WEEK HET BINNENHOF
OP EPi OM
Van de hittegolf. - Herleefde hoop. -
Parijs-Den Haag. - Naïeve vragen. -
Nolens, Gerhard en Rink.
Parijsche tentoonstelling, zal worden
opgesteld. En ook andere massa ston
den voor die Parijsche expositie weer
opnieuw voorwerpen uit hun verzame
ling af. Een ieder juicht het natuurlijk
toe, dat wij daar, in Parijs, niet bij de
pakken, d.w.z. bij de brandresten
van ons eerste paviljoen, zijn gaan
neerzitten. Dat wij er een goed figuur
blijven slaan! Maar is, ziethier
een vraag die van wijder strekking is
dan het speciale Parijsche geval in
houdt, die neiging om een goed fi
guur te slaan, de reclame- en record-
zucht ook, de laatste jaren niet wat
al te veel oorzaak van het feit dat^ioort-
durend veel schoons uit verschillende
musea (niet alleen uit de onze) heen en
weer gesleept wordt naar bijzondere
gebeurtenissen en tentoonstellingen,
die in de eerste plaats bedoeld zijn om
op de groote trom te slaan, anderen
lichtelijk of, liever nog, zwaar te over
bluffen, op de moderne, mondaine
sensatie-lust te werken en waarvan een
aandachtige beschouwing en rustige
bestudeering, waarbij dit schoons
toch eigenlijk pas goed tot zijn recht
komt, geen sprake is?Ik noem
die Parijsche tentoonstelling slechts
als aanleiding tot het stellen van deze
vraag en zeg er aanstonds bij, dat wij
hier dan nog te maken hebben met
een, in vele opzichten, „gerechtvaar
digd" geval. Maar wel wordt het tijd
eens de aandacht te vestigen op het
toenemend euvel van „speciale",
„buitengewone", grootscheepsche
kunst-tentoonstellingen, die niet veel
meer beteekenen dan een soort ijdel
vlag-vertoon en daarenboven nog de
aangebrachte kunstwerken aan extra
gevaren bloot stellen (zie de brand in
het Glaspaleis te München en de brand
te Parijs!). In het buitenland begint
men er, hier en daar, ook reeds tegen
te protesteeren; zoo liet b.v. onlangs
Hofrat dr. H. Tietse uit Weenen tegen
een en ander zijn stem opgaan. Hij
sprak daarbij o.m. van „Der Unfug
der Ausstellungen", het kwaad der
tentoonstellingen, en merkte op. dat
de opgezweepte „grootscheepsheid"
van dergelijke demonstratieve exposi
ties deze ondernemingen dikwijls al
leen al zinloos maakt. Als voorbeeld
haalt hij aan de recente tentoonstel
ling van Italiaansche kunst in Londen,
waarheen een geheel oorlogsschip met
tallooze kunstwerken gezonden werd.
In den loop van zes weken werd deze
tentoonstelling bezocht door 500.000
menschen. Dr. Tietze vraagt nu: hoe
veel ruggen, hoofden en hoeden moet
iedere bezoeker daar wel per.... qua-
draat-centimeter-meesterwerk in zich
zulk een offensief van duizenden van
hebben opgenomen? En wie kan van
meesterwerken eenige nut gehad heb
ben, behalve dan de specialisten en de
verzekeringsmaatschappijen?.
Hiermede wil alleen maar gezegd
zijn, dat, al kon men dan ook dezen
keer het verschijnen van die verhuis
wagens voor het Koloniaal Instituut,
nog tot op zekere hoogte rechtvaardi
gen, hun voorrijden daar toch geen al
te veelvuldig voorkomend feit moet
wTden!
Wie zich werkelijk voor de zaak in
teresseert, moet maar komen naar
waar een en ander staat opgesteld in
een omgeving, die tot werkelijke aan
dacht en studie stemt (c.q. het Insti
tuut, de musea), en niet moet men er
op uit zijn dingen van kunst te laten
rondgaan op speciale tentoonstellingen,
die voor alles de reclame, de sensatie en
het vermaak dienen en aldus meer ker
mis, alhoewel dan mondaine kermis!
dan iets anders zijn!
KRONIEK
Den Haag, 6 Aug.
De zomer de echte is dan toch
eindelijk gekomen. En hoe!... Met
hittegolf, geweldige onweersbuien, die
geen afkoeling brachten. Ditmaal werd
de weerkundige voorspelling van het
station De Bilt „bewaarheid". Voor de
exploitanten aan de badplaatsen bracht
de soms ondragelijke hitte iets van red
ding en uitkomst na de ellende van
verregende Juli-maand. Met angst en
vreeze vragen zij zich af: zal dit weer
een „blijvertje" wezen, althans tot
de kentering van AugustusSeptem
ber duren?De menschen, die hun
zomer-vacantie achter den rug hebben,
voelen jaloezie, denkend aan de ge
lukkigen en benijdenswaardigen die
thans van vrij-af kunnen profiteeren.
Althans, voorzoover crisis en ma
laise dezen veroorloven, van de vrije
weken te genieten door zich extra-uit
gaven te veroorloven. Ik zal er mij voor
wachten, varianten te zoeken en te
doen hooren op dit reeds oud gewor
den. overbekende „liedje van den dag".
Verschillende ministers zijn nu ook
hun departement ontvlucht, om een
poosje uit te blazen. De voorbereiding
der Begrootingen voor het Rijksbudget
van 1932 is vrijwel afgedaan. Verschil
lende dingen van legislatieven of orga-
niseerenden aard blijven rusten totdat
eind van deze maand het leven
in de Staats-brouwerij weer ontwaakt.
In de pers was in de jongste dagen
heel wat geschrijf n.a. van de geruch
ten betreffende plannen, welke in de
militaire sfeer zouden worden „be
noemd" om de richting uit te gaan van
een soort van militaire alliantie tus-
schen Nederland en Frankrijk. Het de
partement van Defensie heeft die ge
ruchten laten tegenspreken als zijnde
van eiken grond ganschelijk ontbloot,
op zóó categorische manier, dat men
inderdaad moet erkennen: twijfel aan
de juistheid van dit „démenti", deze
tegenspraak, moet worden uitge
sloten.
Ik meen te mogen zeggen, dat men
nier met een misverstand heeft te
maken. Minister Deckers is zeker niet
e man om eene verklaring te doen
pu iceeren, welke een „achterdeurtje"
7 ™-a-w. die zooals ze daar ligt
ls' edoch niet „héélemaal
y,.'s, waarbij dus zekere om-
uigheden worden verzwegen, welke
■i
kende men die zeer precies en
nauwkeurig, aan de kwestie een an
der aanzien zouden geven.
Neen, nogmaals gezegd, dat is
hier stellig niet het geval.
Maar: er is ook slechts gezinspeeld
op een streven, in een deel van onze
militaire sfeer levend, om eene Hol-
landsch-Fransche toenadering, gelijk
hier bedoeld, in de hand te werken.
De Parijsche medewerker van het
„Handelsblad" heeft getracht zijn licht
op te steken in Fransche kringen,
„waar men"'(schrijft hij) „van alle
onderhandelingen met het buitenland
op de hoogte is". De correspondent in
formeerde daar, „hoe het stond met
die Fransch-Nederlandsche onderhan
delingen
Kinderlijk-naïef, zulk een vraag! De
man van het „Handelsblad" had toch
wel op zijn vingers dunkt me. kun
nen natekenen, wat men hem zou ant
woorden. Over onderhandelingen tus-
schen Den Haag en Parijs heeft na
tuurlijk geen sterveling gerept!De
„Handelsblad"-correspondent kreeg te
vernemen, dat Frankrijk breekt de
oorlog onverhoopt weer eens uit, het
liefst zal zien: een, zich evenals in de
periode 19141918 strikt-neutraal hou
dend Nederland. Daarvoor voegden
de Parijsche heeren eraan toe zijn
geen afspraken noodig. Dat zal Hol
land vanzelf wel doen. Inhoever het
mogelijk zou wezen, dat wanneer de
gruwelijke ramp van een tweeden
wereldbrand over de menschheid kwam
Nederland z'n onzijdigheid zou bewa
ren, dit punt werd bij de genoemde
vraaggesprekken niet aangeroerd.
Ons volk moet heelemaal niets heb
ben van een militair accoord niet
Madame Marianne. En geen minister
van Defensie, in het departement aan
het Haagsche Plein zetelend, zou 't in
zijn hoofd krijgen, iets dergelijks in
overweging te nemen.
Voor de zooveelste maal: de bladen,
waarin het eerst op de hier bedoelde
„on dits" werd gezinspeeld hebben
slechts gewaarschuwd op wenschen, in
een deel van onze militaire sfeer ge
koesterd, die wel degelijk verband hou
den met het „ideaal" der bedoelde toe
nadering. Nu moge het waar zijn, dat
men op wat voorzichtiger manier deze
kwestie kon worden aangeroerd, het
is misschien toch wel goed, dat nog
eens zeer duidelijk en krachtig is „on
derstreept hoe in Patria de over-
groote meerderheid en nog wat van
eene alliantie, entente, accoord t.o. der
militaire verdediging des lands heele
maal niets moet hebben!
Wanneer over ruim vijf weken op
den 15en September de nieuwe zit
ting der Staten-Generaal wordt ge
opend dan zal men in ons Lager
huis twee markante figuren missen.
De katholieke pers verspreidde het
bericht, dat mgr. dr. Nolens van
wiens zeer ernstig lichaamslijden door
uitputting ik een paar malen melding
maakte, niet meer aan de parlemen
taire werkzaamheden zal kunnen deel
nemen. Tot vóór zeer korten tijd was
men algemeen vanoordeel, dat de 72-
jarige grijsaard nog wel een poosje de
leidsels van zijn partij in handen zou
kunnen hebben. Het blijkt dat men dr.
Nolens' vitaliteit overschat heeft. Dat
die levenskracht op zeer gevorderden
leeftijd niet meer bestand was tegen
de geestelijke inspanning, welke de
katholieke staatsman voortdurend van
zich vorderde. Het aftreden van mgr.
Nolens als leider van zijn fractie, - als
zeer invloedrijke en gezaghebbende
mede-bestuurder van zijn partij plaatst
deze, merkte ik reeds op, voor een
uiterst moeilijke taak namelijk: het
vinden van een man, geschikt en be
reid voor de even ondankbare als
zware functie. Indien mr. Van Schaik
niet Kamer-president ware, hij zou
stellig behooren tot de mannen, hier
in aanmerking komend. Aan tact ont
breekt het hem zeker niet. Zou hij ook
de kracht kunnen ontwikkelen, een'
Nolens eenmaal geschonken en gedu
rende zóóvele jaren aan den dag ge
legd?
Het is nog niet het oogenblik om
1 over deze en dergelijke vragen, in
verband met de vacature, waarin straks
zal moeten worden voorzien, te be
spiegelen.
Voor den heer Nolens is deze onver
wachte ineenstorting van physiek weer
standsvermogen zeer droevig. Niet wijl
deze kranige staatsman door eerzucht
van klein allooi, door ijdelheid of zucht
naar „uitkomen", zou worden be
wogen.
Allerminst. Hij heeft „het hoogste
bereikt" wat een politieke carrière
kan brengen. Is: minister van staat,
oud-hoogleeraar, voorzitter van den
Hoogen Raad van Arbeid, alsook van
den Mijnraad, commandeur in de orde
van den Nederlandschen Leeuw. Werd
door den Paus verheven tot schier de
hoogste waardigheden en onderschei
dingen, welke deze kerkvorst heeft te
begeven. En Nolens bleef altijd toon
beeld van eenvoud en bescheidenheid,
elke huldiging of publiek eerebe-
toon angstvallig ontwijkend.
Wel leefde steeds in hem de vurige
wensch om voor het openbaar belang,
gelijk Nolens dat het best meende
te kunnen dienen en bevorderen,
nuttig te zijn. Zooals de tijdingen over
zijn gezondheidstoestand luiden, is hij
wordt hem het leven nog eenigen
tijd gespaard, machteloos geworden
om in het openbare leven nog een rol
te spelen. Die onmacht moet een man
als hij is, met smartelijken weemoed
overstelpen. Er zit tragiek in dit ge
beuren.
Ook de algemeen geëerde veteraan
Gerhard neemt straks afscheid van het
Parlement. Hij bezit nog de volle, on
geschonden geestelijke en lichamelijke
kracht. Van „aftakeling" is bij den heer
Gerhard geen sprake.
Zijn heengaan houdt verband met
afspraken, bij de jongste Tweede Ka
merverkiezingen in de S.D.A.P. ge
troffen tegen het cumuleeren, tegelijk
waarnemen, van functiën, die „den ge-
heelen mensch" opeischen voor het
richtig vervullen ervan. De heer Ger
hard is weet men lid der Gede
puteerde Staten van Noord-Holland en
van de Tweede Kamer. Zelfs voor
iemand van zoo robuste, stoere werk
kracht als hij is, beduidt deze sa
menvoeging van openbare ambten
geen kleinigheid.
Het vertrek van den heer Gerhard
is voor ons Parlement êen groot ver
lies. Deze talentvolle, genoegelijke
paedagoog, oud-onderwijzer, was en is
bij alle partijen echt-populair. De man
van forsche gestalte en de heesch-
rauwe stem zal zelf 't eerst toegeven,
dat de klank, waarmee hij redevoert,
aan den nachtegaal doet denken, zoo
als eens van wijlen Goeman Borgesius
werd beweerd. Over welke vergelijking
zich zeer waarschijnlijk vele nachte
galen zullen hebben geërgerd.
De soc.-democraat Gerhard was nooit
een van de veelpraters in de Kamer.
Wanneer hij, 't meest over onder-
wijs-aangelegenheden het woord
vatte, dan gaf hjj steeds blijk van deug
delijke voorbereiding, van een zich
kranig, degelijk en stevig tot de zaken
te hebben ingewerkt.
De heer Gerhard is iemand van
breede ontwikkeling; veel omvattende,
solide kennis op verschillend gebied.
Merkwaardig mag 't worden genoemd,
dat deze „vrijdenker" tal van vrienden
en bewonderaars heeft in de kringen
zijner tegenstanders op politiek en reli
gieus terrein. Dr. De Visser, de chr.i
historische staatsman, gaf herhaalde-
Jijk blijk van zijn sympathie voor den
straks-aftredenden afgevaardigde. Den
heer Gerhard is een vriendelijke goed
moedigheid eigen, fijngevoeligheid
in zijn optreden, die hem siert en ken
merkt als man van waarachtige har-
tesbeschaving.
Den 13en Augustus bereikt de Nestor
van onzen Senaat, mr. P. Rink, den
tachtigjarigen leeftijd. Hij is ook voor
zitter van de liberale fractie in de
Eerste Kamer.
De heer Rink, die gedurende v-ele
jaren zitting had in ons Lagerhuis, in
1923 naar den Senaat overging, is
toonbeeld van die echt-Hollandsche
rustige bedachtzaamheid, welke den
bezitter ervan een Jantje secuur doet
heeten. Mr. Rink is geen wegbereider,
padvinder geweest op politiek gebied.
Wel: een strikt-eerlijk, onder alle om
standigheden betrouwbaar, kundig, vol-
ijverig man van stevig karakter. In
j het Kabinet-De Meester (19051908)
had hij zitting als Minister van Bin-
nenlandsche Zaken.
In de periode, nu zeven-en-dertig
jaar terug, toen in ons Lagerhuis
pro en contra het kiesontwerp-Tak
van Poortvliet werd gestreden, stond
mr. Rink aan de zijde der vooruitstre-
venden-van-toen, voor wie de lex-Tak,
1 slechts personen, die niet konden
lezen of schrijven, alsook armlastigen
van het kiesrecht uitsluitend, te aan
vaarden was. Voor zulk een uitbreiding
van de kiesbevoegdheid deinsde in
1894 een groot deel van de liberalen
terug. Beroep op het kiezersvolk berok
kende minister Tak van Poortvliet
nederlaag. Mr. S. van Houten (in het
kabinet-Röell) volgde hem op. Bracht
zijn, „menschelijkerwijs gesproken
volmaakte" Kieswet. Hoe lang schijnt
dit alles nu reeds achter ons te liggen!
De tachtigjarige senator Rink zal door
velen nu niet meer „vooruitstrevend"
worden genoemd. -Kundige, eerlijke
menschen kunnen altijd- en door wei ke
partij ook worden gebruikt. Zeker: ge-
eerd. Daarom verdient ook deze nestor
een dankbaar eere-saluut!
Mr. ANTONIO.
KLEINE WIJSHEDEN.
De jeugd heeft tranen zonder leed;
de ouderdom kent leed zonder tranen.
Joseph Rouw.
Het berouw is „een fakkel, die niet al
leen haar licht laat schijnen op den af-
gelegden weg, doch die ook den verde
ren weg verlicht, maar meestal steekt
men haar pas aan, als men niet meer in
staat is te loopen.
Daudet.
Verscheidene geleerden zijn gelijk
aan poolsterren, die steeds omwente
len, doch nooit voorwaarts komen.
Voltaire.
Geduld en tijdsverloop doen meer
dan kracht en woede.
La Fontaine.
Men kan wel lachen, al is men onge
lukkig; dan lacht men maar voor an
deren.
Sardou.
De voorspoed doet vrienden geboren
worden, de tegenspoed beproeft ze.
Octave Feuillet.
Ouden moet men eeren,
Jongen moet men leeren,
Wijzen moet men vragen
Dwazen stil verdragen.
J. J. L. ten Kate.
Dame belt een restaurant op. Vraagt:
„Is mijn man ook in de club?"
„Nee mevrouw", antwoordt de por
tier.
„Maar hoe kunt u dat nou weten
y bent niet gaan kijken, en ik heb nog
niet eens de naam van mijn man ge
zegd".
„Mevrouw iedere dame haar man
is hier nooit!"