/m S~l\ Zijn leeuwen gevaarlijk? HET BETOOVERDE LUCIFERS-STOKJE. VU' nieuwe diersoorten ontdekt zijn, dan zijn er nu ongeveer 700.000 bekende diersoorten. De beroemde insectenkun- dige Sharpe berekende het aantal be kende insecten op 250.000 en vermoed de, dat het aantal slechts een tiende deel betrof van de tegenwoordig op onze aarde levende soorten. Is het een wonder, dat onze H.B.S.-jeugd soms ■opstandig wordt? door den bekenden leeuwenjager HANS ROSSELMOOR. Wij hadden reeds vele leeuwen ge zien, hadden er 'n paar gefotografeerd en waren door drie of vier dieren aan gevallen. Wij wisten, dat de leeuw over het algemeen als het gevaarlijkste dier wordt beschouwd, dat een leeuw soms menschen verscheurt, en dat alleen de leeuw de oorzaak is van den angst, die men voor het binnenland van Afrika bezit. Zijne Majesteit de „Koning der Dieren" Ore da niks al deze wetenschap konden wij het algemeen vooroordeel tegen leeuwen niet dealen, want naarmate wij in onze jeugdjaren meer van de „slecht heden" van den leeuw hadden gehoord, hadden wü hem steeds leeren kenner als de „gentleman onder de dieren". Daar wil ik niet mede zeggen, dat de leeuw een vriendelijk, voorkomend diertje is, doch ik wil maar zeggen, dat moed, verstand, gezondheid en doel bewustheid de eigenschappen, die bij ons menschen iemand tot „gentle man" stempelen hem waardig ma ken, deze eerenaam te dragen. Zeer zeker is de leeuw gevaarlijk gevaarlijk, evenals de zonnestralen, een vulkaan, de Niagarawaterval, en een kampioen-bokserals men niet den noodigen afstand bewaart! Een leeuw vecht als de baarlijke duivel; zelfs een doodelülk getroffen dier, waarbij hart, longen en de grootste spieren door de kogels als het ware verscheurd zijn, kan nog uiterst gevaarlijke aanvallen ondernemen. Een leeuw doodt om zich te kunnen voeden. Hij doodt jonge die ren en vermorzelt hun ruggestreng met één beet van de geweldige, machtige kaken. lederen dag eiseht zijn maaltijd bloedige offers evenals de uwe, beste lezer, en de mijne. Als het er om gaat, zijn honger te verdrijven, vecht de leeuw zonder genade, doch is het daer verzadigd, dan stoort hii niemand. En dat is meer, dan men van de meeste menschen kan zeggen. Slechts door den honger gedreven, be sluit de leeuw zijn prooi te bespringen en te dooden De leeuw voelt zich in Oost-Afrika zeer behaaglijk, daar hii een liefhebber is van een droog en warm klimaat; het land is rijk aan grassen, hier en daar begroeid met schaduwrijke boomen en de bodem is niet heuvelachtig. De enorme kudden, die er ronddwalen, vormen zijn dagelijksohe maaltijd, zijn levensmiddelerumagazijn. En de kleine iniboorlingen-stammen laten ham zoo veel mogelijk met rust, zoolang hij zich tenminste niet vergrijpt aan hun scha pen en ossen. Blanke jagers vormen niet meer zoo'n groote bedreiging voor hem, daar de Britsche regeering kort geleden het aantal leeuwen, dat iedere jager per jaar mag schieten, nauwkeu rig heeft vastgesteld. Een volwassen leeuw weegt tusschen de 180 en 225 kilo. Hii is buitengewoon gespierd en bezit betrekkelijk korte, doch harde en sterke beenderen. In vergelijking met andere dieren is de leeuw zéér verstandig, dat wil zeggen, hij beheerscht zijn omgeving als een echte „Koning der Dieren" door waak zame oplettendheid en door zijn li chaamsbouw. Zijn kaken zijn in ver houding korter, dan die van de andere kattensoorten en dus ook sterker. Zijn oogholten zijn van nature zoo wijd, dat zijn groote oogen in het donker betere diensten doen, dan over dag, hetgeen hij trouwens met de meeste katten- soorten geimeen heeft. De sterk krom gebogen klauwen maken het den leeuw mogelijk haast onhoorbaar naderbij te sluipen en door een slag met zijn poot het slachtoffer geweldige vleeschwon- den toe te brengen. Hij heeft vier lange, dolk-achtige slagtanden en vier mes scherpe snijtanden. Geen ander dier is zoo goed uitgerust om zijn buit te doo den, te verscheuren en te verslinden, dan de leeuw met zijn vreeselijke klau wen en met de acht moorddadige tanden. Men heeft wel beweerd, dat de leeuw ruiet zoo gevaarlijk is als andere wilde dieren, b.v. tijgers, grizzlyberen, buf fels en olifanten. De omstandigheden waarin men zoo'n dier ontmoet spreken echter steeds een flink woordje mede. Men kan echter wel met afdoende zekerheid beweren, dat voor den jager geen gevaarlijker vijand kan bestaan dan de volwassen leeuw, welke geprik keld en verwond is en zich klaar maakt om aan te vallen. Hij moet op zijn hoede zijn, als hij ziet, dat de leeuw d<- staart strekt, brult en in galop op hem toerent. De snelheid, moed, kracht en wreedheid van den leeuw op zulk een oogenblik zijn spreekwoordelijk. Roosevelt schrijft: „Een mensöh moet nooit te dicht bij een leeuw komen, voordat de dood is ingetreden. Zelfs op het oogenblik, dat een leeuw sterft, moet men zorgen, op een eerbiedigen afstand van hem te blijven en in geen geval van voren bij den kop komen". Heel juist. Alleen moet men den leeuw ter eere er aan toevoegen, dat wij heel dicht bij verscheidene leeuwen k amen. En deze leeuwen waren niet dood, doch springlevend. Zü waren ech ter óf zoo verzadigd en lui óf zoo groot moedig, dat zij ons in de meeste ge vallen niet te na kwamen. Uit een groot aantal berichten van ooggetuigen'kenden wij de meeste door leeuwen veroorzaakte wildernis-onge vallen, die in Afrika gedurende 1930 zijn voorgekomen. Vele van de onge- llen had men kunnen vermijden; andere, vooral die, waarbij inboorlin gen werden gedood, ontstonden door dat men de gewoonten van de inboor lingen trachtte te veranderen. Niet minder talrijke t)erusten op de over- oroote zorgeloosheid van jagers, die n.-d een paar leeuwen geen moeilük- heden hadden en dan plotseling door een nerveus dier werden aangevallen. Men kan immers nooit weten. Men neemt twee lucifers, een afge brande en een nieuwe. De kop van het nieuwe lucifertje snijden wij met een scherp mesje vlak onder het fosfor af. Plak deze kop daarna met zeep op den onderkant van het gebruikte lucifers houtje, zoodat dit nu twee einden heeft, een fosforeinde en een zwart gebrand einde. Als men het aldus klaargemaakte lucifersstokje nu voor zichtig aan het fosforeinde opneemt en laat zien, zal niemand er aan den ken, dat we hier met een geprepa reerd lucifersstokje te doen hebben. Nu zegt men tegen het publiek, dat men het gebruikte lucifertje in een ongebruikt zal veranderen. Men sluit de hand, mompelt snel een toover- spreuk, en zie. het houtje heeft een ongebruikte kop. Wil nu iemand van dichtbij het houtje bekijken, dan knij pen wij vlug den aangeplakten kop eraf en.hij krijgt een gebruikt houtje hi zijn hand. Na vlug de aangeplakte kop te hebban laten vallen, kunnen wij gerust de hand openen om te toonen, dat er geen tweede houtje in verbor gen is. Niemand zal de truc raden. HOE KAN MEN ZELF EEN STEMPEL MAKEN? Als men een kleine stempel noodig heeft, waarop slechts enkele letters staan, kan men deze zelf op de vol gende wijze heel gemakkelijk zelï maken. Men neemt een kurk liefst zoo groot mogelijk met een gladde en rechte onderkant (let op, dat er geen „kwasten" in de kurk zitten!) en tee kent hierop in spiegelschrift de letters, 1 5SX' 5*" uit, zoodanig, dat de letters blijven staan en de omtrekken wegvallen. Men kan deze kurk op dezelfde wijze ge bruiken als een gewone stempel. Snijdt men de letters uit, en laat men de om trekken staan, dan komen de letters natuurlijk op een donkeren achter grond. Snijdt letters zooveel mogelijk vierkant uit, dat is gemakkelijker dan mooi ronde letters. Overigens spreekt de teekening voor zichzelf. die men wenscht te stempelen. Met een puntig mesje, b.v. een houtsnijmesje, snijdt men nu de letters in de kurk Kleine Karei (10 jaar oud): Je hebt mijn nichtje Emma beleedigd. Kleine Robert (9 jaar oud): Ik ben bereid je voldoening te geven. Karei: Zoo? Nu dan geef je ons de helft van je boterham! Heer: Maar kerel, zie dan toch vóór je, je trapt me telkens op de voeten; ik heb eksteroogen. Barbier. Zoo? Dat wou ik juist we ten. We hebben uitmuntende ekster- oogenzalf, kost slechts 60 ct. per doosje. legenflieM^onfoïVte wL ge" kropen boven op een Tl\en,we wat er verder gebeurde Nu zocht een groote kurk od n!evrouw met veel moeite in het 'saf W maar niet zonder dat meneer fikS' eerst nog eens flink 28. Zuchtend pakte mevrouw haar wreed vernielde kraantje op en bekeek het met een zucht vol weemoed.... „'t Is jammer, hü was net gepoetst!" zei ze, „ik ben benieuwd, of de lood gieter er nog wat van maken kan". Maar terwijl ze zoo stond te fiosofee- ren, zag ze niiet, dat de kurk héél, héél zachtjes bewoog. „Opletten, Gerritje", zei ik, terwijl ik ze met m'n elleboog aanstootte. 29. Pang! Daar vloog opeens de kurk uit het gat, regelrecht tegen me- vrouw's neus! De druk van 't water was te groot. En op 't zelfde oogenblik kreeg het arme menisch een straal wa ter in haar gezicht van je welste, zoo- dat ze, naar lucht happend, achteruit sprong. Gelukkig had meneer Dikker- dak gauw de hoofdkraan gevonden en niu was het gevaar geweken. 30. „Ziezoo", zei mevrouw, toen't ge zelschap weer in de kamer terug was. „Nu zal ik eerst eens een lekker koekje presenteeren, dan zullen we die nare muizen gauw vergeten zijn!" en met een minzame buiging hield, ze meneer Diikkerdak het koekjestrommeitje voor. Nu, meneer Difckerdak deed z'n mond alvast wijd open, om er een heerlijk boterbiesje in te stoppen....

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1931 | | pagina 15