m MR ËJ B d M BB §P^ Mi ui s 11 fU fÉll SAMBO EN JOCKO IIP M mm mm SM Ons kinderverhaal. RAADSELS. n, Een nieuw geduldspel. HIP wÊk, m HIP 'mm WW muut III VAN EEN LEEUW EN EEN AAP DE STILLE WACHTER. (Vervolg.) Aan alles komt echter een einde en dus ook aan dezen gedenkwaardigen tocht en allen slaakten een zucht van verlichting toen zij veilig door het hooge riet verborgen de sloot voor den veenput bereikt hadden. Klaas zwaaide met den arm en be val halt „Ik zal voorgaan", fluisterde hij. Terwijl de club van vijf belang stellend toekeek, waadde Klaas uiterst voorzichtig, alsof hij tien in plaats van honderd meter van den sausbaron ver wijderd was, naar den overkant. In dit slootje dobberde het kroos als een groen dek op en neer en Klaas leek sprekend op Nautilus toen hij den overkant bereikte. Hij zette de knieën op den wal en trok zich voorzichtig omhoog. Toen hij omkeek en bespeur de dat zijn broer al een been in het zwarte spoor had laten zinken om het voorbeeld te volgen, stak Klaas ge biedend de hand omhoog en siste: „Wachten apekop!" Waarom dat moest was allen niet recht duidelijk maar met eenige moeite begrepen zij toch het doel van deze strategischen maatregel. Klaas wilde eerst de laatste hindernis in den vorm van een prikkeldraadversper ring voor zijn rekening nemen om hen te toonen hoe zij moesten doen.... Een been werd de lucht in geslingerd, twee handen omknelden het draad, een korte krak en.... de club van vijf rolde bulderend van de lach in het. gras. Die Klaas met zijn gescheurde zwembroek.Het was om je een aap te lachen! Klaas stond woest gebarend aan gene zijde van de prikkeldraad versperring en brulde half fluisterend en half hardop: „Stilte!!!" De club van vijf bracht het er beter af en toen de jongens zich voorzichtig in het water van een veenput lieten glij den werd Klaas geducht in het ootje genomen. Maar Klaas kon wel tegen een stootje en nam binnen een paar seconden weer wraak door zijn gelief den broeder na een stillen duik te scheppen en hem onverwacht te doen kantelen. Proestend en snuivend kwam Jan aan de oppervlakte en wilde Klaas de volle laag geven, toen deze zijn broe der een hand op den mond legde en hem toegrauwde: „Ssst jong, als die sausbaron ons hoort zijn wij voor de haaien." Potverdikkie dat was waar ook, dien hadden ze even uit het oog verloren. Het volgend oogenblik waren zij al len druk bezig om met zoo weinig mo gelijk plaslawaai de gedroogdejnodder en kroos van het lichaam te wrijven. Plotseling verzamelde Klaas de jon gens met een handbeweging om zich heen en zei zacht: „Voelen jullie iets voor een avon tuur?" „En of!!" riepen zij in koor. „Wat gaan we doen Klaas?" vroeg Jan, wiens oogen al schitterden van enthousiasme. „Luister, zei Klaas, „als jullie niet bang bent zwemmen we langs het riet naar het voerhuisje van de sausbaron. Wanneer je je maar koest houdt is er geen greintje gevaar aan verbonden, want hij kan ons door het hooge riet nooit zien aankomen." „Reuze riep Frits Ruigrok, maar dan moeten wij ook volkomen geruisehloos zwemmen." „Als je maai- goed op mij let en geen apekool uithaalt, pochte Klaas, dan gaat alles op wieletjes." w „Daar ben ik nog niet zoo zeker van, zei z'n broer-lief ad-rem. „Zwijg voor je meerdere in leeftijd, speenvarken," zei Klaas grinnekend. „Dus mannen-broeders, zei Klaas zich plat in het water leggende, nu goed op mij gelet en niet meer „spats" maken dan noodig is. Want ik waarschuw je van te voren, wanneer de sausbaron je in de spiezen krijgt dan jaagt ie je een schot hagel in je boddy." De jongens keken elkaar plotseling ernstig en besluiteloos aan, totdat Jan de eeuwige spotvogel ironisch op merkte: „Ga jij er dan maar uit Klaas, want jij briescht als een zeeleeuw onder het zwremmen." De jongens schoten in de lach en de spanning was gebroken. „Nou, zei Pietje Tuinstra een beetje lijzig, dat mag-ie toch niet enne dan duiken wij kalm onder water." „Wat mag-ie dat niet," zei Klaas met het air van den man die het beter weet, „hoho man hij mag je' levend vil len." „Hou nou je wafel dicht kannibaal," zei Jan, „en doe nou eens wat anders dan zwetsen. Weet je niet eens dat de sausbaron een koe op een afstand van drie meter nog mis schiet, moet je Jantje Thijme over hooren vertellen." „Oh," zei Klaas lang-gerekt,,, „nou Jantje Thijme kan het weten, die kan nog geen geweer van een bezemsteel onderscheiden, maar affijn geen zor gen voor den tijd zooals de zeeroover zei wiens voetjes gespoeld zouden wor den, gaan jullie mee, ja ofte nee?" „Begin maar," zei Jan. „Klaas zwom langzaam op en de an deren volgden in ganzenoolonne. Heel traag ging het langs het riet dat zacht- kens wuifde op den avondwind. De zak kende zon verdronk als een roode bal in het roerlooze water. Het was dood stil, alleen klonk nu en dan de roep van een late vogel die klapwiekend nestwaarts toog. Een spoor van krin gen gaf den weg aan, die zij volgden. Zij trachtten zoo weinig mogelijk ge raas te maken want wanneer maar een enkel dropje met een zilveren toon tje opspatte keek Klaas om en fronste dreigend de wenkbrauwen. Plotseling hield hij stil, draaide zich haastig om en vroeg aan de vol genden: „Hooren jullie niets?" De achtersten kwamen nu ook nader bij en vroegen een beetje beklemd: „Wat is er Klaas?" Klaas herhaalde de vraag: „Hooren jullie niks?" „Wij niet", was het eenstemmige antwoord. „Vreemd," zei Klaas, peinzend naar het riet turend, „het was net alsof ik iemand langs het riet hoorde sluipen, maar ik kan het natuurlijk mis heb ben." „Wacht," fluisterde hij, eensklaps de arm uitstrekkend, „daar heb je het weer." Allen luisterden scherp toe. Inder daad achter het riet weerklonk een vreemd geschuifel, dat zich echter niet verplaatste en plotseling verstilde. „Watte kan dat zijn?" vroeg Pietje Tuinstra. die plotseling bleek om zijn neus werd. Klaas schokte met de schouders. n „Neem eens poolshoogte, Klaas, fluisterde Jan. „Ik zou je bedanken,' fluisterde Klaas' „je scheurt je teenen aan dat scherpe riet open.,' (Slot volgt.) (Nadruk verboden.) Oplossingen der vorige raadsels. I. Zoo de waard is, vertrouwt hij zijn gasten. H. K o n ij n oven nar l| s n Goede oplossingen van beide raad sels ontvangen van: J. B.; A. B.; M. B.; B. B.; M. de B.; A. v. d. B.; M. v. d. B.; J. B.; B. v. d. B.; G. B.; I. B.; C. C.; S. D. (Wierin- gen); R. D.; A. D.; G. D.; B. v. d. E.; A. v. d E.; J. F.; H. F.; S. G.; G. G.; M. en O. G.; J. G.; M. la G.; M. G.; N. G.; H. H.; L. H.; A. J.; H. K.; T. K.; S. K.; G. K.; A. E. K.; J. K. M. L T. M. M. v. A. S. J. S.; gras) G. v. C. V. J. v. D. G. P.; C. M. N. T.; J Z.; K.; B. K. H. L.; A. v r en S. L.; P. L.; H. L. (Teven. M.; C. O.; J. O.; M. p.; Q p. C. P.; J. A. R.; w v o\ v. S.; n. v. d. S. (Texel)-' V' S.; A. v. S.; J. S.; A. S. (koe S.; D. en M. S.; A T Cr M. T.; S. T.; W. V.;V V? en P. W..; g. v. Z.; g 7'. B. Z. Zelfgemaakte raadsels ontvangen van: Corrie en Marietje G.; Aris B Agatha K.; Geertje v. T.; Anna D/ Gretha M.; Agatha B.; Johanna K Gerda K. Nieuwe raadsels. I. Welk spreekwoord staat hier? Br g....z.D ..ncj.. m d g b d II. Welk spreekwoord staat hier? .s .e ,e..e. .0. .o.n.., e a h d ..h ..r ...1 e 1 III. Als men U tusschen twee Hollandsche jongens zet, wat krijgt men dan? Een maand, welke? (Ingez. door A. E. K, hj 1 Tii C I I TV F.o 2 Van een gewoon damspel nemen we 6 stukken en schrijven daar met pot lood of krijt de getallen 1 tot 7 op, waarbq het getal 4 wordt overgeslagen. Deze zes schijven worden nu in een klein kastje geplaatst, waarin plaats is voor 7 schijven. (Afb. 1). Ook kun nen zij op een schaakbord geplaatst worden, zooals de tweede afbeelding dit aangeeft. Het geduldspelletje be staat nu hieruit, dat de beide groepen 1, 2, 3 en 5, 6, 7 van plaats gewisseld hebben, zoodat er dan komt te staan 3, 2, 1 en 7, 6 5. Er mag steeds maar één schijf tegelijk verplaatst worden, en wel zoodanig, dat de betreffende schijf, evenals bij het damspel, öf naar de naastvolgende leege ruimte wordt verplaatst öf door het springen over een andere schijf zelfs twee plaatsen vooruitkomt. Wordt dit geduldspel op het dambord uitgevoerd, dan mag men natuurlijk slechts de diagonaalrijen waarop de schijf staat gebruiken. Alle andere velden mogen niet gebruikt worden! Het spel is met 15 zetten op te lossen! (Nadruk verboden.) door G. Th. ROTMAN. 33. En al maar vliegt de dolle wagen Langs park en plein en straten voort! De heele stad lijkt één ruïne! 't Is verregaand! 't Is ongehoord! Ja alles wat de tram passeert, Wordt uitgeroeid, geruïneerd! 34. Een-twéé! Een-twéé, op zij! Daar komen De mannen van de compagnie! De straten dreunen van hun laarzen; Ze zijn vol moed en energde- De kapitein, die commandeert. Zit bovenop zijn ouwe „peerd". Klets-ecn-twee-drie; O, wee, daar tuimelt De heele dapp're heldenschaar! Hun neuzen klett'ren op de keien, Ze liggen netjes naast elkaar: De tram, die zooveel onheil zaadt, heeft hen als halmen neergemaaid! 36. En zomdeV blikken, zonder blozen, Vervolgt de tram haar woesten tocht. Totdat z'op een der stratenhoeken Ontspoort en wegvliegt uit de bocht! O wee! 't Gaat regelrecht naar 't huis Des Burgemeesters. Wat een kruis!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1931 | | pagina 16