VehkadA amaMjdaJZ 9pjzcaj&xaS Tweede Blad DE JACHT OP DE VEERTIG SCHEDELS HET ADRES CATO'C 15 B* M' BEGKER DEN GEHEELEN DAG GEOPEND fW OOK ZONDAGS VOOR i i WESTSTRAAAT 13-14 VAN ZATERDAG 4 OCTOBER 1930. Iets over belastingen. XY. Afschrijvingen en de Wel op de Inkomstenbelasting. Krachtens het bepaalde bij art. 10 lid 2 der -wet op de Inkomstenbelasting wor den van de onzuivere opbrengst van een bedriji ol beroep afgetrokken de aischrij- vingen op zaken, die voor de uitoefening van het beroep oi bedriji worden gebruikt en de aischrijvingen op schuldvorderin gen, een en ander volgens goed koop mansgebruik. Door dit voorschrift heeft de wetgever aansluiting gewenscht bij de opvattingen van het practische bedrijisleven. De zaken immers, aldus ongeveer de Memorie van Toelichting op de wet, die voor de uitoe fening van een bedriji op beroep gebruikt worden, verminderen doorgaans in waar de. De oorzaak hiervan is eensdeels ge legen in slijtage, welke men door onder houd kan tegengaan doch niet beletten, terwijl daarnaast een andere oorzaak hierin gelegen kan zijn, dat door dén vooruitgang der techniek betere construc- tiën, met name t.a.v. machinerieën, wor den verkregen, welke de noodzakelijkheid kunnen scheppen om in gebruik zijnde, nog niet versleten bedrijismiddelen door andere te vervangen. Deze waardevermin dering moet naar eene algemeen heer- schende opvatting gedekt worden uit de opbrengst van het beroep of bedrijf. Het afschrijvingssysteem nu heelt tot strek king om den belanghebbende in staat te stellen uit de onzuivere opbrengst van zijn bedrijf telkens een bedrag af te zon deren en dus niet als winst te beschou wen dat geacht kan worden gelijk te staan met de gemiddelde jaarüjksche waardevermindering van de in het beroep of bedrjjf gebruikt wordende zaken. Ei- wordt m.a.w. als het ware een fonds ge vormd, waaruit de aanschaffing van nieu we zaken ter vervanging van de niet meer bruikbare kan worden bestreden. Afschrijving kan plaats v.nden naar verschillende methoden. Een bepaalde methode wordt door de wet niet voorge schreven. Het is onverschillig langs wel ken weg het bedrag der afschrijving be rekend wordt mits dit maar niet hoogor is dan volgens goed koopmansgebruik is toegelaten. Wegens prijsdaling of prijsstijging is evenwel geen afschrijving toegelaten. T. a. v. een ingetreden prijsdaling dei- in het beroep of bedrijf gebruikte zaken achtte de Hooge Raad afschrijving onge oorloofd uit overweging, dat daardoor des wetgevers eenige doel bestrijding der kosten van vervanging der zaken van o ad tot nieuw zou worden voorbijge streefd. Want, zoo redeneerde dit col lege, bij prijsdaling kan de vervanging tegen verminderden prijs geschieden, zoodat bij i het vormen van een fonds strekkende om op den grondslag der hoo- gere aanschaffingsprijzen het voor 4e aanschaffing besteed kapitaal in stand te houden, eene reserve zou worden ge kweekt, die de vervangingskosten niet slechts dekte, maar teboven ging, eene reserve, die voor dit meedere zou uitgaan boven hetgeen de wetgever ten deze als afschrijving heeft toegelaten. Evenmin achtte de Hooge Raad prijsstijging eene aanleiding tot afschrijving. Een dergelijke afschrijving zou misschien kunnen wor den verdedigd met het betoog, dat straks voor vervang'ng een grooter bedrag noo- dig zal zijn dan in de normale afschrij ving wegens slijtage van de thans ge bruikte goedkoopere zaken kan worden gevonden, maar prijsstijging brengt, al *1 Het vorige artikel is opgenomen in het nummer van Zaterdag 27 September. FEUILLETON (THE LURE OF THUNDER ISLAND). Uit het Engelsch door LEO WALMSLEY. 14) „Bl;jf .Ui hier nou rustig zitten, dan gaan die mijnbeer en ik een paar bloemetjes voor je koopen. Wat, wou je nog meer! Nog zoo'n glas vol. Nee, Flossie, dat gaat niet. Je mot je fatsoen weten te houden. Wat, hè-je dat niet! O, hè-je zoo'n dorst Nou, dorst is menscheHjk. Ken ik van meepraten. Geef d'r dan nog maar eentje, George.eentje, niet meer! En pas goed1 op d'r terwijl ik weg ben. Ajuus!".Met een knipoogje tegen mij stapte hij naar buiten.. En geen drie minuten later zaten we samen in de auto, die al dien tijd ge duldig had staan tuffen en reden we haven-waarts. 't Was kapitein Timms ge lukt zfjn anker op te halen. Om ongeveer half negen kwam Dusi Khan aan boord. Heel alleen, met een klein Koffertje in zijn hand kwam hij de loop brug °.p wandelen. Blijkbaar had hij tot bet c atste oogenbKk bezigheden in stad ge- o. De dokter was al naar kooi om nf™ n»l0ï onno°dig op te winden had Ik niets van mijn plannetje verteld en dus de H. R., geen waardevermindering met zich, terwijl fondsvorming te dezen j einde zou neerkomen op het brengen van nieuw kapitaal in het bedrijf. Een reser veering wegens prijsveranderingen valt niet onder het begrip „afschrijving" in den zin der wet. (Beslissing no. 2849). Het is wel in overeenstemming met de strekking der wettelijk geoorloofde af schrijving door deze toe te laten tot een van te voren vastgesteld jaarljjkscli per centage, omdat in dat geval wordt uitge gaan van de veronderstelling, dat de waardeverandering in ieder jaar even veel als dat percentage zal bedragen en dan dus de afschrijving met de aange nomen waardevermindering gelijken tred houdt. Etene wijze van afschrijving, waarbij deze echter mede wordt bepaald door ver kregen bedrijfsresultaten en waarbij wordt toegelaten, dat afschrijvingen, d.e vroeger tot een te laag bedrag zijn ge schied in gunstige jaren worden inge haald, is in strijd met de wet. Immers tus- schen die bedrijfsresultaten en de waar devermindering bestaat geen verband. (H. R. Beslissing no. 2336). Is eenmaal nu een zeker afschrijvings percentage vastgesteld, dan kan met zoo danige afschrijvingen worden voortge gaan, totdat de zaken voor haar residu- waaide op de balans voorkomen. Waar de waardevermindering ten hoogste hon derd procent kan bedragen, heelt dit ten gevolge, dat ook de afschrijving niet hoo- ger kan zijn dan de aanschaffingswaarde der daarvoor in aanmerking komende zaken, dat is: niet hooger dan 100 pet. Hebben deze zaken na afschrijving tot haar volle aanschaffingswaarde nog zekej-e bedrijfswaarde, dan is veidere al- schrijving niet meer toelaatbaar, omdat het door den wetgever beoogde doel tot instandhouding van het in het bedrijf of beroep aangevoerd kapitaal dan geheel bereikt is. (H. R. B. 3703). Zijn de alge- schreven wordende zaken tenslotte in zulk een toestand gekomen, dat er van waardevermindering geen sprake meer is, dan is er geen plaats meer voor af schrijving (H. R. B, no. 8921). Kan er nu van afschrijving sprake zijn, wanneer er geen boekhouding bestaat? De Hooge Raad beantwoordde deze vraag bevestigend. Ten aanzien van de geuitte vrees, dat deze opvatting de con trole zou bemoeilijken overwoog de hoog ste rechter, dat de belastingschuldige, die ter staving zijner aangiite, die mede be rustte op een beweerden aftrek wegens afschrijving, zich niet kan beroepen op eene behoorlijke boekhouding, waarin van die afschrijving blijkt, in vele gevallen zeer bezwaarlijk tegenover betwisting door den fiscus zal kunnen aannemelijk maken, dat de bedoelde afschrijving is gedaan wegens goed koopmansgebruik. Uit den aard der zaak js de afschrij ving ook dan geoorloofd, wanneer voor de afgeschreven wordende zaken' kosten voor onderhoud in rekening gebracht worden. Immers ook bij behoorlijk onder- boud kunnen dergelijke zaken door het gebruik in het bedrijf in waarde achter uitgaan. Ook zal waardevermindering tengevolge van het achterwege laten van noodzakelijk onderhoud een reden voor afschrijving kunnen zijn. In het algemeen zal op den voorgrond gesteld dienen te worden, dat de vraag of eene afschrijving geoorloofd is, geenszins uitsluitend afhankelijk is van de om standigheid of zulk een afschrijving al dan niet volgens de regelen van goed koopmansgebruik pleegt te geschieden, maar hare beantwoording vinden in de artt. 10 en IJL der wet op de inkomsten belasting, zoodat wanneer deze wetsvoor schriften niet toelaten om met eene af schrijving rekening te houden, zulks ook niet mag geschieden, onverschillig of zulks in den handel wel pleegt plaats te grijpen. Aldus de H. R. in Beslissing no. 3308. Tevens besliste dit college meer dere malen, dat het enkele feit der waar devermindering, gesteld zij stond vast,- niet voldoende is om eene afschrijving hetzij tot het beloop der geheele hetzij van een deel der waardevermindering ge oorloofd te doen zijn ,doch dat daarne vens naar de bewoordingen van art. 10 der wet moet blijken, dat die waardever mindering betreft zaken, die voor de uit oefening vaq het beroep of bedrijf wor den gebruikt. Daarenboven zal tevens dienen vast te staan dat tengevolge van het daarvan in beroep of bedrijf gemaakt gebruik de zaken in waarde zjjii vermin derd of na verloop van tijd door andere moeten- worden vervangen. M. a. w. de wet laat afschrijvingen t.a.v. zaken, die voor de uitoefening van een beroep of bedrijf gebruikt worden, slechts toe ter goedmaking van waardevermindering welke een noodzakelijk gevolg is van het gebruik, hetwelk men van die zaken in zijn bedrijf beoogde te maken; het ge bruik ien behoeve van het bedrijf moet geschieden met de wetenschap, dat waar devermindering het noodzakelijk gevolg zal zijn van het doel, waarvoor de zaken in het bedrijf worden aangewend. De omstandigheid, dat de afgeschreven wordende, door het gebruik in waarde verminderende, zaken om een of andere reden een al of niet tijdelijke waardever meerdering ondergaan, blijft bij de beant woording der vraag of afschrijving toe laatbaar is geheel buiten beschouwing. Wanneer een fabrikant op zijne machi nes pleegt af te schrijven, brengt gewoon lijk het goed koopmansgebruik mee, dat hij daarmede voortgaat ook al is tijdelijk door bijzondere omstandigheden de waarde van een gebruikte machine hoo ger dan voorheen die van een niouwe. T.a.v. handelsvoorraden is geen af schrijving toegestaan, zulks in aansluiting met het algemeen heerschend koopmans gebruik. Voorraden worden bij de winst berekening gewaardeerd, afschrijving komt daarbij niet te pas. Blijkens de Memorie van Toelichting bedoelt ook de wetgever met zaken, die voor de uitoefe ning van beroep of bedrijf worden ge bruikt, alleen de zaken, die in de econo mische wetenschap als vast kapitaal ple gen te worden aangeduid, waaronder voorraden niet kunnen worden gerang schikt. Na bovenstaande algemeene beschou wingen zullen wij in een volgend artikel eenige concrete gevallen omschrijven ter illustratie van de zaken waarop men in het algemeen wel en waarop men niet kan afschrijven. Treinstudenten. De (morgentrein, die om negen uur te Den Helder zou binnen stooimen, naderde zijn plaats van 'bestemming. Ik bemerk het niet, diep verzonken in mijn studie. Het is ook voor iemand zooals ik, die met hart en ziel in zijtn studies opgaat, een waar buitenkansje om vanaf Amsterdam alleen in een coupé te zitten. Thuis nemen zoo veel andere dingen je in beslag, en daar om zijln de uren in dien trein voor een reizend student zeer kostbaar. Ik blader wat immijn boek, nog enkele bladzijden en dan ben ik er.Het kan nog net, ik kijk op mtijh horloge, ja ruim een half uur. De trein stopt, vervelend wat een boemel, dooh ik laat mij er niet' door afleiden. De conducteur roept een naam van een gehucht, ik hoor het niet, te veel verdiept in 'mijn studie. Maar, dlan ineens schrik ik op, doordat de coupé-deur wild wordt opengerukt. Ik klap met een zucht mijn boek dicht, mijn leerzaam half uurtje is verkeken. Terwijl ik het boek in mijn tasch wil bergen, kijk ik op, en staar in de ver- baasdie oogen van een bakvisohje. Ik zeg verbaasd, maar toch niet zonder een zweem van verontwaardiging, als of het niet te pas komt, dat ik in dezelfde coupé aanwezig ibeni, waar zij juist plaats wil nemen. Want, ziet u, ze is ook; trein- student. Waarschijnlijk heeft ze het nog niet verder gebracht, dan tot de tweede of derde klas van een of andere middel bare school. Maar aan haar houding, zou men zéggen dat ze alle wijsheid van de wereld in haar tasch geborgen bad, die ze buitengewoon gewichtig weet vast te hou den. Zoodra zp van haar eerste verbazing bekoimen is, draait ze zich om. „Zag!" hoor ik haar luid roepen, blijkbaar naar een collega. „O zag! er zitten menschen in die trein, en nu kunnen we onze les niet leeren!" Nu zie ik twee paar verontwaar digde oogen op me gericht, het begint me een1 beetje te irriteeren, Wat verbeelden die wichten zich wel, met hun onnoozel lesje van dé middelbare school, studeer ik zelf niet voor een middelbare akte. Met een gering schattende beweging van mlijn schouder, haal ik weer mijn boek te voorschijn en kruip er mee In het verste hoekje van de coupé. Ik doe of de geheele wereld niet meer voor me bestaat, zelfs niet die ijverige tweede of derde klassers. Toch ben ik hen in mijn hart heel dank baar voor hun ijver: als zij studeeren, kan ik ook istudleeren. Gerustgesteld hervat ik dan ook weer möj:n afgebroken studie. Maar een luid „O, zag!" verhindert mij daar weer in. Het komt van nummer één, ze houdt haar boek, waar ze ijverig In studeert, onderste boven, maar diat hlnaert niet, dat studeert wel. „O zag! wftt doe jij: aan voor het assaut?" „Wat ik aan doe," ant woordt de ander, die het hare, vanwege haar grooten ijver, verkeerd voor zich op haar schoot heeft liggen, „een rose zijden, met goud bewerkte tule er overheen, en rose satijnen schoentjes, ook met goud bestikt: in mijn haar doe Ik een diadeem. O zag, ik heb toch zoo'n beeldje gehad, een snoesje gewoonweg, lila crêpe-maro- cain, met zilver gegarneerd, en daar heb ik witte zijden balschoenen bij:, ook met zilver gestikt. Wanhopig doe ik mlijn best m'ij te ooncentreeren op mijn werk, het lukt niet, steeds word' ik afgeeid door die drukpratende meisjes, waarvan de één steeds de ander wil overtreffen. En, als die trein inmiddels Don Helder genaderd is, weet ik niet wat ik eigenlijk weten moet, maar ik weet van top tot teen hoe of twee dorpsprinsessen op het aan slaande assaut zullen verschijnen. Die met het onderste boven gekeerde boek steekt nu haar hoofd uit het raampje. O zag! we zijn er! gilt ze zoo hard, dat enkele coupé's verder een jongmensch eveneens z'n hoofd uit he raampje steekt om te zien wat er aan de hand is. Ze neemt hem op. Nee, hij; is niet erg 'belang rijk, niet de moeite waard om te verove ren. Zij kijkt weer den anderen kant uit, maar nu ontdekt deze koudbloedige dame iets, wat haar de adem beneemt, en haar hart doet stilstaan van schrik, aan dat onbelangrijke hoofd zit een hals, en om die has bevindt zich een rooie kraag. Hoe kunnen ze toch in hemelsnaam jon gens, waarvoor geldt dienst en heele- rnaal geen meisje, met zoo'n vuurnoodle kraag' oim laten loopen. Waarom geen blauwe, groene of paarse? Weet de minis ter dan niet, zou ik willen roepen, dat roodl is de kleur van hartstochtelijke liefde. Zelfs de jongens met de onbelang rijkste gezichten zijn daarmee in staat het hart van de koelbloedigste jonge dame in brand te steken. Weet de minis ter dlan niet, dat zoo'n rood kraagje op dus besloot ik 'in die rook-„kamer" te gaan zitten lezen. Ik hield 't vol tot kwart voor twaalven; toen werd mijn nieuwsgierig heid me de baas en ging ik aan dek. Het was heel donker, maar na een poos turen ontdekte ik, tegen het schip, d'at op een meter of .tien afstand van het onze lag, een kleine motorJboot. Om tien minuten voor twaalven zag ik de motor-boot langs>- zij men. Ik boeg me over de verschan sing en keek scherp toe. Drie mannen klommen tegen een touwladder, die onge veer midscheeps hing op en verdwenen langs het dek van de tweedie klasse. Met een hart, dat me tot in mijn keel klopte, bleef ik staan wachten. Indien ze hem krijgen? Of zou hij op het allerlaatste oogenblik nog ontsnap pen? Hij was van 'de soort, 'die een handig heid had in 't door de vingers glippen! Of zou het mogelijk kunnen zijnDaar hadt je er een terug: 'n donkere gedaante* die zic'h over die verschansing liet glijden, twee of drie sporten afdaalde en dan bleef was hten. En daar kwam numero twee met aarzelende onhandige bewegingen, alsof hij1 zich op een touwladder niet be paald thuis voelde, begon die af te dalen. En daar was numero drie.Langzaam gleden ze langs het schip naar beneden., tot in de motorboot. Vier minuten voor twaalven! Ik keerde me om. De kapitein stond al op de brug; met zijn mond voor de kope ren buis gaf hij luid-op bevelen. Drie de touwladder op, drie de touwladder af dus hadden ze hem niet te pakken gekre gen! Wat kon er gebeurd zijn? Van het, gedeelte van het dek links van me kwamen voetstappen. Ik keerde me naar dien kant toe. Ze waren afkomstig van een grooten man in een doniker pak, die zoekend om zich heen keek en, toen hij mij zag, aarzelend op me toe kwam. „Neemt u me niet kwalijk, meneer. maar is u misschien Captain Cleveland?" „Ja, die ben ik", gaf ik met nauw-be- dwongen opwinding ten antwoord. ,yMayor Priestman heeft me gezegd na afloop bij: u rapport uit te brengen, me neer. We hebben dien man.er bestaat niet de minste twijfel aan zijn Identiteit. Zoo in 'orde, mijnheer? De boot wacht op me, ziet u?" „Ja, ja, zoo is 't In orde", gaf ik zoo kalm mogelijk ten antwoord ik had kunnen jubelen! .„Wel bedankt dat je 't me benit komen zeggen. Groet Mayor Priestman van mij, wil je? Goeden nacht." Ik keek hem na tot hij in de schaduw verdwenen was. Dan boog ik me over de verschansing been. Daar zag ik hem weer, een donkere gedaante die langs de touw ladder daalde. Geen, twintig tellen later hoorde ik het „tsjuk-tsjuk" van den motor en bijna gelijktijdig met dat geluid het rinkelen van de bel uit de machinekamer. Meteen begon het schip zich van de kade te v erwijderen. De eerste ronde tusschen Dusi Khan en mij was afgeloopen. VIERDE HOOFDSTUK. Den volgenden morgen, dadelijk na het ontbijt, 'hielp ik den dokter aan dek het weer was vrij goed, maar er stond nogal zee nadat ik een beschut plaatsje voor hem uitgezocht had, zijn dekstoel uitgezet, de kussens netjes gerangschikt, kortom, al die kleine dingen gedaan, had, die iemand, die nlogai op zjjm gemak gesteld is, noodig heeft, ging ik naast hem zitten en onthaalde hem op een relaas van de eerste ronde, ontmoeting. Cleveland v. Dusi Khan. Naar mate mijn verhaal vor derde, werd zijn plezier in het geval groo ter. Op 't laatst zat 'hij te grinneken van pret. „Een pracht-ldee, kerel, gewoonweg een pracht-ideel Ik maak je mijn compliment! Ik dacht wel in dien vergis ik me niet. Schitterend, gewoonweg schitterend. Geeft je een gevoel of je zelf weer twintig bent. Zou er wat voor over gehad! hebben om zijn gezicht te zien, toen bij gearresteerd werd. De schoelje! Dacht dat hij glad was! Maar er zijn er, die gladder zijn. Laten we deze gebeurtenis door de keuze van onze lectuur vieren. Wat zuilen we nemen? De verkeerde doos! "k Dacht wel, dat je dat zou willen- lezen. Een knap verhaal, in vele opzichten onvergelijkelijk. Op het kastje in mijn hut." Ik -las hem bijna een uur lang voor. Toen begon zijn aandacht af te dwalen en daar ik al een kwartier lang er meer dan ge noeg van had, stond ik op, om door een wandeling langs het dek mijn stijve boe nen weer lénig te maken. De lucht was onbewolkt, dé zee transparant blanw. Op een_ gegeven oogenblik trok een school bruinvisschen, die langszij een zwem- demonstratie aan het gaven waren, mijn aandacht. Met mijn arm op de verschan sing geleund sloeg ik het gedoe van de dieren gade. Daar kwam er een, op geen meter afstand van het schip, aan de op pervlakte tien, twaalf vliegende vis- schen gingen in hun paniek de lacht in. Ik boog me voorover om beter te zien; meteen viel mijn oog op twee mannen, die vlak onder me, tegen de verschansing van het dek van de tweede klasse aan, een hakvischje werkt, als een rooie lap op een stier, met dat verschil, dat een stier dol van kwaadheid wordt en een jong meisje dol van verliefdheid. M^jn ijverige reisgenootjes staian ook in lichte laai, de vliaimimen slaan hen van alle kanten uit. Ze zijn niet moer te blusschen. Doch het is merkwaardig, hoe gauw op zoo'n kritiek moment een vrouw haar tegenwoordigheid van geest terugkrijgt Wie zegt dat een vroUw haar verstand door haar gevoel laat overheerschen, heeft zekier ongelijk, tenminste als het op 't punt van veroveren aankomt. Mijn reis genootjes ook, met alle tegenwoordigheid van geest, besluiten het vogeltje, dat roodborstje te vangen» Dat is niet zoo'n gemakkelijk werkje, daar moet je wel degelijk je verstand bij gebruiken. En daarom gaat er eerst onder de 'bewerking van Lippenstift en rouge een gewichtige conferentie aan vooraf. Het is verbazing wekkend hoe vindingrijk ép zoo'n imlo- ment, de over het algemeen onvindinig- rijke bakvischj.es zijn. Ze hebben oogen- blikkelijk al de geschikte knip om' hot roodborstje in te vangen. Als de trein nu stil staat, licht de een dé ander in, die vol spanning luistert. „Moeten we net zoo' lang wachten tot hit uitgestapt is en als bij dan voorbij komt, kunnen wij het deurtje niet open krijgen en roepen we heel bard om den conducteur, zoo hard, dat hij het hoort". (Dat h ij' met een bij- zonderen klemtoon, omdat ze natuurlijk niet den conducteur daarmee bedoelden.) Twee naar imeisjesoogen loerden nu, zoo dra de trein stilstaat, tersluiks, als katten die een muls ln de gaten hebben, door het raampje heen* hun handen krampaohitig aan de knop. „Daar heb je hem," fluistert de één gejaagd. „Conducteur!! conduc teur!!" klonk bet angstig, „we kunnen er niet uit komen! hè, help ons!" Hun wan hoop was zoo echt, dat de conducteur er met vlag en wimpel invloog. Maar, wie er niet Invloog, onze krijgshaftige rid der, die zich veel te voornaam voelde om naar den naam van een conducteur te luisteren en hen daarom rakeling voor bij stevende. Was dab even een strop. Dat kruit was dus nutteloos verspeeld. Dooh opeens 'brak de zon weeT door en ze kregen weer een kansje. Het rood borstje huppelde naar de geoderenooda. Nu kregen ze weer een reuze-idee, ze zouden gaan vragen of hun fietsen aan gekomen waren, ze hadden er wel geen, maar dat hinderde niet. Veel drukte moes ten ze maken, om zijn aandacht te trek ken. „Nee! maar! zag! zijn onze fietsen niet gekomen? hoe is 't mogelijk, dat is toch niet in den haak. Hoe zit dat?" Dat imoest toch wel zaad zijn, waar het rood borstje in hapte en zelfverzekerd wilden ze ook op hun doel afstappen. Miaar ach, het leek wel, of het noodlot met hun edel ste bedoelingen speelde. Want nu stond het voorwerp van hun begeerte weer pp het perron miet een bootsman te praten. Was het nu maar de stationsohef geweest. Die hadden ze dan toch nog even nood zakelijk kunnen aanspreken, over dat be langrijke geval met hun fiets en dan zou bij (het Roodborstje) 'bunnen hooren, wat een lieve stemmetjes ze hadden. Ze zou den' zich op hun bekoorlijkst tegenover den stationschef voordoen en het Rood borstje zou daardoor, voordat hij het zich bewust was, in hun strikken' gevangen zitten. Maar nu het geen chef maar een bootsmian was, viel dit plan weer in dui gen1. Doch hun plannenvoorraad was nog lang niet uitgeput. Weer een reuze idee, ze zouden in de eerste klasse coupé1» waar bij voor stond, na'ar een denkbeel dige medescholier gaian zoeken, om dlan met veel drukte tot de ontdekking te ko men, dat ze er niet in zat. Maar iaoh, deze vlieger ging ook niet op. Toen ze uit wilden stappen, om hun plannetje ten uit voer te brengen, stond de bootsman nog op dezelfde plaats, maar het Roodborstje liep weer verder. Wanhopend volgden stonden te praten. Den een herkende ik dadelijk, 't Was kapitein Timms met zijn onafscheidelijke zwart gerookte, houten pijp, die hij om de twee minuten uit z'n mon nam, om gewaar te worden, of hij zijn vaardigheid in het mikken de denkbeeldige kwispeldoor, die zich een anderhalven meter rechts van het schip ergens in zee scheen te bevinden nog niet verloren had. Zijn metgezel was me vreemd. Toch was er iets in den vorm van zijn schouders en hoofd, dat me bekend voorkwam. Ik tuurdeneen, ik moest me vergissen. Daar boog Timms zich naar hem over en wees hem iets. De man draai de zich om, keek den aangewezen kant uit Het was Dusi Khan! Dusi Khan, dezelfde Dusi Khan, dien ik in mijn verbeelding neerslachtig op de brits van een cel had zien zitten, of dien ik me, jachtig op zoek naar een boot met Zanzibar als bestemming voorgesteld had, stond op geen twee meter afstand onder me met Timms te pratenl Wat kon er ge beurd zijn? Hoe was het hem in vredes- naa mgelukt om de politie om den tuin te leiden? Door een misverstand? Of hadden ze me voor den gek gehouden! Maar, die agent, die was komen rapporteeren dan! En Nick Priestman, die er zeker niet de man naar was, om een vriend van hem zoo'n kool te stoven. Dusi en Timms! Hoe kenden die el kaar? Gesteld, dat die onder een hoedje speelden! (Wordt vervolgd)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1930 | | pagina 5