HIT GEHEIM VIN IE LOL! W3UTERLW KORT VERHAAL. Nerveus en Overspannen Onrustig en Slapeloos Ml In hardt's Zenuwtabletten «STSSLT ïönv.gMnde Het tele" OP EN OM HET BINNENHOF. DE VROUWENGESTALTE. Gebruik hiertegen de Eenuwstdllende en Zenuwsterkende Glazen Buisje V> cent Bij Apoth. en Drogisten Hadji Doerasid is een familielid van den ouden sultan Koening, indertijd door Christoffel onschadelijk gemaakt; hij draagt den titel van Panglima, en is reeds zeer oud. Kapitein De Quant staat bekend als on kreukbaar eerlijk, streng gezaghebber, die geen afwijking van bepalingen, ook al worden deze door de bevolking niet be grepen, duldt De kampong Maroentoe ligt op een halve dagreis boven Poeroek Tjahoe; het incident heeft geen invloed op de gemoe deren der bevolking; alles is rustig. De Borneo Post schrijft de tragedie toe aan de „consequente plichtsbetrachting van een Europeaan, die totaal vreemd stond tegenover de volkspsyche". Kapitein De Quant laat een weduwe en twee kleine kinderen achter. Week-kronlek. Den Haag, 6 Febr. Stormpjes in zicht. Visch noch vleesch? „Kapstokken". De agenda van 11 Februari. Indien de teekenen niet bedriegen, zal de nieuwe minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, de heer Verschuur, weldra in de Tweede Kamer komen te staan voor ernstige moeilijkheden. Ook in de katho lieke gelederen openbaart zich vrij ern stige oppositie tegen de wijziging, door Z.Exc. gebracht in het ontwerp tot het brengen van veranderingen in de Drank wet, speciaal wat betreft het uitschakelen van de Plaatselijke Keuze. Maar ook wat het toelaten van verkoop van zwak-alco- holhoudende dranken voor kruideniers- en vruchten-winkels betreft wordt in Mid denstands-kringen de houding van den bewindsman veroordeeld. Niet te betwis ten valt, dat die verkoop voor de slijte rijen scherpe concurrentie in 't leven roept. En ook: hinderlijke onbillijkheden. Zoo mag de kruidenier een kind, van den leeftijd, welke het in slijterijen be diend worden uitsluit, vrijelijk een flesch van dit of dat zwak-alcoholisoh vocht meêgeven. Terwijl de slijter vei- plicht is, dien zeer-jeugdigen medebur ger de deur te wijzen. Bij de behandeling van het ontwerp zullen dus allicht afgevaardigden van zeer-diverse politieke pluimage elkander bij de bestrijding „ontmoeten". En er zal voor minister mr. Verschuur heel wat stuurmanskunst noodig zijn om tusschen al die klippen door te zeilen. De „kwestie-Fruytier" is daar ook nog. Men weet, de Senaat maakt extra- spoed met het „aansnijden", in openbare behandeling, van de Rijksbegrooting voor 1930. De Griffie der Eerste Kamer openbaart een spoed, waarvan men in vele jaren aan die zijde van het Binnen hof niet gedroomd heeft. Onder generaal Van Voorst's bestier ging dit alles mt f uiterst-rustige gemoedelijkheid. Mr. De Vos van Steenwijk laat de machinerie in sneller „tempo" werken. Waarvoor men den nieuwen Voorzitter slechts dankbaar kan zijn. Den 25en Februari a.s. beginnen de Algemeene Beschouwingen over het Rijks-budget. Minister Verschuur met zijn Begrooting, waarin begrepen het sa laris voor hoofdinspecteur en oud-gou verneur van Curagao ir. Fruytier is dus welhaast aan de beurt. Er zijn menschen, die in ernst volhouden, dat men zich heeft voor te bereiden op de mogelijk heid, dat het ministerieele schip, waar mr. Ruys de Beerenbrouck op de com mando-brug staat, eerlang averij van be- teekenis zal oploopen. Ik acht die voor spelling veel te „zwartkijkerig". Dat er kritieke oogenblikken op komst zijn, 't is best mogelijk!Dat was trouwens te voorzien zoodra bekend werd de wijze, waarop d'e heer Ruys de Beerenbrouck had gemeend, oplossing te kunnen geven aan de kabinets-crisis, welke reeds ont stond in den afgeloopen zomer vóórdat de stembus van 3 Juli 1929 uit spraak had gedaan. In het Voorloopig Verslag van de Eerste Kamer is zoo mo gelijk nóg duidelijker dan in dat van de Tweede over Hoofdstuk I onderstreept, dat naar veler oordeel het laatstelijk-op- getreden ministerie-Ruys niet het recht heeft, zich extra-parlementair te noemen; dat dus allereerst de katholieke Staats partij verantwoordelijk moet worden ge steld voor de „faits et gestes", de be sluiten en houding, van dat ministe rie. Door zich extra-parlementair te blij ven noemen, dit wil ik er nog slechts, in afwachting van de verdere bespiege lingen, over zeggen poogt het Kabi- net-Ruys IV ook zoo eenigszins mogelijk andere dan Rechtsohe groepen voor zicTi te winnen. Maar tevens ontheft het die, welke in politieken zin 't allernaast ermêe verwant zijn, van alle mede-verantwoor delijkheid; geeft 't die groepen het volste recht om het ministerie te bestrijden, 't Is „visch noch vleesch" en verkeert daar door in een buitengewoon zwakke positie. Slechts het besef, dat niemand een uit weg zou weten, gebeurde er inderdaad ongelukken; kwam 't tot een Kabinets crisis, waakt als 'n soort „schutsgeest" over dit Kabinet. Dat met angstvallig heid en begrijpelijken schroom alles poogt te ontwijken, dat de politieke harts tochten zou kunnen prikkelen. Terwijl de elementen in de Rechtsche sfeer, die hunkeren naar de gelegenheid om dit ministerie den tocht te bemoeielijken, eik uur van den dag gereed staan om 't in botsing te brengen met wat tot wijlen de Coalitie werd gerekend.... Zóó is de toestand. In hoever de premier zijn positie ver sterkt heeft door eene staatscommissie in het leven te roepen; welke de Regeering zal hebben te dienen van advies omtrent d'e vraag, welke maatregelen van Over heidswege dienen te worden genomen tegen „de danserij", ik wil niet stil staan bij deze vraag. Ook de kwestie van koop op afbetaling en wat daarmeê verband houdt, is „com missoriaal" gemaakt. Ten opzichte van hetgeen moet worden beproefd tegen „catastrophale branden"' heeft men niet zijn toevlucht genomen tot de „kapstok methode" der Staatscommissiën, maar 't lijkt er toch vrij sterk op. 't Was van-ouds liefhebberij van zwak ke kabinetten om zich van de „soesah", al den overlast en de parlementaire gevaren, verbonden aan het op 't par lementair tapijt brengen van „netelige vraagstukken", af te maken door: Staatscommissiën te benoemen. Men kan ongeduldige Kamer-leden naar den ar beid dezer oommissiën verwijzen; een minister kan er zich achter verschuilen en de heetst-gebakerden sussen door de verzekering, dat Z.Ex. niet zal nalaten, tot bekwamen of zelfs zeer-bekwamen spoed aan te dringen. Tegenover zulk een belofte betaamt den Volksvertegen woordiger slechts; berustend en afwach tend zwijgen! Onder zulke omstandigheden gaan wij nu in de periode van hernieuwd leven in d'e Binnenhoffery. Het Kerst-recès is achter den rug. Op de Tweede Kamer-agenda van a.s. Dins dag 11 Februari staat de Surinaamsche Begrooting numero één. Daarbij krijgen we wederom het zeer-oude liedje, waar- meê men 't ditmaal kort moge maken. Met de Medische Begrooting en de ermee verband houdende interpellatie-Wijnkoop in 't naaste verschiet. Minister De Graaff heeft zijn Memo rie van Antwoord ingezonden. Er zullen maar zeer weinigen zijn geweest dunkt me die van dat Staatsstuk „iets nieuws" of verrassends zullen hebben verwacht Dat deze kortzichtigen in den lande zouden worden teleurgesteld, ze kon den dat immers op hun vingers natel- In mijn eerstvolgende week-kroniek zal ik u na enkele weken wederom kun nen „terugblik" geven op de „woorden en daden", door onze hoogedelgestrengen van het Binnenhof in publiek samen zijn vereenigd, te hooren en te aan schouwen gegeven. Met een enkel woord wil ik nog in her innering brengen de bijeenkomst, door Groep Nederland van het Algemeen Nederlandsch Verbond te 's-Gravenhage op Dinsdagavond 4 Februari j.1. gehou den. Welke vergadering gewijd was aan het honderd jaar geleden uiteenvallen van het Vereenigd Koninkrijk der Ne derlanden, zooals dat door het Weener Congres van 1814 was samengesteld. Men weet, Nederland en België zou den samen een „bufferstaat" vormen tegen Frankrijk. Maar men vergat, dat „ongelijksoorti ge grootheden" niet bijeen kunnen wor den gevoegd. In 1830 gebeurde, wat men vijftien jaar tevoren bij eenig rustig overwegen en nadenken had kunnen voorzien, dat ge schieden zou. Nu1 een eeuw na dato werisoht nie- man meer dlat vereenigen van Noord met Zuid volgens het „recept" van Weenen in 1814. Maar wèl heeft, betoogde de gezagheb bende historie-kenner dr. N. Japikse op de vergadering, hierboven aangeduid, de eeuw na 1930 bewezen, dat Nederland en België naast elkander kunnen bestaan en naast elkander een nuttige rol in de ge meenschap der volkeren kunnen spelen op menig gebied: economisch, koloniaal, cultureel, internationaal-rechtelijk." Het mankement aldus nog deze ge- geschiedvorscher van naam, ligt niet in de scheiding zelve, maar in het ver eend naast elkander blijven staan der 'beide koninkrijken, België en Nederland, die alleen in 1848 een oogenblak een nood zakelijkheid van toenadering gevoeld hebben. Zóó is 't immers. Willem H en Leopold I hebben nu ruim tachtig jaar geleden in ernst ge meend, dat er wei punten van „aanra king" konden worden gevonden tusschen Noord en Zuid. De zaak raakte, vooral- na het spoe dig erna verscheiden van koning Willem H, op den achtergrond. Nu komt zij weer op den voorgrond. Juist terwijl men bezig is aan de ^nor- bereiding van een Nederlandsch-Belgisóh Verdrag, dat het tractaat van 1839. zal kunnen vervangen en levenskracht bezit. Biji de feesten, die straks in België zullen worden gevierd ter eere van het honderd jaar geleden uiteenvallen van het Vereenigd Koninkrijk, kan Nederland bezwaarlijk de rol vervullen van een plotseling door warme vriendschap en tot verteedering vervoerden gast. Maar wèl kunnen wij in rustige over weging van wat beider belangen vorde ren, opdat 'Noord en Zuid voortaan volgens dr. Japikse's woord naast elkander een nuttige rol spelen in de ge meenschap der volkeren. Aldus opgevat, kan het Belgische fes tijn 18301930 toch nog allicht tot iets goeds van blijvenden aard leiden?. Mr. ANTONJO. FEUILLETON 26) door WILLIAM LE QUEUX. HOOFDSTUK XVII De zonderlinge brief van Ehna, in verband met hetgeen Lydia Moreton mij had medegedeeld, noopte mij geen po ging onbeproefd te laten, het geheim te doorgronden. Vast stond, dat Elma -een geheim bewaarde, en ook, dat haar dood nabij was. Ware alles, ook hetgeen er met mij had plaats gevonden, niet zoo uiter mate geheim-zinnig geweest en het ge heimzinnige wekt altijd onze belangstel ling op, ik zou het hebben opgegeven, de waarheid te ontdekken. De inhoud van den brief evenwel, waaruit bleek, d-at Elmia zich in doodsgevaar bevond, droeg het zijne er toe bij mij voort te doen gaan op den ingeslagen weg. \Y at de „Lola" betrof, in iedere Fransche en Italiaansche haven was de valsche naam en de bouw van het vaar tuig in de politie-registers aangeteekend, terwijl bij Lloyd's de „Lola" geboekt stond als „het geheimzinnige jacht". Zou den Hornbv en Chater misschien weder aan het kruisen wezen, nadat zij het uiter lijke en den naam voor wie weet de hoeveelste maal hadden veranderd? Had ik tot heden een zuiver passieve houding aangenomen, thans was ik door ELma's brief wakker geschud. Toen ik Livorno verliet, had ik alle hoop opgegeven eenig spoor te zullen ont dekken van de geheimzinnige bezoek-ers en daarom dan ook de zaak in handen der politie achtergelaten. Zonder poging mij nerzijds echter, scheen ik omgeven door een doolhof van geheimzinnigheden en werd ik gedwongen werkzaam deel te ne men in de aangelegenheid. Gelukkig was ik tot heden op den ach tergrond gebleven en had ik door niets getoond, belang te stellen in de zaak. Op mijn reis naar Londen evenwel kwamen ■mij de woorden van Jack Durnford op nieuw voor den geest, toen ik hem de ge schiedenis vertelde van de „Lola". Wat ter wereld, vroeg ik mij te vergeefs af wat ter wereld kon hij van de „Lola" en de eigenaars weten? De volgende maand, in November, zou Jack in Londen terug wezen, na drie jaren dienst in de Middell andsche Zee. Natuurlijk zouden wij elkander dan ont moeten. Zou hij mij iets mededeelen? Zou hij misschien hetzelfde geheim in zich be sloten houden als dat meisje ginds in Fin land? Ik begaf mij naar het huis van den heer \\oodroffe, maar de portier, die mij te woord stond, deelde mij mede, dat de eigenaar buitenslands was. „Hij is bijna altijd weg, mijnheer. Ik geloof buitenslands". Dat was al wat ik van den gewezen mi litair te hooren kreeg. Evenals de mees ten zijner collega's werd hij waarschijn lijk goed betaald om te zwijgen. Twee dagen lang hield ik mij onledig, I errari s restaurant te bespieden. Ik zag hoe Olinto geregeld 's morgens te tien uur binnenkwam, den geheelen dag onafge broken doorwerkte en 's avonds te negen Soldaat: „lk geloof, dat we het voortaan beter zullen krijgen: onze wachtmeester is lid geworden van de vereeniging tot dieren bescherming. ure in een omnibus stapte om naar huis te gaan. Uiterlijk scheen hij kalm en ge rust vreemd voor iemand wiens vrouw, waaraan hij zoozeer gehecht was, ver dwenen was. Herhaaldelijk stond ik op het punt naar Olinto toe te gaan en hem de verschrik kelijke waarheid mede te deelen, maar telkens weder werd ik hiervan terugge houden doordat het lijk nog steeds ver mist werd. Alleen, zonder «hulp van anderen, trachtte ik nu de geheimen om mij heen op te lossen. Ik moest Muriel Leithcourt spreken en haar uithooren omtrent Elma Heath. Op nieuw verliet ik dus Euston; en den nacht trein nemend, kwam ik 's morgens tegen het ontbijt bij mijn oom aan. Sir Oeorge bevond zich nog alleen, het was zijn gewoonte vroeg op te staan, heette mij, als altijd, hartelijk welkom en typisch luchtige wijze: „Dat is ook wat moois op Rannooh, hè? Heb je het al gehoord?" „Neen! Wat is er dan gebeurd?" vroeg ik, hem angstig aanziend. „M el mijn vermoeden, dat die fami lie Leithcourt niet veel bijzonders was, is bewaarheid". „Hoe dan?" „Ja. Het is een rare geschiedenis, en men heeft er wel tien of twaalf lezingen van zei hij. „Naar hetgeen ik te weten Üs Rekomen heeft de zaak zich aldus toe gedragen: Eergisterenavond, ongeveer zeven uur, toen Leithcourt en zijn gasten zich voor het diner aan het kleeden waren, kwam er een telegram. Mevrouw Leithcourt opende het en viel plotseling in zwijm, terwijl haar eohtgenoot in aller ijl zyn rok verwisselde voor een reispak, enkele voor de hand liggende dingen in In de prachtige woning van den ouden heer Wilcox, directeur der „South bea Trading Company", te San ïrancisco, waren, zooals eiken Zaterdagavond, eeni- ge vrienden van hem bijeen. Het bridge-spel was afgeloopen, en de heeren zaten onder het genot van een fijne sigaar met elkander te praten. Wie er over begonnen was, zouden ze niet hebben kunnen zeggen, doch zooals het vaak gaat, als de politieke en andere onderwerpen uitgeput zijn, kwam het ge sprek op bijgeloof en mystieke dingen. Sommigen lachten er om en noemden alles bedriegerij en onnoozelheid. De heer Wilcox echter bleef ernstig. „Jullie lacht er nou wel om", zei hij, „maar ik heb toch eens iets meegemaakt, dat ik nooit vergeten heb, en hoewel ik voor dien tijd ook wel eens ongeloovig mijn schouders heb opgehaald en men schen, die er wel aan geloofden heb uit gelachen, ben ik na dien tijd van meening veranderd, en thans spot ik niet meer met dingen, die ons menschelijk verstand te boven gaan. Doch daar ik zie, dat jullie nieuwsgierig zijn, wil ik het wel vertel len". „Ik was nog een jonge man", zoo begon de heer Wilcox, „ongeveer vijf-en-twintig jaar, toen ik door de directie der „South Sea Trading Company" benoemd werd, tot chef van het kantoor te Melbourne, en je begrijpt dat ik die gelegenheid om vooruit te komen, met beide handen aan greep. In dien tijd waren de stoomschepen nog niet zoo talrijk, zoodat ik de reis naar Australië met een zeilschip maakte. De „Zuidster" was een prachtige drie master, en toen een der snelste schepen. Op een prachtigen dag zeilden we de haven van San Francisco uit, en het be gin van den reis verliep heel goed. Zoo als ik reeds zei, was het een goed schip, en wij schoten flink op. Met den kapitein en de bemanning kon ik goed opschieten en vaak maakte ik een praatje met hen. Er was echter een oude matroos onder hen, die nooit veel zei, zich nooit met de anderen bemoeide en stil zijn eigen gang ging. Het weer bleef gedurende het eerste gedeelte van den reis prachtig, doch toen wij de linie gepasseerd waren verander de het. Zooals het in die streken gaat, overviel ons op zekeren dag plotseling een gewel dige storm. Hooge golven sloegen over het dek en alles wat niet flink vast stond werd weg' gespoeld. Ondanks de waarschuwing van den ka pitein was ik aan dek gebleven en ik kan jullie vertellen, dat ik genoot van het prachtige schouwspel, ik had mij stevig laten vastbinden, zoodat er voor wegslaan geen gevaar was. Alle zeilen waren geborgen, alleen een stormzeil was aangeslagen en het schip, dat zich prachtig hield, had daardoor nog een flinken vaart. Toen zag ik iets, wat mij in hooge mate verwonderde. Ondanks de zeeën, die over het schip heen sloegen, stond daar voor op het schip de zonderlinge matroos, over wien ik daar net gesproken heb. Hij hield zich vast aan de verschansing en staarde in de verte. Hij maakte niet den indruk dat hij naar iets zocht, veeleer zou men gezegd hebben dat hij iets be paalds zag, dat hij naar iets keek, dat voor het schip uitging, zonder er ooit dichter Lij te komen. Toen de kapitein in mijn nabijheid kwam, vroeg ik hem wat die matroos daar mt Dat ïêteekent mijnheer'', zei, of liever Keh reeuwde hij, want het loeien van den storm overstemde bijna zyn stem, „dat wij veilig door den storm heen zullen komen, want de oude Bil! ziet zijn vrouw Jullie kunt begrijpen dat ik hiervan raar op keek, eerst dacht ik, dat de kapi- ïpin een loopje met my nam, doch zijn gericht Stond 'ernstig, er was eerbied op fe lezen en toch ook verlichting; ik merk te ook op, dat een paar matrozen eerbie dig een kruis sloegen. Den volgenden dag was de storm voor bij en ik had toen gelegenheid den kapi tein te vragen, wat hij bedoeld had. U zult gisteren wel verwonderd zijn geweest", zei deze, „doch het was de voüe waarheid wat ik U vertelde. Wanneer de oude Bill in een storm zyn vrouw ziet, dan kan men er verzekerd van zijn, dat men niet te gronde gaat Ik moet nog wel erg ongeloovig ge keken hebben, en de kapitein, dit bemer kende, heeft mij toen het geval verteld. Jaren terug, toen de kapitein nog scheepsjongen was, voer hy saman niet Bill, toen een flinke jonge zeemam Voor den aanvang van een reis, die heel lang zou duren, was Bil getrouwd met een aardig meisje. Zelden zag men mooier paar dan de jonge zeeman met Z1>'opVden dag van het vertrek bracht zij hem naar zijn sohip en het kostte Bill groote moeite om afscheid van haar te nemen. Onderweg werd' het schip overvallen door een orkaan, zoo geweldig, dat de bemanning niet anders dacht, of hun laatste uurtje had geslagen. Toen de storm op zijn hoogst was, wer den de matrozen opgeschrikt door een schreeuw van Bill, die daarop als een gekke naar voren rende. „En wat ik toen zag, mijnheer", zei de kapitein, „zal ik mijn leven lang niet meer vergeten. Voor ons boven de golven zweefde een witte gedaante, helder en duidelijk kon den wij haar zien en tot mijn ontzetting herkende ik in den schim de vrouw van Bill. Deze stond onderwijl roerloos naar de gedaante te kijken, die zich zacht over de golven voortbewoog en het scheen of zij het schip leidde. U moet niet denken, dat ik hier maar wat sta te vertellen, de geheele beman ning zag het", vervolgde de kapitein, toen ik nog steeds niet overtuigd scheen. „Sedert het oogenblik dat de gedaante ons verscheen, bedaarde de storm, en ik heb na dien tijd nog vele malen met Bill gevaren. Doch steeds in stormen ver schijnt zijn vrouw weder, hoewel hij haar dan alleen maar ziet, en dan weten wij, dat het schip veilig er door heen zal komen". „Jullie mogen dit nu bijgeloof noemen of niet", zei de heer Wilcox, „maar sedert dien tijd ben ik tot andere gedachten ge komen, en het vreemdste van het geval was, dat het later bleek, dat de vrouw van Bill gestorven was op hetzelfde oogenblik dat zij aan de bemanning van het schip verscheen. Bill is na dien tijd de» zonderling ge worden, zooals ik hem gekend heb. Hij is met zyn sohip in een storm ge bleven, ik heb het toevallig van een kameraad van hem gehoord die die schip breuk heeft overleefd. Bill wist dat dit zijn laatste tocht zou zyn en de geheele bemanning besefte, dat het schip ten gronde zou gaan, want de schim van Bill's vrouw zweefde niet over de golven om hen te geleiden". A. B. ÖLiKGROEflTEfl een koffertje pakte en naar Muriels kamer vloog om haar voor te bereiden op een overhaaste vlucht". „Een vlucht?!" herhaalde ik, ontsteld. „Wat?! Zijn zy vertrokken?" „Luister verder. De bedienden hebben de geheele geschiedenis van a tot z in het dorp verteld. Leithcourt liet Muriel het telegram lezen en drong aan op spoedig vertrek. Eerst weigerde het meisje, maar ter wille van de veiligheid haars vaders waarschynlyk, moest zy ten slotte toe stemmen. Natuurlijk waren de gasten on bekend met hetgeen plaats vond. Het ry- l tuig moest worden ingespannen en in het koetshuis gereed blijven staan. Intusschen werden alle pogingen in het werk gesteld mevrouw tot bewustzijn terug te brengen hetgeen na veel moeite gelukte. Leith court zelf liep heen en weer nam het kistje met juweelen van mevrouw en Mu- 1 riel en in 't kort alles van waarde, dat hii kon bemachtigen. „Juist toen hij de trap afliep naar de j bibliotheek, waar zijn chequeboek en eenig los geld in een daar aanwezige brandkast was geborgen, trof hij in dit vertrek een vreemdeling, dien men zoo juist had binnengelaten. Toen Leithcourt de deur opende, stond hij plotseling tegenover zijn bezoeker. Wat na dien voorgevallen, evenwel, is een geheim, want twee uren nadat de man met de bei de vrouwen was vertrokken - de gasten aan hun lot overlatende - vond men den vreemdeling bewusteloos in een groote kleerkast. Cowan, de dokter, weiri ge haald en constateerde, dat men den vreemdeling een bedwelmenden drank had ingegeven. De bediende, die hem had binnen gelaten verklaarde, dat de man hem gezegd had een afspraak met riin meester te hebben en dat het ïgeven vSS een visitekaartje dus onnoodig was. Hij gaf op Chater te heeten". „Chater?!" riep ik verrast „Weet u dat zeker?" „Ik weet alleen wat Cowan mij heeft verteld", was het antwoord, „maar kent gy dien Chater?" „N een; in 't geheel niet. Ik heb dien naa™, al.!efn vroeger gehoord", zei ik. „In Italië ken ik iemand die zoo heet Maar waar is de bezoeker nu?" „In het ziekenhuis te Duimfries. Men ÏÏL T paar °l' ?™U men hem niet Lil mi?^ achterlaten." de gastheer en de f^X°rUW 0ver koP zün vertrokken, pen wJÏÏfVn® gasten °°k heengegaan. Maar Ie ïflt ^««hiedenis, «iet waar? iiTniH H wel herinneren, dat ik altyd gezegd heb, die lui zün ni'èt te vertrouwen. Ik weet zeker, dat w iets g£ graim waarschuwde hen, dat Chater ko- hem Tv «i 6 r^en waren zij bang voor er to S Swf willlen weten, wat voorgel?^S,e?Attua9dhen 18 schen riii L, dèt waren nu men- Stvangïn Veral,e1n dw>r ieder werden riers noem -v 2e,\ukszoekers.avontu- bii de pednroo ze'de oude heer rilde Gilrae nu toch Ran- dat diTh! Ve^uren' waarom doet hij iiike rriene n'r ,m aan fatsoen den W en, niet aan den eereten vSLiïf811 ^öeimdoling, die op zijn ad- (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1930 | | pagina 2