ir jfl |p Éi li IS P H H Ui il u H 11 i il 1 M fiü p §jj L iSi „Voor dat we trouwden zei je altijd dat ik in de wereld mijns gelijke niet had." „Ja, en ik hoop nou alleen maar dat die er niet is." Aussie, Sydney. Tets over belastingen. HET SYSTEEM DE2t WET OP DE INKOMSTENBELASTING. Over welk tijdvak moet het inkomen worden aangegeven? Er bestaat vrijwel geen onderwerp in zake de heffing der directe belastingen, waartegen het meerendeel der belasting plichtigen zoo dikwijls zondigt, dan tegen de z.g. bronnentheorie der wet op de in komstenbelasting. Waar nu het zwaarte punt dezer wet juist in het in de bronnen- theorie weergegeven systeem is gelegen, heeft het zeker zijn belang, om op deze plaats een korte uiteenzetting van deze materie te geven. De bronnentheorie dan is neergelegd in de artikelen 12, 18 en 14 der wet. Het hierin vervatte stelsel komt hierop neer, dat de wetgever eenerzijds veronderstelt, dat het inkomen over het belastingjaar zal voortvloeien uit de bronnen, welke bij den aanvang van dat jaar (1 Mei) voor den belastingplichtige bestaan, en anderzijds aanneemt, dat de opbrengst van elk dezer bronnen over het belastingjaar gelijk zal zijn aan die over het afgeloopen tijdvak. De wetgever gaat alzoo uit van ficties- Allereerst dient men dan bij de invul ling van zijn aangiftebiljet na te gaan, welke bronnen van inkomen men op 1 Mei heeft. Hierbij dient er op gelet te worden, dat elk onroerend goed, elk effect, elke vordering, elke betrekking, enz., een af zonderlijke bron van inkomen is, waarop telkens apart de bronnentheorie moet wor den toegepast. Er wordt voorts alléén rekening gehouden met de bronnen, die men op 1 Mei bezit. Bronnen, welke vóór 1 Mei opgehouden hebben te bestaan, of welke in den loop van het belastingjaar, alzoo na 1 Mei, ontstaan, blijven geheel buiten beschouwing. Weet men nu welke bronnen van in komen men op 1 Mei heeft, dan moet men nagaan, hoe lang elk dezer bronnen heeft bestaan. Heeft men een bepaalde bron ge durende het geheele, aan 1 Mei vooraf gaande kalenderjaar gehad, dan moet worden aangegeven, hetgeen over dat ka lenderjaar de netto-opbrengst van die bron geweest is. Verkreeg men een bron daarentegen na 1 Januari, van dat kalen derjaar, zoodat men deze nog geen, aan; 1 Mei voorafgaand vol kalenderjaar gehad heeft, dan moet men daarvan aangeven de te begrooten jaarlijksohe opbrengst, welke de bron over het komende belasting jaar (1 Mei1 Mei) zal opleveren. Eenige voorbeelden mogen het voren staande verduidelijken. Is men op 1 Mei 1930 kantoorbediende en had men deze zelfde betrekking ook over het geheele, aan 1 Mei 1930 vooraf gaande kalenderjaar, alzoo van 1 Januari 1929—1 Januari 1930, dan moet worden aangegeven het als zoodanig over dat jaar 1929 verdiende salaris. Genoot men nu over 1929 een salaris van 4000.en werd dat salaris ingaande 1 Januari 1930 verhoogd, tot 5000.dan moet men toch voor het belastingjaar 1930—1931 de over 1929 verdiende 4000.aangeven. Dit geldt ook dan, als het salaris na 1929 tot b.v. 3500.verlaagd werd. Deze sala- risverhooging (verlaging) speelt pas een rol op 1 Mei 1931, als wanneer het salaris over 1930 verdiend, moet worden aange geven. Was men daarentegen op 1 Mei 1930 kantoorbediende op een salaris van 2500—, en bestond deze betrekking voor den belastingplichtige van 1 April 1929 af, dan had men deze bron op 1 Mei 1980 wel is waar 12 maanden, maar geen 12 maan den van hetzelfde kalenderjaar, zoodat in dit geval moet worden aangegeven het sa laris, dot men, rekening houdende met de op 1 Mei 1930 bekende omstandigheden, denkt te zullen verdienen, over het belas tingjaar, alzoo over het tijdvak 1 Mei 1930 —80 April 1931. Had deze kantoorbedien de aanvankelijk een salaris van 2000.— en werd dit per 1 Mei 1930 verhoogd tot 2500.—, dan moet hij voor het jaar 1930 —1931 2500. —aangeven, omdat, waar de bron nog geen vol kalenderjaar voor hem bestond, met de opbrengst vóór 1 Mei geen rekening wordt gehouden. Was tenslotte dezelfde kantoorbediende voorheen zonder beroep en verkreeg hij deze betrekking in gaande 2 Mei 1930, dan behoeft hij voor het jaar 1930—1931 hiervan nog geen in komen aan te geven, omdat de bron op 1 Mei nog niet voor hem bestond. Overlijdt op 30 April een oom, waarvan men 100.000.erft, dan moot men op 1 Mei 1930, ook al heeft men zijn aandeel nog niet ontvangen, aangeven de te be grooten jaarlijksche opbrengst van dezo erfenis. Overleed de oom daarentegen op 2 Mei 1930, dan betaalt men van de op brengst van deze erfenis voor 19301981 nog geen belasting. Op deze algemeene regelen der bron nentheorie bestaan eenige uitzonderingen. Allereerst t.a.v. de z.g. seizoenbedrijven. Wanneer do uitoefening van een beroep qX bedrijf of lindes middel om iBköaiaa te verwerven aan een bepaald gedeelte van het jaar gebonden is, of om andere redenen met tusschenpoozen plaats vindt, wordt de datum van 1 Mei uitgeschakeld. Ware dit anders, dan zou hot van de toe vallige omstandigheden, of men al dan niet op 1 Mei dergelijke inkomsten had, afhangen of deze door de inkomstenbelas ting zouden worden getroffen. Vandaar de bepaling, dat, „bedrijven, beroepen, han delingen, werkzaamheden en diensten, die vóór 1 Mei zijn uitgeoefend, verricht of bewezen als een op 1 Mei bestaande bron van inkomen worden aangemerkt, indien zö niet voorgoed z\jn gestaakt". Heeft iemand dus een pensionbedrijf op een badplaats, dan doet de omstandigheid, dat op 1 Mei zijn pension leeg zal zijn, niets ter zake, zoolang m.a.w. deze bron niet definitief heeft opgehouden te bestaan. Een andere uitzondering vormen de op zich zelf bestaande werkzaamheden. Op handelingen, werkzaamheden of diensten, welke geheel los van eenig beroep of be drijf van den belastingplichtige staan, is om dezelfde reden als bij de seizoenin komsten de bronnentheorie evenmin van toepassing. Hieromtrent wordt in art. 18 der wet bepaald, dat de inkomsten, welke men hiervan in het laatst verloopen ka lenderjaar genoten heeft, gevoegd worden bij de naar de regelen der bronnentheorie bepaalde inkomsten uit de „vaste" bron nen van inkomen. Wanneer men dus naast zijn hoofdwerkzaamheden verdiensten heeft wegens het geven van privaatlessen, het bijhouden van boeken, het schrijven van een boek, het zijn van executeur-tes tamentair, het houden van een kostganger of anderszins, dan moet men daarvan b.v. op 1 Mei 1930 aangeven wat men met der gelijke werkzaamheden over het afgeloo pen jaar 1929 verdiend heeft. Begint men dus in Januari 1930 met het geveD van privaatlessen, dan is hieromtrent voor 1930 1931 nog niets aan te geven, omdat de bronnentheorie hier niet geldt. Eindigt men in Januari deze lessen, dan moet men op 1 Mei 1930 de daarmee genoten ver diensten over 1929 nog wel aangeven, al weer omdat de bronnentheorie hier is uit geschakeld. Tenslotte is er nog een eenlgszins afwij kende regeling, "wanneer men bevorderd of verplaatst wordt in een anderen werk kring, bij een tak van openharen dienst of in dienst van een bijzonder lichaam. In het algemeen geldt n.1. deze regel, dat, wanneer men b.v. als kantoorbediende bij A. ontslagen wordt en opnieuw bij B. in dienst treedt, men daardoor een nieuwe bron van inkomen heeft gekregen, omdat de bron niet is het zijn van kantoorbe diende, maar het zijn van kantoorbedien de in een bepaalde betrèkking. Mede uit practische overwegingen, heeft de wet gever nu in art. 15 bepaald, dat er na be vordering en verplaatsing als hiervoor ge noemd, geen nieuwe bron van inkomen ontstaat. Maakt, men dus bij zijn patroon, of in een tak van openbaren dienst promo tie, dan wordt, ook als deze promotie met een geheele verandering in den omvang en den aard van de werkzaamheden ge paard gaat, voor de toepassing der wet op de inkomstenbelasting aangenomen, dat dc bron dezelfde is gebleven. Is men dus commies bij een of ander openbaar lichaam op een salaris van 3000.en wordt men vóór 1 Mei referendaris met een salaris van 5000.dan moet men gewoon zijn commies-salaris, over het af geloopen kalenderjaar genoten, aangeven. Voor belastingplichtigen, jvelke hun be drijfsresultaten over een van het kalen derjaar afwijkend boekjaar berekenen, komt telkens zoo'n aan 1 Mei voorafgaand en op dien datum geheel verstreken boek jaar in aanmerking. Zij kunnen hierboven telkens in plaats van „kalenderjaar" lezei .boekjaar". De belangstellende lezer zal zich mis schien afvragen, waarom toch wel dit in gewikkelde, op ficties berustende, systeem door den wetgever verkozen is. Ongetwij feld zou het z.g. reeële stelsel, waarbij mei: wat de resultaten van een jaar afwacht, en daarna daaruit het inkomen vaststelt, èn voor den belastingschuldigen èn voor de belastingadministratie heel wat eenvoudi ger zijn. Men verwierp dit stelsel evenwel voornamelijk uit deze overweging, dat men zijn belasting moet kunnen betalen, terwijl men het inkomen geniet, dus in het tijdvak waarover de belasting geheven wordt, hetgeen bij het reeële stelsel, waar bij achterna het inkomen en de belasting bepaald wordt, niet mogelijk is. Het vorige artikel werd opgenomen in het nummer van Zaterdag 15 December. Acht jaar voor de microphoon. door Amerika's bekendsten omroeper WILTON J. CROSS. De eerste omroeper van Amerika, Wilton J. Cross, schrijft in het volgende artikel een en ander over zijn ervaringen voor den microfoon: De radio is nu heel wat anders dan m ,,den ouden tijd" van 1922, toen ik voor het eerst voor den microfoon optrad. Ik had toen werk van zeer uiteenloopenden aard. Wij hadden een geïmproviseerde studio en een kleinen kring van luiste raars. Omroeper beteekende manusje van alles en men koos de mannen daarvoor met weinig zorg. Het kwam er voorna melijk op aan, dat de omroeper kon zin gen, want hij moest kunnen invallen voor artisten, die om de een of andere reder, van niets hun optreden voor de radio af zegden, of eenvoudig zonder bericht weg ijleven, omdat zij het niet belangrijk ge noeg vonden. Op het oogenblik heeft men nog wel graag muzikaal ontwikkelde omroepers, doch om een andere reden. De tijd, dat een program twee dagen var. tevoren in elkaar getimmerd werd en dat- do luisteraars teleurgesteld werden door het wegblijven der artisten is voorbij. Wii habboa au ook gasseg fla&ïgtos, ah !$a zijn op een gegeven moment als invaller te mogen fungeeren. Doch een omroeper, die door canglossen1 zijn stem heeft loe ren ontwikkelen, heeft een natuurlijker en1 beschaafder spreekstem gekregen, zijn stem klinkt ook voller, met meer mo dulatie; het zal hem niét overkomen, dat zijn stem plotseling uitschiet, wat voor den microfoon zoo hinderlijk klinkt. Doch men eischt nu mees* van een om roeper dan dat hjj een goede stem heeft en kan zingen. Hij moet vreemde talen kunnen spreken om vreemde namen en titels natuurlijker te kunnen uitspreken. Aan den anderen kant is de werkkring vain den omroeper veel minder uitge breid geworden. Nu is hij' de schakel tus- schen de artsten in de studio en de luis teraars; vroeger moest hij artisten zien te krijgen voor zijn uitvoeringen, het programma samenstellen, muzieknum mers uitzoeken en zelfs arrangementen schrijven1. Een omroeper was dus artist, criticus en omroeper tegelijkertijd. De tegenwoordige toestand is veel beter; hij kan zich geheel wijden aan zijn eigenlijke werk, terwijl de. programma's worden samengesteld door meerdere deskundi gen op muzikaal en litterair gebied. Vroeger had ik het complete program ma van den dag. zelden meer dan 24 uur van tevoren gereed. Terwijl het eene muzieknummer gespeeld werd, moest tk dikwijls nog het volgende herzien, de partijen bij elkaar zoeken en verdeelen. Nu hebben de omroepers meer vrijen tijd en hebben zij hun eigenlijke werk ook tot een kunst kunnen maken. De techniek van den omroeper is ontwikkeld. Deze be staat voornamelijk uit het houden van de stem op de vereisehte toonhoogte en uit rhytmisch spreken, alsof men met een muziekstuk meespreekt. Velen doen dit instinctief, doch men kan het zich. ook eigen maken. Verder moet een omroeper voortdurend zijn aandacht gespannen houden op de uitspraak, de dictie, de verdeeling van lettergrepen en toon van zijn stem. Hij is misschien uit zijn hu meur op het oogenblik, dat hij optreedt, doch daarvan mag niets dn zijn stem doorklinken. Zoo'n fout zou hem zijn carrière kunnen breken. Een omroeper moet evenals een zanger alles doen, om zijn stem goed te houden. Als alcohol of sigaretten er slecht voor zijn, moet hij van drinken maar aistand doen. Hij; mag ook niet verkonden wor den, omdat zijn stem dan schor klinkt, kortom, hij moet zich evenzeer in acht nemen als een prima donna. En dan moet hij letten op zijn'woord keus. Ordinaire uitdrukkingen doen even onaangenaam aan als de stadhuistaal; hij moet zich van de gewone spreektaal be dienen. Deze verandert in Amerika zeer snel en de spreektaal van 1922 is anders dan die van 1930. Het kost vrij veel tijd en studie om nu van die veranderingen op de hoogte te blijven1 en altijd de meest natuurlijke woordkeus te behouden. Het moeilijkste van alles is, dat zijn stem niet geforceerd opgewekt mag klinken. Doocr dit alles is omroepen een nieuwe kunst geworden, doch vele elementen var deze techniek dezer kunst zijn ook noodig voor sprekers, zangers en musici, die voor den microfoon optreden. Een spreker kan er geèn gebruik van maken van de uit drukking van zijn gezicht en handen, van zijn standplaats boven de oogen der toe schouwers en van de mogelijkheid; om zich veel of weinig te verplaatsen. Hij merkt niets van den bijval of de onver schilligheid zijner hoorders. Hij moet dit alles compenseeren door de radio-tech niek te bestudeeren. Dit omvat in de eerste plaats het schep pen van ©en bepaalde atmosfeer alleen door het gesproken woord, zonder de min ste hulpmiddelen. En in de tweede plaats is er een andere welsprekendheid noodig dan wanneer men voor de mensehen zelf spreekt. De psychologie der massa heeft geen invloed, hoe groot het aantal luister aars ook is en daarom is de oude rede naarskunst, die juist psychologie der mas sa was berekend, onbruikbaar. Boven dien moet de spreker afleeren, bepaalde passages overmatig luid en andere weer bijzonder zacht voor te lezen. Als hij te veel geluid produceert, moet het volume van zijn stem bij de overdracht kunstma tig verminderd worden; spreekt hij te zacht, dan moet het geluid versterkt wor den; in beide gevallen is het effect onna. tuurlijk. Men kan het beste gebruik maken van do stemkracht, dio men ook bü normaal zingen gebruikt. Bij dezo sterkte is de stem ook het meest melodieus, de uit spraak het zuiverst en de kans op uit schieten der stem het kleinst. Zoo wordt het succes van het spreken voor de radio een nauwkeurig berekende zekerheid, die in de plaats is gekomen voor het acht jaar geleden overheerschende toeval. (Nadruk verboden). Aardig kindermeisje: „Wanneer je niet aan je moeder vertelt dat ik de melkboer gezoend heb, zal ik je in twee dagen niet wasschen," Everttady's 5Ke.®kJy0 Londen. SCHAKEN, _r De oplossing van het probleem van Havel is: 1 Lf5. Er kon nu geschieden Kf5:, Daö. Of Ke7, Dg8. Of Kf7, Ld6. De oplossing van hot probleem van Meura is1 Ke7. Na Kd5 volgt c6f. Na Ld6 kan Dh6t L Iversen. Densmore Mem. Tourney. 1918. mm mk mm A Wit begint ©n geeft mat in 3 zetten. WitKd6, Tal, Le4, pi a4, b5, b6 en c3. ZwartKa6, pi a7 en b7. Ter afwisseling geven we eens een partij uit den ouden tijdde beroemde strijd tusschen Morphy en Löwenthal. Morphy. e4 Pf3 Lc4 b4 Evana-gambiet. G3 Löwenthal. e5 Pc6 Lc5 Lb4: Lc6 Men onderscheidt 2 hoofdafdeelingeD, al naar Lo5 of La5 gespeeld wordt. 0-0 6 d6 d4 7 ed4 cd4: 8 Lb0 d6 9 Pe§ Ook Pc3 of Lb2 kunnen. Voor zwart was Pa5 beter. Df4 17 Kd7 Beter is direct Tf8. Pd2 18 Tae8 Pc4 19 Lc5 Tadl 20 Ldö Ld6: 21 cdö: Tbl 22 b0 Tfol 28 Df6 De witte partij staat overwegend. DeS 24 Pg4 Zwart laat zich verlokken. Pbörf 25 abö: Tc7f 26 Kd8 Peö: 10 deB: Lb2 11 Do7 Na La3 volgt Ld4. Lb5+ 12 Ld7 Ld7: 13 Kd7: Dg4 14 f5 Om g7 te dekken. Df5:f 16 Ke8 Le5: 10 Ph6 Ke7: wordt snel mat. gevolgd door Dbörf en Db6: 27 Df2:f Te laat! Df2: 28 Pf2: Ta7 29 Ph3f gb3: 30 Kc8 Kf2 31 opgegeven. Zwart's torens zitten hopeloos vast. Dr. P. FEHNSTRA KUIPER. DAMMEN. Alles betreffende deze rubriek te adres- seeren aan: G. L. GORTMANS Roerstraat 101u Amsterdam (Z.> Oplossingen der beide lokzetten vorige rubriek Lokzet P. Greitzer. De stand was Zwart1, 2, '9, 20, 27, 30, 31, 35. Wit16, 18, 33, 38, 44, 45, 47, 50. Wit. Zwart. 1. 47-41 81—36? Veel sterker is natuurlijk 2—71 dat schjjfwinst forceert. 16—111 38—32! Aardige zet. 86X47 82X21 45X3 l Gewonnen. 47X16 16X40 Lokzet B. Springer. De stand was: Zwart7-0, 11-18, 16, 19, 23, 24. Wit26, 27, 30, 82, 83, 35, 37-39, 48. 1. 27—221 12—18 Denkt schijf winst te forceeren. 2. 82-27 28-28? Loopt in do val. 3. 87—3211 28X37 gedw. 4. 48-42 87X48 5. 27-21 48X25 6. 35—30 25X17 7. 21-11 Gewonnen. Een mooie lokzet. Ter oplossing: P. Gautherin. „Le Radical''. Wit speelt en lokt den foutzet uit. Auteur: Herm. de Jongh. „Nieuwe Haarlemsche Courant" Wit speelt en forceert de winst. UITSLAG WEDSTRIJD HELDERSCHE DAMCLUB. Groep L gesp. gew. rem. verl. pnt D, O. W. Rab 5 8 2 0 8 J. Stoll 5 8 2 0 8 J. G. Kossen 7 8 2 2 8 D. Dissel 3 1 2 0 4 A. J. José 4 1 1 2 8 S. Slort 6 0 8 3 8 A. A. Bremer 2 0 2 0 2 P. Kwast 6 0 2 4 2 Groep IL P. H. O. Groene- meijer 8 6 1 1 13 L. Simonse 8 6 1 1 13 Joh. Bremer 8 5 2 1 12 P. J. Arends 7 3 3 1 9 M. Kwast 6 3 1 1 7 A. J. Bezemer 7 8 0 4 6 H. G. Fonteijn 8 2 2 4 0 P. Slort 7 2 1 4 5 A. Bosman 8 2 1 5 5 W. Wieren 6 1 1 4 8 J. Baas 3 1 0 2 2 P. Vrij vogel 6 0 1 6 1 Groep Hl. O. Otter vanger 8 7 0 1 14 W. Wever 8 5 1 2 11 Jn. Bremer 8 8 1 4 7 W. Volkers 8 3 0 5 6 J. Doves 4 2 0 2 4 G. F. Glotze 5 2 0 3 4 F. Ooltof 7 2 0 5 4 W. Slort 6 1 0 5 2 Wanneer men op een fornuis kookt, zal het wel eens' gebeuren, dat er vetvlekken op komen. Om deze te verwijderen doet men op een theeschoteltje wat azijn en maakt hierin de poetsdoeken vochtig, voordat het kachelpotlood er op gedaan 'wordt.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1930 | | pagina 10