UIT D£ WUDE WERELD
'li Greep van dit en dat
heldersche courant,
populair Bijvoegsel van de
van Zaterdag 14 December 1929
KLEINE WIJSHEDEN.
HET LIEDJE VAN DE WEEK.
TOB NOOIT HOEKJE.
't Juffertje
412- (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN).
DE JUVEELfN VAN MEVROUW
TREVERS.
Mevmrw Treverg behing zich vat al
te gaane net het grootst (mogelijke aan
tal koslbaa-heden, dat op een toilet maar
eenigsz.ns nogelijk was. Dames, die haar
onvriendelijc waren gezind, beweerden
zelfs, dat nj gewoonlijk de gevaarlijke
grens overschreed. Het was een fout, een
betreurenswaardige fout in haar, maar
overigens ras zij volmaakt: jong, mooi,
gracieus, levenslustig en „bonne enfant".
Een veroitschuldiging voor haar fout
was te vincbn in het beroemd zijn van
haar juweelnooilectie, die haars gelijke
niet had, inden kring van nietsdoende,
altijd nieuw* amusementen zoekenden,
waartoe zij behoorde." Juweelen waren
haar grootste hartstocht.
Haar vrieiden voorspelden haar, dat
die hartstocht haar tot een misdaad zou
doen vervalen, zooals de verzamelwoede
eerlijk aangelegde menschen soms van
het prd dei deugd vermag te doen .af
dwalen.
Die voorspellingen hadden niet veel
kans werwejenlijkt te worden, want waar
om zoi zij jtelen, wat haar fortuin haar
veroorloofd» te koopen?
„Mair," fantaseerden zü, wier voorspel
lingen evenmin geloof vonden als Oa-
sandras wijze waarschuwende woorden,
„maar het sou kunnen gebeuren, dat zaj
haar bsgeerige oogen sloeg op een klei
nood, cat niet te koop was. En wat dan?
Andffen vreesde, dat zij op haar ouden
dag zoi moeten bedelen en beloofden haar
steun, tls let eenmaal zoo ver was.
Mevrmw Trevers lachte om profetieën
en beloften beiden en verlustigde zich in
haar flankerende schatten.
Op e«i a^ond .van het langverwachte,
van tevoren reed(' drukbesproken bal, dat
gegeven weid door de eenige, die op het
gebied eer juweelen een gevaarlijke con
currente voor haar was, tooide zij zich met
de fraaiite zeldzaamste stukken, uit haar
collectie, op een door haarzelf uitgedacht
toilet, dk mtxknum gelegenheid tot ser-
Meren b*od.
En hair kamenier sprak na haar ver
trek op ven voon van diep ontzag tot de
huisbedioidei, terwijl zij: met een devoot
gebaar haar landen vouwde:
„Zooals zij daar gaat en staat, is zij
wel een mihoen waard."
Haar sntree in de balzaal maakte
furore.
Haar Lef gelaat straalde van voldoe
ning, en haar gestreelde ijdielheid deed
haar levndiger en vriendelijker, inne
mender zjn dan ooit!
Toen d> feestvreugde op haar hoogst
was, kwati één der bedienden mevrouw
Trevers mededeelen, dat haar oude
trouwe naiordomus dringend verzocht
haar teleonisch even te mogen spreken.
Verworüerd maakte zij zich met een
paar schetsende woordjes vrij, van de
haar omrngende heeren en volgde den
man naar de werkkamer van haar gast
vrouw.
Zij venam, dat haar aanwezigheid in
baar eiga huis noodzakelijk was; op
haar herhald en ongeduldig om' uitleg
vragen, ntwoordde de oudie getrouwe,
met nauw verstaanbare stem, dat hij door
de telefooi niet alles zeggen kon, dat zij
hem, als Ijn thuis was en zich van het
gebeurde ip de hoogte had gesteld, zijn
geheimziniig-doen wel zou vergeven, dat
hij haar akten zeggen kon, dat zijn ver
zoek in verbind stond met haar juweelen.
Vriendelijke woorden noch dreige
menten vernochten den zenuwaohtigen
dienaar een ladere verklaring te ontlok
ken, geërgen gaf mevrouw Trevers haar
pogingen oip.
Aanvankelijk gevoelde zij weinig lust
het geanimeede feest te verlaten, maar
haar goed hat kwam er tegen op, haar
oude inajordonus alleen te laten met zijn
zorgen en bovendien werd haar nieuws
gierigheid geprikkeld door zijn toespe
lingen op hair juweelen. Er kon niets
mee gebeurd zijn, zij wistz eker, dat zij
ze in de braidkast geborgen had, die
alleen zijzelvi kon openen.
Zij. Vesloot ongemerkt weg te gaan,
zich even naa huis te laten rijden,' den
ouden man gerust te stellen en zich
daarna haastj? weer terug te laten bren
gen, zoodat ij aan het souper zou kun-
hen deiinemm.
Een bedisnde waarschuwde haar
ehauffeir, en eenige oogenblikken later
gleed zj, in haar pels gedoken in vlie
gende ia art coor de nachtstill e straten.
Een <n gelik komt nooit alleen,
v^fog loor c-e weg half afgelegd was,
har vagen plotseling tot staan;
aeohauleursprong eruit en begon een
fcberzofc in te stellen, zij bromde omdat
de iman het defeot niet direct kon vinden.
Een langzaam aanrijdende taxi stopte
naast haar prachtige Rolls-Royce; be
langstellend informeerde de bestuurder
naar het ongeval en in minder dan
geen tijd was zij in de leege taxi overge
stapt, den man haar adres toeroepend en
haar eigen chauffeur aan zijn lot over
latend.
De taxi vloog voort.
Na enikele oogenblikken zag zij de
groote helder verlichte brug over de
rivier, die de stad in twee deelen sneed,
opduiken. Verschrikt begreep zij, dat de
man verkeerd reed, toen hij, in plaats
van door te rijden, behendig de brug
opschoot.
Hevig klopte zij aan de voorruit, daar
na stak zij het hoofd uit bet raampje, en
riep en schreeuwde den chauffeur toe,
dat hij onmiddellijk stoppen moest.
De man scheen hopeloos doof en zette
nog sneller aan.
Met starre oogen tuurde mevrouw Tre
vers naar buiten, zij kende de buurt,
waar zij zich bevond, vojstrekt niet, en
zij begreep niet, waar de man haar eigen
lijk naar toe bracht.
Dit werd haar spoedig duidelijk.
De taxi stopte zoo plotseling, dat zij
bijna van de bank afviel; het portier
werd opengerukt; twee mannen vatten
bij' de opening post; angstig keek zij naar
het andere portier, een gezicht, dat tegen
bet raampje gedrukt werd, belette haar
ontvluchting.
Gedwee, begrijpend, dat alle verzet ho
peloos was, stapte zij uit, volgde de man
nen naar een klein, door een walmendie
kaars verlicht kamertje en liet zich als
een' lam haar juweelenschat ontnemen.
Zij werd naar de taxi geleid, die in
vliegende vaart door een net van straten
reed, verschillende bruggen passeerde
en nimmermeer tot stilstand scheen te
komen.
En tijdens dien spookaohtigen rit
bouwde zij het verschrikkelijke gebeuren
tot een aaneengeschakeld geheel op. Zij
was het slachtoffer geworden van een
slimme dievenbende; imen had haar Rolls-
Royce arglistig defect gemaakt, of baar
chauffeur omgekocht! Haar oude getrou
we Marter had zeker de lucht van het
complot gekregen; hij had haar willen
waarschuwen, maar in zijn zenuwachtig
heid het ongeluk verhaast!
Dat was de eenige verklaring van de
feiten, zoo dacht ze.
Doodeüjk vermoeid zag zij zich' einde
lijk afgezet aan den hoek van de straat,
waar zij' woonde. Zij sleepte zich naar
huis en trad binnen, angstvallig haar
kalo japon onder haar mantel verbergend.
Met uitroepen van schrik en mede
lijden groepten haar bedienden om haar
heen en op haar vraag ontkende de ma-
jordomus met de grootste stelligheid, dat
hij dien avond met haar gesproken had.
Zij ging naar haar kamer, deed haar
mantel af, en beknorde haar kamenier,
die zenuwachtig begon te snikken bij. het
zien van het geplunderd toilet.
Zij ging naar de telefoon om de politie
van het gebeurde op de hoogte te stel
len1; zij nam den hoorn op en hoorde een
stem lachend zeggen:
„Wel heb ik mijn weddenscnap ge
wonnen? Je was zoo akelig zeker van je
zaak en je nam je voorzorgen zoo voor
treffelijk dat ik tot een drastisch middel
mijn toevlu'cth moest nemen! Je bent er
toch niet boos om? Je hebt immers geen
zenuwen beweer je altijd! Het was een
goede mop wat?
Mevrouw Trevers kon op dat moment
de mop niet waardeeren. Pas den vol
genden morgen, toen zij haar sieraden
terug had en uitgerust was van de onder
vonden emotie, begon zij zachter te den
ken over den belager van haar juweelen,
maar zij: nam zich voor geen wedden
schappen meer aan te gaan.
B.
DE SCHRANDERHEID DER
OLIFANTEN.
De majoor in Engelschen dienst Skin-
ner doet het volgende belangwekkende
verhaal over het verstand dier dikhuiden.
In Engelsch Indië drogen gedurende het
warme jaargetijde, bijna alle beeken, vij
vers en moerassen op, wat ten gevolge
heeft, dat de olifanten groot gebrek gaan
lijden aan water, en bij troepen zich ver
eenigen rondom zoogenaamde vergaar-
plaateen waar zich het langst vocht op
houdt.
Wegens de nabijheid van een dier wa
terplassen had ik eens gelegenheid de
merkwaardige omzichtigheid der olifan
ten gade te slaan. Aan de eene zijde van
het betrekkelijk kleine moeras strekte
zich, van den oever af, een dicht oer
woud uit: aan de andere zijde bevond
zich een onbegroeide, open ruimte. Voor
mijn waarnemingen had ik een bijzonder
heldere nacht met maanlicht uitgekozen,
als wanneer het bijna zoo lioht is, als ifr
't Noorden van Engeland op het midden
van den dag. De plaats was voor mijn
doel bij uitstek gunstig.
De top van een reusachtlgen boom, die
zijn takken ver over den waterspiegel
heenboog, kon mö tot geschikte schuil
plaats dienen. Tijdig had ik dien waar
nemingspost beklommen en geheel ver
borgen onder het dichte gebladerte,,
waohtte ik met gespannen aandacht af,
wat komen zou. De olifanten konden
niet meer dan vijfhonderd pas van mij
verwijderd zijn; niettemin verliepen
ruim twee uren, alvorens ik er een zag.
Onhoorbaar kwam hij uit het bosch,
deed met groote behoedzaamheid een
paar honderd stappen en bleef toen staan,
blijkbaar ingespannen luisterende.
Hij had zoo voorzichtig geloopen, dat
niet het minste geluid vernomen was, en
nu stond hij onbeweeglijk, als aan den
grond genageld, een steenen beeld gelijk.
Zoo verliepen eenige minuten, toen de
olifant zich voorwaate bewoog, van tijd
tot tijd stilstaand en voortdurend zijn
reusachtige ooren schuddende als om de
geringste geruchten op te nemen. Daar
op keerde hij zich naar den waterplas
zelf. Hier gekomen scheen hij er niet
aan te denken zijn dorst te lesschen, of
schoon hij zoo dicht aan 't water stond,
dat zijn reusachtige gestalte daarin weer
spiegeld werd. Wederom stond hij eenige
minuten roerloos, al luisterende: geen
enkel lid bewoog zich; daarop keerde hij
zich om en ging even stil en voorzichtig
terug naar d epiek in het woud, waar hij
uitgekomen was. Dra verscheen hij weer,
nu met vijf andere olifanten; ook zij
richtten zich behoedzaam, hoewel minder
onhoorbaar dan hun voorganger naar
het moeras. De eerste olifant plaatste de
overigen bij het water op wacht, keerde
andermaal naar het bosch terug, en ver
scheen weder, ditmaal in gezelschap van
de geheele kudde ten getale van 80 tot
100 olifanten, die hij naar de open ruimte
voerde, daarbij zoo stil te werk gaande,
dat ik niettegenstaande de geringen af
stand niet hoorde, maar alleen zag hoe
zij zich voortbewogen.
In het midden1 dier vlakte hield de
kudde halt; de olifant-verspieder zonder
de zich van de anderen af en ging alleen
naar het water; na zich een wijle met de
wachthebbende makkers te hebben ver
staan, begon hij de gesteldheid van de
plaats te onderzoeken, en eerst nadat hij
zich overtuigd had, van de volstrekte af
wezigheid van eenig gewaar, wendde hij
zich naar de kudde. Deze begaf zich daar
op, ongetwijfeld achtgevende op een bij
het vertrek ongetwijfeld afgesproken sig
naal, onmiddellijk naar het water, en
wierp zich zonder bedenken en zonder de
minste vrees voor mogelijk gevaar blijk
baar gebeel ver-getende, met welgevallen
in de golven. Van hun vorige be
schroomdheid was geen spoor meer
over; allen stelden naar 't scheen volko
men vertrouwen in hun geleider en be
kommerden zich verder om niets. Toen
de arme, van dorst uitgeputte dieren in
de vijver waren de gids was de laatste
die er in ging begonnen zij: naar harte
lust te drinken en te baden.
Nog nooit had ik zulke een geweldige
ophooping van dieren in een zoo beperkt^
ruimte gezien.
Het scheen alsof de olifanten den ge-
heelen vijver tot den laatsten druppel
hadden leeggedronken.
Met grootste belangstelling had ik hen
gade geslagen, tot zij behoorlijk hun deel
hadden gedronken en zich door het bad
verfrischt hadden. Toen bekroop mij de
lust te zien, welke gevolgen een onbeTee-
kennend geluid op hen zou hebben.
Daartoe behoefde ik slechts een tak af te
breken, om te zien, hoe de geheele dichte
massa van badende olifanten eensklaps
in verwarring geraakte, in groote haast
den waterplas verliet, en gelijk een kudde
opgeschrikt wild in woeste vaart het
woud indraafde.
Wanneer slechts gevraagd wordt een
ander te slaan,
Valt ieder er moedig en dapper op aan.
Maar als 't er op aankomt zichzelf te
bestrij'n
Blijkt menige durf-aleen durf-niet te
zijn.
Den weerhaan veracht g' om zijn draaien.
Maar zeg,
Wat deed ge als hij 't niet deed?? Dan.
wierpt ge hem weg.
Wat in de kinderjaren het harte heeft
geboeid,
Blijft altijd in 't geheugen, wordt nimmer
uitgeroeid.
Hoe 't aarde vergaat?.... Ziet, of gij hét
spiedt,
Ofschoon zij vergaat, vergaat zij toch niet.
Als er geen, slaven waren, maar enkel
fiere mannen,
In stee van oogendienaars, er waren
geen tyrannen.
Zoudt gij het willen wagen, aan allen te
behagen?
Beproef het imaar alras zal uwe waan
verdwijnen
En het u duidelijk schijnen, dat 't slechte
illusie was....
Menigeen, die zich onmisbaar
waant, ontdekte, als hij wist
Wat gebeurt na zijn verscheiden,
Dat hij zelfs niet wordt gemist.
Menigeen, die zeer gezien is,
Blijkt, wanneer hij goed bezien wordt,
En men ziet, wat of hij waard is,
Vaak niet waard, dat hij gezien wordt.
Wanneer gij een onrecht goed te ma
ken hebt, zoo haast u daar dan mede,
wonden zijn het gemakkelijkst te heelen
zoo zij versch zijn.
DE LIEFSTE DIEF.
Wij vreezen, en niet zonder réén
Do dieven; maar toch is er één,
Die vrjj ©n ongestraft mag stelen:
Wij bieden, met zijn komst voldaan,
Om d'eelsten schat met ons te deelen,
Vrijwillig hem den sleutel aan.
Indien wij soms, ofschoon in schijn,
Niet met zijn ckomst tevreden zijn,
Dan geeft hij willig zich gevangen;
Zijn vonnis heeft hij zelf geveld:
Om ons aan hals of borst te hangen,
Dat heeft hij zich ten straf gesteld
Gij lieve meisjes kent hem wel,
Al heeft hij nog door listig spel
Of zoet geweld u niets ontnomen,
Gij krijgt hem zeker eenmaal lief,
Reeds geeft zijn beeld u zoete droomen,
Niet waar? Zijn'naprn is Hartedief.
DE VINGERHOED.
De vingerhoed werd pas in de eerste
helft van de 17e eeuw uitgevonden. In
1648 zond een Amsterdamsch juwelier
Nicolaes Benschoten, aan een bevriende
dame een gouden vingerhoed met de vol
gende opdracht:
„Aan mevrouw Renselaer bied ik dit
kleine voorwerp aan, dat ik uitgevonden
en vervaardigd heb voor de bescherming
van haar schoone en nijvere vingers."
In het begin werden deze vingerhoe
den alleen uit goud of zilver vervaardigd
en waren ze zeer kostbaar; alleen rijke
dameskonden zich veroorloven zulke
voorwerpen te bezitten. Later werd het
gebruik van den vingerhoed meer alge
meen en op het oogenblik ontbreekt zij
zelfs niet in het eenvoudigste huishou
den.
HET BAD IN DE OUDEN TIJD.
Hoe waschte men zich vroeger?
Ja wij menschen van de 20e eeuw, dfe
over alle mogelijke middelen beschik
ken om ons lichaam rein te houden, kun
nen ons moeilijk voorstellen dat de men
schen vroeger geen zeep ter beschikking
hadden om zich te wasschen. Eerst in de
tweede eeuw na Christus werd de zeep
als reinigingsmiddel bekend; voor dien
tijd moest men zich met andere middelen
behelpen.
Plinius, aan wiens geschriften wij zoo
veel van onze kennis omtrent zeden en
gebruiken in de Oudheid danken, ver
telt wel dat de Galliërs de zeep (Sapo)
hadden uitgevonden, maar zij werd door
hen niet als reinigingsmiddel, doch als
pomade voor het haar gebruikt.
Hoe» waschten de menschen zich dan
toen? Met andere in. water oplosbare stof
fen, waarvan de bekendste waren: borit
en nitrum. Borit was een plantaardig al-
calisch zout, dat men door verbranding
van sommige planten verkreeg.
Bovendien waren er planten, die zoo
wel versch als gedroogd als reinigings
middel dienst konden doen. Welke plan
ten als zoodanig gebruikt werden, is niet
meer preies na te gaan. Twee soorten
planten, voor dit doel benut, heetten bij
de Romeinen Sapanaris en Strutium.
Het nitrum werd volgens Plinius be
reid uit eikenasch. Ongeveer twee eeuwen
n aChr. begon men zeep te gebruiken, in
de negende eeuw na Chr. vond men hier
en daar in Europa tamelijk groote zeep-
ziederijen.
SLANGENVLEESCH.
Zien er heel wat menschen tegen op
om paardenvleesch te eten, denkelijk zou
er hier wel niemand te vinden zijn, die
mee wou doen aan een maaltijd,, die al
leen uit slangenvleesch bestond.
In Zuid-Amerika is men echter zoo
kieskeurig niet, en heeft men daar een
boa-cobstrictor gevangen, zou kan men
liefhebbers genoeg krijgen om aan den
maaltijd deel te nemen. En op een eter
meer of minder komt het niet op aan.
Zoo'n reuzenslang is 20 a 30 voet lang
en dik naar evenredigheid. Het vleesch
is blank en moet even goed smaken als
dat van de lekkerste paling.
Van de huid maakt men laarzen en
zadels en op het vet is men zeer zuinig.
Men zegt dat het genezende kracht heeft,
en heeft men eenw ond wond zoo zet men
die daar goed onder slangenvet,, ,met
een doorgaans gelukkig gevolg.
De boa-constrictor is niet vergiftig en
leeft voornamelijk langs de oevers der
Zuid-Amerikaansche rivieren. Men maakt
druk jacht op de dieren en zoowel in
strikken als met het geweer wordt er
menigeen gevangen.
EEN ZONDERLINGE FOOI
Een reiziger kwam kortelings 's avonds
laat in een hotel, om daar te overnachten.
De kellner begeleidde hem met twee
brandende waskaarsen naar zijn kamer.
Daar hij zich spoedig ter ruste begeeft,
werden de kaarsen uitgeblazen en haast
niet gebruikt.
Den1 volgenden morgen vindt hij op
zijn rekening twee waskaarsen a BO cent,
hij ergert zich daarover, doch zwijgt.
Als hij vertrekken wil, begeleidt hem
de waard en de kellner en de huisknecht
tot aan het rijtuig; de laatsten men weet
wel waarom.
„Och kellner," zegt hij, „ik heb mijn
waskaarsen op mijn kamer laten liggen,
haal die eens even gauw."
De kellner vliegt de trap op en brengt
het verlangde. Nu geeft hij eene van de
kaarsen aan den kellner en de andere aan
den knecht en zegt: „Hier heb jullie twee
kwartjes voor fooi!" en rijdt weg.
Gnrdez vous riem dédaignetr.
La Fontaine.
Ean betrekking te krijgen is dikwijls
al heel moeilijk, een betrekking te behou
den ©n er in vooruit te komen, nog veel
moeilijker. Waarom falen toch zooveel
menschen daarin? Ze willen de betrekking
immers behouden, waarom kunnen ze het
dan niet? Kunnen ze het werk niet aun,
is het hen te veel of te moeilijk? Och,
meestal niet. Maar hun werk is hun niet
alles. En daarom falen ze vroeg of laat.
Er is wel eens gezegd, dat de kunst is als
een jaloersche vrouw. Zij eisoht alle aan
dacht voor zich, ze wendt zidh boos af, als
ze zidh maar even veronachtzaamd ziet.
Een kunstenaar moet trotsoh op zijn kunst
zijn, haar hoog houden, boven alles uit.
Als hij probeert te transigeeren, ontvlucht
dë kunst hem. Zoo is het ook met ons
werk, als is het werk minder veeleisohend.
Het gunt ons uren van rust, waarin we
het kunnen vergeten. Maar in' de uren, dat
we ons aan ons werk wjjden^ eischt het
ook alles op. Onze volle aandacht, al onze
energie. Het neemt er geen genoegen mee,
als we probeeren er maar „door te rollen"
zooal^i we vroeger Op school deden. We
kregen op school dan wel „voldoende" op
ons rapport, maar de leeraar stond er toch
een beetje twijfelachtig tegenover. Hij
had niet veel vertrouwen in ons kunnen.
Zoo zal ook onze chef niet veel vertrouwen
in ons hebben, als ons werk niet voldoen
de is. Het moet perfect zijn! Uitmuntend,
zooals op de rapporten stond. Juist in
kleinigheden toonen we vaak onze slap
heid. We beginnen 's morgens al met al
tijd een paar minuten over tijd te komen,
dat maakt, dlat onze directie al 's morgens
vroeg ongunstig jegens ons gestemd is.
Misschien worden ar geen aanmerkingen
gemaakt, misschien is het op uw kan tob
zoo'n beetje gewoonte om laat te komen.
Maar het is toch een bewijs van een niet
geheel opgaan in» uw werk, 't lijkt of uw
werk maar bijzaak is, waiar ge 's morgens
zoo laat mogelijk haastig naar toe rent.
Dat „haastig iets doen" is toch het ken
merk van den mensch, die niet in zijn
werk opgaat. Hij doet zijn werk wel, maar
't is of 't 'hem altijd te- veel is. Nu dit n<
en dat nog evienHè gelukkig 't is
af. Hij stelt graag iets uit, wat wel tot den
volgenden dag kan wachten, hij behandelt
sommige zaken maar vluchtig, omdat ze
hem niet gewichtig sohijneiL Er kuhnen
niet direct aanmerkingen op zijn werk
worden gemaakt, maar het draagt der
stempel van oppervlakkigheid. Ge doet
wat u opgegeven wordt, ge doet het mis
schien heel goed, maar ge doet niets meet
Ge helpt de zaak niet vooruit. Juist die
zoogenaamde kleinigheden van op tijd
zijn, van overal interesse voor hebben,
zullen uw chef opvallen. Hij vraagt niet
alleen wit ge doet, maar ook höe ge het
doet. Geef u aan uw werk in de uren, die
daar voor bepaald zijn. En ge zult zeker
vooruit komen!
Mej. N. N. te H.: Als de uiterlijke we
reld voor ons verdwenen is, dan gaat de
innerlijke open. Qm dit inwendige leven
te gevoelen behoeft men niet in een toe
stand van half waken 'en half slapen te
zijn. Iedereen heeft het oog, om dit te
zien, wanneer hij zich maar niet door het
uiterlijke des levens laat verblinden. Wij
leven nu in de wereld van het uiterlijke
leven, wij' moeten ons daarin voegen, maar
bovenalmoeten' wij ons innerlijke
leven beschermen en bewaren tegen allen
uiteriijken schijn der wereld in.
Verzonden brieven: J. P. te H.; dames
K. te H.; Onderwijzer te H.; Handelaar
te H.
Dr. JOa DB COOR.
(Nadruk verboden).
Voor de lezers ran ons blad geeft onze
psychologische medewerker Dr. Jos. de
Cock, van Merlenstraat 120, 's-Graven-
hage gratis zielkundige adviezen, o.m.
over de wijze waarop zij hun geest kun
nen verfrisschen en hun wilskracht en
energie kunnen versterken.
De vragen worden geregeld in dit blad
behandeld. Mochten de beantwoordingen
te uitvoerig worden dan direct schrifte
lijk aan de aanvragers.
EEN HUISBAAS MILLIONAIR.
Een eigenaardige millionair is dezer
dagen te New-castle upon Tyne,, in
Northumberland gestorven. Deze begon
als schoenlapper en liet, toen hij stierf,
ettelijke millioenen na.
Georges Handyside, zoo heette hij, werd
rijk, door grondspeculatie, en zoo was hij
bezitter geworden van geheele straten
van zijn geboorteplaats.
Maar het was een braaf huisheer, deze
millionair.
In de laatste jaren zijns levens liet hij
dikwijls huizen tegen den grond halen,
om ze in moderner stijl weder op te bou
wen, waarna de oude bewoners er weer
in mochten trekken tegen denzelfden
huurprijs.
Origineel was de wijze waarop deze
vriend van zijn huurders, in „zijn" stra
ten de huur ophaalde. Hij deed dat zelf.
Dan versoheen hij met een grooton
koeienklok en een kruiwagen, belde do
huurders te zaam en wierp het geld, dat
zij hem brachten, achteloos op den krui
wagen. Van zieke huisvaders nam hij
nooit een handvol geld aan; integendeel,
hü stopte ze uit de voorraad van zijn
kruiwagen nog wel wat toe.
Eens had hij weer een nieuwe goed
hartige streek bedacht, en liet bekend
maken, dat de weduwen onder zijn huur
ders geen huur behoefden te betalen,
zoolang zij ongehuwd bleven.
Toen niettemin toch eenige dames, met
frischen moed aan het rouwen gingen,
werd hii boos, en verbaasde zich er over
tegen iedereen, die hem aanhooren wilde,
dat verstandige menschen liever huwden,
dan „huur vrij" te wonen.