TEVREDENHEID.
De vergiftigde bron.
Een oud sprookje.
Vier vragen en vier antwoorden
lieugd in het rond met de ezel en de
geitjes. Aby was gansch verslagen en
Suleika schreeuwde, wanneer ze den
Derwisch aan zag komen, dat hij haar
bedrogen had. „Het grootste gedeelte
hebben we reeds opgegraven", verweet
ze den oude, „maar we hebben nog
niets gevonden. Wat blijft ons anders
over dan wat groenten en tarwe te
planten, willen we niet van honger
omkomen".
De Derwisch knikte dan en ging
weer heen.
De tarwe begon echter goed te
groeien, zoo ook de groenten en Sulei
ka kon reeds menige spijs bereiden.
Des avonds als Aby van het werk thuis
kwam, plantte hij riog wat bloemen en
Suleika, die een goede huisvrouw was,
maakte dan van die bloemen mooie
bouquetten en versierde daar de hut
mede, die zij zich gebouwd hadden.
Nu vroeg de Derwisch op zijn beurt:
„Waar blpft toch de rijkdom".
„Die rijkdom zal wel komen", ant-
woorde Suleika, en voor de eerste maal
lachte ze vergenoegd.
Daarop sprak ze verlegen: „Ach
heer, wat was mijn buurvrouw toch een
domme gans. Is het hier niet schoon,
schooner dan wanneer we goed en ju-
leelen hadden en leven moesten in een
bedompte stad, onder rook en stank?
Als die schat komt, is het goed, en
komt hij niet, dan blijven we hier, waar
de kinderen gezond zijn en de ezel en
de geitjes goed groeien. Aby drukte in
verrukking den Derwisch de hand, die
een wijle de dartelende muggen na
oogde.
„Het doet me leed", zei hij, „dat ik
mij zoo vergist heb. Men heeft mij toch
heel zeker gezegd, dat hier de trom
mels met goud waren begraven. Zoek
nog verder, ik ben er zeker van, dat gij
ze vindt". Maar de ketellapper en zijn
vrouw hielden op met graven. Het
„Eiland der dooden" was inmiddels
door hun vlijt in een vriendelijk land
goed veranderd. Doch toen de Der
wisch weer eens een bezoek bracht, trof
hij Aby niet aan.
„Waar is uw man", vroeg hij Sulei
ka, die vergenoegd in den kring van
haar kinderen zat. „Die is een mijl ver
der in het woud", verklaarde zij. „Voor
een paar dagen ontdekte hij toevallig
aan een rad der Oase, een oude vergif
tigde bron. Er stegen uit de modder
dampen op, nu is hij er heen om deze
bron te dempen, opdat de giftige gas
sen niet meer kunnen ontsnappen, die
mogelijk aan de kinderen ziekten zou
den kunnen brengen.
Ga er niet heen hij heeft het ons
allen streng verboden, niet vroeger te
komen, dan wanneer hij klaar is!"
„Nu dan waag ik het ook maar niet",
lachte de Derwisch.
Toen echter de wijze wilde weggaan,
zag juist Aby het, die klaar was met het
dempen van den bron. Hij nam de Der
wisch terzijde en terwijl hij voorzichtig
in het. rond keek of niemand hem kon
hooren, fluisterde hij met zachte stem:
„Heer ik heb een grooten schrik ge
had
„Je vrouw heeft mij dat zooeven ver
teld. Een vergiftigde bron. Heb je
hem nu goed dichtgemaakt?"
„Ik hoop dat ik hem zoo goed ver
borgen heb, dat noch mijn vrouw, noch
mijn kinderen hem ooit meer zullen
ontdekken".
Meteen keek hij angstig naar de
plaats, waar zich een hooge zandheuvel
bevond.
„De oorsprong van het vergif heb ik
ontdekt", vervolgde hij toen, „en ik
heb daardoor mijzelf en de mijnen voor
leed bewaard, want ons geluk en onze
gezondheid, die wij aan u te danken
hebben, zal ik trachten te behouden",
zei hij langzaam. „Ik stiet namelijk
acht dagen geleden op die drie trom
mels, die bij het openen tot aan den
rand gevuld bleken te zijn met goud.
Allah zij dank, niemand zag het en
nu bedekken ze hoop ik >x>r eeuwig
deze heuvelen".
B.
Een poosje geleden klaagde iedere»
over den slechten zomer. is
een zomer? Kil, regenachtig Seen
weer om in zee te gaan!" dergelijk»
klachten regende het. En nu is h\
warm, en zou men dus verwachten dat
iedereen den lof zingt van het heer
lijke zomerweer. Niets is minder waar.
Nu klaagt iedereen wéér, over
hitte. „Het is veel te erg, het is niet
uit te houden", enz. enz. Ja, wat willen
we dan? In het geval van het weer is
het nog al eenvoudig, omdat we er geen
van allen iets aan kunnen doen of het
koud of warm is. Maar velen zijn in
ander opzicht even moeilijk tevreden
te stellen. Het is hen niet naar den tin
te maken. Ze hebben altijd iets aan i*
merken, en de lichtpuntjes van het
leven gaan onopgemerkt aan hen
voorbij. Tevredenheid komt van bin
nenuit en heeft met omstandigheden
weinig of niets te maken. Er zijn men-
schen die hard moeten werken voor een
karig inkomentje, en die desondanks
opgewekt en zonder klagen hun weg
door het leven banen. Er zijn anderen
die zich in materieel opzicht niets te-
hoeven te ontzeggen, die bovendien
in vele andere opzichten bevoorrecht
zijn, en die toch niets anders weten te
doen dan te mopperen en zich te be
klagen over dingen die ze anders ge-
wenscht zouden hebben. Het is voök
onszelf en voor anderen zooveel zon
niger als wij een beetje tevreden kun
nen zijn, en het is zoo gemakkelijk aan
te kweeken. Mopperen is tenslotte niets
anders dan een slechte gewoonte. Met
wat goeden wil en volharding is die
heel goed te vervangen door de goede
gewoonte van levensblijheid.
Vestigt van nu af aan uw aandacht
eens op den zonkant inplaats van op de
schaduwzijde.
Een gemiste tram, een verknipte
japon, een rekening die tegenvalt,
allemaal heel onaangenaam maar,
wordt het iets beter door erover te
mopperen? Neen immers? Wij houden
daardoor zoo'n kleine tegenslag maar
langer in onze gedachten dan noodig
is. Een vriendelijke bejegening, een
hulpvaardige daad, stralend zomerweer
op onzen vrijen dag, schenken wij
er wel aandacht aan? Of, vinden wij
dat het ons toekomt? Waarom komt
dat ons toe en de tegenslag niet?
Als wij geen dankbaarheid toonen
voor iets goeds, mogen wij zeker niet
klagen over iets vervelends.
Draagt Uw tegenspoed met een
glimlach en geniet bewust van elk
zonnestraaltje op Uw pad, dan
maakt gij Uw eigen leven en dat van
anderen lichter en vroolijker!
Dr JOS. DE COCK.
(Nadruk verboden).
groene banen, waarop aan de eene zijd0
staat „Trouw aan Koning en Vader
land, 18301831" en aan de keerzijde
„Vrijwillig", waaronder een gekroonde
W met lauwertakken.
Antwoord 2: Een „servituut"
zeker recht op een vreemd voor*'e
waardoor de eigenaar tegenover ee
bepaald persoon (persoonlijk servituut)
of tegenover den eigenaar van e00
zeker stuk grond (praediaal servituut)
bij het gebruik van dit voorwerp in zijn
handelingen beperkt is. Als voorbeeld
diene een bepaalde wijk in een stad,
waarop volgens de voorwaarde van den
grondverkooper geen winkelperceelen
mogen worden gebouwd. Al is de vroe
gere grondeigenaar geen eigenaar
meer, volgens de aan den verkoop ver
bonden voorwaarde, mag er geen win
kelhuis op worden gebouwd. Dit is he»
servituut, dat op dat huizenblok li?1
helpt niets, en het is een troostende
gedachte, dat wij niet alleen, maar zoo-
velen met ons het liever anders zouden
wenschen.
Vervelender is het natuurlijk als we
zulke eindelooze regendagen in een
heel klein landelijk plaatsje doorbren
gen, waar wre alleen heerlijk genieten
met mooi weer of wanneer men aan zee
is, die dan met z'n grauwen, kouden
nevel in het geheel niet aanlokkelijk is.
Wat kan men doen, wanneer we met
vacantie weg zijn en het pension, waar
we onzen intrek namen zóó ingericht
is, dat we er slechts bij wijze van spre
ken kunnen eten en slapen en alle ver
der comfort missen; onze kamer is al
leen om te slapen na lange wandelingen
of aan zee doorgebrachte dagen; de
eetkamer is voor de maaltijden en des
noods voor de avonduren, waarin we
dan echter door het vele buiten zijn
niet lang blijven, omdat onze oogen
haast toevallen!
En nu regent het! drupt het! giet
het! In stralen valt de regen neder.
Handwerken en lezen lezen! Heer
lijk als we ons dan tenminste nog in
een boek kunnen „begraven" en alles
om ons heen vergeten; iets waar wij
thuis niet toe komen, omdat de tijd ons
daartoe ontbreekt, of omdat wij altijd
iets anders, of naar wij meenen nutti-
gers te doen hebben! Maar toch is het
ook zoo nuttig en noodig om met onze
lectuur bü te blijven, vooral ook wat
betreft de werken der nieuwere schrij
vers en schrijfsters en wij daar den tijd
ook buiten onze vacanties om voor
moeten afnemen. Zijn we dus met de
ongevraagde regendagen aan het lezen
van boeken en tijdschriften, en houden
we ons op de hoogte van de verschil
lende tijdstroomingen, dan vergeten
wij te mopperen op den regen en dat
is op zichzelf reeds veel waard.
Gaan we met de kinderen op reis,
dan moet voor hen ook passende bezig
heid gevonden worden in den vorm van
voorkomen dat ze zich op lange regen
handwerkjes, snelen en boeken; we
das'en vervelen en daardoor zich zeiven
en anderen tot last zijn.
Op deze wijze opgelost zullen ook de
regendagen er niet toe medewerken
het goede humeur te verliezen en zullen
allen nog dankbaar terugdenken aan
den gezelligen tijd in de bosschen of
aan zee doorgebracht.
„Mevrouw, zou ik u mogen verzoe
ken om een aanbeveling voor pnze
firma?"
„Welke firma vertegenwoordigt u
dan?"
„Meyer Co., wij vervaardigen alle
soorten kunstledematen; pruiken, hou
ten beenen, kunstgebitten
(Berlinske Tidende.)
Vera loopt het trapje af. Ze glim
lacht als ze er aan denkt hoe ze kramp
achtig heeft liggen snikken, toen
Reggy pas uit haar leven verdwenen
was. Gemeen, onbetrouwbaar, slecht
had ze hem toen gevonden. Nu wist ze,
dat hij alleen maar een zwakkeling
was geweest.
De cliënte was een forsche dame,
niet onknap; een streng gezicht, met
een mond, waaruit onverzettelijkheid
sprak.
Ze wilde een tweed-mantel koopen,
en Vera liet er haar enkele zien. De
cliënte bekeek ze aandachtig, koos
toen zonder aarzelen. Ze wilde den
mantel meteen meenemen. Haar man
zou haar dadelijk komen halen. Ter
wijl de cliënte wachtte, bekeek Vera
haar nog eens van terzijde. Ze was niet
jong meer.
De deur ging open. De cliënte stond
op.
„Daar is mijn man." Ze knikte tegen
Vera en zei vriendelijk: „Dag juf
frouw".
„Dag mevrouw".
Vera's hart hamerde. De heer, die
bij de deur stond en zijn hoed afnam
was Reggy. Ze meende, dat hij haar
even strak aankeek. Zou hij haar her-
Aby de ketellapper, was met den
ouden Derwisch bevriend die in een
kleine streek voor de stad in een een
zame hut woonde en van de dadels van
een palmboom leefde.
Op een dag kwam de ketellapper tot
hem en klaagde over de ontevreden
heid van zijn vrouw: „Heer", jammer
de hij, „nu heeft mijn buurman, de wa
terdrager Mustafa een erfenis gekre
gen, en Fatma, zijn vrouw, vergooit het
geld op onvoorzichtige wijze. lederen
dag draagt ze een andere sluier of een
ander kleinood. Alle vrouwen zijn dol
van jaloezie en maken hun mannen
het hoofd op hol en het ergste is mijn
vrouw. Heden heeft zij mij een ketel
naar het hoofd gegooid, die een rijke
vrouw mij had toevertrouwd. De, ketel
vloog tegen een steen, en nu is hij hee-
lemaal kapot. Ik weet niet meer wat ik
doen moet. Zij verlangt naar niets dan
naar rijkdom. Haar eerste woord
's morgens is rijkdom en 's nachts in
haai- slaap vraagt ze om rijkdom. He
laas, hoe zal ik arme ketellapper, die
hard moet werken voor zijn kinderen,
aan rijkdom komen?"
De Derwisch zag een wijl in de zin
kende zon en overdacht het geval eens.
„Aby", zei hij toen, „je zult geholpen
worden!"
„Zie, een uur hiervandaan ligt in de
woestijn, een kleine oase, ga daar heen
na zonsondergang. Men noemt het
„Het eiland der dooden", wijl langen,
langen tijd geleden toen er nog niet
zooveel menschen woonden roovers
er een rijke Pascha vermoord hebben,
die op reis zijnde, met zijn schatten
rust hield onder de palmen, doch kort.
nadat de roovers hun buit verborgen
hadden, kwamen soldaten en namen
hem gevangen. Sedert dien tijd ligt het
„Eiland der dooden" eenzaam. Vele
menschen zijn uit begeerte naar rijk
dom er heen gegaan. Doch allen keer
den weer spoedig terug, vol schrik
over wat ze beleefd hadden. Wanneer
Suleika's verlangen naar rijkdom zoo
groot is wellicht kunt gij haar dan
overhalen met u daar heen te 'gaan om
naar den schat te gravenEn mocht
gij hem vinden, dan zijt ge rijkste man
der wereld.
„De rijkste man in de wereld", mom
pelde Aby, zelf verblind door dat voor
uitzicht. Meteen stelde hij zich Suleika
voor, wanneer die als de rijkste vrouw
in zijde en goud de buren verblinden
kon. Daarbij verzonk hij zoo in gedach
ten, dat hij niet eens zag, hoe de Der
wisch hem lachend aan keek, en zijn
groote grijze hoofd schudde.
Den volgenden morgen bewoog zich
een zeldzame stoet door de woestijn,
voorbij de hut van den Derwisch. Het
eerst kwam Suleika, de vrouw van
den ketellapper. Ze liep wel een paar
meters vooruit, om maar gauw op de
plaats van bestemming te zijn. Dan
een na den ander, kwam Aby met
ziin zeven kinderen, allen droegen een
schoffel of een spade, die Aby voor de
rest van zijn geld gekocht had. Een
ezel, en een paar geitjes besloten den
troep. Suleika had haar man geen rust
gelaten en zoo waren zij dan op wej?
naar het „Eiland der dooden". Af en
toe bezocht hun de Derwisch daar en
trof hen dan allen gravend aan. Een
kleine bron bood den dorstigen lafe
nis, en de dadels der palmen waren hun
voedsel. De kinderen sprongen ver
kend hebben? Beleefd groette hij.
Achter hen beiden deed ze de deur
dicht.
Terug in de serre dacht Vera: „Dit
is dus de vrouw, die hij nooit ontrouw
zal zijn."
Ze las een hoofdstuk in haar boek.
De telefoon ging.
„Reggy's stem: „Spreek ik met de
jongedame, die zooeven mijn vrouw
geholpen heeft aan een tweedrman-
tel?" „Daar spreekt u mee."
„Zoudt u mij het groote genoegen
willen doen, morgenmiddag met mij
thee te drinken?"
„Het spijt me, ik kan die uitnoodi-
ging niet aannemen. Ik benver
loofd. Neen, dringt u niet aan. Ik blijf
weigeren."
Vera legt de haak neer.
Minachting en medelijden voor dien
man strijden om den voorrang. Het is
het medelijden, dat overwint. Maar
tegelijk knapt er iets in haar, iets
moois, een teedere herinnering, waar
mee haar jeugd deel heeft gehad.
o
Vraag 1: Wat weet u van het „Metalen
Kruis?"
2: Wat is een „servituut?"
3: Wat weet u van het „Com
munistische manifest?"
4: Wat verstaat men onder een
„oligarchie?"
Antwoord 1: Het „Metalen Kruis",
vervaardigd van tijdens den „Tien-
daagschen Veldtocht" (2—12 Augustus
1831) op de Belgische Muiters ver
overd geschut, en geschonken aan alle
dappere vrijwilligers en verdedigers
van dien tocht. Het is een gebronsd
kruis, met een band van oranje en
Antwoord 3: Dit is de titel van 'een
door Karl Marx en Friedrich Engels
opdracht van de Communistische In'
ternationale geschreven werkje,
het Communisme verklaart en Pr°P,a'
geert en waarin de arbeiders van y
geheele wereld tot den proletarisch0»
klassenstrijd worden opgeroepen.
Antwoord 4: Een „oligarchie"
„familieregeering" was een regeeri»»'
waarin de hoofdpersonen uit één f0®:'
lie bestonden, die steeds weder^J
bloedverwanten als opvolgers
wezen. De eerste vorm werd in Gr
kfenland geconstateerd en was ons
veer te vergelijken met de tegenw°°
dige aristocratie.