POPULAIRE RIEK
't Juttertje
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
Liedje van de week.
TOB NOOIT HOEKJE.
van Zaterdag 6 September 1930.
VAN 'S LEVENS
WIJSGEERIGEN KANT
DE DOCHTER VAN DEN DOKTER.
Novelle
van
ANTON TCHECHOW.
Dr. Wiedermann was sinds jaren practi-
seerend arts in een. Zuidduitseh land
stadje. Ver van de groote steden in den
tabakswalm der herbergen, bij lange pij
pen en kaartspel, ontkiemen nog hed'en
■ten dage de origineelen beter dan in de
centra van beschaving en industrie, waar
allee genivelleerd) wordt en de type in de
plaats van het individu is getreden.
Dr. Wiedemann ging echter zelfs onder
de origineelen van zijn landelijke woon
plaats voor een zeer aparten zonderling
door. In alle opzichten week hij van het
gewon© af, had zijn eigen opvattingen en
grondstellingen, was onbekommerd over
het oordeel van zijn medemenschen, en
werd door zijn intieme kennissen schert
send den „volksopruier" genoemd. Als hij
haastig met groote stappen door het
plaatsje wandelde, dan zeiden de men-
schen; „Daar gaat de dokter met zijn voor-
uitganpiheenen". _T,
Ook over de opvoeding had dr. vv iede-
niann afzonderlijk© denkbeelden, die van
den normalen, regel totaal afweken; als
jong echtgenoot huad' hij herhaaldelijk en
uitvoerig uiteengezet, hoe hij zijn. zoon tot
een flink mensoh, naar zijn denkbeelden,
zou grootbrengen, maar.... de ooievaar
scheen hem niet bijster vriendelijk ge
stemd te zijn, want op ©en goeien dag
bracht hij hem een klein meisje en liet het
verder daar bfl.
Een poosje bromde dr. Wiedemann op
het noodlot; daarna, toen zijn Emma tien
jaar oud was treworden, nam hij ©en koen
besluit en deelde zijn vrouw kort en bon
dig mede, dat hij bij gebreke van een jon
gen, zijn meisje volgen® zijn begrippen
zou opvoeden. Men vond het dwaas
men vond het allergrappigst, dat Wiede
mann ziin dochter alles liet, leeren wat
voor een knaap scheen bestemd te zijn;
haar een gymnasiale opleiding gaf. Hij
wilde haar in staat stellen, eenmaal op
eigen beenen te staan en haar brood te
verdienen, opdat zij; niet aan het treurig
noodlot werd overgegeven: zich als oude
vrijster en overtollig© tante door famüie-
leden te laten ringelooren.
Ook haar lichamelijke ontwikkeling
werd volstrekt niet verwaarloosd; zij turn
de, zij zwom en reed, 's Zondags vocht de
dokter, die eens een baas op de sabel was
geweest, zelf met haar.
Toen Emma zoo ver met haar studiën
was, dat zij de Universiteit kon bezoeken,
bracht haar vader haar naai- Zürich, waar
zij met ijver en vlijt de medische faculteit
bezocht. Van Zürich ging de kleine Emma
naar Amerika en keerde uit de Vereenigde
Staten met deny dokterstitel terug. Zich
niets aantrekkend van de bezwaren, die
haar in den weg werden gelegd, van spot
ternij en chicanes, vestigde zij zioh in een
tamelijk groote stad, en begon aldaar de
zware taak om als arts te practiseeren.
Eerst bejegende men 'haar met wantrou
wen, maar toen zij ©enige schitterende
proeven van haai" talent had) afgelegd, van
haar scherpen' blik in d© diagnose, van
haar omzichtigheid en energie, bij de be
handeling, begon men te zwijgen. Het ge
tal harer patiënten wies van dag tot dag.
en het duurde niet heel lang of Emma
Wiedemann gold als een der meest ge
liefd© en gezochte artsen. Zij behandelde
slechts vrouwen, en deze waren f weldra
zonder uitzondering haar geestdriftvolle
aanhangsters en partijgangstera De man
nen bromden nog een poosje op het ener
gieke meisje, dat 't gewaagd 'had, de leer
stelling der „inferioriteit" van het vrou
welijke geslacht zoo overtuigend te ont
zenuwen, maar tenslotte begonnen ook zij
zich steeds meer voor haar te interesaee-
bezocht dioor een Japansch gezantschap,
waarvan de ledien nogal de aandacht van
het publiek trokken vanwege den afwij
kenden stand van hum oogen. Deze eigen-
•aardigheid men bedenke dat de ge
schiedenis bijna 70 jaar geleden is
deed den naam dwarskijker ontstaan.
Wie de uitvinder van het woord was,
kunnen wij in het midden laten; het is als
zoovele andere, op een goeden dag uit de
lucht komen vallen. En ongetwijfeld zou
het al lank weer in het vergeetboek zojn
geraakt, had niet een bijzondere omstan
digheid het voor den ondergang bewaard.
Wjj mogen aannemen dat het in 1876 nog
niet geheel uit het geheugen van het
vorige geslacht verdwenen was. In dat
jaar verscheen n.i. de Wet op het Hooger
Onderwijs in verband daarmede werd een
eindexamencommissie ingesteld, en nu
beleefde men het niet ongewone verschijn
sel dat het bijna vergeten woord in figuur
lijken zin herboren werd1: de leden' van
deze commissie werden reeds spoedig
minder officieel dwarskijkers genoemd. In
deze nieuwe functie beeft het woord op
gang gemaakt, en gezien de bloei van onze
talrijke examens, durven wjj er met ge
rustheid nog een lang leven aan voor
spellen.
Ta meer daar het in de verte doet den
ken aan het reeds bejaarde dwarsdrijver,
dJ. 'eigenlijk een sdhip dat niet aan het
roer gehoorzaamt, maar overdrachtelijk
iemand die tegen alle recht en billijkheid
in steeds maar zijn eigen zin volgt en op
die manier niet zelden de zaken ini de
war stuurt.
In het jaar 1881 ontmoette prof. Becke-
ring Vinckers het hem volslagen onbe
kende woord mopperen. Waarschijnlijk
was 'het dus nog maar korten tijd in ge
bruik. De prof. was van meening, dat dit
neologisme wel even gauw verdwijnen zou
als het gekomen was. Maar het omgekeer
de gebeurde: het verbreidde zich meer en
meer. Nioolaas Beets, de taalcensor van
dien tijd, bemoeide zich met het geval;
hij kon dit woord niet goedkeuren en ver
hief zijn waarschuwenden stem tegen deze
„insluipende zonderlinge nieuwvorming",
die echter een verdediger vond in een
jongeren tijdgenoot, Oh. Boissevain. In-
tussohen vergrootte mopperen zijn terrein
ten koste van pruttelen, brommen, grom
men, knorren enz., die, wat op den ach
tergrond geraakt, voor plechtige gelegen
heden werden gebruikt, terwijl mopgpren
voor alledaagsch gebruik uitstekend ge
schikt was.
We slaan het groote Woordenboek der
Nederlandsch© Taal op en lezen daar dat
mopperen een frewuentatief is van een
verouderd moppen, d.i. prevelen, mompe
len, mokken, en daarvoor in de 19e eeuw
in de plaats is gekomen.
Doch al wordt het bestaan van het woord
moppen döor citaten deugdelijk bevestigd,
hoe kan uit een lang verouderd werk
woord) in die tweede helft der 19e eeuw
een nieuw werkwoord worden gevormd?
Bevredigend vinden wij de uitlegging van
het Woordenboek niet, en voorloopig
schijnt het raadselachtig hoe dit populaire
woord, dat om zoo te zeggen onder onze
oogen is ontstaan, in de wereld is ge
komen.
Zelfcritiek.
Rechter: Uw echtgenoot beweert, dat
hij 's avonds om elf uur is thuis gefcbmien,
•glji echter houdt vol dat het twee uur is
geweest
Vrouw: 'Dat s ook zoo, olm' twee uur
gng de huispoort open en, ik heb toen
nog, Om mij te overtuigen, op de klok
geizen.
Rechter: Maar dat kan immers wel een
ander 'geweest zijtn?
Vrouw: Nieen' mijnheer de rechter, de
overige bewoners van ons huis zijn alten
fatsoenlijke menschen.
ONBEDRIEGELIJKE VOORTEEKENÏÏN.
Voos 'b menschen lot!
Lrxer, wij beiden, dat ia toch bekend
Geven ara bijgeloof wa'arlijk geen cent-
Maar. onverschillig voor twijfel en spot,
Letten wij graag op een wenk van het lot
Springt er een haasje dwars over uw weg
Luister naar raad en doe wat ik zeg:
Dat is gevaar, du® wees dan niet dom,
Ga iniet verder, 'maar keer liever om!
Vindt ge een ispinnekop onder de pomp
Dat brengt geluk aan, dus' wees niet lomp.
Plas niet met water, zoolang het niet mag,
Wasch u maar liever deni volgenden dag.
Als ge een kakkerlak vindt in uw bad
Maak 'hem niet schichtig, en zeker niet nat
Haalt gij hem droog en welvarend er uit,
Dat is een teeken dat voorspoed' beduidt.
Drijft in uw, kopje een theeblaadje rand
Dan moet het een brief zijn, dien' men u raadt.
Al naar zoo'n stokje nu groot is of klein,
Zal het een beer of een Postwissel zijn.
Wie aan de tafel zit vlak voor een poot
Gaat in de eerste drie maanden niet .dood.
Wie aan' de tafel zit vlak naast den hoek,
Die krijgt zijn schoonmoeder gauw op bezoek.
Als ge een' barst in den spiegel bemerkt,
Is het geluk in uw leven beperkt.
Wordt soms uw spiegel beslagen en mat
Dan wordt uw naam en karakter beklad.
Als gij een kikker betrapt in uw ibed,
Dient er met zorg op uw vrienden gelat.
Weet, dat zoo'n teeken' u waarschuwen laat:
Uit uw omgeving bedreigt u verraad!
Plaatste e'eni vogel een' veeg op uw hoed
Is h'at een bof als een kleintje het doet.
Maar..wondt uw hoed door een reiger
bezocht
Dan) toch' maar liever een nieuwen gekocht.
Vlindt gij misschien in uw soep eens een vlieg,
Dat is iets waar ik mij nooit in bedrieg
Dan, met een kloek en verstandig besluit
Gooi ik de keukenmeid seffens er uit.
WILLEM DE RIJMER.
MEELEVEN.
Ieder mensoh heeft wel een tijdstip in
zijn leven, waarop hij behoefte heeft aan
het eerlijk meeleven van een andier met
zijn lief en leed. De zelfstandlgste, meest
teruggetrokken natuur zal zich op zeker
oogen bl ik eenzaam voelen bij de ontdek
king, dat er niemand is, die eenig wer
kelijk belang in haar (zijn) wedervaren
stelt. Meeleven, het werkelijk mee
leven, dat erin bestaat, dait ietmand ons
zonder veel woorden doet voelen-, dat
onze strijd begrepen wordt en dat er
iemand is, die ons graag helpen wil, hoe
sterk heeft een1 ieder van ons daar niet
te zijner tijd naar verlangd- En hoe héél
zelden vinden wie het echte medeleven op
onzen levensweg. De meeste menschen
zajn zoo oppervlakkig waar liet verdriet
of teleurstelling van een ander betreft.
Alls zij van- eoni slag hooren, dl© een van
hun vrienden getroffen heeft, zeggen ze:
„treurig hè? Werkelijk vreeselijk." Maar
meestal voelen ze er zelf bitter weinig
van, en zijn vijf minuten later vergenoegd
verdiept in den uitslag van een voetbal-
wedistrjjd of in ©en nieuw© japon. Nog om
getwenflohter dan deze la'uwe onverschil
ligheid ia do dikwijls als meeleven ver
momde bemoeizucht en heerschzucht van
veel menschen. Ik heb een dame gekend,
dte met een buitengewoon meelevende"
vriendin samenwoonde. Zij kon geen half
uur uiljgaan, geen penhouder ter hand
nemen, geen brief ontvangen, of het was:
„Waar ga j© heen? Waar kom je van
daan'? Aan- wie schrljlf je? Van wie is die
brief? en wiait staat erin?" Die liefhebben
de vriendin bracht haar aan den rand
van een zenuwziekte, voor zij erin slaag
de zich van den druk van deze overmatige
„belangstelling" te bevrijden. Iemand,
die werkelijk innerlijk met een ander
meeleeft, dringt zich nooit op. Zoo iemand
slaat slechts gade, bescheiden en onge
merkt, en zal op het juiste ©ogenblik met
een' kort, maar uit het hart bomend ge
zegd© een ander het gevoel geven, dat hij
begrijlpt, wat deze doormaakt. In een der
gelijk gelval zal hij) nooit de vriji alge
meen© vraag stellen: kan ik je soms met
iets helpen?'8 Want wie waarlijk mede
leeft, weet precies hoe, de situatie is, iaf
er geholpen kan worden, of hojl die hulp
kan geven,, en of het karakter van die
andere persoon en de betrekkingen, tus
schen hen bedden van dien aard zajn, dat
zijn aanbod aangenomen zal worden. D©
echte hulpvaardigheid, die bij het ware
meeleven' hoort, stelt zich niet op den
voorgrond, verkondigt de verdienstelijk
heid van te-willen-helpen niet van de da
ken. Degene die werkelijk helpen wil en
kan, gaat, slechts naar de(n) betrokkene
toe en biedt deze(n) zijn hulp aan, een
voudig en gemeend. Want het is niets
buitengewoons dat men ifmand waarmee
men medeleeft zoo mogelijk wil helpen.
Hoe vreemd het ook moge klinken,
toch zijn er gevallen, dat men niemand
soms het beste helpt door een houding,
die zoo iemand op het oogenblik zelf vol
strekt niet sympathiek vindt. Wanneer
ietmand b.v. over een onherstelbaar ver
lies jarenlang dermate blijft treuren, dat
hiji al het goede en' mooie dat hij nog in
zijn leven heeft overgehouden, voorbijziet,
kan men zoo iemand geen grooter genoe
gen doen door met hem mee te blagen, en
te beamen dat hij; de beklagenswaardigste
persoon ter wereld is. En toch is dat de
slechtste dienst, die men iemand kan be
wijzen, want zoodoende stijft men iemand
in een hopeloozestemming. Het is veel
beter, in zoo'n geval eens te wijten, op' het
vele mooie dat er toch in de wereld is voor
iedereen die het maar zien wil, en er eens
op te wijten, hoe ondankbaar het is om
dat alles maar voorbij te zten. Men is het
aan zichzelf en aan de anderen verplichtj
om 't leven onder alle omstandigheden zoo
blijmoedig mogelijk onder de oogen te
zien.
Dr. 10®. DE OOCTK.
(Nadruk voBbadenJ.
Voor de lezers van <öt blad geeft onze
Psychologische medewerker Dr. Jos. de
Ooek, van Merlenstraat 120, Den Haag,
gratis zielkundige adviezen o.m. over de
wjjae waarop zij hun geest kunnen ver-
frieschen en hun wilskracht en energie
kunnen versterken.
De vragen zullen In dit blad geregeld
worden behandeld. Mochten de beantwoor
dingen te uitvoerig worden, dan direot
schriftelijk aan de aanvragers
Leert reddend zwemmen.
den kogel uit zijn arm. De kalmte en koel
bloedigheid, waarmede het slanke bleek©
meisje, zonder te aarzelen, de operatie ver
richtte, deed niet slechts de achting, die
von Boldingen voor haar gevoelde, toene
men, maar deed haar in zijn oogen ook be
koorlijker dan ooit schijnen.
„Weet u wel", mompelde hij, „dat u be
paald betooverend was, toen u mij ope
reerde?"
„Wanneer zult u toch eens verstandig
worden, baron antwoordde Emma
lachend.
Von Boldingen bleef op verlangen van-
de gravin op het kasteel en werd door
Emma uiterst zorgvuldig verpleegd. Zoo
energiek en hard zij op het oogenblik was,
toen zij' de noodzakelijke operatie ver
richtte, even zacht en opofferend toonde
zij zich nu, aan het bed van den baron),
waar zij menigen nacht waakte, toen de
wondkoorts verergerde.
Toen tenslotte haar kunst en verpleging
geholpen dloor de gezonde natuur van den
patiënt, over de ernstige verwonding had
den gezegevierd, en vorni Boldingen op een
dag het bed verlaten en in een leunstoel
bij, het venster voor de eerste maal fris-
sclie lucht mocht inademen, greep hij on
verwachts Emma's hand en keek haar
trouwhartig ini die bezielde oogen.
„Geloof mij", begon hij, „dat ik een
ander was, toen ik lm het vaderland terug-
keerde, en dat deze catastrofe mijn bekeu
ring voltooide of wijfelt gij aan mij?"
„Neen".
„Zult u met mij spotten, wanneer ik u
beloof, dat ik een nieuw leven wil aan
vangen?"
Emma schudde het hoofd.
„Zult, u mij niet weer wegzenden, hetzij
naar Afrika of naar de Noordpool, als ik
u nogmaals vraag, mijn levensgezellin te
worden?"
Emma lachte, maar ditmaal was het een
schoone, van geluk stralende lach, en zoo
legde zjj de hand in de zijne.
450. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN).
KE N U ZELF.
Is het Plato geweest of een der andere
groote wijsgeeren uit den ouden tijd, die
het machthebbende woord „Ken u zelf"
aan de wereld heeft nagelaten, als zijnde
de sleutel tot alle wijsheid? Helaas, dat die
sleutel zoo moeilijk 'hanteerbaar is door
onze zwakke, weifelende memschenhand!
Wat al teleurstellingen, misgrepen, ram
pen zelfs hebben we aan het ggbrek aan
zelfkennis te danken! Welk een schijn
wereld is daardoor ontstaan en hoe houdt
die schijnwereld den blij venden vooruit
gang tegen, waarvan de -grondsteen toch
niet anders kan zijin dan waarheid alleen.
Waarom toch is zelfkennis zoo ontzettend,
zoo onbereikbaar moeilijk? Hiervoor be
staan vele redenen. Vooreerst staat ons
daarbij in den weg onze ijdelheid, onze
begeerte om in het oog van anderen te
schijnen wat we eigenlijk nog lang niet
zijn. Zoo wenschen we dat de menschen
ons zullen zien en naar onze meening kan
het niet missen. Maar toch.... is er
iemand ooit tevreden met zijn eigen por
tret? En zou hij meer tevreden zijn als hij
zichzelf kon zien, zooals anderen hem in
werkelijkheid zagen? Of zou dat tegen
vallen? Ook om andere redenen is zelf
kennis verschrikkelijk moeilijk. Laat ons
aannemen, dat we met menschen te düen
hebben, die er in ernst naar streven en
die ook reeds op menige vordering kun
nen bogen. Waarschijnlijk hebben ze reeds
een of meerdere fouten ontdekt, waarte
gen ze zich voornemen te zullen werken.
Maar tien tegen één blijven ze blind voor
het groot, het allesbeheersChende element,
dat zoodanig deel uitmaakt van hun w.e-
zen, dlat ze het er niet van kunnen
scheiden.
Misschien hebben ze het mee ter wereld
gebracht, misschien is het aangemoedigd
door hun eerste opvoeding en omgeving,
en van lieverlede geheel met hen samen
gegroeid. Om het te zien zouden ze zich-
Jzelf als buitenstaander moeten kunnen
waarnemen.
Op dat gebied kan men de zonderlingste
ervaringen opdoen. Soms hoort men
iemand te goeder trouw beweren, dat een
hem aanklevend gebrek, dat iedereen op
valt, zoo ver van hem af is, dat hij er nooit
mee behept is geweest, of zal worden. Een
prachtig voorbeeld hiervan vinden we in
den met den Nobelprijs bekroonden roman
van Sigrid Undset en wel met betrekking
tot een harer hoofdpersonen: ridder
Eriendl."In de oogen- van anderen is hij ge
heel onbetrouwbaar; maar ondanks die on
betrouwbaarheid gaat er van- zijn persoon
lijkheid een bekoring uit, waartegen wei
nigen bestand zijn. En nu komt er in den
loop der gebeurtenissen een oogenblik
waarop de schrijfster hem rondborstig laat
verklaren: „Ik heb nog nooit iemand be
drogen, ik zou het niet over mij kunnen
krijgen mijn woord te breken". De om
standers zien. elkander aan en zijn een en
al verbazing; maar toch kunnen ze op dat
oogenblik er niet aan twijfelen dat hij te
goeder trouw heeft gesproken.
Ik geloof, dat dit zeer juist geteekend is,
en dat menigeen in zijn omgeving een der
gelijke ervaring zal opdoen. Toch zullen
wij wijs doen bij onszelven in de eerste
plaats na te gaan, niet, hoe het met de
zelfkennis van anderen, maar veeleer hoe
het met onze eigene gesteld is. B.
HET LEVEN DER WOORDEN.
De ouderdom van Kwast en
Vergunning, Hoe kwam mop
peren in de wereld?
Niets is moeilijker, zegt men, dan het
geboortejaar van een woord te bepalen.
Geen wonder, er worden doopboeken noch
registers van gehouden. Daarom zouden
wij den man beklagen, die veroordeeld
was een niet geheel uit de lucht gegre
pen prijsvraag te beantwoorden van
den volgenden inhoud:
Welke woorden en uitdrukkingen zijn
in de laatste 75 jaren in onze taal opgeno
men liefst met jaartal en datum er bij?
De voorwerpsnamen zouden hem nog het
minste hoofdbreken kosten. Hier had hij
vasten gronid onder de voeten. Een paar
voorbeelden. De postzegel (1852!) deed den
postzegelverzamelaar, (het postzegelalbum,
den postwissel en de postkwitantie ont
staan. Dan komen briefkaart (1871), post
spaarbank (1880), postpakket (1881). De
drankwet (zelf een nieuw woord) van 1881
is oorzaak geworden, dat vergunning een
eigenaardige beteekenis beeft aangeno
men, Nu went het wat, maar wij herinne
ren ons zeer goed, dat men het vroeger in
de oude opvatting nauwelijks durfde ge
bruiken. Ook „in kennelijken staat" is
sedert, zelfs zonder de noodzakelijke aan
vulling een nieuw© uitdrukking voor
dronken geworden. Den voorstanders van
geheelonthouding was de melksalon of
kattekroeg welkom. In den zomer van 1893
is „lemon squash" in kwast overgegaan.
Overigens missen wij vaak alle houvast.
Dan blijkt hoe weinig wij weten1 van de
geschiedenis van betrekkelijk jonge woor
deneden, van hun opkomst, groei en bloei,
kwijnen en sterven,
Vooral omtrent hun ontstaan taste wij
maar al te dikwijls in het duister, en zelfs
de beste woordenboeken laten ons hier in
den steek. In het jaar 1862 werd ons land
ren. Ofschoon nauwelijks mooi zijnde, be
zat Emma toch een bijzondere aantrek
kingskracht voor de heeren uit den be
schaafden stand.
Zoo vond Emma tal van vereerders, die
zij met koele beleefdheid behandelde, en
op een afstand hield'. Erg sentimenteel
was ziji niet. En den armen dwaas, die haar
zijn leed had geklaagd, zou zij den pols
hebben gevoeld en onder baar geneeskun
dige behandeling hebben genomen.
In het huis van overste von Mooswitz,
wiens vrouw zij het leven had gered, leer
de Emma Wiedemann op een avond baron
von Boldingen kennen. Deze, een gebles
seerde viveur, w'ien Europa te eng was
geworden, en die de laatste jaren verre
streken had bezocht, werd door de origi
neel© verschijning van de jeugdige vrou
welijk© arts dadelijk bekoord, en nadat
mevrouw von Mooswitz zelve hem met
Emma bad in1 kennis gebracht, week bij
niet meer van haar zijde. Terwijl een
schoone pianiste met klassieke schouders
het klavier mishandelde en een heer met
een ooievaars-hals liederen van Brahms
riet een suikerzoet tenortje zong, spraken
Emma en von Boldingen levendig met
elkaar. De baron beviel haar, niet omdat
hij een knarme, voorname verschijning
van veel ervaring was, maar omdat hij
haar niet het hof maakte.
Hij vroeg naar haar studiën, de erva
ringen van haar practijk, en vertelde van
zijn tijger jachten in Bengalen, van zijn
reis naar de Noordelijke streken, van go-
vechten met Indianen en met Ohineesohe
roovers alles zonder overdrijving of
snoeverij, als een gezellig verteller uit den
ouden tijd.
Tenslotte was er een onzichtbare, ge
heimzinnige band tusschen ben bedden
ontstaan en toen de baron Emma verlof
vroeg haar een bezoek te mogen brengen,
werd hem dit gaarne zonder eenige ge
maaktheid toegestaan. Weldra volgde hij
Emma's doen en laten.
Toen ziji samen een nacht aan het bed
van een ziek kind hadden gewaakt, dat
Emma voor de wanhopige ouders had we
ten te behouden, en toen zij daarna in het
flauw© matte ochtendlicht door de leege
straten naar huis gingen, gaf de baron
Emma met stijgende geestdrift zijn be
wondering te kennen, om eindelijk zijn
liefde t© verklaren en baar hand te vragen.
Nu bleef ditmaal de 'bittere spotternij
om haar lippen weg, maar ook de warme
uitdrukking van het oog, dat den geluk
kige zou hebben gezegd, dat zijn gevoel
werd beantwoord.
„Ik heb sympathie voor u, mijnheer",
antwoordde Emma kalm, „en ongaarne
zou ik aldius van u villen scheiden, maar
uw aanzoek kan ik niet aannemen".
„Eni waarom niet, Emma?"
„Omdat u ernstig genomen, oen bemin
nelijke leeglooper zijt, von Boldingen. Het
ontbreekt u aan een ernstig beroep, ik
vrees zelfs aan allen levensernst".
Beiden zwegen ©enigen tijd. Vóór de
deur, waar ziji woonde, reikte Emma hem
de hand, nam afscheid en verdween. Een
paar dagen later hoorde zij, dat von Bol
dingen opnieuw een reis was gaan maken.
Twee jaar later logeerde Emma in den
herf st op het slot van haar vriendin, gra
vin Nordberg, aan den voet van het Bohe
merwoud. Biji gelegenheid van een groot©
jachtpartij versoheen plotseling Baron von
Boldingen onder de gasten der gravin. De
ontmoeting tusschen Emma en hem was
zeer hartelijk en weldra heersohte weer de
vroegere onbevangen toon van twee goede
kameradien tusschen hen.
Een ongelukkig, of liever een gelukkig
toeval wilde, dat baron von Boldingen bij
de allereerste drijfjacht op grootwild een
kogel van een kortzlchtigen buurman in
den rechterarm kreeg. De wond was niet
levensgevaarlijk, maar ernstig genoeg, en
daar er geen dokter aanwezig was, besloot
Emma Wiedermann spoedig de noodige
hulp te verleenen. Ziji legde hem in het
open veld het eerste verband1, liet hem
naar het slot brengen en 'haalde dadelijk