HET BINNENHOF OP EN OM 1 WEEK- Verlangen naar recès. - Breedsprakig heid. - De Stuwadoors-wet. - Over de Openbare Leeszalen. - De communist in 't geweer. woording van B. en W. op het Alge meen Verslag van het onderzoek in de Afdeelingen. Om te beginnen wijst deze Memorie alle voorstelling van zaken als zouden B. en W. hier een „handels-transactie" willen aangaan, af. Naar men weet is dit, dit ver- sjagger-karakter, dat de zaak h. i. draagt, één van de hoofdbezwaren van hen, die tegen het voorstel gekant zijn. „Er is" heet het thans in genoemd stuk, „bij B. en W. geen sprake ge weest van het verkoopen van het ge bouw. Evenmin is hun eebleken, dat de Regeering voornemens is geweest, een voorstel tot aankoop te doen. De opmerking, dat het een raadsel is, hoe B. en W. principieele bezwaren kon den hebben tegen het afstaan van het Paleis voor een bedrag van 3 a 4 mil lioen en deze principieele bezwaren lieten varen, toen de Regeering dit bedrag deed aangroeien tot 15 millioen, is. naar de meening van B. en W„ wel zeer onjuist. Het betreft hier geen koopsom. B. en W. wijzen elke voor stelling, hiermede in strijd, met be slistheid af." Terwijl zii dan, aldus, de negatieve zijde van de kritiek trachten te ontzenuwen, keeren B. en W. zich echter ook tegen de positieve zijde dièr kritiek, waar deze volhoudt, dal het „oude Raadhuis" nog wel degelijk een rol zou kunnen vervullen in het nieuwe of moderne gemeenteleven. Zij biijven, schrijven zij, van mee ning, dat het Raadhuisvraagstuk in geenen deele zou zijn opgelost, wan neer naast de oude gebouwen van het Prinsenhof als huisvesting van de ad ministratie, het oude Raadhuis uitslui tend voor representatieve doeleinden zou worden bestemd. Ter verdere staving van hun opvat ting verwijzen zij dan naar een door deh Directeur van Publieke Werken uitgebracht rapport, waarin de kosten van een restauratie van het Paleis, die het (en dan nog maarmisschien of amper!) geschikt zou maken voor deze representatieve doeleinden, op niet minder dan 5 a 6 millioen ge raamd worden. en overigens, ver klaren B. en W., kunnen wij óók niet de vergrooting van het thans als raad huis in gebruik zijnde gebouwencom plex van het Prinsenhof, die dan (als de tegenstanders van ons voorstel hun zin kregen) tevens noodig zou zijn, aanbevelen. B. en W. houden dus, in meerder heid, star vast aan hun éénmaal in genomen standpunt: het zoo gauw en zoo grif mogelijk accepteeren van de „aanbieding" van het Rijk err den bouw van een nieuw stadhuis op het Frederiksplein. „Doet uw voordeel!", roepen zij den Raad toe, „zulk een gelegenheid komt nooit meer te rug!" De toon, die wii ook weer in deze Memorie beluisteren is (al mogen we dan, volgens B. en W„ volstrekt niet van een handelstransactie spreken!) er onmiskenbaar een die ook op het Waterloo-plein inheemsch is! Intusschen is er dan altijd nog de minderheid van het college (de wet houders de Miranda en Kropman) eneen groot deel van den Raad, die toch maar niet op deze verleidelijke aanbieding wenscht in te gaan. Hoe groot zal dat deel in den Raad zijn?.. We zullen het op 1 Juli (voor wanneer deze groote zaak op de agenda staat, of althans spoedig daarna weten! KRONIEK Den Haag, 18 Juni. Het bleek toch het streven in de Tweede Kamer te zijn om zoo eenigs- zins doenlijk, mogelijk op den _19en Juni met groot zomerterlof te gaan. Welke zeer verklaarbare hartewenscli 't was in 1930-'31 een periode van drukker veiöaderen dan men vermoe delijk in de annalen onzer Tweede Kamer zal kunnen vinden! was in strijd met de schromelijke langdradig heid en praatlustigheid, dewelke be rokkende dat de vergaderingen vaak langer moesten worden gerekt dan in zomertijd doorgaans gebruikelijk is. Zeer duidelijk is te bespeuren, dat de meeste afgevaardigden hunkeren naar het recès. Het getal Volksvertegen woordigers, dat de discussie in de zaal volgt, is in den regel nu buitengewoon klein. Op laat-namiddag-uur valt er nooit ofte nimmer aan „telling der neuzen" te denken. En ook in den vroegen middag houdt Praeses Van Schaik telkens z'n hart vast, wanneer de schelletjes alarmeeren de leden, die in den foyer of elders in het gebouw mochten schuilen, voor de hoofde lijke stemming over een motie of amendement. Kamerbewaarder Hess wordt naar de jassenkamer gestuurd om te tellen, hoeveel hoeden daar zijn opgehangen. Wat in dezen tijd van blootshoofds-wandelen ook al geen aarts-secure controle kan worden ge noemd. Voor het gezag der hooge ver gadering is het verre van aangenaam, als geconstateerd moet worden, dat het „quorum" er niet is, men de zitting dus moet schorsen of verdagen. Zóóver is het in den jongsten tijd niet gekomen, maar wèl ontkwam men her haaldelijk slechts op het nippertje aan het genoemde gevaar! Van hetgeen de vorige week nog in de Kamer te zien en te hooren werd gegeven, teeken is aan, dat de wijzi ging der Stuwadoorswet op Vrijdag 12 dezer is goedgekeurd. Ook bij deze gelegenheid gaf minister Verschuur herhaaldelijk blijk van tact en van ernstigen zin tot samenwerl mg met de Kamer. Hij bewaart, ook wan neer de communist De Visser op z'n allerfelst aan het „uitpakken" is, wat in de jongste dagen zeer dikwijls gebeurde en waarbij de gedachte aan de nu in gang zijnde en nog volgende Raadsverkiezingen zeer waarschijnlijk van invloed zal zijn geweest! uiter lijk zijn onbewogen kalmte. Glimlacht soms even wat bij dezen bewinds man beteekent dat een koddige inval bij hem is opgekomen, die misschien in een ironisch of zelfs lichtelijk-sar- castisch woordje zal worden vertolkt. Naar aanleiding van het amendement- De Visser, strekkend om in het Stu wadoors-ontwerp een maximum-ar beidstijd van zeven uren, met een week- maximum van veertig, vast te leg gen maakte Exc. Verschuur de opmer king, dat hij „niet beschikt over de middelen om, evenals in Rusland ge beurt, vrijwilligen arbeid als verplicht voor te stellenGroote vroolijkheid wekten begrijpt men deze woorden des ministers van Ar beid, Handel en Nijverheid in de Kamer. En de heer De Visser mist de gave om zijn toorn bij zoo'n raken kwinkslag te verbergen. Snauwt dan een of ander grimmig woord. De com munist kan het niet verduren, dat het Russische paradijs, waarvan hij overtuigd is, tot in het diepst van zijn ziel, dat het wellicht „gauwer dan men denkt" ook en zelfs ons arme landje zal verkwikken, niet wordt aange prezen als een Eden, waarvan men de kostelijke waarde niet begrijpt! Op den 12en Juni j.1. is „aange sneden" de motie-Wijnkoop over de maatregelen, in de Openbare Lees zalen getroffen tegen „De Tribune" naar aanleiding van den inhoud dier courant, gelijk die gaandeweg is ge worden. De minister van Onderwas, Kunsten en Wetenschappen heeft weet men aan de gesubsidieerde Openbare Leeszalen in het begin van 1931 doen weten, dat zij hadden te kiezen tusschen: het Rijkssubsidie of het weren van „De Tribune" van de aan hun controle toevertrouwde in richtingen. Dat achten de vuur- en bloedroode politieke compagnons in de Tweede Kamer, de heeren De Visser en Wijn koop, een h.i. gansch-onduldbare open baring van wat de interpellant aan duidde als „de inquisitie-woede", zich te onzent almeer doende gelden. De heer W. had een exemplaar meege bracht van Marnix van St. Aldegonde's boek „De Bijenkorf", in den tijd der opkomende hervorming geschreven. En gericht is tegen de Katholieke Kerk. Daarbij de vraag stellend, of de „toon" van dit geschrift soms minder vinnig is dan de inhoud der „Tribune'.' Vooreerst stelde de communistische afgevaardigde hier „gansch-ongelijk- soortige grootheden" op één lijn. In het hierbedoelde geval gaat het immers over de vraag, of de Staat gerechtigd is om te gedoogen, dat een blad als „De Tribune", hetwelk dag aan dag aitikelen bevat, de heiligste gevoelens van vele duizenden op inderdaad-schok- kende en diep-grievende wijze kwet send, ter lezing ligt in zalen van een instituut, gesteund uit Vader Staats kas? Ds. v. d. Heide, de soc.-democra- tische afgevaardigde, die ook zijn afschuw uitte tegen sommige platen en artikelen, in „De Tribune" te vinden, merkte op, dat Marnix' „Bijenkorf", schoon dan voor Katholieken stellig zeer onaangenaam, althans geestig is. Terwijl de „kwinkslagen" en spot ternijen van het communistisch dag blad steeds zouteloos, plat en grof zijn. 't Is hier een ingewikkelde en lasti ge historie, gelijk mr. Marchant opmerkte. Aan de kwestie der „Tri bune" schakelde zich allengs in de Kamer vast: de vraag, inhoever de vrijheid van gedachtenuiting door wat men censuur der Overheid acht te wezen, meer en meer te onzent in het gedrang komt. De heer Marchant gaf in overwe ging het communistisch orgaan in de Leeszalen te deponeeren in „de ver giften-kast". Waarmee de vrijz.-demo- eratische afgevaardigde bedoelde: men zou de „Tribune" er wel kunnen ter lezing krijgen, maar: slechts na het verzoek daartoe tot een der Leeszaal beambten gericht. In zijn rede van Dinsdag 16 Juni zei dr. Colijn, op wiens bespiegeling ik straks nog even terugkom, dat hij al heel weinig verschil kon ontdekken tusschen het weren der courant of het „in de ver- giften-kast" deponeeren. Immers, bij dit laatste zou er toch altijd zeker toezicht zijn. De logica van deze rede neering zal menigeen ontsnappen. Bij een regeling, gelijk mr. Marchant zich die denkt, heeft de beambte eenvoudig het blad uit te reiken. Natuurlijk zon der eenige controle, van welken aard ook. Minister Terpstra heeft op Vrijdag 12 dezer den interpellant o.m. beduid, oat een rustige en waardige verdedi ging van het communisme zeker niet zal worden belemmerd. De vrijheid van gedachten-uiting staat geheel bui ten den getroffen maatregel, aldus de minister. En Z.Exc. voegde daar aan toe: als de „Tribune" haar hou ding ten goede wijzigen, dan zal zij wederom in de Leeszalen worden toe gelaten. 't Was deze uiting, welke den leider van de anti-revolutionnaire partij Dinsdag j.1. bracht tot een „wenk" aan het adres van de Regeering, welke minister Terpstra, dr. Colijn's partijge noot, in een tamelijk lastig parket bracht. Wat er zeker toe zal hebben bijgedragen, dat mr. Terpstra, toen hij op zeer laat uur (over zessen) van ant woord zou dienen, verzocht in de zitting van Woensdag 17 Juni zijn rede te mogen houden. De heer Colijn had hem vóór de keuze gesteld: óf de „Tribune" uit de gesubsidieerde Leeszalen weren óf de Staatssubsidie intrekken. Een orgaan lichtte dr. Colijn toe, dat dag aan dag alles beproeft om het Staatsgezag te ondermijnen; de grondslagen, waar op onze gemeenschap rust, te onder graven, mag niet worden geduld in inrichtingen, uit de publieke kas ge steund. Ook als de „toon" van het blad minder grof en kwetsend wordt, mag er geen sprake zijn van het wederorp toelaten. Zooals ik reeds zei, bracht dit alter natief; vóór de keuze tusschen de beide zooeven aangeduide beslissingen, mi nister Terpstra in een vrij netelig par ket. En niet zonder spanning werd af gewacht, hoe Z.Exc. zich Woensdag middag daaruit zou weten te redden. Er waren twee moties gekozen. De communistische, het weer toelaten van „De Tribune" in de Leeszalen en de spoorweg-kiosken vragend, en eene van den liberaal mr. Knottenbelt, ver kondigend dat Rijkssubsidie eerst dan aan de Leeszalen mag worden onthou den als het advies van de Centrale Vereeniging van Openbare Leeszalen is gevraagd en openbaar gemaakt. Een wel zeer kras staaltje van de manier, waarop de Tweede Kamer soms met den nationalen tijd kan om springen gaf de vergadering van Dinsdag j.1. te aanschouwen. De Kamer heeft toen een dikken bundel conclusiën op ingekomen adres sen goedgekeurd. Met allerlei onder „kleingoed". Waaronder zich intus schen toch ook o.m. bevond: de supple- toire Begrooting waarbij 290.000 voor de oude gepensionneerden is uitge- trofckcn. Onder de conclusiën was er een, tot het Lagerhuis gericht door twee straat makers, die voor Cura^ao waren aan genomen, doch aldaar ongeschikt bleken voor het werk, dat zij in ge noemd West-Indisch gebiedsdeel had den te verrichten. Zij keerden dies naar Patria terug en hun werd een bedrag toegekend, gelijkstaand met drie maan den salaris. Welke regeling, naar miinister De Graaff, die den Gouver neur van Curagao inlichting had ver zocht, daar de beide bedoelde per sonen geheel vrijwillig, zonder dat eenige pressie op hen was uitge oefend, werd goedgekeurd. Deze kwestie nu werd door den heer L. de Visser aangegrepen om op even felle als uitvoerige wijze „uit te pak ken" tegen de bourgeoisie en hare handlangers. Ik verwijs naar mijn op merking, hierboven gemaakt, omtrent den sterk te vermoeden invloed van „de verkiezingen" op de evolutiën van den communist in ons Parlement. De heer De Visser eischte, dat aan de beide straatmakers het loon voor drie jaren arbeid zou worden ver strekt, schoon zij vrijwillig in de ge troffen regeling hadden berust. De vraag werd nog geopperd: ja, maar geschiedde dat inderdaad zonder eenige pressie? Minister De Graaff had gelijk reeds gezegd, het rap port van den Gouverneur overgelegd. Hecht men geen of weinig waarde aan zulk een stuk, dan wordt 't toch wel zeer moeilijk, het Parlement door „officieele, ambtelijke inlichtingen" te bevredigen 't Eind van het liedje was, dat de conclusie, door de Commissie van Rapporteurs werd goedgekeurd. In die conclusie wordt vermeld, dat de Ka mer 't wenschelijk acht, in de toekomst te weken tegen de mogelijkheid van gevallen als het hierbedoelde. M.a.w. dat men zich deugdelijk moet ver gewissen t.o. van de geschiktheid voor zekere werktaak bij de personen, die worrden uitgezonden. Dat is een bil lijke eisch. En ook valt 't slechts te prijzen, wanneer de Kamer met ernst onderzoekt de klachten en grieven, haar door welke adressanten dan ook zich tot haar om hulp wendend, ge openbaard. Maar, dat toen zulk een geval, „van groote beteekenis kan men het niet noemen!" zei ir. v. d. Waerden, een kleine twee uur wordt „geboomd", dat is toch wel opmerkelijk. De heer De Visser heeft aan zulk misbruik van den nationalen tijd i. c. verreweg de meeste schuld. In de zitting van Woensdag 17 Juni heeft minister Terpstra nogmaals over het geval der Openbare Leeszalen ge sproken. Hij pareerde den „aanval"- van dr. Colijn door te verklaren, dat hij de kwestie der subsidieering nog wel eens zal overwegen, doch het oogenblik van een principieel debat daarover thans niet zeer geschikt acht. Hij, minister, moet zich houden aan de regeling van het Leeszaal wezen zooals hij dat bij zijn optreden aantrof. Welke regeling onpartijdig heid vordert. Voorts verklaarde Exc. Terpstra, dat hij de aandacht van den Inspecteur van de Openbare Leesza len, die zelfstandig kan beslissen, heeft gericht op de uitingen van „De Tribune", welke tot het verwijde ren van dat orgaan uit de Openbare Leeszalen leidden. Een bepaalde op dracht heeft minister Terpstra niet verstrekt. I Exc. mr. Reymer deed nog uitko men, dat de Spoorwegen via contract gebonden zijn tot het weren uit den spoorweg-boekhandel van lectuur, die strijdig is met orde en goede zeden. De Directie Spoorwegen kan daarbij zelfstandig beslissen. Het eind van het zeer-lange liedje was, dat de motie-Knottenbelt,, ook nader gefatsoeneerd volgens 's mi nisters wensch en inzicht, werd verworpen met 4324. Terwijl de motie-Wijnkoop (het wederom inhalen van „De Tribune" in de Leeszalen en den Stations-boekhandel, werd afge wezen met 4523. Had ons Lagerhuis, zal menigeen zich hebben afgevraagd! de uren, aan deze Leeszalen-interpellatie ge geven, niet heel wat nuttiger kunnen besteed hebben? Tot de ontwerpen, die Woensdag j.1. voor den senaat rijp werden gemaakt, behoort ook een wijziging der Leer plichtwet, zijnde vrijstelling van het zevende leerjaar, waar dat nog voor de tweede maal wordt gevolgd door leer lingen lagere school beneden de dertien jaar, als die een gesubsidi eerde lagere land- of tuinbouwschool gaan bezoeken. Minister Terpstra nam een amendement-Zijlstra over, bepa lend dat ook niet-gesubsidieerde land en tuinbouwscholen hiervoor in aan merking komen, mits deze geheel vol doen aan de eischen, waaraan de ge subsidieerde moeten voldoen. Zooals reeds aangeduid, eerst te half vijf ure kwam Woensdag j.1. de Tarwewet-interpellatie aan de orde. Daarover in mijn eerstvolgende week-krorriek. Mr. ANTONIT).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1931 | | pagina 13