1
De huidige Crisis.
Een groot deel van deze hofjes stamt
nog uit de zeventiende eeuw; toen,
ook al lang voor dien tijd. vanaf de
kruistochten af eigenlijk, die aan de be
oefening der barmhartigheid in het bij
zonder bevorderlijk zijn geweest wer
den er veel hofjes en ook „Huiszitten-
huizen" en Gasthuizen gesticht, die,
op hun beurt weer waren voorafge
gaan door de z.g. „Taeffels des Heijl-
lighen Gheestes" en de „Apostel- of
Heiligegeest-gasthuizen", die men wel
den oudsten vorm van „steunverlee-
ning" kan noemen. De Amsterdammers
waren vanouds vermaard om hun lief
dadigheidszin en een oude kroniek zei-
de dan ook reeds van hen „dat se tot
een armen seer Carityff sijn". En vele
schilderijen die dezen zin in beeld
brengen, zoo o.a. een voorstellende
„de ouderdom, die bij Amsterdam komt,
dat d'Overvloedt bij zich heeft", zijn
ons bewaard gebleven.
Nu de St. Pietershal, het oude ge
bouw aan den O. Z. Voorburgwal vol
gens het Raadsbesluit van Juni 1930
onder sloopershanden gevallen is .'ai-
leen de voorgevel heeft men gespaard
als schoon staaltje oude architectuur)
om plaats te maken voor het aldaar op
te trekken kantoor voor den Gemeen
telijken Giro-dienst, had men overi
gens weer eens gelegenheid even aan
dien ouden tijd terug te denken.
Men is n.1. op de open ruimte die
daar thans tusschen Nes en Voorburg
wal gaapt gestuit op een aanta! stevig
gemetselde bogen, in den grond ver
borgen en opgevuld met zand, waaruit
tensïotte doodshoofden en andere dee-
len van menschelijke geraamten te
voorschijn zijn gekomen.
Op welk teeken van een ver verleden
was men hier gestuit? Het Kon. Oud
heidkundig Genootschap, dat zich aan
stonds met de zaak is gaan bezig hou
den, heeft, alhoewel het de vraag niet
met 100 pet. zekerheid beantwoorden
kon, de volgende meest waarschijnlij
ke verklaring gegeven: Reeds in 1300
bestond daar waarschijnlijk de St. Pie-
terskapel, een houten gebouw, dat voor
1385 al in een steenen kerkje veran
derd was. Hier was tevens het St. Pie
tersgasthuis, waarnaast het Cellebroe-
dersklooster en het oude Pesthuis. Dit
laatste klooster was er reeds in 1440;
in een brief uit dien tijd worden de
hier wonende monniken genoemd: „de
broedergijns die om brood gaen,
maakke hun werk van 't oppassen van
kranke en vooral met pest besmette
luiden". En aan het genoemde gast
huis nu werd omstreeks 1500 een eigen
kerkhof gegeven. Met de resten van de
op dit kerkhof begravenen zou men
dan thans te maken hebben. Verder,
zeggen de deskundigen, bestaat er nog
de kans dat men „op fragmenten stuit,
belangrijk voor de geschiedenis van
Amsterdam in de middeleeuwen"....
Als men eens die Weensche of Boeda-
pester, wat was het ook weer?
helderziende barones liet komen?
Misschien heeft zij hier meer succes
dan destijds in Zaandam met de mis
lukte goud-gr averij
De hoofdstedelijke bodem heeft niet
ver van die St. Pietershal af deze da
gen verder ook nog de belangstelling
van velen. Of, liever gezegd, men tracht
voor dien bodem, daar onder het
Rokin, dat men in dit geval dan
„droog" wenscht te zien, de belang
stelling van velen te wekken door mid
del van het tentoonstellen van een ma
quette van een hier eventueel te maken
onderaardsche garage. Het plan, waar
van men het model thans kan bewon
deren, omvat een auto-bewaarplaats
voor 100 wagens bovengrondsch te
stellen en 200 ondergrondsch; het ge
heel zou 300 M. lang, 15 M. breed en
f> i i?1?per ('an de tegenwoordige
itokin-bodem nioötön worden. Nu we
dan toch op deze plaatsen zooveel nei-
v-iüF hakken in den grond te kijken,
j het een geschikt oogenblik nu
eindelijk ook eens met een hoofdstede-
lijken Raadskelder voor den dag te
komen.... We komen anders, nu de
Kaadskelder-be weging nog voortdu
rend in verschillende steden des lands
zich uitbreidt (de Utrechtsche moet b.v.
nu hij nog steeds een stijgend succes
kan boeken, nu al weer vergroot wor
den!), op dit gebied leelijk achteraan..
Laat ons dezen brief besluiten met
het vermelden van enkele voor A'dain
„goede punten. In de eerste plaats
dan het feit, dat het dreigende, als
een zwaard van Damocles boven onze
hoofden hangende cijfer „44" voor de
opcenten op de Gemeèntefondsbelas-
uJj dat B. en W. eerst verklaard
hadden noodig te hebben teneinde de
verminderde inkomsten tengevolge van
het afschaffen der zakelijke bedrijfs
belasting te compenseeren, waar
schijnlijk tot „38" zal worden terugge
bracht. (De betreffende Commissie van
Bijstand gaf reeds met algemeene stem
men advies in dezen zin). Het is eigen
lijk. waar we op het oogenblik slechts
30 opcenten betalen, nog wel een
„slecht" iets, deze verhooging met 8
punten, maar vergelijkenderwijs ge
sproken mag het dan toch een meeval
ler heeten en als zoodanig „goed"....
Ten tweede mag met een zekeren, ge
rechtvaardigden trots, gewezen worden
op het feit, dat de hoofdstedelijke zin
delijkheid de laatste jaren zich hoe lan
ger hoe meer is gaan uitstrekken tot
het.... menschelijk lichaam en niet
alleen beperkt blijft tot de stoepen en
puien der huizenDat is zeker voor
een goed deel het gevolg van het wer
ken der, in 1919 in werking getreden
gemeentelijken dienst van „wasch- en
schoonmaak, bad- en zweminrichtin
gen", een dienst die zich elk jaar in
steeds sneller tempo uitbreidt. Enkele
cijfers tenslotte om dezen gelukkigen
vooruitgang te bewijzen! Gemeentelij
ke badhuizen waren er in 1919: 4. In
1960: 15. In dat eerstgenoemde jaar
werden genomen 373.496 baden, in het
laatstgenoemde jaar niet minder dan
1.458.544!
door
Drs. J. A. COLTOF.
De neriode van economische inzin
king en depressie heeft anderhalf jaar
geleden in de Vereenigde Staten van
Amerika haar aanvang genomen. De
teekenen der malaise waren daar ook
het scherpst zichtbaar, wijl immers de
steeds toenemende uiterlijke welvaart
ginds ook een nergens gekend hoogte-
peil bereikten. En hoe hooger men
springt, des te dieper moet men nu
eenmaal ook neerkomen. In dit op zich
zelf uiterst eenvoudige gezegde, dat
waarschijnlijk voor een ieder wel „een
waarheid als een koe" zal inhouden,
ligt toch ook voor de beschouwing der
periodieke veranderingen in de kracht
van den economischen polsslag een
belangrijke aanwijzing verborgen. Want
het zegt ons zij 't ook op een te
goedige manier dat men de econo
mische voorspoeden of nooden van een
bepaald tijdvak nooit als een zelfstan
dig gegeven mag beschouwen, maar dat
het tot goed begrip van zaken voor een
inzicht in de verschijnselen van het
heden, daartoe tevens geboden wordt
ook de voorgaande aera in zijn uitin
gen te verstaan. Het is zeer wel moge
lijk, dat de oorzaken van de huidige
depressie reeds in de vroegere opgaan
de welvaart zijn gevormd. En een lo
gisch gevolg waarmee doorgaans
weinig rekening wordt gehouden,
is dan ook, dat men bij bestrijding van
zekere toestanden, ook niet deze zeif
moet aanpakken, maar veeleer hun oor
zaken moet trachten te beïnvloeden, die
wellicht zich in een vorig tüdvak reeds
voordeden.
Den 24sten October 1929, dien men
aan de Nev-Yorksche beurs nog steeds
de „zwarte Donderdag" pleegt te noe
men, werden aldaar tegen toomeloos
inzinkende koersen 12.894.650 aandee-
len omgezet. Maar s"echts enkele dagen
later, op Dinsdag den 29 October, die
men voor het gemak nu ook maar de
„zwarte Dinsdag" heeft gedoopt (zwar
ter dan zwart kan immers niet!) werd
dit reeds te voren onmogelijk geachte
record gebroken, met een omzet van
bijna 16 en een half millioen stukken
op één enkelen dag!
Achttien maanden zijn sedert ver
kropen, een periode van depressie en
crisis. Deze geweldige koersdaling, die
ook onmiddellijk naar het continent
oversloeg, was echter zelf geen oorzaak
der crisis, maar zij vertelde ons slechts,
dat de depressie in het economisch
leven reeds haar intrede had gedaan.
Zij was niets anders dan de zichtbare
uitdrukking van feiten, waarvoor in de
maatschappij door den loop der gebeur
lijkheden de basis reeds was gelegd.
Nochtans en wij mogen hier aan
ons vorig artikel refereeren ligt in
het wezen van de beurs, met al haar
onberekenbare psychologische afwij
kingen, ook een grónd, die tot verscher
ping der conjunctuur leidt. Want de
koers van een aandeel wordt berekend
naar aanleiding van de netto-winsten,
die men er in de naaste toekomst van
verwacht. Is deze nu b.v. anderhalf
maal zoo groot als de rente, die men
elders voor zijn geld vermag te ver
krijgen, dan wil dit niet zeggen, dat
men nu zijn effect alleen in waarde
hooger aanslaat tot een bedrag van an
derhalf maal de loopende interest op
zijn stukken, waarom het den in
komenstrekker ten slotte toch te doen
is. Neen, de waarde van het stuk wordt
in zijn geheel genomen met anderhalf
vermenigvuldigd en zou waar het
tevoren op 100 stond tot 150
stijgen, ofschon het werkelijk te ont
vangen rente-inkomen maar van 6
tot 9 zou oploopen dus slechts
met 3 En zoo wordt in dit geval
door een winstvergrooting van 3
bü aankoop van het stuk een hoeveel
heid kapitaal vereischt, die 50 groo-
ter is dan vroeger. De kapiraalvraag,
die hierdoor in den vorm van prolon-
gatiën en anderszins ontstaat, is dus
in hooge mate evenredig aan de winst
verwachtingen, waardoor zij in het
leven werd geroepen. En zoo ontstaat
op de beurs hierdoor een kijk op het
economisch gebeuren daarbuiten, die
het verloop der dingen in een uiterst
toegespitste posite waarneemt. Dit ont
staat enkel, door de wijze van prijs
berekening der 'effecten, waardoor niet
alleen de winsten als handelsobject ter
beurze worden verhandeld, maar het
gekapitaliseerde bedrag van die win
sten. Maar dit is tegelijkertijd een van
de oorzaken, waardoor het in omloop
zijnde geld en crediet in belangrijke
mate stijgt, waardoor een prijsstijging
onvermijdelijk wordt. En hierdoor ont
staat een nog grooter vraag naar geld,
waarop deze personen zich niet meer
een toestand ter beurze, waardoor altijd
de periode voor de aanstaande ineen
storting wordt gekenmerkt. Hooge aan-
deelenkoersen, duur geld, zoodat het
feitelijk rendement, dat men van zijn
middelen verkrijgt, in doorsnee vrij
laag is. Er ontstaat een speculatiegolf,
die valt af te leiden uit de steeds aan
groeiende beursomzetten. Men heeft
immers in een vrij korten tijd een
massa geld verdiend en men wil niets
liever dan dit voordeelige spelletje nog
een poosje voortzetten. En dit kan ook
voortgezet worden, zoolang nog maar
iemand anders is te vinden, die ge
neigd is de stukken te.koopen, tegen
een hoogeren koers, dan waarvoor men
ze zelf opnam. Maar er kómt met wis
kundige zekerheid een oogenblik,
waarop deze personon zich niet meer
laat vinden, zoodat ten slotte nog maar
alleen verkoopers de beurs vullen, ter
wijl de koopers zoek zijn. En dan volgt
de ineenstorting, die niet meer kan
Uitblijven, iooals dit einde October 1929
op de beurzen waarneembaar was.
Het is intusschen een merkwaardig,
maar nochtans zeer begrijpelijk ver
schijnsel, dat juist in minder voorspoe
dige tijden het verloop van het econo
misch leven groote belangstelling trekt,
veel meer dan dit in betere tijden het
geval blijkt te zijn. Dit is ook zeer be
grijpelijk. Iemand wien het goed gaat,
en die dus waarschijnlijk zijn volle aan
dacht op zijn drukke zaken dient te
concentreeren, ondervindt nu eenmaal
niet snel de behoefte om de oorzaken
van zijn drukte te gaan analyseeren.
Maar wel ligt het voor de hand, dat,
wanneer er gerechtvaardigde redenen
tot klagen bestaan, dat men dan ook
zijn jeremiades voor ieder beschikbaar
houdt, en om middelen vraagt, waar
door de gewenschte „goede tijd" weer
terugkèert. Men probeert medicijnen
voor te schrijven, waardoor de eenigs-
zins zwakke economische machine
weer wat op krachten kan komen, me
dicijnen, die altijd door deze tijdelijke
artsen goed bedoeld zijn, maar naar
hun wezen zeer vaak in geen enkel
verhand tot de werkelijke oorzaken
staan.
Er is merkwaardigerwijze nog
nooit een crisis geweest, waarbij men
niet telkens heeft verkondigd „dat het
vroeger al wel eens erg is geweest,
maar dat de malaise ditmaal zoo vree-
selijk is, zooals zij nog nooit is ge
weest". De ondernemerswereld evenals
het groote publiek worden aangetast
door een drukkend pessimisme, dat
hier en daar veel van wanhoop zelfs
weg heeft. En het gaat dikwijls zoo ver,
dat er sommigen zijn, die eerlijk mee-
nen, dat nooit meer betere dagen zul- j
len aanbreken. Het is echter een soort
fatalisme, waarmee de econoom ver-
trouwd is geraakt, en dat bij elke de
pressie pleegt op te treden, en dat al
tijd weer getrouwelijk wordt gevolgd
door een herstel van vertrouwen bij het
beteren der vooruitzichten. Ja dat zelfs
oploopt tot een ongebreideld optimisme, J
tengevolge waarvan het allerhoogste
hoogtepurit straks weer zal kunnen
worden bereikt. Al die sombere en
zwartgallige verschijnselen zijn dan
ook niet au sérieux te nemen, maar
wel vormen ze een typisch crisisver
schijnsel. Daar men de elkaar opvol
gende magere en vette jaren niet niet
als een door bepaalde oorzaken onder
ling verbonden geheel, gaat men in zijn
diagnose steeds uit van de verschijn
selen, die men op het oogenblik der
crisis gemakkelijk kan waarnemen en
die de betreffende periode voor ieder
het meest naar buiten ook karakteri-
seeren. Wil men echter in het conjunc
tuurverloop werkelijke oorzaken, of een
oorzakelijk gegronde regelmaat waar
nemen, dan kan en mag men hiermee
niet volstaan.
Voor het verkrijgen van inzicht is
in de allereerste plaats noodig, de tot
bescheidenheid dwingende wetenschap
van de geweldige gecompliceerdheid
van het economisch gebeuren. Deze In
gewikkeldheid ligt voor een belangrijk
deel opgesloten in het feit, dat er oor
zaken zijn, die steeds maar doorgaand
tot conjunctuurvorming en verande
ring aanleiding geven, maar dat daar
naast ook tijdelijke invloeden zijn aan
te wijzen, welker werking slechts voor
enkele precies aanwijsbare tijden valt
waar te nemen. De eerste groep van
verschijnselen leidt telkens weer tot
het ontstaan van een in hun wezen al
tijd eendere opvolging van hausse of
baisse.
De tweede groep vindt niet in dit
grondverloop van het economisch leven
haar uitgangspunt, maar zij wordt op
gewekt door datgene, wat de eene tijds
periode wezenlijk doet verschillen van
een andere, zij het op technisch, reli
gieus, sociaal, staatkundig of psycho
logisch gebied. In de werking van deze
verzameling van oorzaken zien wij de
uiting van wat wij als „historie" ken
schetsen. Het laat het wezenlijke in het
conjunctuurverloop totaal onbeïnvloed,
maar laat voortdurend haar inwerking
op de structuur van het economisch
organisme gevoelen, waardoor het
wereldgebeuren zich ons met steeds
wisselend uiterlijk vermag te vertoo-
nenx). En met dit alles moet men
noodgedwongen rekening houden wan
neer men dat complex van omstandig
heden beziet, dat in malaisetijden valt
waar te nemen. Men dient wel zeer
duidelijk een scheiding te maken tus
schen de altijd werkende grondoor
zaken en de historische, slechts in een
bepaalde epoche optredende drijfvee-
ren.
Deze laatste kunnen de eerste in
hun loop versterken. Zij kunnen ook
een uitwerking hebben, tegengesteld
aan het grondverloop. En tenslotte is
hier weer een wederzijdsch op elkaar
inwerken mogelijk, die op zichzelf een
voudige feiten moeilijk zichtbaar of uit
hun geheel te ontwarren maken. Maar
zij bepalen nooit het conjunctuurver
loop, maar doen het enkel nu in deze,
straks in gene richting afwijken. In
dezen tijd zijn als zoodanig aan te geven
de nog steeds doorwerkende gevolgen
van den grooten wereldoorlog en de
periode die daarop direct volgde, en
waarin in vele richtingen een produc
tie-apparaat werd geschapen, dat voor
de latere vraag veel te groot was. Dit
verschijnsel heeft zich vooral op duide
lijke wijze in Groot-Brittannië gemani
festeerd, alwaar het nog in hooge mate
is geagraveerd door de conservatieve
houding der geheele klasse der mijn
eigenaars. De mijnen waren immers
bü de moderne vindingen der techniek
verre ten achter, de kostprijs werd in
verhouding met die der concurrenten
te hoog en groote afname van den
kolenexport was onvermijdelijk.
Een zelfde verschijnsel heeft zich
kortgeleden te Lancashire voorgedaan,
waarbij echter de arbeiders het con
servatieve element vormden.
Een ander verschijnsel dat de Engel -
sche, maar niet minder de Nederland-
sche textiel-industrie moeilijkheden
schept, is de politieke opkomst vai
het Oosten na den oorlog, dat b.v. ii
Oost-Indië een belangrijke mededinge
is geworden, aan wie onze Twentscl
fabrikanten een groot deel van hu
vToeger afzetgebied moesten verlieze:
Daarbij komt dan nog het feit, dat pc
hoofd van de wereldbevolking de vra:
naar katoen met ongeveer 9 is vc
minderd. Qok het toenemende verbrv
van kunstzijde is hier van beteeken'
Voorts zijn daar de herstelbetalinge
die inplaats van een voordeel te zü
juist met geen enkele economisch
wet of tendenz rekening houden, er
zoo tot nog meer verwarring aanh
ding geven. Maar boven alles is c.e
dumping der Sowjets, zonder welke de
slechte toestand in den landbouw, di->
daar reeds sinds 1920 heerscht, niet tct
zoo'n ontstellend peil ware opgeloopen
Daardoor is deze depressieperiode, die
met een beurscrisis werd ingeluid, de
uiting van een industrieele, maar ook
van een agrarische crisis, welke laatste
in het bijzonder dan nog wordt ver
sterkt door de kunstmatige bescher
ming, die vele landen aan hun land
bouw verlrcnen en waartegen Dr.
OoRJn zich t« Genève terecht zoo fel
heeft »cwzet.