HIT GEHEIM VIN IE LOL!
W3UTERLW
KORT VERHAAL.
Nerveus en Overspannen
Onrustig en Slapeloos
Ml In hardt's Zenuwtabletten
«STSSLT ïönv.gMnde Het tele"
OP EN OM HET BINNENHOF.
DE VROUWENGESTALTE.
Gebruik hiertegen de Eenuwstdllende en Zenuwsterkende
Glazen Buisje V> cent Bij Apoth. en Drogisten
Hadji Doerasid is een familielid van
den ouden sultan Koening, indertijd door
Christoffel onschadelijk gemaakt; hij
draagt den titel van Panglima, en is
reeds zeer oud.
Kapitein De Quant staat bekend als on
kreukbaar eerlijk, streng gezaghebber,
die geen afwijking van bepalingen, ook
al worden deze door de bevolking niet be
grepen, duldt
De kampong Maroentoe ligt op een
halve dagreis boven Poeroek Tjahoe; het
incident heeft geen invloed op de gemoe
deren der bevolking; alles is rustig.
De Borneo Post schrijft de tragedie toe
aan de „consequente plichtsbetrachting
van een Europeaan, die totaal vreemd
stond tegenover de volkspsyche".
Kapitein De Quant laat een weduwe
en twee kleine kinderen achter.
Week-kronlek.
Den Haag, 6 Febr.
Stormpjes in zicht. Visch noch vleesch? „Kapstokken".
De agenda van 11 Februari.
Indien de teekenen niet bedriegen, zal
de nieuwe minister van Arbeid, Handel
en Nijverheid, de heer Verschuur, weldra
in de Tweede Kamer komen te staan voor
ernstige moeilijkheden. Ook in de katho
lieke gelederen openbaart zich vrij ern
stige oppositie tegen de wijziging, door
Z.Exc. gebracht in het ontwerp tot het
brengen van veranderingen in de Drank
wet, speciaal wat betreft het uitschakelen
van de Plaatselijke Keuze. Maar ook wat
het toelaten van verkoop van zwak-alco-
holhoudende dranken voor kruideniers-
en vruchten-winkels betreft wordt in Mid
denstands-kringen de houding van den
bewindsman veroordeeld. Niet te betwis
ten valt, dat die verkoop voor de slijte
rijen scherpe concurrentie in 't leven
roept. En ook: hinderlijke onbillijkheden.
Zoo mag de kruidenier een kind, van
den leeftijd, welke het in slijterijen be
diend worden uitsluit, vrijelijk een
flesch van dit of dat zwak-alcoholisoh
vocht meêgeven. Terwijl de slijter vei-
plicht is, dien zeer-jeugdigen medebur
ger de deur te wijzen.
Bij de behandeling van het ontwerp
zullen dus allicht afgevaardigden van
zeer-diverse politieke pluimage elkander
bij de bestrijding „ontmoeten". En er
zal voor minister mr. Verschuur heel wat
stuurmanskunst noodig zijn om tusschen
al die klippen door te zeilen.
De „kwestie-Fruytier" is daar ook nog.
Men weet, de Senaat maakt extra-
spoed met het „aansnijden", in openbare
behandeling, van de Rijksbegrooting
voor 1930. De Griffie der Eerste Kamer
openbaart een spoed, waarvan men in
vele jaren aan die zijde van het Binnen
hof niet gedroomd heeft. Onder generaal
Van Voorst's bestier ging dit alles mt f
uiterst-rustige gemoedelijkheid. Mr. De
Vos van Steenwijk laat de machinerie in
sneller „tempo" werken. Waarvoor men
den nieuwen Voorzitter slechts dankbaar
kan zijn.
Den 25en Februari a.s. beginnen de
Algemeene Beschouwingen over het
Rijks-budget. Minister Verschuur met
zijn Begrooting, waarin begrepen het sa
laris voor hoofdinspecteur en oud-gou
verneur van Curagao ir. Fruytier is dus
welhaast aan de beurt. Er zijn menschen,
die in ernst volhouden, dat men zich
heeft voor te bereiden op de mogelijk
heid, dat het ministerieele schip, waar
mr. Ruys de Beerenbrouck op de com
mando-brug staat, eerlang averij van be-
teekenis zal oploopen. Ik acht die voor
spelling veel te „zwartkijkerig". Dat er
kritieke oogenblikken op komst zijn,
't is best mogelijk!Dat was trouwens
te voorzien zoodra bekend werd de wijze,
waarop d'e heer Ruys de Beerenbrouck
had gemeend, oplossing te kunnen geven
aan de kabinets-crisis, welke reeds ont
stond in den afgeloopen zomer
vóórdat de stembus van 3 Juli 1929 uit
spraak had gedaan. In het Voorloopig
Verslag van de Eerste Kamer is zoo mo
gelijk nóg duidelijker dan in dat van de
Tweede over Hoofdstuk I onderstreept,
dat naar veler oordeel het laatstelijk-op-
getreden ministerie-Ruys niet het recht
heeft, zich extra-parlementair te noemen;
dat dus allereerst de katholieke Staats
partij verantwoordelijk moet worden ge
steld voor de „faits et gestes", de be
sluiten en houding, van dat ministe
rie. Door zich extra-parlementair te blij
ven noemen, dit wil ik er nog slechts,
in afwachting van de verdere bespiege
lingen, over zeggen poogt het Kabi-
net-Ruys IV ook zoo eenigszins mogelijk
andere dan Rechtsohe groepen voor zicTi
te winnen. Maar tevens ontheft het die,
welke in politieken zin 't allernaast ermêe
verwant zijn, van alle mede-verantwoor
delijkheid; geeft 't die groepen het volste
recht om het ministerie te bestrijden, 't Is
„visch noch vleesch" en verkeert daar
door in een buitengewoon zwakke positie.
Slechts het besef, dat niemand een uit
weg zou weten, gebeurde er inderdaad
ongelukken; kwam 't tot een Kabinets
crisis, waakt als 'n soort „schutsgeest"
over dit Kabinet. Dat met angstvallig
heid en begrijpelijken schroom alles
poogt te ontwijken, dat de politieke harts
tochten zou kunnen prikkelen. Terwijl
de elementen in de Rechtsche sfeer, die
hunkeren naar de gelegenheid om dit
ministerie den tocht te bemoeielijken, eik
uur van den dag gereed staan om 't in
botsing te brengen met wat tot wijlen
de Coalitie werd gerekend....
Zóó is de toestand.
In hoever de premier zijn positie ver
sterkt heeft door eene staatscommissie in
het leven te roepen; welke de Regeering
zal hebben te dienen van advies omtrent
d'e vraag, welke maatregelen van Over
heidswege dienen te worden genomen
tegen „de danserij", ik wil niet stil
staan bij deze vraag.
Ook de kwestie van koop op afbetaling
en wat daarmeê verband houdt, is „com
missoriaal" gemaakt. Ten opzichte van
hetgeen moet worden beproefd tegen
„catastrophale branden"' heeft men niet
zijn toevlucht genomen tot de „kapstok
methode" der Staatscommissiën, maar 't
lijkt er toch vrij sterk op.
't Was van-ouds liefhebberij van zwak
ke kabinetten om zich van de „soesah",
al den overlast en de parlementaire
gevaren, verbonden aan het op 't par
lementair tapijt brengen van „netelige
vraagstukken", af te maken door:
Staatscommissiën te benoemen. Men kan
ongeduldige Kamer-leden naar den ar
beid dezer oommissiën verwijzen; een
minister kan er zich achter verschuilen
en de heetst-gebakerden sussen door de
verzekering, dat Z.Ex. niet zal nalaten,
tot bekwamen of zelfs zeer-bekwamen
spoed aan te dringen. Tegenover zulk
een belofte betaamt den Volksvertegen
woordiger slechts; berustend en afwach
tend zwijgen!
Onder zulke omstandigheden gaan wij
nu in de periode van hernieuwd leven in
d'e Binnenhoffery.
Het Kerst-recès is achter den rug. Op
de Tweede Kamer-agenda van a.s. Dins
dag 11 Februari staat de Surinaamsche
Begrooting numero één. Daarbij krijgen
we wederom het zeer-oude liedje, waar-
meê men 't ditmaal kort moge maken.
Met de Medische Begrooting en de ermee
verband houdende interpellatie-Wijnkoop
in 't naaste verschiet.
Minister De Graaff heeft zijn Memo
rie van Antwoord ingezonden. Er zullen
maar zeer weinigen zijn geweest
dunkt me die van dat Staatsstuk „iets
nieuws" of verrassends zullen hebben
verwacht
Dat deze kortzichtigen in den lande
zouden worden teleurgesteld, ze kon
den dat immers op hun vingers natel-
In mijn eerstvolgende week-kroniek
zal ik u na enkele weken wederom kun
nen „terugblik" geven op de „woorden
en daden", door onze hoogedelgestrengen
van het Binnenhof in publiek samen
zijn vereenigd, te hooren en te aan
schouwen gegeven.
Met een enkel woord wil ik nog in her
innering brengen de bijeenkomst, door
Groep Nederland van het Algemeen
Nederlandsch Verbond te 's-Gravenhage
op Dinsdagavond 4 Februari j.1. gehou
den. Welke vergadering gewijd was aan
het honderd jaar geleden uiteenvallen
van het Vereenigd Koninkrijk der Ne
derlanden, zooals dat door het Weener
Congres van 1814 was samengesteld.
Men weet, Nederland en België zou
den samen een „bufferstaat" vormen
tegen Frankrijk.
Maar men vergat, dat „ongelijksoorti
ge grootheden" niet bijeen kunnen wor
den gevoegd.
In 1830 gebeurde, wat men vijftien jaar
tevoren bij eenig rustig overwegen en
nadenken had kunnen voorzien, dat ge
schieden zou.
Nu1 een eeuw na dato werisoht nie-
man meer dlat vereenigen van Noord met
Zuid volgens het „recept" van Weenen in
1814.
Maar wèl heeft, betoogde de gezagheb
bende historie-kenner dr. N. Japikse op
de vergadering, hierboven aangeduid, de
eeuw na 1930 bewezen, dat Nederland en
België naast elkander kunnen bestaan en
naast elkander een nuttige rol in de ge
meenschap der volkeren kunnen spelen
op menig gebied: economisch, koloniaal,
cultureel, internationaal-rechtelijk."
Het mankement aldus nog deze ge-
geschiedvorscher van naam, ligt niet
in de scheiding zelve, maar in het ver
eend naast elkander blijven staan der
'beide koninkrijken, België en Nederland,
die alleen in 1848 een oogenblak een nood
zakelijkheid van toenadering gevoeld
hebben.
Zóó is 't immers.
Willem H en Leopold I hebben nu
ruim tachtig jaar geleden in ernst ge
meend, dat er wei punten van „aanra
king" konden worden gevonden tusschen
Noord en Zuid.
De zaak raakte, vooral- na het spoe
dig erna verscheiden van koning Willem
H, op den achtergrond.
Nu komt zij weer op den voorgrond.
Juist terwijl men bezig is aan de ^nor-
bereiding van een Nederlandsch-Belgisóh
Verdrag, dat het tractaat van 1839. zal
kunnen vervangen en levenskracht bezit.
Biji de feesten, die straks in België
zullen worden gevierd ter eere van het
honderd jaar geleden uiteenvallen van het
Vereenigd Koninkrijk, kan Nederland
bezwaarlijk de rol vervullen van een
plotseling door warme vriendschap en
tot verteedering vervoerden gast.
Maar wèl kunnen wij in rustige over
weging van wat beider belangen vorde
ren, opdat 'Noord en Zuid voortaan
volgens dr. Japikse's woord naast
elkander een nuttige rol spelen in de ge
meenschap der volkeren.
Aldus opgevat, kan het Belgische fes
tijn 18301930 toch nog allicht tot iets
goeds van blijvenden aard leiden?.
Mr. ANTONJO.
FEUILLETON
26)
door
WILLIAM LE QUEUX.
HOOFDSTUK XVII
De zonderlinge brief van Ehna, in
verband met hetgeen Lydia Moreton mij
had medegedeeld, noopte mij geen po
ging onbeproefd te laten, het geheim te
doorgronden. Vast stond, dat Elma -een
geheim bewaarde, en ook, dat haar dood
nabij was. Ware alles, ook hetgeen er met
mij had plaats gevonden, niet zoo uiter
mate geheim-zinnig geweest en het ge
heimzinnige wekt altijd onze belangstel
ling op, ik zou het hebben opgegeven,
de waarheid te ontdekken. De inhoud van
den brief evenwel, waaruit bleek, d-at
Elmia zich in doodsgevaar bevond, droeg
het zijne er toe bij mij voort te doen gaan
op den ingeslagen weg.
\Y at de „Lola" betrof, in iedere
Fransche en Italiaansche haven was de
valsche naam en de bouw van het vaar
tuig in de politie-registers aangeteekend,
terwijl bij Lloyd's de „Lola" geboekt
stond als „het geheimzinnige jacht". Zou
den Hornbv en Chater misschien weder
aan het kruisen wezen, nadat zij het uiter
lijke en den naam voor wie weet de
hoeveelste maal hadden veranderd?
Had ik tot heden een zuiver passieve
houding aangenomen, thans was ik door
ELma's brief wakker geschud.
Toen ik Livorno verliet, had ik alle
hoop opgegeven eenig spoor te zullen ont
dekken van de geheimzinnige bezoek-ers
en daarom dan ook de zaak in handen der
politie achtergelaten. Zonder poging mij
nerzijds echter, scheen ik omgeven door
een doolhof van geheimzinnigheden en
werd ik gedwongen werkzaam deel te ne
men in de aangelegenheid.
Gelukkig was ik tot heden op den ach
tergrond gebleven en had ik door niets
getoond, belang te stellen in de zaak. Op
mijn reis naar Londen evenwel kwamen
■mij de woorden van Jack Durnford op
nieuw voor den geest, toen ik hem de ge
schiedenis vertelde van de „Lola". Wat
ter wereld, vroeg ik mij te vergeefs af
wat ter wereld kon hij van de „Lola" en
de eigenaars weten?
De volgende maand, in November, zou
Jack in Londen terug wezen, na drie
jaren dienst in de Middell andsche Zee.
Natuurlijk zouden wij elkander dan ont
moeten. Zou hij mij iets mededeelen? Zou
hij misschien hetzelfde geheim in zich be
sloten houden als dat meisje ginds in Fin
land?
Ik begaf mij naar het huis van den heer
\\oodroffe, maar de portier, die mij te
woord stond, deelde mij mede, dat de
eigenaar buitenslands was.
„Hij is bijna altijd weg, mijnheer. Ik
geloof buitenslands".
Dat was al wat ik van den gewezen mi
litair te hooren kreeg. Evenals de mees
ten zijner collega's werd hij waarschijn
lijk goed betaald om te zwijgen.
Twee dagen lang hield ik mij onledig,
I errari s restaurant te bespieden. Ik zag
hoe Olinto geregeld 's morgens te tien uur
binnenkwam, den geheelen dag onafge
broken doorwerkte en 's avonds te negen
Soldaat: „lk geloof, dat we het voortaan
beter zullen krijgen: onze wachtmeester
is lid geworden van de vereeniging tot
dieren bescherming.
ure in een omnibus stapte om naar huis
te gaan. Uiterlijk scheen hij kalm en ge
rust vreemd voor iemand wiens vrouw,
waaraan hij zoozeer gehecht was, ver
dwenen was.
Herhaaldelijk stond ik op het punt naar
Olinto toe te gaan en hem de verschrik
kelijke waarheid mede te deelen, maar
telkens weder werd ik hiervan terugge
houden doordat het lijk nog steeds ver
mist werd.
Alleen, zonder «hulp van anderen,
trachtte ik nu de geheimen om mij heen
op te lossen.
Ik moest Muriel Leithcourt spreken en
haar uithooren omtrent Elma Heath. Op
nieuw verliet ik dus Euston; en den nacht
trein nemend, kwam ik 's morgens tegen
het ontbijt bij mijn oom aan.
Sir Oeorge bevond zich nog alleen,
het was zijn gewoonte vroeg op te staan,
heette mij, als altijd, hartelijk welkom
en typisch luchtige wijze:
„Dat is ook wat moois op Rannooh, hè?
Heb je het al gehoord?"
„Neen! Wat is er dan gebeurd?" vroeg
ik, hem angstig aanziend.
„M el mijn vermoeden, dat die fami
lie Leithcourt niet veel bijzonders was, is
bewaarheid".
„Hoe dan?"
„Ja. Het is een rare geschiedenis, en
men heeft er wel tien of twaalf lezingen
van zei hij. „Naar hetgeen ik te weten
Üs Rekomen heeft de zaak zich aldus toe
gedragen: Eergisterenavond, ongeveer
zeven uur, toen Leithcourt en zijn gasten
zich voor het diner aan het kleeden
waren, kwam er een telegram. Mevrouw
Leithcourt opende het en viel plotseling
in zwijm, terwijl haar eohtgenoot in aller
ijl zyn rok verwisselde voor een reispak,
enkele voor de hand liggende dingen in
In de prachtige woning van den ouden
heer Wilcox, directeur der „South bea
Trading Company", te San ïrancisco,
waren, zooals eiken Zaterdagavond, eeni-
ge vrienden van hem bijeen.
Het bridge-spel was afgeloopen, en de
heeren zaten onder het genot van een
fijne sigaar met elkander te praten.
Wie er over begonnen was, zouden ze
niet hebben kunnen zeggen, doch zooals
het vaak gaat, als de politieke en andere
onderwerpen uitgeput zijn, kwam het ge
sprek op bijgeloof en mystieke dingen.
Sommigen lachten er om en noemden
alles bedriegerij en onnoozelheid.
De heer Wilcox echter bleef ernstig.
„Jullie lacht er nou wel om", zei hij,
„maar ik heb toch eens iets meegemaakt,
dat ik nooit vergeten heb, en hoewel ik
voor dien tijd ook wel eens ongeloovig
mijn schouders heb opgehaald en men
schen, die er wel aan geloofden heb uit
gelachen, ben ik na dien tijd van meening
veranderd, en thans spot ik niet meer met
dingen, die ons menschelijk verstand te
boven gaan. Doch daar ik zie, dat jullie
nieuwsgierig zijn, wil ik het wel vertel
len".
„Ik was nog een jonge man", zoo begon
de heer Wilcox, „ongeveer vijf-en-twintig
jaar, toen ik door de directie der „South
Sea Trading Company" benoemd werd,
tot chef van het kantoor te Melbourne, en
je begrijpt dat ik die gelegenheid om
vooruit te komen, met beide handen aan
greep.
In dien tijd waren de stoomschepen nog
niet zoo talrijk, zoodat ik de reis naar
Australië met een zeilschip maakte.
De „Zuidster" was een prachtige drie
master, en toen een der snelste schepen.
Op een prachtigen dag zeilden we de
haven van San Francisco uit, en het be
gin van den reis verliep heel goed. Zoo
als ik reeds zei, was het een goed schip,
en wij schoten flink op.
Met den kapitein en de bemanning kon
ik goed opschieten en vaak maakte ik een
praatje met hen. Er was echter een oude
matroos onder hen, die nooit veel zei,
zich nooit met de anderen bemoeide en
stil zijn eigen gang ging.
Het weer bleef gedurende het eerste
gedeelte van den reis prachtig, doch toen
wij de linie gepasseerd waren verander
de het.
Zooals het in die streken gaat, overviel
ons op zekeren dag plotseling een gewel
dige storm.
Hooge golven sloegen over het dek en
alles wat niet flink vast stond werd weg'
gespoeld.
Ondanks de waarschuwing van den ka
pitein was ik aan dek gebleven en ik kan
jullie vertellen, dat ik genoot van het
prachtige schouwspel, ik had mij stevig
laten vastbinden, zoodat er voor wegslaan
geen gevaar was.
Alle zeilen waren geborgen, alleen een
stormzeil was aangeslagen en het schip,
dat zich prachtig hield, had daardoor nog
een flinken vaart.
Toen zag ik iets, wat mij in hooge mate
verwonderde.
Ondanks de zeeën, die over het schip
heen sloegen, stond daar voor op het
schip de zonderlinge matroos, over wien
ik daar net gesproken heb.
Hij hield zich vast aan de verschansing
en staarde in de verte. Hij maakte niet
den indruk dat hij naar iets zocht, veeleer
zou men gezegd hebben dat hij iets be
paalds zag, dat hij naar iets keek, dat
voor het schip uitging, zonder er ooit
dichter Lij te komen.
Toen de kapitein in mijn nabijheid
kwam, vroeg ik hem wat die matroos daar
mt Dat ïêteekent mijnheer'', zei, of liever
Keh reeuwde hij, want het loeien van den
storm overstemde bijna zyn stem, „dat wij
veilig door den storm heen zullen komen,
want de oude Bil! ziet zijn vrouw
Jullie kunt begrijpen dat ik hiervan
raar op keek, eerst dacht ik, dat de kapi-
ïpin een loopje met my nam, doch zijn
gericht Stond 'ernstig, er was eerbied op
fe lezen en toch ook verlichting; ik merk
te ook op, dat een paar matrozen eerbie
dig een kruis sloegen.
Den volgenden dag was de storm voor
bij en ik had toen gelegenheid den kapi
tein te vragen, wat hij bedoeld had.
U zult gisteren wel verwonderd zijn
geweest", zei deze, „doch het was de voüe
waarheid wat ik U vertelde. Wanneer de
oude Bill in een storm zyn vrouw ziet,
dan kan men er verzekerd van zijn, dat
men niet te gronde gaat
Ik moet nog wel erg ongeloovig ge
keken hebben, en de kapitein, dit bemer
kende, heeft mij toen het geval verteld.
Jaren terug, toen de kapitein nog
scheepsjongen was, voer hy saman niet
Bill, toen een flinke jonge zeemam
Voor den aanvang van een reis, die heel
lang zou duren, was Bil getrouwd met
een aardig meisje. Zelden zag men
mooier paar dan de jonge zeeman met
Z1>'opVden dag van het vertrek bracht zij
hem naar zijn sohip en het kostte Bill
groote moeite om afscheid van haar te
nemen.
Onderweg werd' het schip overvallen
door een orkaan, zoo geweldig, dat de
bemanning niet anders dacht, of hun
laatste uurtje had geslagen.
Toen de storm op zijn hoogst was, wer
den de matrozen opgeschrikt door een
schreeuw van Bill, die daarop als een
gekke naar voren rende.
„En wat ik toen zag, mijnheer", zei de
kapitein, „zal ik mijn leven lang niet meer
vergeten.
Voor ons boven de golven zweefde een
witte gedaante, helder en duidelijk kon
den wij haar zien en tot mijn ontzetting
herkende ik in den schim de vrouw van
Bill.
Deze stond onderwijl roerloos naar de
gedaante te kijken, die zich zacht over de
golven voortbewoog en het scheen of zij
het schip leidde.
U moet niet denken, dat ik hier maar
wat sta te vertellen, de geheele beman
ning zag het", vervolgde de kapitein, toen
ik nog steeds niet overtuigd scheen.
„Sedert het oogenblik dat de gedaante
ons verscheen, bedaarde de storm, en ik
heb na dien tijd nog vele malen met Bill
gevaren. Doch steeds in stormen ver
schijnt zijn vrouw weder, hoewel hij haar
dan alleen maar ziet, en dan weten wij,
dat het schip veilig er door heen zal
komen".
„Jullie mogen dit nu bijgeloof noemen
of niet", zei de heer Wilcox, „maar sedert
dien tijd ben ik tot andere gedachten ge
komen, en het vreemdste van het geval
was, dat het later bleek, dat de vrouw
van Bill gestorven was op hetzelfde
oogenblik dat zij aan de bemanning van
het schip verscheen.
Bill is na dien tijd de» zonderling ge
worden, zooals ik hem gekend heb.
Hij is met zyn sohip in een storm ge
bleven, ik heb het toevallig van een
kameraad van hem gehoord die die schip
breuk heeft overleefd. Bill wist dat dit
zijn laatste tocht zou zyn en de geheele
bemanning besefte, dat het schip ten
gronde zou gaan, want de schim van Bill's
vrouw zweefde niet over de golven om
hen te geleiden".
A. B.
ÖLiKGROEflTEfl
een koffertje pakte en naar Muriels
kamer vloog om haar voor te bereiden op
een overhaaste vlucht".
„Een vlucht?!" herhaalde ik, ontsteld.
„Wat?! Zijn zy vertrokken?"
„Luister verder. De bedienden hebben
de geheele geschiedenis van a tot z in het
dorp verteld. Leithcourt liet Muriel het
telegram lezen en drong aan op spoedig
vertrek. Eerst weigerde het meisje, maar
ter wille van de veiligheid haars vaders
waarschynlyk, moest zy ten slotte toe
stemmen. Natuurlijk waren de gasten on
bekend met hetgeen plaats vond. Het ry-
l tuig moest worden ingespannen en in het
koetshuis gereed blijven staan. Intusschen
werden alle pogingen in het werk gesteld
mevrouw tot bewustzijn terug te brengen
hetgeen na veel moeite gelukte. Leith
court zelf liep heen en weer nam het
kistje met juweelen van mevrouw en Mu-
1 riel en in 't kort alles van waarde, dat hii
kon bemachtigen.
„Juist toen hij de trap afliep naar de
j bibliotheek, waar zijn chequeboek en
eenig los geld in een daar aanwezige
brandkast was geborgen, trof hij in dit
vertrek een vreemdeling, dien men zoo
juist had binnengelaten. Toen Leithcourt
de deur opende, stond hij plotseling
tegenover zijn bezoeker. Wat na dien
voorgevallen, evenwel, is een geheim,
want twee uren nadat de man met de bei
de vrouwen was vertrokken - de gasten
aan hun lot overlatende - vond men den
vreemdeling bewusteloos in een groote
kleerkast. Cowan, de dokter, weiri ge
haald en constateerde, dat men den
vreemdeling een bedwelmenden drank
had ingegeven. De bediende, die hem had
binnen gelaten verklaarde, dat de man
hem gezegd had een afspraak met riin
meester te hebben en dat het ïgeven vSS
een visitekaartje dus onnoodig was. Hij
gaf op Chater te heeten".
„Chater?!" riep ik verrast „Weet u
dat zeker?"
„Ik weet alleen wat Cowan mij heeft
verteld", was het antwoord, „maar kent
gy dien Chater?"
„N een; in 't geheel niet. Ik heb dien
naa™, al.!efn vroeger gehoord", zei ik.
„In Italië ken ik iemand die zoo heet
Maar waar is de bezoeker nu?"
„In het ziekenhuis te Duimfries. Men
ÏÏL T paar °l' ?™U men hem niet
Lil mi?^ achterlaten."
de gastheer en de
f^X°rUW 0ver koP zün vertrokken,
pen wJÏÏfVn® gasten °°k heengegaan.
Maar Ie ïflt ^««hiedenis, «iet waar?
iiTniH H wel herinneren, dat
ik altyd gezegd heb, die lui zün ni'èt te
vertrouwen. Ik weet zeker, dat w iets g£
graim waarschuwde hen, dat Chater ko-
hem Tv «i 6 r^en waren zij bang voor
er to S Swf willlen weten, wat
voorgel?^S,e?Attua9dhen 18
schen riii L, dèt waren nu men-
Stvangïn Veral,e1n dw>r ieder werden
riers noem -v 2e,\ukszoekers.avontu-
bii de pednroo ze'de oude heer rilde
Gilrae nu toch Ran-
dat diTh! Ve^uren' waarom doet hij
iiike rriene n'r ,m aan fatsoen
den W en, niet aan den eereten
vSLiïf811 ^öeimdoling, die op zijn ad-
(Wordt vervolgd).