Vijf vragen en vijf antwoorden. KWINKSLAGEN lig welk bewijs baar spionnage in geen geval zou bekennen. Toch hadden wij bii dat tweede be zoek een zeer langdurig gesprek met elkaar, dat veel ernstiger werd gehou den dan het eerste. Een onderzoek van haar bagage had geen enkel compio- mitteerend stuk opgeleverd en de klee- ren, die zij droeg, waarop met onzicht bare inkt misschien iets geschreven kon zijn, werden nauwkeurig onder zocht, zonder dat men iets verdachts kon ontdekken. Daarom besloten wij haar, althans voorloopig, op vrije voe ten te laten, doch haar niet toe te staan zich naar Holland te begeven, waar daar twijfelden wii niet aan de agen ten van den Duitschen geheimen dienst op haar wachtten. „Wij zullen u toestaan, te gaan waar heen u wilt," deelde ik haar mede, „al leen niet naar Holland. U zult nu naar Spanje worden teruggebracht en ik moet u dringend aanraden het werk, dat u doet, te laten varen. Als u niet naar me luistert, kunt u sledhts één ding verwachten: de dood!" Mata Hari scheen zeer ernstig; zij was zeker een goede actrice. „Mijnheer, ik dank u van harte. Ik zal doen wat u zegt. Als ik gevaarlijke relaties heb gehad, zal ik ze niet langer hebben. Ik geef u er mijn eerewoord op." Zij had ongetwijfeld de overwinning behaald. Zij vertrok, na ons een harte lijk tot weerziens te hebben toege- wenscht, en ging aan boord van een stoomboot, die haar naar Spanje terug zou brengen. Terug naar Spanje. Stelt u dus onze verbazing voor, toen wij een maand later hoorden, dat zij naar het Fransc.be front was gegaan en haar oude werkzaamheden had hervat. Wat moet men met zoo'n vromv be ginnen? Het schijnt, dat zij te Madrid terugkeerde met ernstige financieele moeilijkheden en dat zij, om aan geld te komen, haar vrienden van de Duit- sche ambassade te hulp riep. Voor de zen was het van weinig belang, dat Mata Hari al „verdacht" was; zij wilde de kans loopen, nu dian konden zij zich rustig houden. Het is ook mogelijk, dat de Duitschers haar graag kwijt wilden zijn, want als een spion eenmaal in handen van den vijand geweest is, zoo als Mata Hari in de onze, heeft hij tevens de kans gehad om, geheel onbe doeld, meer dingen los te laten dan ge- wenseht is. Haar aankomst te Parijs bleef niet onopgemerkt. Vanaf het oogenblik, dat zij de grens pa., eerde, werd zij onaf gebreken gevolgd. Toch ging alles een of twee weken goed. Van de wijs ge bracht door de hartelijke ontvangst, die haar door de offieieele vertegenwoor digers der Franis he politie werd be reid, begon zij met het inwinnen van de inlichtingen, die haar door de Duit schers te Madrid waren gevraagd. On getwijfeld was haar arrestatie een ver nietigende verrassing voor haar; zij had reeds eenmaal de agenten van het „tweede bureau" om den tuin geleid en meende, dat gemakkelijk een twee den keer te kunnen doen. De arrestatie. Mata Hari werd er van beschuldigd, voor den Duitschen geheimen dienst uit. Pas op voor het hoedje. Kind doe toch niet zoo onhandig. Fransientje sta stil." t Kleine ding stónd stil, maar de lipjes trokken en de oogjes knipper den. Juffer Koosje peutc-ide met bevende vingers aan de knoopen van 't zwarte manteltje en kon ze niet los krijgen. Juffer Anne wilde helpen, maar juffer Marie was haar voor. Ze trok het kind naar zich toe en handig en vlug gleden haar handen langs 't kleine figuurtje. „Stil staan. Fransientje." Ze zei het niet boos, niet nijdig, maar beslist en 'in haar stem was geen warmte. Toen kwamen er tranen, en juffer Marie hield van verbazing midden in haar werk op. „Daar nou,' zei ze, ,,'t ging op reis net zoo goed, en 't kind heeft zoet op haar plaatsje gezeten en nou dat. Kom, kom Fransientje, je bent toch een groote meid. Nou niet zoo kinderachtig hoor." Maar 't kleine meiske snikte het uit, ontroostbaar en juffer Marie werd ver legen met het geval. Wat moest ze nu doen? Dadelijk aanpakken? Ze had er wel lust in, want een vast karakter wijkt noch ter rechter noch ter linker- af. maar ze durfde het. dezen eer te hebben gewerkt en. van die zijde geld te hebben ontvangen onder het pseudoniem H. 21. Wat erger was, men zelde, dat zij zich had schuldig gemaakt aan „dubbele spionnage", m.a.w. zij was een verraadster. Niettegenstaande deze beweringen waren de Franschen er toch niet In geslaagd bewijsmate riaal tegen haar te verzamelen. Wie zou zich daarover verwonderen? Een vrouw als Mata Hari had door Lm ar beroep van danseres ten volie de gelegenheid spionnage uit te oefenen. Het is heel goed mogelijk, dat zij, zoo als zij ons op Scotland Yard verklaarde, voor Frankrijk heeft gewerkt, doch het is niet te ontkennen, dat zij van den Duitschen geheimen dienst groote sommen gelds heeft ontvangen. Als alle beschuldigingen, die tegen haar zijn ingebracht waar zijn, zou zij de dood van duizenden Fransche soldaten op haar geweten hebben. (Bewezen is echter niets. Waarschijnlijk is liet, dat zij teveel wist en dat men haar in Frankrijk kwijt vilde). In Engeland hebben wij nooit de ge legenheid gehad om in die mate als Frankrijk te lijden van de machinaties der spionnen. Ons eiland stelt ons door zijn gunstige geografische ligging bui ten het bereik van hun aanvallen. Een spion kan Engeland wel binnenkomen, maar hij kan het niet verlaten. De laatste glimlach. Mata Hari bleef langen tijd gevan gen op Saint Lazaire, voordat zij ver- I oordeeld werd en de langdurige gevan genschap had haar schoonheid ver woest. Zij verdedigde zich zoo goed zij kon en haar advocaat deed zijn uiterste best, maar het hielp niet. Toen de offi- eieren van den krijgsraad zich terug trokken om te beraadslagen, ging de advocaat naar Mata Hari, die zich geen illusies maakte over den uitslag van het proces, naar haar toe en fluisterde: „Moed gehouden". De rechtens keerden terug in de zaal, waar een angstwekkende stilte heersehte. Het vonnis werd uitgespro ken. Mata Hari werd van Saint Lazaire naar Vincenr.es gebracht en daar ge- fusileerd. Er werden door haar vrien den wanhopige pogingen gedaan om haai1 te redden. Alles was vergeefsch. Haar heldendood. Tusschen het proces en de terecht stelling veiliepen bijna drie maanden. Een Fransch officier, die van den dood van Mata Hari getuige was, deelde mij de volgende bijzonderheden mede: Zii werd per auto naar Vincennes gebracht, iets over zessen 's morgens, vergezeld door twee soldaten, een ka tholiek priester en haar advocaat, Maitre Clunet. Zii had zich met de grootste zorg gekleed en droeg een hced, waarvan het elegante model mis plaatst scheen in deze omstandigheden. In de hand hield zij een paar lange handschoenen van peau de suède. Als zij al bang was, verborg zij het onder een vroolijkheid, die vreeselijk geweest moet zijn, voor hen, die haar verge zelden. Zacht, doch beslist weerde 2 ij den priester af, die haar het laatste Oliesel wilde toedienen. De officier be duidde haar, op de vastgestelde plaats te gaan staan. En daar stond zij, zwij gend, en zelfs op dat oogenblik ver toonde zij niet het minste teeken van angst. Zij werd neer-geschoten op het oogenblik, dat zij een kushand zond aan de soldaten van het vuurpeleton. Men vergelijke de lezing hier omtrent van den boven aangehaalden schrijver Charles Heymans. Red. H, Crt. Vraag 1: Wat verstaat men onder „unitarisme"? Vraag 2: Wat weet u van het „ijze ren kruis"? Vraag 8: Wie was Paolo Veronese? Vraag 4: Wat verstaat men onder „Motempsychose"? Vraag 5: Wat weet u van de „auto- dafé's"? Antwoord 1: Onder „unitarisme" ver staat meu de politieke opvatting, vol gens welke bij een bond van staten, de heerschappij wordt gevoerd door den machtigsten staat. Antwoord 2: Het IJzeren Kruis is een Pruisische oorlogsorde, op 10 1% Maart 1813 door Friedrich Wilhelm 1 III gesticht. Het bestaat uit een giet ijzeren, in zilver gevat kruis, in twee klassen met een grootkruis als hoog ste onderscheiding met gouden stralen. Dit laatste is tot nog toe nog slechts in het bezit van Blücher (1815) en van Hindenburg (1918). j Antwoord 8: Paolo Veronese (1528— 1588) was een beroemde Venetiaansche 1 schilder, een onovertroffen meester in 1 de kleurenbehandeling. Hij schilderde een groot aantal kerkelijke en wereld- sche tafereelen, waarin zich het heele feestelijke en weelderige leven van Venetië uit zijn tijd weerspiegelt. Antwoord 4: Onder Motemspychose of zielsverhuizing verstaat men het verlaten van het lichaam door de ziel, die daarna in een ander omhulsel trekt, (Na den dood natuurlijk.) Antwoord 5: Autodafé (Spaansch: „Geloofshandeling") was de sedert 1841 in Spanje en Portugal gebruikelijke verbranding van ketters, die door de inquisitie waren veroordeeld. Zulk een autodafé had gewoonlijk plaats op ker kelijke feestdagen, de laatste maal in 1781. ZijIk kan voetballen, piano spelen en auto rijden. Hij Heerlijk! Ik kan naaien, koken en spkken stoppen! Bruid (verontwaardigd): Maar kerel, hoe kun je je arme schaap zóó slaan? Slager: Ja juffie, ze loopen niet allemaal zoo gewillig als dat van jou! Kwast: Juffrouw, ik wilde, dat ik uw hondje was. Zij: Ik zou 't vertikken voor u belasting te betalen. Nou zeg je, dat je dochter zeven tien jaar is en laatst vertelde je, dat ze al getrouwd was! Dat klopt. En ze is bovendien al twee keer gescheiden óók! Waarom kijken jullie me alle maal zoo aan, terwijl ik soep eet? Ja, ziet u, de chef vermoedt half en half, dat de paddestoelen die van morgen geleverd werden, giftig zijn! sten avond, toch niet goed wagen. Juffer Koosje kwam haar te hulp. Plotseling spontaan, bukte ^e zich tot het kleine meisje neer en gaf haar een kus, trok haar tegen zich aan. „Stil maar hoor," zei ze, „stil maar, Fransientje, je zult het goed bij ons hebben, hoor. Stil maar." „Vader zei altijd Sieneke tegen mij," snikte het kind, en ze vleide het be- schreide gezichtje tegen juffer Koosje aan. „Dan zullen wü 't ook zeggen, hoor, kleine Sieneke. En nou gaan we een lekker botenhammetje klaar maken, en dan mag je zelf je kopje uitzoeken, uit een heele rü en morgen krijg je een serviesje en een pop en. „Hm," bromde juffer Marie, want ze hield niet van die namenverdraaierii en van omkooperii hield ze nog veel minder, maar vanavond zou ze toch maar toegeven, wamt 't kleintje bedaar de langzamerhand en dat was óók wat waard. Want van dat kindergeschrei wordt je verlegen. 't Ging best. Een poosje later zat Fransientje smakelijk te eten en keek verrukt naar het mooie kopje, waarop prachtige roosjes stonden en vergulde letters. Dat was xrn haar kopje, had tante Koosje zelf gezegd, ,,'t Ts nu tijd om te gaan slapen, Sie neke," zei juffer Marie een poosje later en ze had zich zelf wel een klap kun nen geven omdat ze ook al aan dat naam-veröraaien 'meedeed, maar wat moest ze? 't Kind weer aan de gang maken? Ze stond op, en juffer Anne stond óók op. „Brengt u me naar bed?" zed Fran- sientie en ze keek tante Koosje aan. „Ja?" Tante Koosje keek vertegen naar haar oudste zuster en die zei dan ook al haastig: „Nee, hoor, daar kan niets van komen en we houden ons aan onze afspraak," maar Fransientje drong zich tegen tante Koosje aan. „Gekkenwerk." vond zuster Marie, „want of ik haar nog naar bed breng of Anne of jij, dat zal toch wel het zelfde wezen, denk ik,maar ze liet toe, dat zuster Koosje 't kleine ding „wel te rusten" liet zeggen en ze bukte zich zelfs, om een zoen te geven. Toen ging Fransientje heen. De dames Munnikenhuysen zaten, alle drie op hun eigen plaats, o-m de tafel en hun breinaalden klepperden. „Hm," zei juffer Marie. toen zuster Anne onstond om het eerste kopje thee Er zijn twee soorten van bescheiden-: heid. Meestal bedoelt men met „be scheidenheid" die, welke al of nüet tot uiting komt in ons optreden en in oi^e manieren. Maar we willen het vandaag hebben over een ander soort beschei. j denheid, n.1. die, welke weinigen be trachten bii hun oordeed over zichzelf. Zeker, meestal doen wij het tegen over anderen wel voorkomen alsof wij onszelf niet schrander, knap en bui tengewoon vinden, maar zijn wij hei melijk niet allemaal geweldig zedige- i noegzaam? Vinden wij niet stuk voor stuk, dat wij tenminste in één opzicht met hoofd en schouders uitsteken bo ven allen, dde wü kennen? Deze zelf genoegzaamheid is nu wed geen ern stige karakterfout, maar zii bezorgt ons i teleurstellingen en onaangename 0ogen blikken, die wij anders zeker niet zou den hebben. B.v. ons geflatteerd oordeel over ons zelf, maakt het vbor ons moeilijk om aan te nemen, dat anderen wel eens niets kunnen voeden voor ons gezel schap. Een typisch voorbeeld hiervan speelde zich onlangs dicht in onze na bijheid af. Wii ontmoetten n.1. in de stad een kennis, die een edndweegs met ons opliep. Op een oogenblik passeer de ons een heer, die groette en daarna snel doorliep. Onze metgezel bleef staan, keerde zich om teneinde hem na te kijken en zei verontwaardigd: „Wed, dat is ook wat moois. Dat was X, mijn beste vriend. Waarom laat hij ons niet weten dat hy hier is?" Ja, waarom niet. Mis schien behoort X. tot die onbegrijpe lijke wezens, die weieens graag alleen zijn om volkomen vrij te zijn in hun dag-indeeling. Misschien ook verkeerde X. in een stemming, dat zelfs het ge zelschap van een goeden vriend hem te veel was. 0.i. hebben heel veel men sshen wel eens behoefte om alleen en geheel vrij te zijn. Dat begrijpen de anderen volkomen, zoolang zijzelf het niet zijn die op een oogeniblmk ge meden worden. Deze of gene is wed eens graag alleen, natuurlijk. Maar niettemin verwachten zij, dat zoodra hii (zij) in Den Haag komt, het ziin (haar) eerste werk zal zijn om in de dichtstbijzijnde telefooncel hen op te bellen en onverwijld een afsnraak te maken. In dat opzicht past ons allen wat meer bescheidenheid. Heuseh, er kun nen tallooze omstandigheden in een menschenJleven zijn, waaronder iemand zelfs u w voortreffelijk gezelschap uit stekend kan missen. En hierin is niets onbegrijpelijks! Dr. JOS. DE COCK. Nu 'k moet naar huis, a propos, kan je me ook even 7 centen leenen voor 'n tramkaartje? 'k Heb mijn porte- monnaie vergeten. 't Spijt me, maar ik heb niets an ders dan 'n gulden bii me. Nu geef die maar, dan ga ik met een taxi. in te schenken, „een slecht begin. Waar blijven de vaste regels, de vaste grondbeginselen?" en ze keek haar zuster Koosje streng aan. Maar die zat, de oogen op de breinaalden gericht, en dacht na. Toen, eindelijk, zei ze aarze lend, en zoekend naar woorden: „J0 zult wel gelijk hebben, Marie, en.--* vaste regels, ja, 't zal wel góed ziim Maarzoo'n kind, zie je, daar moet je aan wennen, en.. ..ik geloof, dat wedat eerst moeten we het kind met veel.veel liefde omringen en 't moet leeren, zich thuis te voelen. En.vaste regels, zijn goed, maar., zoo'n arm schaapje moet Je maar veel liefde gevendan....." „En dan komt alles wel in orde, zei zuster Marie minachtend. Juffer Marie gaf geen antwoord meer, ze zuchtte maar eens en bemoei de zich toen met haar breikous. Maar toen de zusters later samen naar boven gingen, zag juffer Koosje, hoe zich de „autoriteit" bii het bed van het kleine meisje neerboog om een kus te druk ken op het wangetje van het slapende kind. En juffer Koosje vond, dat zuster er nog nooit zóó góed had uitgezien. Of liefde een mensoh knap zou makea? vroeg zuster Koosje zich af. B.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1931 | | pagina 10