VehkadA amaMjdaJZ 9pjzcaj&xaS
Tweede Blad
DE JACHT OP
DE VEERTIG SCHEDELS
HET ADRES CATO'C 15 B* M' BEGKER
DEN GEHEELEN DAG GEOPEND fW OOK ZONDAGS
VOOR i i WESTSTRAAAT 13-14
VAN ZATERDAG 4 OCTOBER 1930.
Iets over belastingen.
XY.
Afschrijvingen en de Wel op de
Inkomstenbelasting.
Krachtens het bepaalde bij art. 10 lid 2
der -wet op de Inkomstenbelasting wor
den van de onzuivere opbrengst van een
bedriji ol beroep afgetrokken de aischrij-
vingen op zaken, die voor de uitoefening
van het beroep oi bedriji worden gebruikt
en de aischrijvingen op schuldvorderin
gen, een en ander volgens goed koop
mansgebruik.
Door dit voorschrift heeft de wetgever
aansluiting gewenscht bij de opvattingen
van het practische bedrijisleven. De zaken
immers, aldus ongeveer de Memorie van
Toelichting op de wet, die voor de uitoe
fening van een bedriji op beroep gebruikt
worden, verminderen doorgaans in waar
de. De oorzaak hiervan is eensdeels ge
legen in slijtage, welke men door onder
houd kan tegengaan doch niet beletten,
terwijl daarnaast een andere oorzaak
hierin gelegen kan zijn, dat door dén
vooruitgang der techniek betere construc-
tiën, met name t.a.v. machinerieën, wor
den verkregen, welke de noodzakelijkheid
kunnen scheppen om in gebruik zijnde,
nog niet versleten bedrijismiddelen door
andere te vervangen. Deze waardevermin
dering moet naar eene algemeen heer-
schende opvatting gedekt worden uit de
opbrengst van het beroep of bedrijf. Het
afschrijvingssysteem nu heelt tot strek
king om den belanghebbende in staat te
stellen uit de onzuivere opbrengst van
zijn bedrijf telkens een bedrag af te zon
deren en dus niet als winst te beschou
wen dat geacht kan worden gelijk te
staan met de gemiddelde jaarüjksche
waardevermindering van de in het beroep
of bedrjjf gebruikt wordende zaken. Ei-
wordt m.a.w. als het ware een fonds ge
vormd, waaruit de aanschaffing van nieu
we zaken ter vervanging van de niet meer
bruikbare kan worden bestreden.
Afschrijving kan plaats v.nden naar
verschillende methoden. Een bepaalde
methode wordt door de wet niet voorge
schreven. Het is onverschillig langs wel
ken weg het bedrag der afschrijving be
rekend wordt mits dit maar niet hoogor
is dan volgens goed koopmansgebruik is
toegelaten.
Wegens prijsdaling of prijsstijging is
evenwel geen afschrijving toegelaten.
T. a. v. een ingetreden prijsdaling dei-
in het beroep of bedrijf gebruikte zaken
achtte de Hooge Raad afschrijving onge
oorloofd uit overweging, dat daardoor
des wetgevers eenige doel bestrijding der
kosten van vervanging der zaken van
o ad tot nieuw zou worden voorbijge
streefd. Want, zoo redeneerde dit col
lege, bij prijsdaling kan de vervanging
tegen verminderden prijs geschieden,
zoodat bij i het vormen van een fonds
strekkende om op den grondslag der hoo-
gere aanschaffingsprijzen het voor 4e
aanschaffing besteed kapitaal in stand
te houden, eene reserve zou worden ge
kweekt, die de vervangingskosten niet
slechts dekte, maar teboven ging, eene
reserve, die voor dit meedere zou uitgaan
boven hetgeen de wetgever ten deze als
afschrijving heeft toegelaten. Evenmin
achtte de Hooge Raad prijsstijging eene
aanleiding tot afschrijving. Een dergelijke
afschrijving zou misschien kunnen wor
den verdedigd met het betoog, dat straks
voor vervang'ng een grooter bedrag noo-
dig zal zijn dan in de normale afschrij
ving wegens slijtage van de thans ge
bruikte goedkoopere zaken kan worden
gevonden, maar prijsstijging brengt, al
*1 Het vorige artikel is opgenomen in
het nummer van Zaterdag 27 September.
FEUILLETON
(THE LURE OF THUNDER ISLAND).
Uit het Engelsch
door
LEO WALMSLEY.
14)
„Bl;jf .Ui hier nou rustig zitten, dan gaan
die mijnbeer en ik een paar bloemetjes
voor je koopen. Wat, wou je nog meer!
Nog zoo'n glas vol. Nee, Flossie, dat gaat
niet. Je mot je fatsoen weten te houden.
Wat, hè-je dat niet! O, hè-je zoo'n dorst
Nou, dorst is menscheHjk. Ken ik van
meepraten. Geef d'r dan nog maar eentje,
George.eentje, niet meer! En pas goed1
op d'r terwijl ik weg ben. Ajuus!".Met
een knipoogje tegen mij stapte hij naar
buiten.. En geen drie minuten later zaten
we samen in de auto, die al dien tijd ge
duldig had staan tuffen en reden we
haven-waarts. 't Was kapitein Timms ge
lukt zfjn anker op te halen.
Om ongeveer half negen kwam Dusi
Khan aan boord. Heel alleen, met een klein
Koffertje in zijn hand kwam hij de loop
brug °.p wandelen. Blijkbaar had hij tot bet
c atste oogenbKk bezigheden in stad ge-
o. De dokter was al naar kooi om
nf™ n»l0ï onno°dig op te winden had Ik
niets van mijn plannetje verteld en
dus de H. R., geen waardevermindering
met zich, terwijl fondsvorming te dezen
j einde zou neerkomen op het brengen van
nieuw kapitaal in het bedrijf. Een reser
veering wegens prijsveranderingen valt
niet onder het begrip „afschrijving" in
den zin der wet. (Beslissing no. 2849).
Het is wel in overeenstemming met de
strekking der wettelijk geoorloofde af
schrijving door deze toe te laten tot een
van te voren vastgesteld jaarljjkscli per
centage, omdat in dat geval wordt uitge
gaan van de veronderstelling, dat de
waardeverandering in ieder jaar even
veel als dat percentage zal bedragen en
dan dus de afschrijving met de aange
nomen waardevermindering gelijken tred
houdt.
Etene wijze van afschrijving, waarbij
deze echter mede wordt bepaald door ver
kregen bedrijfsresultaten en waarbij
wordt toegelaten, dat afschrijvingen, d.e
vroeger tot een te laag bedrag zijn ge
schied in gunstige jaren worden inge
haald, is in strijd met de wet. Immers tus-
schen die bedrijfsresultaten en de waar
devermindering bestaat geen verband.
(H. R. Beslissing no. 2336).
Is eenmaal nu een zeker afschrijvings
percentage vastgesteld, dan kan met zoo
danige afschrijvingen worden voortge
gaan, totdat de zaken voor haar residu-
waaide op de balans voorkomen. Waar
de waardevermindering ten hoogste hon
derd procent kan bedragen, heelt dit ten
gevolge, dat ook de afschrijving niet hoo-
ger kan zijn dan de aanschaffingswaarde
der daarvoor in aanmerking komende
zaken, dat is: niet hooger dan 100 pet.
Hebben deze zaken na afschrijving tot
haar volle aanschaffingswaarde nog
zekej-e bedrijfswaarde, dan is veidere al-
schrijving niet meer toelaatbaar, omdat
het door den wetgever beoogde doel tot
instandhouding van het in het bedrijf of
beroep aangevoerd kapitaal dan geheel
bereikt is. (H. R. B. 3703). Zijn de alge-
schreven wordende zaken tenslotte in
zulk een toestand gekomen, dat er van
waardevermindering geen sprake meer
is, dan is er geen plaats meer voor af
schrijving (H. R. B, no. 8921).
Kan er nu van afschrijving sprake zijn,
wanneer er geen boekhouding bestaat?
De Hooge Raad beantwoordde deze
vraag bevestigend. Ten aanzien van de
geuitte vrees, dat deze opvatting de con
trole zou bemoeilijken overwoog de hoog
ste rechter, dat de belastingschuldige, die
ter staving zijner aangiite, die mede be
rustte op een beweerden aftrek wegens
afschrijving, zich niet kan beroepen op
eene behoorlijke boekhouding, waarin van
die afschrijving blijkt, in vele gevallen
zeer bezwaarlijk tegenover betwisting
door den fiscus zal kunnen aannemelijk
maken, dat de bedoelde afschrijving is
gedaan wegens goed koopmansgebruik.
Uit den aard der zaak js de afschrij
ving ook dan geoorloofd, wanneer voor
de afgeschreven wordende zaken' kosten
voor onderhoud in rekening gebracht
worden. Immers ook bij behoorlijk onder-
boud kunnen dergelijke zaken door het
gebruik in het bedrijf in waarde achter
uitgaan. Ook zal waardevermindering
tengevolge van het achterwege laten van
noodzakelijk onderhoud een reden voor
afschrijving kunnen zijn.
In het algemeen zal op den voorgrond
gesteld dienen te worden, dat de vraag of
eene afschrijving geoorloofd is, geenszins
uitsluitend afhankelijk is van de om
standigheid of zulk een afschrijving al
dan niet volgens de regelen van goed
koopmansgebruik pleegt te geschieden,
maar hare beantwoording vinden in de
artt. 10 en IJL der wet op de inkomsten
belasting, zoodat wanneer deze wetsvoor
schriften niet toelaten om met eene af
schrijving rekening te houden, zulks ook
niet mag geschieden, onverschillig of
zulks in den handel wel pleegt plaats te
grijpen. Aldus de H. R. in Beslissing no.
3308. Tevens besliste dit college meer
dere malen, dat het enkele feit der waar
devermindering, gesteld zij stond vast,-
niet voldoende is om eene afschrijving
hetzij tot het beloop der geheele hetzij
van een deel der waardevermindering ge
oorloofd te doen zijn ,doch dat daarne
vens naar de bewoordingen van art. 10
der wet moet blijken, dat die waardever
mindering betreft zaken, die voor de uit
oefening vaq het beroep of bedrijf wor
den gebruikt. Daarenboven zal tevens
dienen vast te staan dat tengevolge van
het daarvan in beroep of bedrijf gemaakt
gebruik de zaken in waarde zjjii vermin
derd of na verloop van tijd door andere
moeten- worden vervangen. M. a. w. de
wet laat afschrijvingen t.a.v. zaken, die
voor de uitoefening van een beroep of
bedrijf gebruikt worden, slechts toe ter
goedmaking van waardevermindering
welke een noodzakelijk gevolg is van het
gebruik, hetwelk men van die zaken in
zijn bedrijf beoogde te maken; het ge
bruik ien behoeve van het bedrijf moet
geschieden met de wetenschap, dat waar
devermindering het noodzakelijk gevolg
zal zijn van het doel, waarvoor de zaken
in het bedrijf worden aangewend.
De omstandigheid, dat de afgeschreven
wordende, door het gebruik in waarde
verminderende, zaken om een of andere
reden een al of niet tijdelijke waardever
meerdering ondergaan, blijft bij de beant
woording der vraag of afschrijving toe
laatbaar is geheel buiten beschouwing.
Wanneer een fabrikant op zijne machi
nes pleegt af te schrijven, brengt gewoon
lijk het goed koopmansgebruik mee, dat
hij daarmede voortgaat ook al is tijdelijk
door bijzondere omstandigheden de
waarde van een gebruikte machine hoo
ger dan voorheen die van een niouwe.
T.a.v. handelsvoorraden is geen af
schrijving toegestaan, zulks in aansluiting
met het algemeen heerschend koopmans
gebruik. Voorraden worden bij de winst
berekening gewaardeerd, afschrijving
komt daarbij niet te pas. Blijkens de
Memorie van Toelichting bedoelt ook de
wetgever met zaken, die voor de uitoefe
ning van beroep of bedrijf worden ge
bruikt, alleen de zaken, die in de econo
mische wetenschap als vast kapitaal ple
gen te worden aangeduid, waaronder
voorraden niet kunnen worden gerang
schikt.
Na bovenstaande algemeene beschou
wingen zullen wij in een volgend artikel
eenige concrete gevallen omschrijven ter
illustratie van de zaken waarop men in
het algemeen wel en waarop men niet kan
afschrijven.
Treinstudenten.
De (morgentrein, die om negen uur te
Den Helder zou binnen stooimen, naderde
zijn plaats van 'bestemming. Ik bemerk het
niet, diep verzonken in mijn studie. Het
is ook voor iemand zooals ik, die met hart
en ziel in zijtn studies opgaat, een waar
buitenkansje om vanaf Amsterdam alleen
in een coupé te zitten. Thuis nemen zoo
veel andere dingen je in beslag, en daar
om zijln de uren in dien trein voor een
reizend student zeer kostbaar. Ik blader
wat immijn boek, nog enkele bladzijden
en dan ben ik er.Het kan nog net, ik kijk
op mtijh horloge, ja ruim een half uur.
De trein stopt, vervelend wat een boemel,
dooh ik laat mij er niet' door afleiden.
De conducteur roept een naam van een
gehucht, ik hoor het niet, te veel verdiept
in 'mijn studie. Maar, dlan ineens schrik
ik op, doordat de coupé-deur wild wordt
opengerukt. Ik klap met een zucht mijn
boek dicht, mijn leerzaam half uurtje is
verkeken. Terwijl ik het boek in mijn tasch
wil bergen, kijk ik op, en staar in de ver-
baasdie oogen van een bakvisohje. Ik zeg
verbaasd, maar toch niet zonder een
zweem van verontwaardiging, als of het
niet te pas komt, dat ik in dezelfde coupé
aanwezig ibeni, waar zij juist plaats wil
nemen. Want, ziet u, ze is ook; trein-
student. Waarschijnlijk heeft ze het nog
niet verder gebracht, dan tot de tweede
of derde klas van een of andere middel
bare school. Maar aan haar houding, zou
men zéggen dat ze alle wijsheid van de
wereld in haar tasch geborgen bad, die ze
buitengewoon gewichtig weet vast te hou
den. Zoodra zp van haar eerste verbazing
bekoimen is, draait ze zich om. „Zag!"
hoor ik haar luid roepen, blijkbaar naar
een collega. „O zag! er zitten menschen
in die trein, en nu kunnen we onze les niet
leeren!" Nu zie ik twee paar verontwaar
digde oogen op me gericht, het begint me
een1 beetje te irriteeren, Wat verbeelden
die wichten zich wel, met hun onnoozel
lesje van dé middelbare school, studeer
ik zelf niet voor een middelbare akte.
Met een gering schattende beweging van
mlijn schouder, haal ik weer mijn boek te
voorschijn en kruip er mee In het verste
hoekje van de coupé. Ik doe of de geheele
wereld niet meer voor me bestaat, zelfs
niet die ijverige tweede of derde klassers.
Toch ben ik hen in mijn hart heel dank
baar voor hun ijver: als zij studeeren, kan
ik ook istudleeren.
Gerustgesteld hervat ik dan ook weer
möj:n afgebroken studie. Maar een luid
„O, zag!" verhindert mij daar weer in.
Het komt van nummer één, ze houdt
haar boek, waar ze ijverig In studeert,
onderste boven, maar diat hlnaert niet,
dat studeert wel. „O zag! wftt doe jij: aan
voor het assaut?" „Wat ik aan doe," ant
woordt de ander, die het hare, vanwege
haar grooten ijver, verkeerd voor zich op
haar schoot heeft liggen, „een rose zijden,
met goud bewerkte tule er overheen, en
rose satijnen schoentjes, ook met goud
bestikt: in mijn haar doe Ik een diadeem.
O zag, ik heb toch zoo'n beeldje gehad,
een snoesje gewoonweg, lila crêpe-maro-
cain, met zilver gegarneerd, en daar heb
ik witte zijden balschoenen bij:, ook met
zilver gestikt. Wanhopig doe ik mlijn
best m'ij te ooncentreeren op mijn werk,
het lukt niet, steeds word' ik afgeeid
door die drukpratende meisjes, waarvan
de één steeds de ander wil overtreffen.
En, als die trein inmiddels Don Helder
genaderd is, weet ik niet wat ik eigenlijk
weten moet, maar ik weet van top tot teen
hoe of twee dorpsprinsessen op het aan
slaande assaut zullen verschijnen. Die
met het onderste boven gekeerde boek
steekt nu haar hoofd uit het raampje.
O zag! we zijn er! gilt ze zoo hard, dat
enkele coupé's verder een jongmensch
eveneens z'n hoofd uit he raampje steekt
om te zien wat er aan de hand is. Ze
neemt hem op. Nee, hij; is niet erg 'belang
rijk, niet de moeite waard om te verove
ren. Zij kijkt weer den anderen kant uit,
maar nu ontdekt deze koudbloedige dame
iets, wat haar de adem beneemt, en haar
hart doet stilstaan van schrik, aan dat
onbelangrijke hoofd zit een hals, en om
die has bevindt zich een rooie kraag.
Hoe kunnen ze toch in hemelsnaam jon
gens, waarvoor geldt dienst en heele-
rnaal geen meisje, met zoo'n vuurnoodle
kraag' oim laten loopen. Waarom geen
blauwe, groene of paarse? Weet de minis
ter dan niet, zou ik willen roepen, dat
roodl is de kleur van hartstochtelijke
liefde. Zelfs de jongens met de onbelang
rijkste gezichten zijn daarmee in staat
het hart van de koelbloedigste jonge
dame in brand te steken. Weet de minis
ter dlan niet, dat zoo'n rood kraagje op
dus besloot ik 'in die rook-„kamer" te gaan
zitten lezen. Ik hield 't vol tot kwart voor
twaalven; toen werd mijn nieuwsgierig
heid me de baas en ging ik aan dek. Het
was heel donker, maar na een poos turen
ontdekte ik, tegen het schip, d'at op een
meter of .tien afstand van het onze lag,
een kleine motorJboot. Om tien minuten
voor twaalven zag ik de motor-boot langs>-
zij men. Ik boeg me over de verschan
sing en keek scherp toe. Drie mannen
klommen tegen een touwladder, die onge
veer midscheeps hing op en verdwenen
langs het dek van de tweedie klasse. Met
een hart, dat me tot in mijn keel klopte,
bleef ik staan wachten.
Indien ze hem krijgen? Of zou hij op
het allerlaatste oogenblik nog ontsnap
pen? Hij was van 'de soort, 'die een handig
heid had in 't door de vingers glippen! Of
zou het mogelijk kunnen zijnDaar
hadt je er een terug: 'n donkere gedaante*
die zic'h over die verschansing liet glijden,
twee of drie sporten afdaalde en dan bleef
was hten. En daar kwam numero twee
met aarzelende onhandige bewegingen,
alsof hij1 zich op een touwladder niet be
paald thuis voelde, begon die af te dalen.
En daar was numero drie.Langzaam
gleden ze langs het schip naar beneden.,
tot in de motorboot.
Vier minuten voor twaalven!
Ik keerde me om. De kapitein stond al
op de brug; met zijn mond voor de kope
ren buis gaf hij luid-op bevelen. Drie de
touwladder op, drie de touwladder af
dus hadden ze hem niet te pakken gekre
gen! Wat kon er gebeurd zijn?
Van het, gedeelte van het dek links van
me kwamen voetstappen. Ik keerde me
naar dien kant toe. Ze waren afkomstig
van een grooten man in een doniker pak,
die zoekend om zich heen keek en, toen
hij mij zag, aarzelend op me toe kwam.
„Neemt u me niet kwalijk, meneer.
maar is u misschien Captain Cleveland?"
„Ja, die ben ik", gaf ik met nauw-be-
dwongen opwinding ten antwoord.
,yMayor Priestman heeft me gezegd na
afloop bij: u rapport uit te brengen, me
neer. We hebben dien man.er bestaat
niet de minste twijfel aan zijn Identiteit.
Zoo in 'orde, mijnheer? De boot wacht op
me, ziet u?"
„Ja, ja, zoo is 't In orde", gaf ik zoo
kalm mogelijk ten antwoord ik had
kunnen jubelen! .„Wel bedankt dat je
't me benit komen zeggen. Groet Mayor
Priestman van mij, wil je? Goeden nacht."
Ik keek hem na tot hij in de schaduw
verdwenen was. Dan boog ik me over de
verschansing been. Daar zag ik hem weer,
een donkere gedaante die langs de touw
ladder daalde. Geen, twintig tellen later
hoorde ik het „tsjuk-tsjuk" van den motor
en bijna gelijktijdig met dat geluid het
rinkelen van de bel uit de machinekamer.
Meteen begon het schip zich van de kade
te v erwijderen. De eerste ronde tusschen
Dusi Khan en mij was afgeloopen.
VIERDE HOOFDSTUK.
Den volgenden morgen, dadelijk na het
ontbijt, 'hielp ik den dokter aan dek het
weer was vrij goed, maar er stond nogal
zee nadat ik een beschut plaatsje voor
hem uitgezocht had, zijn dekstoel uitgezet,
de kussens netjes gerangschikt, kortom,
al die kleine dingen gedaan, had, die
iemand, die nlogai op zjjm gemak gesteld
is, noodig heeft, ging ik naast hem zitten
en onthaalde hem op een relaas van de
eerste ronde, ontmoeting. Cleveland v.
Dusi Khan. Naar mate mijn verhaal vor
derde, werd zijn plezier in het geval groo
ter. Op 't laatst zat 'hij te grinneken van
pret.
„Een pracht-ldee, kerel, gewoonweg een
pracht-ideel Ik maak je mijn compliment!
Ik dacht wel in dien vergis ik me niet.
Schitterend, gewoonweg schitterend. Geeft
je een gevoel of je zelf weer twintig bent.
Zou er wat voor over gehad! hebben om
zijn gezicht te zien, toen bij gearresteerd
werd. De schoelje! Dacht dat hij glad was!
Maar er zijn er, die gladder zijn. Laten we
deze gebeurtenis door de keuze van onze
lectuur vieren. Wat zuilen we nemen? De
verkeerde doos! "k Dacht wel, dat je dat
zou willen- lezen. Een knap verhaal, in
vele opzichten onvergelijkelijk. Op het
kastje in mijn hut."
Ik -las hem bijna een uur lang voor. Toen
begon zijn aandacht af te dwalen en daar
ik al een kwartier lang er meer dan ge
noeg van had, stond ik op, om door een
wandeling langs het dek mijn stijve boe
nen weer lénig te maken. De lucht was
onbewolkt, dé zee transparant blanw. Op
een_ gegeven oogenblik trok een school
bruinvisschen, die langszij een zwem-
demonstratie aan het gaven waren, mijn
aandacht. Met mijn arm op de verschan
sing geleund sloeg ik het gedoe van de
dieren gade. Daar kwam er een, op geen
meter afstand van het schip, aan de op
pervlakte tien, twaalf vliegende vis-
schen gingen in hun paniek de lacht in.
Ik boog me voorover om beter te zien;
meteen viel mijn oog op twee mannen,
die vlak onder me, tegen de verschansing
van het dek van de tweede klasse aan,
een hakvischje werkt, als een rooie lap
op een stier, met dat verschil, dat een
stier dol van kwaadheid wordt en een
jong meisje dol van verliefdheid. M^jn
ijverige reisgenootjes staian ook in lichte
laai, de vliaimimen slaan hen van alle
kanten uit. Ze zijn niet moer te blusschen.
Doch het is merkwaardig, hoe gauw op
zoo'n kritiek moment een vrouw haar
tegenwoordigheid van geest terugkrijgt
Wie zegt dat een vroUw haar verstand
door haar gevoel laat overheerschen,
heeft zekier ongelijk, tenminste als het op
't punt van veroveren aankomt. Mijn reis
genootjes ook, met alle tegenwoordigheid
van geest, besluiten het vogeltje, dat
roodborstje te vangen» Dat is niet zoo'n
gemakkelijk werkje, daar moet je wel
degelijk je verstand bij gebruiken. En
daarom gaat er eerst onder de 'bewerking
van Lippenstift en rouge een gewichtige
conferentie aan vooraf. Het is verbazing
wekkend hoe vindingrijk ép zoo'n imlo-
ment, de over het algemeen onvindinig-
rijke bakvischj.es zijn. Ze hebben oogen-
blikkelijk al de geschikte knip om' hot
roodborstje in te vangen. Als de trein
nu stil staat, licht de een dé ander in, die
vol spanning luistert. „Moeten we net
zoo' lang wachten tot hit uitgestapt is en
als bij dan voorbij komt, kunnen wij het
deurtje niet open krijgen en roepen we
heel bard om den conducteur, zoo hard,
dat hij het hoort". (Dat h ij' met een bij-
zonderen klemtoon, omdat ze natuurlijk
niet den conducteur daarmee bedoelden.)
Twee naar imeisjesoogen loerden nu, zoo
dra de trein stilstaat, tersluiks, als katten
die een muls ln de gaten hebben, door het
raampje heen* hun handen krampaohitig
aan de knop. „Daar heb je hem," fluistert
de één gejaagd. „Conducteur!! conduc
teur!!" klonk bet angstig, „we kunnen er
niet uit komen! hè, help ons!" Hun wan
hoop was zoo echt, dat de conducteur er
met vlag en wimpel invloog. Maar, wie
er niet Invloog, onze krijgshaftige rid
der, die zich veel te voornaam voelde om
naar den naam van een conducteur te
luisteren en hen daarom rakeling voor
bij stevende. Was dab even een strop.
Dat kruit was dus nutteloos verspeeld.
Dooh opeens 'brak de zon weeT door en
ze kregen weer een kansje. Het rood
borstje huppelde naar de geoderenooda.
Nu kregen ze weer een reuze-idee, ze
zouden gaan vragen of hun fietsen aan
gekomen waren, ze hadden er wel geen,
maar dat hinderde niet. Veel drukte moes
ten ze maken, om zijn aandacht te trek
ken. „Nee! maar! zag! zijn onze fietsen
niet gekomen? hoe is 't mogelijk, dat is
toch niet in den haak. Hoe zit dat?" Dat
imoest toch wel zaad zijn, waar het rood
borstje in hapte en zelfverzekerd wilden
ze ook op hun doel afstappen. Miaar ach,
het leek wel, of het noodlot met hun edel
ste bedoelingen speelde. Want nu stond
het voorwerp van hun begeerte weer pp
het perron miet een bootsman te praten.
Was het nu maar de stationsohef geweest.
Die hadden ze dan toch nog even nood
zakelijk kunnen aanspreken, over dat be
langrijke geval met hun fiets en dan zou
bij (het Roodborstje) 'bunnen hooren, wat
een lieve stemmetjes ze hadden. Ze zou
den' zich op hun bekoorlijkst tegenover
den stationschef voordoen en het Rood
borstje zou daardoor, voordat hij het zich
bewust was, in hun strikken' gevangen
zitten. Maar nu het geen chef maar een
bootsmian was, viel dit plan weer in dui
gen1. Doch hun plannenvoorraad was nog
lang niet uitgeput. Weer een reuze idee,
ze zouden in de eerste klasse coupé1»
waar bij voor stond, na'ar een denkbeel
dige medescholier gaian zoeken, om dlan
met veel drukte tot de ontdekking te ko
men, dat ze er niet in zat. Maar iaoh, deze
vlieger ging ook niet op. Toen ze uit
wilden stappen, om hun plannetje ten uit
voer te brengen, stond de bootsman nog
op dezelfde plaats, maar het Roodborstje
liep weer verder. Wanhopend volgden
stonden te praten. Den een herkende ik
dadelijk, 't Was kapitein Timms met zijn
onafscheidelijke zwart gerookte, houten
pijp, die hij om de twee minuten uit z'n
mon nam, om gewaar te worden, of hij
zijn vaardigheid in het mikken de
denkbeeldige kwispeldoor, die zich een
anderhalven meter rechts van het schip
ergens in zee scheen te bevinden nog
niet verloren had. Zijn metgezel was me
vreemd. Toch was er iets in den vorm van
zijn schouders en hoofd, dat me bekend
voorkwam. Ik tuurdeneen, ik moest
me vergissen. Daar boog Timms zich naar
hem over en wees hem iets. De man draai
de zich om, keek den aangewezen kant
uit
Het was Dusi Khan!
Dusi Khan, dezelfde Dusi Khan, dien
ik in mijn verbeelding neerslachtig op de
brits van een cel had zien zitten, of dien
ik me, jachtig op zoek naar een boot met
Zanzibar als bestemming voorgesteld had,
stond op geen twee meter afstand onder
me met Timms te pratenl Wat kon er ge
beurd zijn? Hoe was het hem in vredes-
naa mgelukt om de politie om den tuin te
leiden? Door een misverstand? Of hadden
ze me voor den gek gehouden! Maar, die
agent, die was komen rapporteeren dan!
En Nick Priestman, die er zeker niet de
man naar was, om een vriend van hem
zoo'n kool te stoven.
Dusi en Timms! Hoe kenden die el
kaar? Gesteld, dat die onder een hoedje
speelden!
(Wordt vervolgd)