar was hun kapitaaltje gegroeid. Ieder
jaar hadden ze, zijn vrouw en hij, hun
ideaal van buiten ergens op een villatje
te wonen, zien nader komen. In den oor
log was 't zelfs met reuzensprongen ge
gaan.
Zie hadden zuinig geleefd, en aange
pakt, maar nu waren ze er dan toch en
ruimer dan ze gedacht hadden.
Als Tromp zoo voor z'n villa zat, zwier
ven z'n gedachten nog wel eens terug
naar dien ouden tijd, maar meestal bracht
hij gauw zichzelf weer terug naar het
heden. Kom, dat is nou allemaal voorbij.
„Manufacturenhandel Tromp" is er niet
meer, en hier weet niemand d'r van.
Nee, op het dorp wist niemand er van,
tenminste niets positiefs. Dat kon ook
niet, want hij had er nooit over gespro
ken en Anna ook niet. Niet, dat hij' zich
schaamde voor z'n vroeger werken, o
nee, maar wat hadden de menschen er
mee noodig. Hij was nou deftig: „Meneer
Tromp", en woonde op villa „Eikendal",
aan de Hoofdstraat! Hij was hier nu een
maal in een heel anderen kring dan daar
in Rotterdam.
Héérlijk vond-ie 't, bui' buiten te wo
nen, en zoo kalmpjes te rentenieren. Hij
deed, als ie er zin in had, eens wat mee
in den tuin, hij wandelde in 't dorp,
soms op 'n mooien avond maakte hij eens
een rijtoertje ihet z'n vrouw. En dan was
er altijd nog genoeg te regelen.
Ja, 'f was een best leventje zoo.
Zooals nu, op zoo'n stillen zomeravond,
'n Paar tuinstoelen en 'n tafel hadden ze
voor 't huis gezet, en Anna schonk koffie
buiten, 't Was fijn. Op zulke dagen kon
je haast niet in huis blijven. De heele
week lang, avond aan avond, hadden ze
al bulten gezeten, en nu was 't wel buiten
gewoon lekker weer. Zoo stil, geen blaadje
aan de boom-en zag je bewegen.
Iedereen die langs kwam, keek even:
naar den tuin natuurlijk. Die was ook
goed onderhouden; de tuinman was een
bösto
„Kijken, hoe lang wonen we hier nu
al?" vroeg Tromp ineens.
„Anderhalf jaar was 't verleden week",
rekende Anna gauw uit.
„O ja, en dat Evert hier was, hoe lang
is dèt nu al?"
„"k Weet het niet precies, 't Zal denk ik
bijna 'n jaar wezen, 't Was óók in den
zomer."
„Dat was toch wat toen, hè? Die Evert
met z'n pet op! En waarom had-ie 't nou
allemaal over vroeger, over de zaak en
zoo, toen notaris Weener en z'n vrouw
er waren. Jij wist 'm gelukkig iederen
keer te reanmen, maar anders.
„Nou en zooals-ie hier door den tuin
liep in dat ouwe jasrje, en allerlei aan
den tuinman vertelde over ons."
„Ja, 't is lastig, zoo een, die heel geen
begrip heeft wat wij hier nou op 't dorp
beteekenen. Je hoeft je wel niet te scha
men over vroeger, 't is een eerlijke beste
zaak geweest, maar 't hoeft toch alle
maal niet aan de groote klok gehangen,
wat jij?"
„Nee hoor, 't is maar beter zóó."
Er kwam een man 't tuinhek in.
Eerbiedig groette hij.
„O, de timmerman zeker, voor t tuin
huisje; ga maar gauw naar 'm toe Wil-
lem."
En Tromp zich de „meneer" voelend,
ging den werkman voor naar den hoek
van zijn tuin, waar hij 't prieel wou
hebben.
Armw soesde nog wat voort, over hun
leven van vroeger en van nu, over Evert
ook, die Ineens, als een levende herinne
ring aan het verleden, in hun welverze
kerd leven was komen vallen.
Eigenlijk was hij altijd vervelend ge
weest, Evert Tromp, vond Anna. Nooit
had hij begrepen wat stand was. Vroeger
in Rotterdam, toen ze toch tot den klei
nen middenstand hoorden, had hij zich
als arbeider gedragen en, nu ze op een
villa woonden, en tot do notabelen van
het dorp behoorden, gedroeg hij zich, als
hij bij hen was, nog als een arbeider.
Merkte hij zooiets niet? Had hij heele
maal geen greintje begrip?
meer komen, zij zou het hem stellig niet
vragen en Willem ook niet.
Familieziek waren ze gelukkig geen
van beiden, en zulke familie.Ze had
den hier kennissen genoeg, en nette ken
nissen, de notaris en z'n vrouw, Vink, de
bekende kweek-er, de familie Aartsen, van
den uitgever van 't Nieuwsblad.Aar
dige menschen allemaal.
Nee, Evert moest maar in z'n kosthuis
in Rotterdam blijven en rustig z'n werk
doen als meesterknecht in dien ijzerwin
kel. Meer zou hij wel nooit worden. En
als hij'hen dan maar niet weer op 't dak
kwam.
Kom, ze zou maar eens opstaan, en
voor een tweede kopje koffie zorgen. Wil
lem zou er nog wel trek in hebben.
Juist ging weer het tuinhek open.
't Was de postbode.
„O geef maar hier. Bron, anders moet
ik 't toch weer uit de bus gaan halen."
„Asjeblief, mevrou. Goeien avond."
„Goeien avond Bron."
't Was een heel stapeltje.
Anna keek 't eens na.
'n Paar rekeningen voor haar man,
een drukwerkje van 'n modezaak, 'n krant,
en een brief. O, uit Rotterdam.van
Evert.
Hoe kwam die er bij om te schrijven!
Zoo hartelijk was de verhouding toch
nooit geweest. Gauw eens even zien. Ze
was tooh nieuwsgierig, wat ie te vertel
len zou hebben.
Wat?.... Of ze 'm wat geld konden
leenen vroeg-ie. Hij had toch z'n betrek
king? Och, hè.... ziek schreef ie, ten
minste een flauwte gehad, en nu had de
dokter hem ongeschikt verklaard voor
z'n tegenwoordige betrekking. Hij moest
naar ander werk omzien, was nog erg
zwak. Er was zoo gemakkelijk niet iets
anders tt vinden. Eigenlijk moest ie
naar bulten, had de dokter gezegd, in de
stad knapte-ie nooit heelemaal op, maar
ja, dat was iets voor rijkelui.... Als ze
nou maar zoo vriendelijk wilden zijn, hem
aan wat geld te helpen. Dan zou-ie wel
zien voort te tobben, tot-ie weer wat ver
dienen kon.
Anna was er ontdaan van. Evert ziek,
wie weet wat er achter zat. Och, och, nu
was de stumper nog werkeloos ook. Wat
moest zoo iemand nou beginnen op zijn
leeftijd.
En dat ze 't nu juist vanavond zoo
over hem gehad hadden. Vreemd kon
zooiets samentreffen. Ze zou 't gauw aan
Willem vertellen. O, daar kwam hij aan.
„Zeg Anna, 't tuinhuisje komt nu daar
in dien hoek. begon hij, maar toen
hij Anna's gezicht zag, vroeg hij opeens
ongerust: „Wat is er? Scheelt je wat?"
„Nee, maar er is een brief van Evert...."
„Van Evert?"
Tromp was .een en al verbazing.
„Ja, hij is ziek. Lees maar."
Willem las, en z'n gezicht werd ernsti
ger. „Och zeg, wat moet ie nou. We zul
len 'm imaar wat geld sturen hè? En net
hebben we 't nog over hem gehad. Als ie
maar niks heeft dat kwaad kan".
En toen ze elkaar aankeken, schaam
den ze zich beiden voor het leelijks over
hun broer daarnet gezegd en gedacht.
Een tijdlang was t stil voor 't huis.
Willem' trok peinzend aan z'n pijp.
Anna borduurde.
Dan opeens kwam Willem's stem zacht:
„A'ls we 'm maar vooreerst hierheen
haalden, Anna? Wat denk jij,?"
En Anna zei: „Ja ik wou 't juist jou
vragen. Wie weet Willem, hoe kort we
hem! nog goed kunnen doen."
Daar dacht ik ook aan, en we zijn
toch broers."
B.
Wie zoo gelukkig is een goudmijn te
ontdekken, zal wel zorgen, zou men zoo
zeggen, die niet weder te verliezen. En
toch is dat in de laatste honderd jaren
minstens twaalf maal gebeurd. In Ameri
ka moeten er vijf mijnen bestaan, die op
verschillende tijden ontdekt werden en
daarna verloren gingen, d.w.z. de ont
dekkers konden ze niet weer vinden. Het
zelfde meldt men van twee in Australië
en van een in het Oeralgebergte.
De beroemdste dier verloren mijnen is
de Stewardmijn in den staat Utah.
In het jaar 1849 werd een man, Ste
ward geheeten, als bode en pakjesdrager
aangesteld tusschen Santa-fé en San
Francisoo. In een stormachtigen winter
nacht verdwaalde hü met de lieden, lp
wier gezelschap hij de reis deed en zette
zijn weg op goed geluk met een enkelen
makker voort- De beide reizigers ontdek
ten een goudmijn en zwoeren elkander,
hun ontdekking geheim te houden. Zij
namen een paar brokken goudhoudend
kwarts mede, die zij bij aankomst in San
Francisoo lieten onderzoeken. Terstond
werd nu een expeditie uitgerust met Ste
ward aan het hoofd, om zich naar de mijn
te begeven. Zes maanden lang doorkruis
ten de mannen het gebergte in alle rich
tingen, maar wat zij ook vonden geen
goudmijn. Later werden meermalen ex
pedities uitgezonden; op winst verlekker
de speoulanten hebben voor en na twee
millioen dollars uitgegeven om Steward's
mijn weer te vinden, maar tot nog toe is
en blijft zij verloren.
Weinig is er bekend geworden van „de
mijn van den dooden man" in Zuid-
Nevada; men meent echter dat zij verba-
zeilde schatten in zich besloten houdt
Den 3den Mei 1864 werd daar op een
zekere plaats een man gevonden, ster
vend van dorst. Voor zijn dood deelde hij
den lieden mee, dat hij een rijke goud
mijn ontdekt had. In zijn zakken vond
men zorgvuldig uitgevoerde schetsen en
teekeningen en ook goud en goudhou
dend kwarts. Maar niettegenstaande die
aanwijzingen bleven alle pogingen om de
mijn op te sporen vruchteloos. Honderden
menschen zijn er op uitgetrokken om het
Dorado te vinden; velen hebben het leven
er bij gelaten en nog meer hun bezittin
gen; de mijn van den dooden man is niet
meer ontdekt.
De „Madre d'Oromine", in Arizona en
de „Golden Rivermijn" in Californië lig
gen beide in landstreken, die voor blan
ken onbewoonbaar zijn; alleen Indianen
kunnen daar ongestraft de slechte lucht
trotseeren. De eerstgenoemde werd in
1862, de laatste in 1874 ontdekt door in
boorlingen. Bü de „Madre d'Oromine" is
wel het merkwaardigste dat zij vijftien
maanden door de ontdekkers, twee India
nen, ontgonnen, werd, die er schatten
uithaalden. Maqr toen zij eens een korte
poos in een naburige stad vertoefden en
naar hun mijn wilden terugkeeren, von
den zij dat alle teekens die zij gemaakt
hadden, door hevige regens waren uit-
gewisoht en waren zij niet in staat het
rechte pad in te slaan. De mijn bleef ver
loren, hoewel in den loop der tijden wel
vier millioen dollar opgeofferd zijn om
haar opnieuw te ontdekken-
De Bischopsmijn draagt haar naam
naar den man, die haar vond, een gepen-
sionneerde zeekapitein. In 1862 verliet hij
zijn woonplaats en keerde na acht maan
den terug', in het bezit van eenig goud,
dat hij uit een mijn gegraven had. Er
werd een maatschappij1 opgericht, die een
expeditie uitzond, onder aanvoering van
Bishop. Maar ondanks de schets welke
de ontdekker gemaakt had, was hij niet
in staat haar terug te vinden.
Te vergeefs offerde hij er zijn geheele
vermogen aan op; toen leende hij geld
van anderen om zijn onderzoek voort te,
zetten. Zijn schuldeischers, ongeduldig
geworden, lieten hem eindelijk in de ge
vangenis zetten, waar hij van verdriet
stierf.
Het Oeralgebergte, bekend door zijn
zilvermijnen, moet ook een goudmijn rijk
zijn. In 1874, kwam een Oostenrijker,
Kelpmann, in St. Petersburg met ver
scheidene stukken goudkwarts; hij had ze
in den Oeral gevonden. Hij trachtte een
syndicaat te vormen om de goudmijn te
ontginnen én was daarin reeds tamelijk
ver gevorderd, toen de Russische regee
ring tussöhenbeide kwam en hem een
aanzienlijk vermogen aanbood als hij de
mijn aanwees en aan haar afstond.
De Oostenrijker weigerde echter op- dit
aanbod in te gaan; 't zij uit ergernis dat
men hem de mijn wilde afnemen, 't zij; uit
gebrek aan vertrouwen, om juiste op
gaven te doen.
Nu sloeg de regeering de handen zelf
aan het werk, maar nadat zij een millioen
roebels er aan ten koste had gelegd, werd
de mijn niet gevonden. Voor hen, die zoo
gelukkig mocht zijn, haar opnieuw te
ontdekken, loofde zij toen een jaargeld
van 15.000 roebels uit, maar nooit heeft
iemand zich om dat fooitje op te eischen,
aangemeld.
ST. NIOOLAAS-PROBLEEM.
„Nou had ik zoo graag een nieuwe flets
van Sinterklaas gebad en nou heb ik 'm
niet gekregen".
„Maar jongen, je oude flets is toch nog
goed genoeg!',
„Ik ben toch ook nog goed genoeg vader,
waarom heeft u er dan de vorige week
nog een nieuw broertje bij laten komen".
DE MENSCH-
In elk mensch huizen een massa andere
menschen: een advocaat, een politie
agent, een generaal, een recensent, een
keukenmeid, een diplomaat, een gooche
laar, ja wat al niet!
Gaat de mensch een huls. voorbij, dat
in aanbouw is, dan is hij architect, en
zegt: Ik had dit huis zus of zoo ge
bouwd.
Bezoekt hij een zieke, dan speelt hij
voor dokter. Verhaalt men hem van een
proces, dan wordt hij een advocaat en
geeft een goeden raad.
Betreft het een veldslag, dan zegt hij:
Hoor eens, ik ben wel geen generaal,
maar Ik had toch zus of zoo gedaan.
In het kort, ieder mensch is overtuigd
dat hij als hij het was hij alles beter zou
doen dan elk ander, die datgene is, wat
de albedil wil zijn maar niet is.
wmmmti»
Onder de eigenaardige toestanden in
de wereld is die te Valais, een mooi kan
ton in Zwitserland al een zeer interes
sante.
De vrouwen daar hebben „de broek
aan" en verrichten den handarbeid in het
veld, terwijl haar man en heer zijn dagen
in genoegen slijk
Wat meer is, de vrouwen zijn er heel
tevreden mee, met die omgekeerde orde
van zaken, en zjj vinden het best dat haar
mannen de aardappels koken, het vleesoh
bakken en op do baby's passen.
De beste manier om handschoenen te
wasschen.
Gewoonlijk worden castoren, zeemlede
ren handschoenen in een lauw sopje ge-
w-asschen, niet te hard uitgewrongen en
zonder nagespoeld te zijn, opgeblazen en
gedroogd, liefst buiten in de schaduw.
Om de lenigheid van het leer te be
waren, voegt men aan het sopje nóg ©eni
ge druppels slaolie toe- Ofschoon deze
manier van wasschen veel beter is, dan het
wasschen van zeepsop met harde zeep,
naspoelen in schoon water, hard uitwrin
gen en droogen, zoo moeten tocih op beide
wijzen de handschoenen aangetrokken of
op een houten hand gespannen, flink ge
wreven en gewrongen worden. Bij deze
manier wordt het leer echter ruw en slijt
onnoodig. Ëien betere methode is de vol
gende:
Men legt de handschoenen eenige minu
ten in koud water en wascht ze dan ge
woon in een lauw zeepsop, waarbij; men
eenige droppels salmiakgeest heeft ge
voegd, totdat ze schoon zijn.
In plaats van ze hard uit te wringen,
legt men ze tusschen twee doeken en be
zwaart ze een weinig met oen boek.
Een gewichtig getuige.
Lincoln was, toen hij zijn loopbaan be
gon, advocaat. Op zekeren dag moest bij
een armen drommel verdedigen, die be
schuldigd was van moord.
Het getuigenverhoor was zeer ongun
stig voor den beschuldigde, en alles
scheen voor hem verloren, toen den advo
caat een brief overhandigd werd.
Na dien vluchtig te hebben ingezien,
wendde hij zich tot de gezworenen en
sprak:
„Mijne heeren, de verklaringen der ge
tuigen waren zoo bezwarend voor mijn
cliënt, en de rede van het openbaar mi
nisterie klonk zóó overtuigend en vernie
tigend, dat er aan de veroordeeling van
den beschuldigde geen twijfel kan be
staan. Sta mij eohter toe, voordat gij u in
de raadkamer terugtrekt, nog één getuige
te doen verschijnen, wiens aankomst ik
daar zoo even verneem, en dien het zeer
zeker gelukken zal, een nieuw licht over
deze duistere zaak te verspreiden".
Tevens wenkte hij; en de bedoelde ge
tuige vertoonde zich. Het was de man, die
heette vermoord te zijn.
Het openbaar ministerie was uiteraard
zéér ontstichk
Het goedkoopste voedsel
Bijna in alle werelddeelen bevinden zich
landstreken waar de bevolking zich met
„aarde" voedt, o.a- in het noorden van
Zweden, in Lapland en op het Russische
schiereiland Kola, waar een als „berg-
maal" bekende infusie-aarde bij 't brood
deeg wordt gemengd, ook in Stiermar
ken, in Opper-Italië, in Sardinië, waar de
aarde op de markt verkocht wordt; ja
zelfs in Duitschland heeft men streken,
waar aarde als voedsel beschouwd wordk
Nog niet zoo lang geleden gold een soort
aarde, die te Ertemoz gevonden wordt on
der de dames der Portugeesche en Spaan-
sche aristocratie als een groote delicates
se, Soms is het aard-eten echter een ziek
teverschijnsel, dat vooral bij; kinderen en
bleekzuchtige jonge meisjes dikwijls voor
komt. Zulke kinderen eten met grooten
smaak krijt, ookes, steenkool, ja zelfs
asphalt. Weer op een andere wijze nutti
gen de bewoners van Afrika hun aarde.
Bij hen wordt dit gebruik door den gods
dienst voorgeschreven. De inboorlingen
van Nubië daarentegen beschouwen aarde
als een voortreffelijk geneesmiddel.
De uitvinder der enveloppe.
Enveloppen als we om onze brieven ge
bruiken, zijn er nog niet zoo lang. Ze wer
den in 1820 uitgevonden door den papier
fabrikant Brewer, te Brighton. De uitr
vinding was, als zoovele anderen, te dan
ken aan een toeval.
De fabrikant stelde eens zijn postpapier
ten toon en maakte er een origineel ge
vormde pyramide van. Onderaan waren
de blaadjes van groot formaat en naar
boven toe werden ze al kleiner en kleiner,
zoodat de bovenste niet grooter waren
dan visitekaartjes. Die kleine velletjes
postpapier waren niet eens voor den ver
koop bestemd, maar alleen als curiositeit
en om de pyramide af te kunnen maken,
gefabriceerd. Dooh ziet, juist deze had
den bij het publiek een groot succes- Het
werd een mode om op deze miniatuur
velletjes de correspondentie te voeren. In
plaats van op het tamelijk groote formaat
postpapier, dat toen in gebruik was. Nu
was het heel moeilijk om deze kleine vel
letjes ln briefvorm te vouwen, zooals men
het met het groote formaat deed. Het was
een kunst een brief zoo te schrijven en te
vouwen, dat hij met ouwels dichtgemaakt
en van een adres voorzien kon worden. De
jongeren hebben mogelijk nooit zulk een
gevouwen en geouwelde brief gezien,
maar het was zeker een kunst dit vouwen
volgens de eischen der wellevendheids
kunst te volbrengen. Dit ging echter niet
Mtjn hart is mij een koninkrijk.
Robert SouthwelL
Wie is gelukkig, wie ongelukkig?
Niemand kan dat van een ander zeggen.
We kunnen iemand beklagen: „Och, hij
heeft zoo weinig geld, hij is zoo alleen!
Wat zal hij ongelukkig zijn!" En mis
schien ls de persoon in kwestie dan veel
gelukkiger dan de rijkste van onze ken
nissen. Dat geld alleen geen geluk brengt,
weten we el lang. Toch zijn er misschien
menschen, die wèl gelukkig zijn, alleen
omdat ze geld hebben. Wie zal 't zeggen?
Iedereen heeft zijn eigen vorm van ge
luk, een vaste maatstaf is er niet. Het
is dan ook verkeerd om ons te laten op
dringen, dat we ongelukkig zijn, bijvoor
beeld omdat we niet veel geld hebben. Er
zijn van die bepaalde toestanden, die men
„ongelukkig" noemt. Maar het hangt er
heelemaal van af, wie zich in dien toe
stand bevindt, hoe die persoon zich in dien
toestand voelt Uiterlijke omstandig
heden beïnvloeden ons geluk, maar ons
karakter is er de basis van. Hoe dikwijls
vindt ge iemand vrooüjk, dien ge treurig
dacht hoe dikwijls iemand terneerge
slagen, die volgens U gelukkig moest zijn.
Heusch, de uiterlijke omstandigheden zijn
niet allea De pessimist is nog somber on
der den grootsten ovendoed, de opti
mist is met een beetje tevreden- Wie een
somber karakter heeft is nooit gelukkig.
En wie de dingen van hun zonnigen kant
kan bekijken bijna altijd. Waarom is men
pessimistisch? Omdat mèn het geloof ver
loren heeft, het geloof in het leven, in de
toekomst, in anderen en in zichzelf.
Een beetje uiterlijk geluk kan daar geen
verandering in brengen, het geeft hun
dat geluk niet terug. Ze blijven morren,
tobben.
En een ander, in dezelfde omstandig
heden als zij, voelt zich den koning te
rijk! Het geloof in het leven. Hoe kun
nen wij het verkrijgen, hoe het behou
den? Wij moeten het willen behouden!
Het is laf alle hoop op te geven, het is lal,
ons leven leelijk te maken, terwijl er zoo
veel schoonheid om ons is. Schoonheid,
die erop wacht, door ons te worden opge
nomen, die in ons hart zal dringen, zoo
dra we er ons voor open stellen. Het is
laf zich door tegenspoeden de schoonheid
te laten afnemen. Men moet die tegen
spoeden met een glimlach ontvangen. Er
is nog zooveel moois 1 Er woont nog zoo
veel schoonheid in uw hart, dat de sla
gen van het lot u niet doodlijk kunnen
treffen, de schoonheid is sterker, en
triomfeert. Verzamel schoonheid in uw
hart, hoop, geloof. Dan zijt ge niet afhan
kelijk van het wisselend lot. Dan kimt ge
gelukkig zijn bij voor- en tegenspoeden.
Wees vroolijk en moedig- Laat u niet
verslaan. Het goede zal eens overwin
nen, help daaraan mee!
Moeder te H. De beste raad, dien wij
u kunnen geven is, raadpleeg eens een
arts. Hoogstwaarschijnlijk is uw zoontje
niet gezond. Jong© kinderen moeten dar
tel en bewegelijk zijn.
N. N. te H. Gij zijt al te mededeel
zaam en schenkt direct ieder uw vertrou
wen. Het is heusch niet raadzaam, al te
vertrouwelijk te zijn, vooral niet met men
schen, die men nog niet lang kent en
waarvan men eigenlijk weinig afweet
Zeker, is het wel eens prettig, zijn hart
te luchten, als men verdriet heeft maar
uitkijken aan wien men vertrouwen
schenkt, is en blijft altijd noodzakelijk.
Vele teleurstellingen en onaangenaam
heden zullen u bespaard blijven, als u
voortaan uw intieme levensquaesties voor
uzelf houdt U moogt immers van anderen
geen zwijgen verwachten, ais uzelf nooit
uw mond kunt houden.
Verzonden brieven: M. M. te H.; X. te
H.; Gez- J. te H.
Dr. JOS. DE OOCJK.
Voor de lezers van pns blad geeft onze
psychologische medewerker Dr. Jos. de
Cock, van Merlenstraat 120, 's-Graven-
hage gratis zielkundige adviezen, o.m.
over de wijze waarop zij hun geest kun
nen verfrisschen en hun wilskracht en
energie kunnen versterken.
De vragen worden geregeld In dit blad
behandeld. Mochten de beantwoordingen
te uitvoerig worden dan direct schrifte
lijk aan de aanvragers.
met de nieuwe miniatuurvelletjes.
Toen kwam de papierfabrikant op de
gedachte losse omslagen voor het verzen
den van deze briefjes te maken.
De nieuwigheid had zooveel succes, dat
Brewer na eenige weken een dozijn arbei
ders meer in dienst moest nemen, om deze
enveloppen te maken. Sedert is deze in
dustrie van zóó groote beteekenis gewor
den, dat er duizenden arbeiders en arbeid
sters een bestaan door vinden en er mll-
lioenen aan uitgegeven worden. De tegen
woordige briefschrijvers zouden raar op
kijken als ze hun brieven moesten verzen
den zonder enveloppen en de correspon
dentie zou zeker niet zoo snel afgedaan
kunnen worden als dit tegenwoordig het
geval ls.
De bediende weigerde.
Toen zei zijn -meester: „Zegt uw bijbel
niet, dat gij; uwen ezel, wanneer hij op
Sabbatdag ln den put valt, er uit moet
halen?"
„Jawel, dat is zoo," antwoordde do be
diende, ;,maar wanneer de ezel gewoon ls,
eiken Sabbath in den put te vallen is het
beter, den put te dempen, of den ezel te
verkoopen/
t