't Juffertje Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT VAN 'S LEVENS gj WIJSGEERIGEN KANT VAN Zaterdag 22 November 1930 461 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) BLIKSEMGEDIOHTEN. Voadel had op alles een rijmwoord klaar, Maar met blikBem tobde hij zeven jaar. Van Joost van den' Vondel, den prins onzer dichters, gaan allerlei verhalen, waaruit moet blojken,- hoe geweldig knap hij was in het zoo voor de vuist weg rangschikken dier woorden naar maat en rijm. Vele dier verhalen zullen wel tot het rijk der fantasie behooren, maar ook ail zijn ze niet historisch, aardig verzon nen zijn ze in elk geval. Zoo wordt van hem verteld, dat hij op zdjn reis in Dene marken een landgenoot ontmoette, die hem vroeg hoe het hean daar beviel, waarop Vondel direct antwoordde: Ach Heerl wil mij verlossen Van dleze Deensche ossen; En breng mij naar mijn wenschen In Holland bij de menschen! Ook een ander gedicht, dat men wel eens aantreft op een plaats, waar zelfs de keizer alleen en1 te voet gaat, wordt aan hem toegeschreven. Het luidt: Een fijn geslepen glas verlicht Een zwak gezicht; Maar hier wordt door een bril Een blinde zelfs verlicht. Soms kon Vondel zijn huis in de War moesstraat te Amsterdam ontvluchten om ver in den omtrek rond te dwalen. Zoo kwam hij eens vermoeid oen dorpsher berg binnenstappen. Hij nam op zijn go- mak plaats in de gelagkamer en bestelde het een en andor. Het viel hem op, dat er boven voortdurend gestommeld werd. Dat wekte zijn nieuwsgierigheid en hij vroeg aan den waard, of er boven ook be zoekers waren. De waard vertelde hem, dat de Rederijkerskamer daar bijeen was. Dat was juist iets voor den dichter. Hij zou gaarne eens kennis maken met de leden der Rederijkerskamer en vroeg den herbergier, of daartoe geen gelegenheid bestond. Deze dacht, dat het wel zou faan, als hij zich aan de regels van de lam er onderwerpen wilde. Het was na melijk gewoonte, dat de voorzitter een gast van verre toesprak, en dan moeöt deze eveneens in dichtvorm antwoorden. Welnu, daartegen1 had Vondel niet het minste bezwaar. Welgemoed, ging hij naar boven en stapte bij de heeren Rede rijkers binnen, waar hij zich voorstelde als medebroeder in de edele Rhetorica. Hij deelde verder mede, dat hij Joost heette en doodgraver van beroep was, Daarop verhief de voorzitter zich van zijn zetel en sprak: Joost sterft als niemand sterft; Dat geeft hem vleesch en brood; Joost sterft als niemand; sterftt; Dus Joost leeft van den dood. Nu was het Vondel's beurt. Hij vroeg heel bedaard naar den naam en het be roep van den voorzitter. Deze antwoord de „Pauw advocaat". Joost ging staan en met een' paar guitige oogen dichtte hij: Pauw leeft waar tweedracht leeft; Dat geeft hem brood en zuivel; Pauw sterft waar tweedracht sterft Dus Pauw leeft' van den duivel. Het geheel© gezelschap stond paf en de voorzitter riep uit: „Gij zjjt zelf den duivel.of Vondel.v Op een' anderen keer wandelde Vondel van Haarlem naar Leiden. Hij werd in gehaald door een rijtuig, waarin twee TRINETTERE. „Trinetteke!" Langzaam richtte Mart van de „Olmen hoeve" zich op. Ja, hij had gedroomd en nog zoo kwaad niet. Maar hoe kon het anders? Héél vroeg in den morgen was hij naar 't land gegaan, en na het harde werken was hij even in den geurigen hoop hooi geploft, om wat te rusten. Maar met die blijde blauwe hooge lucht boven zich en de kwetterende vogelstemmetjes om zich heen, was Mart al heel gauw in' het Droomenlandi terecht gekomen en daar had hij allerlei leuke dingen beleefd. Trinetteke, de kleine blonde Trinetteke, was zijn vrouw! Hardop lachte Mart.. Dan' zei hij: „Ho, ho, jongen, niet te hard van' stapel," en zijn pijp opstekend wandelde hij genoeg lijk na lachend, naar de „Olmenihoeve". Trinetteke keek op van haar breikous. In de verte 'klonk de dorpskerk. Ze telde „zeven.acht!" Acht uur. De breikous werd, opgerold, en met een zucht van ver lichting wandelde ze het erf af. Natuurlijk wandelde Trinetteke, want alg tanig Bsrtda uit het venster zou zïen heeren zaten, die hij heel goed kende. En hij wist ook, dat de eeno heer bij voor keur op een andermans beurs teerde. Natuurlijk vroegen do heeren hem, of hij mee wilde rijden. Hij was tamelijk ver moeid en stapte dus in. Het duurde niet lang, of het gesprek kwam op de Rheto rica en de heeren vroegen hem, eens een zijner laatste gedichten op te zeggen. Vondel zei dat hij den laatsten tijd wei nig gedicht had, maar hij wilde wel ver tellen welke gedachten hem door het hoofd waren gegaan, toen hij in het rij tuig stapte. En toen kregen zij met een spottend lachje te hooien: Ik zal mij in deez' wagen wagen En laten mij naar Leiden leiden; De Heer zal hèn met plagen plagen, Die in eens anders weiden weiden. Een ander geval speelde zich af in de trekschuit. Daar ontmoette Vondel iemand, die ook dichter en schrijver was. Ai spoedig waren zij in druk gesprek, dat eindigde met de weddenschap, wie het kortste vers kon maken. Zij zaten in de roef bij een flikkerend kaarsje. Plotse ling stond zijn metgezel op, nam wat vet van de kaars en smeerde het Vondel in het 'gezicht, terwijl hij rijmde: Vet Smét, Vondel was ondanks het plotselinge van het geval terstond (met zijn antwoord gereed. Hij; gaf zijn partner een flinke oorveeg en zei lakoniek: Ik Tik. Er wordt verhaald, dat Vondel zeven jaar gezocht heeft, om een rijmwoord vinden op bliksem. Toen kwam hij er nog door een toeval achter. Hij zag een vrouw een pot breken en hoorde haar man roe pon: „Vrouw haal gauiw wat smiksem, of je pot is naar de bliksem." Er zijn meer van die aardigheden. Eens was koning Willem: Hl op jacht met jonk heer Six en nog een aanzienlijk man. De laatste kreeg een haas onder schot en toen riep de koning: Schiet als de bliksem, Anders schiet Six 'em. Een tegenhanger van VondeTs rijm kunst wordt gevonden in die van den Vlaming Theodoor van Rijswijck. Deze was gewoon in gezelschap het laatste ge zegde van iemand met rijm te beantwoor den en faalde daarin nooit. Op zekeren dag was er iemand, die een weddenschap wou aangaan met den dichter, dat deze geen rijm zou weten te geven op een woord dat hij zou noemen. Deze ging aan en de voorsteller kwam natuurlijk aan met het woord „bliksem". Maar van Rijs wijck was In het minst niet geschrokken Hij sprong op, hief zijn rechterarm drei gend op en zei: Geef hem 'n klap, of anders geef ik z* hean. B. GEVAREN VAN DEN OUDERDOM. Elk© mensdhenleeftljd heeft zijn niet te onderschatten gevaren. De jongeling komt in de verleiding zijn wild opbrui sende kracht te misbruiken; de man van middelbaren leeftijd vergt niet zelden van zijn krachten te veel. Matiging schijnt niet mogelijk; de stroom, waarop hij zich ge waagd heeft, sleept hem voort.... Van geheel anderen aard, maar niet minder werkelijk is 'het gevaar voor hem, die, op leeftijd gekomen, het bedrijvige leven vaarwel moet zeggen; want 'hem dreigt de doelloosheid, die, zoo hij er zich niet met kracht tegen verzet, in moedeloosheid ont aarden kan. De overgang moet worden gemaakt van niet meer in gedwongen arbeid afleiding te vinden, niet meer door een ijzeren noodzakelijkheid te worden voortgedreven, geen zichtbare resultaten meer te bereiken. Het spook der ledigheid verschijnt in de verte; hij heeft een te veel aan dezelfde rust, die hem vroeger onbe reikbaar scheen, aan vrijen tijd, waarnaar hij vroeger vergeefs verlangdeI En nu staat hij voor de groot© vraag: hoe diep heeft mijn levensplan! wortel geschoten? Kan ik tevreden zijn met den bloeitijd van één seizoen en ben ik, nu d!ie is geëindigd, tpt langzaam verkwijnen en sterven bereid? Of voel ik de kracht in mij om een eenzamen winter te doorstaan, omdat ik mii Iwwust ben van een innerlijk leven, dat onsterfelijk is, zij het ook dat een schemering het tijdelijke omhult? En naast die diepe grondvraag deze andere: wat heb ik tot mijn beschikking? Wat heb ik opgezameld om mijn geest te spijzigen, nu ik in hoofdzaak zelf daartoe ben aangewezen? Ook aan de praktijk moet worden gedacht, d© dagen moeten worden gevuld, de gedachten in goede richting gedreven. En nu is het voel min der de vraag hoe groot zijn voorraad is, dan wel of het leven hem d'en sleutel tot zijn innerlijk heeft in handen gegeven, of hi.j zich gewend heeft daarbinnen te gaan, of liij er zich thuis gevoelt? Eenmaal daarbinnen zijnde wordt hij zich van oneindige ruimten bewust, en, wat meer is, hij bespeurt dat zijn sleutel past op zoo menig ander gewelf, grooter dan het zijne, waar kostbare, onvergan kelijke schatten voor het grijpen liggen. Wat valt er hier te ordenen, te zoeken, te vergelijken, te genieten? Hier is een on metelijke rijkdom, die nooit uitgeput raakt, die zich integendeel steeds aanvult en vermeerdert En dan kan het zijn, dat in hem opstijgt een plotseling gevoel van dankbaarheid dat 'hij nu tijd heeft en vrij heid om hier te toeven. Neen, de ouderdom 'behoeft niet doel loos en troosteloos te rijn. Is bh dit, dan ligt het aan ons zeiven. B. Ontslders-oèrdeel. Ls het niet waarschijnlijk, dat een groot deel van alle moeilijkheden', welke in het moderne huwelijk worden ondervonden, haar oorzaak vinden in bet feit, dat we nog steetis al gemeen e regels opst ellen voor Iets, dat de meest tndiridueeile, particuliere en intieme van alle men- Hcheljjke aangelegenheden ds? Miss Clementine Dan©. Nog steeds; Panera et Clreensee. Wanneer één denkbeeld van jaar tot jaar sterker bij mij post gevat heeft, is het wel dit, dat uitgevers eni publicisten eigenaardig genoeg niet in staat zijn te peilen, wat hot publiek werkelijk begeert Aartsbisschop van York Bioscoop en radio. De biosooop is niet een mechanische uitvinding, welke gelijk de radio, slecMa dient om dingen, die reeds volmaakt op zichzelf zijn, te verspreiden, maar ze ver rijkt, wat ze voortbrengt met een nieuw element Daily Ohronicle. Sie transit gloria. Aan alle menschen komt een eind, en ook aan de meest© boeken. In de machine, welke het papier tot pulp vermaalt, vindt d© letterkunde een equivalent voor d© zeis van het Noodlot. Een Bond van ver moeide Lezers zou goed doen, een stand beeld op t© richten voor den uitvinder dier machine. The News Statesmian. Menschelijke eneyelopadlegn. Een rechtsgeleerde wordt geacht allee omtrent de wet t© weten en een dokter moet alles omtrent ziekte weten. I electrotechntecb ingenieur wordt veron dersteld alles te weten van electriciteit en een predikant van de theologie. Maar een journalist en een boekverkooper worden geacht alles van alles te weten. Birminghaim Post. Als wij trouwen hebben we het zoo gemakkelijk mogelijk, zei de jonge man; mijn schoonvader is ambtenaar van den burgerlijken stand. Nu en als het eens niet goed gaat heb je altijd je schoonbroer nog, die is immers advocaat Ik houd vol, riep de volksredenaar op een anti-blauwe-knoop-vergadering, ik houd vol dat alcohol, mits matig gebruikt, een weldaad is voor het menschdom. Ik zal u zeggen dat ik er zelf mijn leven aan te danken heb En wou je dat een weldaad noemen? riep een tegenstander in de zaal. dat Trinetteke „holde" dan had je de pop pen aan 't dansen en het ongeluk was, dat tante de poppon zoo lang liet dansen. Daarom wandelde Trinetteke. Maar zoodra ze hot begroeide laantje uit en den hoek om was, leek ze een jong veulen, dat voor 't eerst in de wei komt. Ze holde eni holde totdat ze eindelijk, naar adem hijgend, stilstond!. O, wat was het zichzelf eigenlijk een beetje voor den mal, boven 't hoofd, en liet de zomerwind langs haar gloeiende wangen spelen. Haar ge- zichtje deed denken aan een bloeiende klaproos. Haar oogen keken zoo levensblij de wereld in. Dan liep ze door. Ze hield zichzelf eigenlijk een beetje voo rden mal, want, hoewel ze af en toe een zijpaadje insloeg, om een paar bijzonder mooie klaprozen of korenbloemen t© plukken, wist ze héél goed, dat haar eigenlijke weg naar de „Olmenhoeve" voerde. Mart zat immers altijd om half negen bij de deur z'n pij Pi© te rooken? En er was een plekje op de „Olmenhoeve", dat zelfs Mart niet wist en waar ze hem pre cies kon zien zitten zonder zelf gezien te worden. Dat was het leuke van het geval en Mart had moeilijk kunnen denken, dat dikwijls als 'hij zich alleen dacht, het blonde meislce uit z'n droomon hem be spiedde. Met haar armen vol korenbloemen en klaprozen stapte Trinetteke in de richting van de „Olmenhoeve". Ze had. een plan. Ze zou Mart eerst kalm 'bespieden en dan zou ze, als hij heel diep in gedachten zat, HOE ZIET DE WERELD ER TEGENWOORDIG UIT Het woord als schadelijke bacterie. Er zijn twee Christelijke deugden, ne derigheid en kuischheid, welk© geheel worden bedorven door er over te spreken. Dean Inge. Is het dat ooit geweest? We willen dat de wereld zal weten, dat Groot-Brittanimië niet langer kan wor den beschouwd als do onolkkoe van Europa. Bnowdien. Rijker dan een Koningin. Een typiste van heden kent tal van genietingen waarnaar middeleeuwache koninginnen vaak moeten nebben ge snakt als naar iets onbereikbaars. Weel de of (om het op een andere manier uit te drukken) een hooge levensstandaard, is iets, dat we tegenwoordig als zóó na tuurlijk beschouwen, dat we ons er niet steeds rekenschap van geven, van hoe jongen datum die ia Daily Ohronicle. alle bloemen tegelijk naar hem toegooien. Wat er dan zou gebeuren? Wel, ze zou natuurlijk liard wegloop en en misschien, misschien, kwam Mart haar dan wol ach terna. Doch toen ze bij de „Olmenhoeve" kwam, hoorde ze een gejoel en geschreeuw en het leek wél of er menschen aan t vechten waren. Op 't geluid afgaande, liep Trinetteke door en toen zag ze iets vree- selijka Eerst zag ze alleen maar, dat er twee mannen aan 't vechten waren en al het volk van de „Olmenhoeve" stond er om heen, zonder een hand uit te steken. Tri netteke kon niet zien wie het waren, maar het was vreeseUjk om te zien. De mannen vochten als tijgers. Eindelijk richtte de een zich op en.Trinetteke's hart stond haast stiL Het was Mart.hóór Marti 01dat hij zoo kon vechten. Zijn harde vuisten kwamen als hamers neer op het lichaam van den ander. Z'n gezicht was vertrokken van woetde en hoewel 't bloed van het gelaat van zijn tegenstander liep, scheen hij. dit niet te merken. Iedere slag die neerkwam, deed Trinetteke pijn als een messteek en bij lederen slag voelde zij haar afkeer voor Mart stijgen. Wat dèt de man dien' zij gedacht had lief te hebben? Dat wreede monster, dat onbarmhartig het leven uit een ander ranselde. Haar oogen sperden: zich wijd open en hoewel haar hart beefde van angst sprong zij plotse!nig vlak naast de vechtenden. Haar stevige kleine handen grepen Mart's Dus u beweert, sprak d© rechter, dat beklaagde u een gat in het hoofd heeft gegooid met tomatenpuree. Maar dat is toch te dwaas. Heelomaal niet, antwoordde die ge tuige. Het was tomatenpuree in ©en blikje. Ho© aardig dat u me na een Jaar nog onmiddellijk herkent. O direct 1 Toen ik u aan zag komen, zei ik al dadelijk tegen mijn dochter: Kijk, daar heb je mevrouw Smit met die bruine japon, die ze verleden jaar aan had! Kellner, zei d© heer tn het restau rant, kijk nu eens, nu vind ik een bretel- knoop in mijn soep. Hoe verklaar je dat? Dat kan ik niet verklaren, meneer, antwoordde de kellner, we hebben alleen vrouwelijk personeel in de keuken. Karei vertel jij me eens wat men verstaat onder een voetganger, sprak de onderwijzer. Een voetganger? zei Karei, wiens vader een autozaak had. Wél, dat is iemand die altijd de auto's in den weg loopt Ik heb tegenwoordig heelemaal geen smaak meer van mijn sigaar. Hoe komt dat? Als ik een dure sigaar rook, die lek ker is, erger ik me aan den prijs, en als ik een goedkoop© rook erger ik me aan den smaak. Wat is dat voor vleesch, kellner? vroeg de gast. Dat is biefstuk, la malson, meneer, antwoordde de kellner. Zoo sprak de ander. Dan heb ik nu zeker net een stuk van de deur te pak ken. TOB NOOIT HOEKJE. jAioum. Die E&fersucht int eine Leiden- sohaft, Die mlt Rifer suoht, was Leiden sehaift Schleionnacher 't Is een harde waarheid, dat het onze modemensdhen in het leven steeds beter lijkt te gaan dan ons. Soms zijn we ver heugd over ons succes, we spreken er van tegen een vriend. Maar die heeft dan juist nóg grooter succes behaald en hij weet te verhalen van anderen, die het ook buitengewoon goed gaat. Dan zakt de vreugde over eigen succes. 't ljjkt nu zoo heel gewoon, armzalig bijna en be lachelijk om je daar bltj over te maken. Wat heb je eigenlek nog weinig bereikt in vergelijking met die anderen, die toch zooveel talentloozer, zooveel dommer zijn dan jij. Bah, zij verdienen dat slagen niet, je wenscht hen voor hun verdere leven niets dan narigheid en mislukking toe. Ze hebben je vreugde verstoord. De ja- louzie is geboren. Je hoopt op den ondergang van die an deren, je zou er zelf wel aan mee wil len helpen. En je zint op middelen. 't Is echter niet zoo heel makkelijk om meerdere menschen naar den kelder te helpen. Daar komt heel wat moeite, heel wat overleg bij te pas. Wat een dwaze tijdverspillingl Al lukt het ons de tegen partij schade aan te doen, wij zelf, lijden ongetwijfeld de meeste schade. Kijk alleen maar eens in den spiegel, en u zult zien, hoe oud en leelijk de nijd u maakt. Kijk eens naar uw zaken, die ver waarloosd worden voor een leelijk, nutte loos streven, en kijk eens naar uw humeur, naar uw rust, uw kalmte. Allee is in de war. Het eens behaalde succes is lang vergeten, en van de vreugde is geen spoor meer over. We zinken zelf al dieper en dieper, omdat er geen vooruit gang meer is, al ons denken en willen gericht is op dat ééne: de tegenstandera, de menschen, die ons vooruit kwamen in het leven, een val te zetten of onaange naam te zijn. Onze tegenstanders.... Maar dikwijls zfln ze dat niet eens. Hun succes ls meestal onafhankelijk van het onze en hun val zal ónze stijging niet brengen. Als zij flinke menschen zijn, zullen zij zich na dien val weer omhoog werken en ons nog verder vooruitkomen. Want wij hebben den tijd in morren en schel den laten voorbijgaan. Wij zijn voor lang misschien wel voor goed onze rust kwijt, ons zelfvertrouwen en ons zuiver geweten. Allemaal dingen, die noodig zijn, om met succes te kunnen werken. Probeeren anderen leed te doen is niet alleen leelijk, maar ook onverstandig. Zooals al het slechte onverstandig is. Laten we werken aan ons eigen suoces en er ons over verheugen. En laat het grooter succes van anderen ons alleen een aansporing zijn tot nog beter, Intenser arbeid. Dr. JOH. DE OOOK. (Nadruk verboden). Voor de lezers van dit bisd geeft onze peyohologlaohe medewerker Dr. Jas. de Oock, van Merlenstraat 120, Den Haag, gratis zielkundige adviezen o.m. over de wijze waarop zij hun geest kunnen ver- friarohea en hun wiltósaaht en energie kunnen versterken. De vragen zullen in dit blad geregeld worden behandeld. Moehten de beantwoor dingen te uitvoerig worden, dan direct schriftelijk aan de aanvragers schouder en trokken; hem achterover, het genoeg, laat los zeg ik je. Haar stem hijgde vlak bij z'n oor: „Nu is Toen scheen Mart tot bezinning te ko men, maar vóór bij ziah geheel had opge richt, was Trinetteke al verdwenen. Ze holde maar door, ze wist zelf niet waar heen, totdat eindelijk haar voet achter een boomstronk bleef haken en ze voorover viel. Daar bleef ze liggen, d© handen voor het gezicht gedrukt en krampachtig hui lende.... 01 ze zou het nooit vergeten, dit wreede gezicht met den niets meer ontzienden blik, die snel neerdalende vuisten, waarvan iedere slag z'n doel trof 1Ze was bang voor den man, dien ze als een tijger had zien vechten. Bang was zei Ze dacht niet meer aan Mart's ónders zoo vriendelijk© oogen, ze dacht niet meer aan den Mart, die haar eens, toen ze nog een klein meisje was, met eigen' levens gevaar uit het weiland had gered, waar een woedend© stier op haar afgestormd was. Ze dacht alleen aan Mart, zooals hij daar gevochten had. Plotseling hoorde ze voetstappen' vlak bij haar en bang door iemand' gezien te worden, wilde ze ontvluchten, maar een paar sterke handen grepen baar en draai den haar om. „Mart. „Trinetteke. Als een schuwe vogel week ze terug. De handen tegen de borst gedrukt, keek ee Druk werk hè, zei de Juffrouw van bulten aan den verkeersagent op den Dam. En dan doen ze u zeker nog allerlei domme vragen ook, hè? Nou, antwoordde de agent, u bent de dertiende al vandaag. Ik wil een man hebben, die zuinig is. Ik ooik, maar niet zoolang we ver loofd zijn. Hij: Laten we nu toch alsjeblieft niet eeuwig blijven kibbelen, Jo. Word maar weer goed. Zij: Jawel, ik begrijp het wel. Er moet zeker weer ©en knoop aan je jas worden gezet. hem aan met een zoo onmiskenbaren angst in haar oogen, dat Mart haar plot seling losliet. Trinetteke was bang voor hem! Hij had het in haar oogen gezien. Geen woord kon bij uitbrengen, alles, wat hij tot z'n ver dediging had kunnen zeggen, bleef hem in d© keéL steken. Zwijgend bleef hij haar aankijken. Toen 'bracht hij uit: „Zeg me, wat is er!" „Wat er is? Je vraagt me wat er te? O, ga heen, ik haat je, J© bent wreed..1" Ze schrok zelf van de uitwerking van haar woorden. Mart's gebruind gezicht werd vaalbleek. Hij kwam een stap nader en met een schorre stem zei hij: „En jij bent het, die dat durft zeggen, juist jij....!" Hij lachte bitter, het was meer een lach die op een snik leek. Toen keerde hij zich om en liep met groot© passen weg. Trinetteke verroerde zich niet. Wat had Mart bedoeld met „juist Ü1!" Maar nee, ze hoefde daar nu niet verder over te piekeren. Ze had gezegd „ik haat je, je bent wreed...." en Mart van de „Oimenhoeve was er de man niet naar, om zoo iets spoedig te vergeten. Toen ging Trinetteke naart huis en tante Bertje verwonderde er zich over, dat „het kind" dien avond zoo stil was. Tante Bertje stond! met haar handen In de zij bij de pomp en sprak met Geurt den melkrijder. Het gebeurd© niet dikwijls

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1930 | | pagina 11