't Juffertje
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT
VAN 'S LEVENS
gj WIJSGEERIGEN KANT
VAN Zaterdag 22 November 1930
461 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
BLIKSEMGEDIOHTEN.
Voadel had op alles een rijmwoord
klaar,
Maar met blikBem tobde hij zeven
jaar.
Van Joost van den' Vondel, den prins
onzer dichters, gaan allerlei verhalen,
waaruit moet blojken,- hoe geweldig knap
hij was in het zoo voor de vuist weg
rangschikken dier woorden naar maat en
rijm. Vele dier verhalen zullen wel tot
het rijk der fantasie behooren, maar ook
ail zijn ze niet historisch, aardig verzon
nen zijn ze in elk geval. Zoo wordt van
hem verteld, dat hij op zdjn reis in Dene
marken een landgenoot ontmoette, die
hem vroeg hoe het hean daar beviel,
waarop Vondel direct antwoordde:
Ach Heerl wil mij verlossen
Van dleze Deensche ossen;
En breng mij naar mijn wenschen
In Holland bij de menschen!
Ook een ander gedicht, dat men wel
eens aantreft op een plaats, waar zelfs
de keizer alleen en1 te voet gaat, wordt
aan hem toegeschreven. Het luidt:
Een fijn geslepen glas verlicht
Een zwak gezicht;
Maar hier wordt door een bril
Een blinde zelfs verlicht.
Soms kon Vondel zijn huis in de War
moesstraat te Amsterdam ontvluchten om
ver in den omtrek rond te dwalen. Zoo
kwam hij eens vermoeid oen dorpsher
berg binnenstappen. Hij nam op zijn go-
mak plaats in de gelagkamer en bestelde
het een en andor. Het viel hem op, dat
er boven voortdurend gestommeld werd.
Dat wekte zijn nieuwsgierigheid en hij
vroeg aan den waard, of er boven ook be
zoekers waren. De waard vertelde hem,
dat de Rederijkerskamer daar bijeen was.
Dat was juist iets voor den dichter. Hij
zou gaarne eens kennis maken met de
leden der Rederijkerskamer en vroeg den
herbergier, of daartoe geen gelegenheid
bestond. Deze dacht, dat het wel zou
faan, als hij zich aan de regels van de
lam er onderwerpen wilde. Het was na
melijk gewoonte, dat de voorzitter een
gast van verre toesprak, en dan moeöt
deze eveneens in dichtvorm antwoorden.
Welnu, daartegen1 had Vondel niet het
minste bezwaar. Welgemoed, ging hij
naar boven en stapte bij de heeren Rede
rijkers binnen, waar hij zich voorstelde
als medebroeder in de edele Rhetorica.
Hij deelde verder mede, dat hij Joost
heette en doodgraver van beroep was,
Daarop verhief de voorzitter zich van
zijn zetel en sprak:
Joost sterft als niemand sterft;
Dat geeft hem vleesch en brood;
Joost sterft als niemand; sterftt;
Dus Joost leeft van den dood.
Nu was het Vondel's beurt. Hij vroeg
heel bedaard naar den naam en het be
roep van den voorzitter. Deze antwoord
de „Pauw advocaat". Joost ging staan
en met een' paar guitige oogen dichtte hij:
Pauw leeft waar tweedracht leeft;
Dat geeft hem brood en zuivel;
Pauw sterft waar tweedracht sterft
Dus Pauw leeft' van den duivel.
Het geheel© gezelschap stond paf en
de voorzitter riep uit: „Gij zjjt zelf den
duivel.of Vondel.v
Op een' anderen keer wandelde Vondel
van Haarlem naar Leiden. Hij werd in
gehaald door een rijtuig, waarin twee
TRINETTERE.
„Trinetteke!"
Langzaam richtte Mart van de „Olmen
hoeve" zich op. Ja, hij had gedroomd en
nog zoo kwaad niet. Maar hoe kon het
anders? Héél vroeg in den morgen was
hij naar 't land gegaan, en na het harde
werken was hij even in den geurigen hoop
hooi geploft, om wat te rusten. Maar met
die blijde blauwe hooge lucht boven zich
en de kwetterende vogelstemmetjes om
zich heen, was Mart al heel gauw in' het
Droomenlandi terecht gekomen en daar
had hij allerlei leuke dingen beleefd.
Trinetteke, de kleine blonde Trinetteke,
was zijn vrouw!
Hardop lachte Mart.. Dan' zei hij: „Ho,
ho, jongen, niet te hard van' stapel," en
zijn pijp opstekend wandelde hij genoeg
lijk na lachend, naar de „Olmenihoeve".
Trinetteke keek op van haar breikous.
In de verte 'klonk de dorpskerk. Ze telde
„zeven.acht!" Acht uur. De breikous
werd, opgerold, en met een zucht van ver
lichting wandelde ze het erf af.
Natuurlijk wandelde Trinetteke, want
alg tanig Bsrtda uit het venster zou zïen
heeren zaten, die hij heel goed kende. En
hij wist ook, dat de eeno heer bij voor
keur op een andermans beurs teerde.
Natuurlijk vroegen do heeren hem, of hij
mee wilde rijden. Hij was tamelijk ver
moeid en stapte dus in. Het duurde niet
lang, of het gesprek kwam op de Rheto
rica en de heeren vroegen hem, eens een
zijner laatste gedichten op te zeggen.
Vondel zei dat hij den laatsten tijd wei
nig gedicht had, maar hij wilde wel ver
tellen welke gedachten hem door het
hoofd waren gegaan, toen hij in het rij
tuig stapte. En toen kregen zij met een
spottend lachje te hooien:
Ik zal mij in deez' wagen wagen
En laten mij naar Leiden leiden;
De Heer zal hèn met plagen plagen,
Die in eens anders weiden weiden.
Een ander geval speelde zich af in de
trekschuit. Daar ontmoette Vondel
iemand, die ook dichter en schrijver was.
Ai spoedig waren zij in druk gesprek, dat
eindigde met de weddenschap, wie het
kortste vers kon maken. Zij zaten in de
roef bij een flikkerend kaarsje. Plotse
ling stond zijn metgezel op, nam wat vet
van de kaars en smeerde het Vondel in
het 'gezicht, terwijl hij rijmde:
Vet
Smét,
Vondel was ondanks het plotselinge
van het geval terstond (met zijn antwoord
gereed. Hij; gaf zijn partner een flinke
oorveeg en zei lakoniek:
Ik
Tik.
Er wordt verhaald, dat Vondel zeven
jaar gezocht heeft, om een rijmwoord
vinden op bliksem. Toen kwam hij er nog
door een toeval achter. Hij zag een vrouw
een pot breken en hoorde haar man roe
pon: „Vrouw haal gauiw wat smiksem, of
je pot is naar de bliksem."
Er zijn meer van die aardigheden. Eens
was koning Willem: Hl op jacht met jonk
heer Six en nog een aanzienlijk man. De
laatste kreeg een haas onder schot en
toen riep de koning:
Schiet als de bliksem,
Anders schiet Six 'em.
Een tegenhanger van VondeTs rijm
kunst wordt gevonden in die van den
Vlaming Theodoor van Rijswijck. Deze
was gewoon in gezelschap het laatste ge
zegde van iemand met rijm te beantwoor
den en faalde daarin nooit. Op zekeren
dag was er iemand, die een weddenschap
wou aangaan met den dichter, dat deze
geen rijm zou weten te geven op een
woord dat hij zou noemen. Deze ging aan
en de voorsteller kwam natuurlijk aan
met het woord „bliksem". Maar van Rijs
wijck was In het minst niet geschrokken
Hij sprong op, hief zijn rechterarm drei
gend op en zei:
Geef hem 'n klap, of anders geef ik
z* hean.
B.
GEVAREN VAN DEN OUDERDOM.
Elk© mensdhenleeftljd heeft zijn niet te
onderschatten gevaren. De jongeling
komt in de verleiding zijn wild opbrui
sende kracht te misbruiken; de man van
middelbaren leeftijd vergt niet zelden van
zijn krachten te veel. Matiging schijnt niet
mogelijk; de stroom, waarop hij zich ge
waagd heeft, sleept hem voort.... Van
geheel anderen aard, maar niet minder
werkelijk is 'het gevaar voor hem, die, op
leeftijd gekomen, het bedrijvige leven
vaarwel moet zeggen; want 'hem dreigt de
doelloosheid, die, zoo hij er zich niet met
kracht tegen verzet, in moedeloosheid ont
aarden kan. De overgang moet worden
gemaakt van niet meer in gedwongen
arbeid afleiding te vinden, niet meer door
een ijzeren noodzakelijkheid te worden
voortgedreven, geen zichtbare resultaten
meer te bereiken. Het spook der ledigheid
verschijnt in de verte; hij heeft een te veel
aan dezelfde rust, die hem vroeger onbe
reikbaar scheen, aan vrijen tijd, waarnaar
hij vroeger vergeefs verlangdeI
En nu staat hij voor de groot© vraag:
hoe diep heeft mijn levensplan! wortel
geschoten? Kan ik tevreden zijn met den
bloeitijd van één seizoen en ben ik, nu
d!ie is geëindigd, tpt langzaam verkwijnen
en sterven bereid? Of voel ik de kracht in
mij om een eenzamen winter te doorstaan,
omdat ik mii Iwwust ben van een innerlijk
leven, dat onsterfelijk is, zij het ook dat
een schemering het tijdelijke omhult?
En naast die diepe grondvraag deze
andere: wat heb ik tot mijn beschikking?
Wat heb ik opgezameld om mijn geest te
spijzigen, nu ik in hoofdzaak zelf daartoe
ben aangewezen? Ook aan de praktijk
moet worden gedacht, d© dagen moeten
worden gevuld, de gedachten in goede
richting gedreven. En nu is het voel min
der de vraag hoe groot zijn voorraad is,
dan wel of het leven hem d'en sleutel tot
zijn innerlijk heeft in handen gegeven, of
hi.j zich gewend heeft daarbinnen te gaan,
of liij er zich thuis gevoelt?
Eenmaal daarbinnen zijnde wordt hij
zich van oneindige ruimten bewust, en,
wat meer is, hij bespeurt dat zijn sleutel
past op zoo menig ander gewelf, grooter
dan het zijne, waar kostbare, onvergan
kelijke schatten voor het grijpen liggen.
Wat valt er hier te ordenen, te zoeken, te
vergelijken, te genieten? Hier is een on
metelijke rijkdom, die nooit uitgeput
raakt, die zich integendeel steeds aanvult
en vermeerdert En dan kan het zijn, dat
in hem opstijgt een plotseling gevoel van
dankbaarheid dat 'hij nu tijd heeft en vrij
heid om hier te toeven.
Neen, de ouderdom 'behoeft niet doel
loos en troosteloos te rijn. Is bh dit, dan
ligt het aan ons zeiven.
B.
Ontslders-oèrdeel.
Ls het niet waarschijnlijk, dat een groot
deel van alle moeilijkheden', welke in het
moderne huwelijk worden ondervonden,
haar oorzaak vinden in bet feit, dat we
nog steetis al gemeen e regels opst ellen
voor Iets, dat de meest tndiridueeile,
particuliere en intieme van alle men-
Hcheljjke aangelegenheden ds?
Miss Clementine Dan©.
Nog steeds; Panera et Clreensee.
Wanneer één denkbeeld van jaar tot
jaar sterker bij mij post gevat heeft, is
het wel dit, dat uitgevers eni publicisten
eigenaardig genoeg niet in staat zijn te
peilen, wat hot publiek werkelijk begeert
Aartsbisschop van York
Bioscoop en radio.
De biosooop is niet een mechanische
uitvinding, welke gelijk de radio, slecMa
dient om dingen, die reeds volmaakt op
zichzelf zijn, te verspreiden, maar ze ver
rijkt, wat ze voortbrengt met een nieuw
element
Daily Ohronicle.
Sie transit gloria.
Aan alle menschen komt een eind, en
ook aan de meest© boeken. In de machine,
welke het papier tot pulp vermaalt, vindt
d© letterkunde een equivalent voor d©
zeis van het Noodlot. Een Bond van ver
moeide Lezers zou goed doen, een stand
beeld op t© richten voor den uitvinder
dier machine.
The News Statesmian.
Menschelijke eneyelopadlegn.
Een rechtsgeleerde wordt geacht allee
omtrent de wet t© weten en een dokter
moet alles omtrent ziekte weten. I
electrotechntecb ingenieur wordt veron
dersteld alles te weten van electriciteit en
een predikant van de theologie. Maar een
journalist en een boekverkooper worden
geacht alles van alles te weten.
Birminghaim Post.
Als wij trouwen hebben we het zoo
gemakkelijk mogelijk, zei de jonge man;
mijn schoonvader is ambtenaar van den
burgerlijken stand.
Nu en als het eens niet goed gaat
heb je altijd je schoonbroer nog, die is
immers advocaat
Ik houd vol, riep de volksredenaar
op een anti-blauwe-knoop-vergadering, ik
houd vol dat alcohol, mits matig gebruikt,
een weldaad is voor het menschdom. Ik
zal u zeggen dat ik er zelf mijn leven aan
te danken heb
En wou je dat een weldaad noemen?
riep een tegenstander in de zaal.
dat Trinetteke „holde" dan had je de pop
pen aan 't dansen en het ongeluk was, dat
tante de poppon zoo lang liet dansen.
Daarom wandelde Trinetteke.
Maar zoodra ze hot begroeide laantje
uit en den hoek om was, leek ze een jong
veulen, dat voor 't eerst in de wei komt.
Ze holde eni holde totdat ze eindelijk, naar
adem hijgend, stilstond!. O, wat was het
zichzelf eigenlijk een beetje voor den mal,
boven 't hoofd, en liet de zomerwind langs
haar gloeiende wangen spelen. Haar ge-
zichtje deed denken aan een bloeiende
klaproos. Haar oogen keken zoo levensblij
de wereld in. Dan liep ze door. Ze hield
zichzelf eigenlijk een beetje voo rden mal,
want, hoewel ze af en toe een zijpaadje
insloeg, om een paar bijzonder mooie
klaprozen of korenbloemen t© plukken,
wist ze héél goed, dat haar eigenlijke weg
naar de „Olmenhoeve" voerde.
Mart zat immers altijd om half negen
bij de deur z'n pij Pi© te rooken? En er
was een plekje op de „Olmenhoeve", dat
zelfs Mart niet wist en waar ze hem pre
cies kon zien zitten zonder zelf gezien te
worden. Dat was het leuke van het geval
en Mart had moeilijk kunnen denken, dat
dikwijls als 'hij zich alleen dacht, het
blonde meislce uit z'n droomon hem be
spiedde.
Met haar armen vol korenbloemen en
klaprozen stapte Trinetteke in de richting
van de „Olmenhoeve". Ze had. een plan.
Ze zou Mart eerst kalm 'bespieden en dan
zou ze, als hij heel diep in gedachten zat,
HOE ZIET DE WERELD
ER TEGENWOORDIG UIT
Het woord als schadelijke bacterie.
Er zijn twee Christelijke deugden, ne
derigheid en kuischheid, welk© geheel
worden bedorven door er over te spreken.
Dean Inge.
Is het dat ooit geweest?
We willen dat de wereld zal weten, dat
Groot-Brittanimië niet langer kan wor
den beschouwd als do onolkkoe van
Europa.
Bnowdien.
Rijker dan een Koningin.
Een typiste van heden kent tal van
genietingen waarnaar middeleeuwache
koninginnen vaak moeten nebben ge
snakt als naar iets onbereikbaars. Weel
de of (om het op een andere manier uit
te drukken) een hooge levensstandaard,
is iets, dat we tegenwoordig als zóó na
tuurlijk beschouwen, dat we ons er niet
steeds rekenschap van geven, van hoe
jongen datum die ia
Daily Ohronicle.
alle bloemen tegelijk naar hem toegooien.
Wat er dan zou gebeuren? Wel, ze zou
natuurlijk liard wegloop en en misschien,
misschien, kwam Mart haar dan wol ach
terna.
Doch toen ze bij de „Olmenhoeve"
kwam, hoorde ze een gejoel en geschreeuw
en het leek wél of er menschen aan t
vechten waren. Op 't geluid afgaande, liep
Trinetteke door en toen zag ze iets vree-
selijka
Eerst zag ze alleen maar, dat er twee
mannen aan 't vechten waren en al het
volk van de „Olmenhoeve" stond er om
heen, zonder een hand uit te steken. Tri
netteke kon niet zien wie het waren, maar
het was vreeseUjk om te zien. De mannen
vochten als tijgers. Eindelijk richtte de
een zich op en.Trinetteke's hart stond
haast stiL Het was Mart.hóór Marti
01dat hij zoo kon vechten. Zijn harde
vuisten kwamen als hamers neer op het
lichaam van den ander. Z'n gezicht was
vertrokken van woetde en hoewel 't bloed
van het gelaat van zijn tegenstander liep,
scheen hij. dit niet te merken. Iedere slag
die neerkwam, deed Trinetteke pijn als
een messteek en bij lederen slag voelde zij
haar afkeer voor Mart stijgen. Wat dèt
de man dien' zij gedacht had lief te hebben?
Dat wreede monster, dat onbarmhartig
het leven uit een ander ranselde.
Haar oogen sperden: zich wijd open en
hoewel haar hart beefde van angst sprong
zij plotse!nig vlak naast de vechtenden.
Haar stevige kleine handen grepen Mart's
Dus u beweert, sprak d© rechter,
dat beklaagde u een gat in het hoofd
heeft gegooid met tomatenpuree. Maar
dat is toch te dwaas.
Heelomaal niet, antwoordde die ge
tuige. Het was tomatenpuree in ©en
blikje.
Ho© aardig dat u me na een Jaar
nog onmiddellijk herkent.
O direct 1 Toen ik u aan zag komen,
zei ik al dadelijk tegen mijn dochter:
Kijk, daar heb je mevrouw Smit met die
bruine japon, die ze verleden jaar aan
had!
Kellner, zei d© heer tn het restau
rant, kijk nu eens, nu vind ik een bretel-
knoop in mijn soep. Hoe verklaar je dat?
Dat kan ik niet verklaren, meneer,
antwoordde de kellner, we hebben alleen
vrouwelijk personeel in de keuken.
Karei vertel jij me eens wat men
verstaat onder een voetganger, sprak de
onderwijzer.
Een voetganger? zei Karei, wiens vader
een autozaak had. Wél, dat is iemand die
altijd de auto's in den weg loopt
Ik heb tegenwoordig heelemaal geen
smaak meer van mijn sigaar.
Hoe komt dat?
Als ik een dure sigaar rook, die lek
ker is, erger ik me aan den prijs, en als
ik een goedkoop© rook erger ik me aan
den smaak.
Wat is dat voor vleesch, kellner?
vroeg de gast.
Dat is biefstuk, la malson, meneer,
antwoordde de kellner.
Zoo sprak de ander. Dan heb ik nu
zeker net een stuk van de deur te pak
ken.
TOB NOOIT HOEKJE.
jAioum.
Die E&fersucht int eine Leiden-
sohaft,
Die mlt Rifer suoht, was Leiden
sehaift
Schleionnacher
't Is een harde waarheid, dat het onze
modemensdhen in het leven steeds beter
lijkt te gaan dan ons. Soms zijn we ver
heugd over ons succes, we spreken er
van tegen een vriend. Maar die heeft dan
juist nóg grooter succes behaald en hij
weet te verhalen van anderen, die het ook
buitengewoon goed gaat. Dan zakt de
vreugde over eigen succes. 't ljjkt nu
zoo heel gewoon, armzalig bijna en be
lachelijk om je daar bltj over te maken.
Wat heb je eigenlek nog weinig bereikt
in vergelijking met die anderen, die toch
zooveel talentloozer, zooveel dommer zijn
dan jij. Bah, zij verdienen dat slagen niet,
je wenscht hen voor hun verdere leven
niets dan narigheid en mislukking toe.
Ze hebben je vreugde verstoord. De ja-
louzie is geboren.
Je hoopt op den ondergang van die an
deren, je zou er zelf wel aan mee wil
len helpen. En je zint op middelen.
't Is echter niet zoo heel makkelijk om
meerdere menschen naar den kelder te
helpen. Daar komt heel wat moeite, heel
wat overleg bij te pas. Wat een dwaze
tijdverspillingl Al lukt het ons de tegen
partij schade aan te doen, wij zelf, lijden
ongetwijfeld de meeste schade. Kijk
alleen maar eens in den spiegel, en u
zult zien, hoe oud en leelijk de nijd u
maakt. Kijk eens naar uw zaken, die ver
waarloosd worden voor een leelijk, nutte
loos streven, en kijk eens naar uw
humeur, naar uw rust, uw kalmte. Allee
is in de war. Het eens behaalde succes
is lang vergeten, en van de vreugde is
geen spoor meer over. We zinken zelf al
dieper en dieper, omdat er geen vooruit
gang meer is, al ons denken en willen
gericht is op dat ééne: de tegenstandera,
de menschen, die ons vooruit kwamen in
het leven, een val te zetten of onaange
naam te zijn.
Onze tegenstanders.... Maar dikwijls
zfln ze dat niet eens. Hun succes ls
meestal onafhankelijk van het onze en
hun val zal ónze stijging niet brengen.
Als zij flinke menschen zijn, zullen zij
zich na dien val weer omhoog werken
en ons nog verder vooruitkomen. Want
wij hebben den tijd in morren en schel
den laten voorbijgaan. Wij zijn voor
lang misschien wel voor goed onze
rust kwijt, ons zelfvertrouwen en ons
zuiver geweten. Allemaal dingen, die
noodig zijn, om met succes te kunnen
werken.
Probeeren anderen leed te doen is niet
alleen leelijk, maar ook onverstandig.
Zooals al het slechte onverstandig is.
Laten we werken aan ons eigen suoces
en er ons over verheugen. En laat het
grooter succes van anderen ons alleen een
aansporing zijn tot nog beter, Intenser
arbeid.
Dr. JOH. DE OOOK.
(Nadruk verboden).
Voor de lezers van dit bisd geeft onze
peyohologlaohe medewerker Dr. Jas. de
Oock, van Merlenstraat 120, Den Haag,
gratis zielkundige adviezen o.m. over de
wijze waarop zij hun geest kunnen ver-
friarohea en hun wiltósaaht en energie
kunnen versterken.
De vragen zullen in dit blad geregeld
worden behandeld. Moehten de beantwoor
dingen te uitvoerig worden, dan direct
schriftelijk aan de aanvragers
schouder en trokken; hem achterover,
het genoeg, laat los zeg ik je.
Haar stem hijgde vlak bij z'n oor: „Nu is
Toen scheen Mart tot bezinning te ko
men, maar vóór bij ziah geheel had opge
richt, was Trinetteke al verdwenen. Ze
holde maar door, ze wist zelf niet waar
heen, totdat eindelijk haar voet achter een
boomstronk bleef haken en ze voorover
viel. Daar bleef ze liggen, d© handen voor
het gezicht gedrukt en krampachtig hui
lende....
01 ze zou het nooit vergeten, dit wreede
gezicht met den niets meer ontzienden
blik, die snel neerdalende vuisten, waarvan
iedere slag z'n doel trof 1Ze was bang
voor den man, dien ze als een tijger had
zien vechten. Bang was zei
Ze dacht niet meer aan Mart's ónders
zoo vriendelijk© oogen, ze dacht niet meer
aan den Mart, die haar eens, toen ze nog
een klein meisje was, met eigen' levens
gevaar uit het weiland had gered, waar
een woedend© stier op haar afgestormd
was. Ze dacht alleen aan Mart, zooals hij
daar gevochten had.
Plotseling hoorde ze voetstappen' vlak
bij haar en bang door iemand' gezien te
worden, wilde ze ontvluchten, maar een
paar sterke handen grepen baar en draai
den haar om.
„Mart.
„Trinetteke.
Als een schuwe vogel week ze terug. De
handen tegen de borst gedrukt, keek ee
Druk werk hè, zei de Juffrouw van
bulten aan den verkeersagent op den
Dam. En dan doen ze u zeker nog allerlei
domme vragen ook, hè?
Nou, antwoordde de agent, u bent de
dertiende al vandaag.
Ik wil een man hebben, die zuinig is.
Ik ooik, maar niet zoolang we ver
loofd zijn.
Hij: Laten we nu toch alsjeblieft
niet eeuwig blijven kibbelen, Jo. Word
maar weer goed.
Zij: Jawel, ik begrijp het wel. Er moet
zeker weer ©en knoop aan je jas worden
gezet.
hem aan met een zoo onmiskenbaren
angst in haar oogen, dat Mart haar plot
seling losliet.
Trinetteke was bang voor hem! Hij had
het in haar oogen gezien. Geen woord kon
bij uitbrengen, alles, wat hij tot z'n ver
dediging had kunnen zeggen, bleef hem
in d© keéL steken. Zwijgend bleef hij haar
aankijken. Toen 'bracht hij uit:
„Zeg me, wat is er!"
„Wat er is? Je vraagt me wat er te?
O, ga heen, ik haat je, J© bent wreed..1"
Ze schrok zelf van de uitwerking van
haar woorden.
Mart's gebruind gezicht werd vaalbleek.
Hij kwam een stap nader en met een
schorre stem zei hij: „En jij bent het, die
dat durft zeggen, juist jij....!"
Hij lachte bitter, het was meer een lach
die op een snik leek. Toen keerde hij zich
om en liep met groot© passen weg.
Trinetteke verroerde zich niet. Wat had
Mart bedoeld met „juist Ü1!"
Maar nee, ze hoefde daar nu niet verder
over te piekeren. Ze had gezegd „ik haat
je, je bent wreed...." en Mart van de
„Oimenhoeve was er de man niet naar,
om zoo iets spoedig te vergeten.
Toen ging Trinetteke naart huis en
tante Bertje verwonderde er zich over,
dat „het kind" dien avond zoo stil was.
Tante Bertje stond! met haar handen In
de zij bij de pomp en sprak met Geurt
den melkrijder. Het gebeurd© niet dikwijls