KILDIRSCIE MINT
- mvI
Tweede Blad.
BAK AB8AS
4L
DE VERRASSING VAN 5 APRIL.
N KLOP OP DE DEUR
EIEREN HALEN.
VAN ZATEkDAG 4 APhIL 1931.
GELUKKIG PASCHEN
PASCHEN EN DE KUNST»
(Naar het GrieksJi van Popapoulos).
„Geef ons Bar-Abbas".
Het was een geweldige kreet van dui
zenden, een barbaarsch antwoord van een
opgezwiepte menigte, in die menigte was
de begeerte naar het schouwspel van een
terechtstelling, was de haat tegen een on
schuldige, dien zij niet begreep, dien zij
in "haar gedachte niet konden bereiken,
die te hocg verheven boven haar stond.
u zouden die duizenden hem niet
kiezen, die zich tegen de priesters had
verklaard en tegen de wichelaars in den
tempel.
Hii was een opstandeling, die in her
bergen en kroegen, met de armen en de
verworpenen omging, die, naar ze zeiden,
kranken genas en de dooden, opwekte uit
den eeuwigen slaap. Want hij was een
tcovenaar, die hulp had van den duivel.
Hadden ze hem zelfs niet gezien met dien
Bar-Abbas, dien moordenaar, die gevan
gen zat en op zijn terechtstelling wachtte?
Er was haat in allen, die voor Pontius
Pilatus, den Romeinschen stadhouder,
stonden, en verlangden ook nu eens Jezus,
die Christus werd genoemd, te zien en
hoe hij zich nu zelf kon redden van den
dood aan het hout, hij die toch anderen
had doen herleven.
„Geef ons Bar-Abbas!"
Ze mochten kiezen en ze kozen. Wat
een grap. Nu zouden ze dien Bar-Abbas
helpen om uit de cel te komen, nu zouden
ze hem helpen.
Pontius Pilatus, die had kunnen kiezen,
dank zij zijn macht, dank zij zijn plaats
als vertegenwoordiger van het machtige
Romeinsche Rijk, liet anderen kiezen, de
verantwoordelijkheid van zich afschui
vende. Met het geven van Bar-Abbas aan
de menigte, in plaats van Jezus, met het
\rijlaten van den misdadiger in stede van
den rechtvaardige, van wien zijn gemalin
had gedroomd en daardoor had geleden,
bracht hij een offer aan de bende, moord
lustig, wraakzuchtig, begeerig naar een
ander schouwspel dan de terechtstelling
van een gewonen misdadiger. Zoo zouden
later de Romeinsche keizers de christenen
werpen voor de voeten van de wilde die
ren in het circus, om te kunnen genieten
van den angst, de wanhopige en vergeef-
sche worste'ing van de onschuldige man
nen, vrouwen en kinderen tegen de uit
gehongerde beesten.
Pilatus was hier niet de rechter, hij was
de slimme politicus, die de menigte bevre
digen wil en tegelijk een man wil laten
verdwjjnen, die „de koning der Joden"
werd genoemd en die wel eens gevaarlijk
kon worden voor den Romeinschen staat.
Met het offeren van Jezus wilde hij een
opstand voorkomen, offerde hij een recht
vaardige, zooals hij het slachtoffer zelf
noemde. Hij had de macht en hij redde
niet een onschuldige. Hij was rechter en
hij liet zich leiden door den kreet van de
menigte, die naar zijn eigen meening, een
rechterlijken moord verlangde. Hij ver
krachtte het recht. Het nemen van water
om zich voor een menigte de handen te
kunnen wasschen en om te kunnen zeg
gen, dat hij onschuldig was aan het bloed
van Jezus, was een afschuwelijke comedie,
het gebaar van een man, die geen gewe
tenswroeging kent en blij is naar huis te
kunnen geen, verheugd van het zaakje af
te zijn.
„Geef ons Bar-Abbas".
Herhaaldelijk had Pilatus gevraagd:
„wien wilt ge?" en telkens had de menigte
geroepen: „Bar-Abbas!" Voortdurend was
de vraag van den Romeinschen stedehou
der dringender geweest en telkens had 't
antwoord luider en krachtiger geklonken:
„Geef ons Bar-Abbas".
Bar-Abbas had, in de cel van zijn ge
vangenis gezeten, dien kreet gehoord.
Hij was een moordenaar, een opstan
dige, een roover, een diepgezonken wezen,
die zijn dood door beulshanden verwacht
te. Hij had het ruwe verweerde gelaat van
een man, die in bergen leeft en alleen af
daalt om te stelen, te rooven en te moor
den. Hij had de trekken van een liard-
vochtigen, bloeddorstigen kerel, die om
het leven van anderen niets geeft, hij had
de oogen van één, die gewoon is, altijd
angstig om zich heen te zien, die altijd
meent onraad te bespeuren en zich ver
bergt, nooit zeker te worden 'gevat en
gestraft voor zijn daden.
En nu hebben ze hem toch gepakt en
den dood aan het kruis zou hij zeker niet
ontgaan.
Hij hoorde zj.hi naam roepen. Wat vaag
drong het roepen door tot zijn onderaard-
sche cel, waar de ter doodveroordeejden
altijd werden gebracht, maar toch nog
duidelijk genoeg om 't te kunnen hooren.
Hij beefde. Was zijn tijd nu gekomen?
Zouden ze hem nu komen halen om den
dood te ondergaan? Een geweldige angst
maakte zich van hem meester. Nu eerst
voelde hij de angst en het lijden van zijn
slachtoffers, wanneer hij dreigend moor
dend voor hen stond.
Hij herinnerde zich den moord op een
vrouw, wier man hü had vermoord en die
hem had gesmeekt haar te sparen. Welk
een angst had hij in haar oogen gezien,
toen hij de moordende bijl had opgeheven.
Hij moest haar wel dooden, de eenige ge
tuige, naar hij meende, van den moord
op den man. Maar hij had zich vergist.
Een knaapje had hij vergeten. Die had
zich schuil gehouden en alles gezien. Dat
was zijn ongeluk geweest. Die had hem
verraden. En nu zou hij den dood onder
gaan.
Hij rilde. Wat had hij het koud. Alles
beefde aan hem. Hij poogde zich rustig te
houden, llij kon niet. Zijn tanden klap
perden. Hü steunde als een, die zwaar
gewond is en zijn leven voelt heengaan.
Weer hoorde hij Bar-Abbas noemen.
Hij hoorde de stemmen van meer nabij.
Hij werd bleek van angst, met uitpuilende
oogen keek hij naar de getraliede deur
van de cel.
Om zijn stem te hooren brulde hij, zoo-1
dat het geluid door de kale muren van het
gewelf werd weerkaatst.
Bar-Abbas luisterde naar de voetstap
pen, die nader kwamen. Zijn angst nam
toe, toen de deur van zijn lage cel werd
-
- V"-*-
1 ----- - v
j
-
-v'
V.' -
geopend en de gevangenbewaarder hem
riep.
„Bar-Abbas", riep hij, terwijl zijn stem
vol verontwaardiging scheen te zijn. „Bar-
Abbas, moordenaar, kom er uit, je bent
vrij".
„Vrij, vrij, wat vrij", bibberde Bar-
Abbas, „vrij?"
Hü dacht aan een hinderlaag, aan een
poging om zich te vermaken, ten koste
van hem, den moordenaar, die ter dood
was veroordeeld.
Hü was onwillig om te gaan, zeker, dat
het bewijs hem wachtte.
„Ga je of ga je niet? Ze willen je niet
langer hier hebben. Het volk heeft jou
gekozen, schurk, in plaats van Jezus.
Vooruit". En de gevangenisbewaarder
greep hem beet en smeet hem de cel uit,
in de lange donkere gang, aan de einden
slechts verlicht door twee openingen,
waarvoor tralies.
Men dreef hem die gang door. Toen
moest bij de truden op en men maakte de
deur open. Men trapte hem de gevangen®
uit. Hij stond alleen. In de verte hoorde
hi.i het geroezemoes van veel stemmen.
Maar hij waagde het niet er heen te gaan,
bang, dat men hem zien zon en hem op
nieuw aan de beulsknechten zou over
geven.
Hij trok voort met het voornemen, weer
de bergen in te gaan. Hij wist nog niet,
wat hü doen wilde, wat aan te vangen. Het
verblijf in de gevangenis, met den angst
voor den dood, dien hü elk oogenblik ver
wachtte, had hem doen begrijpen, dat hü
niet straffeloos zijn vroeger leven kon
voortzetten. Men zou op hem loeren. Hü
wist wel, dat men ongaarne hem had los
gelaten, in plaats van Jezus, dien hij ken
de. Een zachtmoedig mensch, die niemand
kwaad zou doen, die zelfs hem, den mis
dadiger, liefderijk had gehandeld.
Bar-Abbas wilde den weg op naar^Gath,
want aan den voorkant van het paleis van
den stedehouder, waar hij de vele men-
schen vermoedde, waagde hij zich niet.
Maar het was hem alsof hij werd tegen
gehouden. Waarom zou hij gaan. Hij be
gon te begrijpen. Hij had het volk Bar-
Abbas hooren roepen. Men had hem ge
kozen en men zou Jezus kruisigen. Hij
lachte. Wat een uitkomst. Hij moest die
kruisiging zien. Zeker zün, dat hij niet
weer moest boeten voor wat hij had go-
daan.
Hij ging, nog steeds besluiteloos, den
weg op naar het dal van Hennom. Hij liep
voorbij het slangenmoeras en toen plot
seling, als werd hü gedreven, nam hü den
weg naar de stad terug.
Niemand zag naar hem, want men had
het druk met de terechtstelling van Chris
tus. Christus zou van het paleis van den
stedehouder, van de benedenstad, langs de
bovenstad naar Golgotha, op een hoogte
gelegen, worden geleid.
Onder de menigte, die langs den weg
stond geschaard, mengde zich eerst Bar-
Abbas. Hij wilde zien, hoe degene, die
voor hem was gekozen, door Romeinsche
soldaten werd weggeleid. En hij zag diep
in het gelaat van Christus, die zijn kruis
torschte en een rilling doortrok hem. Hoe
vervallen was dit gelaat van den onschul
dige, die voor den schuldige sterven ging.
In het gemoed van den moordenaar, van
Bar-Abbas, die om een menschenleven zoo
weinig had gegeven, als een boer, die met
zijn zeis de grashalmen afsnijdt, kwam
het medelijden. In hem kwam, misschien
voor het eerst, de vraag „waarom?"
Toen hü één keer het gelaat van den
bleeken Jezus had gezien, liep hy' achter
de menigte aan, om het weer te zien, al
tijd weer.
Zijn medelijden werd grooter, hoe meer
hij Jezus zag. Misschien voelde hy' dit me-
delüden, omdat hy zichzelf zag, die naar