Rariteiten in de natuur. I Om te leeren teekenen. Buigzaam gesteente. RAADSELS. „Nou ja," zei Henk een beetje uit het veld geslagen, omdat George niet mee wenschte te doen aan de fantasie, die hij zelf begonnen was, „ik meen het ook niet". „Dan moet je het ook niet zeggen, zei George koppig. Hü wilde schijn baar de waarheid en niets dan de waar heid hooren Henk zweeg even een beetje en vond toen weer een punt van aanval. George legde namelijk het postzegelboek in de koffer. „Hé, hé," riep hij, „wat wou jij met die postzegels doen in Elsbosch Zeker ruilen met de jongens die er niet zijn". „Nee jé," zei George weer geheim zinnig, ik ga d'r Elsbossche postzegels inplakken." Henk ging er weer op in. „Dat zjjn gewone Nederlandsche, schaap," zei hij uitdagend. Maar George schudde het hoofd. „NederlandscheJe bent niet wijs. In Elsbosch heb je Elsbossche postzegels!" Henk was stom van verwondering bij zooveel onzin. Hij keek zijn broer aan en vatte al zijn verontwaardiging samen in één woord: „Koe!" Toen barstten beide broeders, als hadden ze het afgesproken, in een daverend gelach uit. De voetbalschoe nen en de postzegels verdwenen beiden uit de koffer en de jongens pakten met moeders hulp verder. Ze gingen om negen uur naar bed, want de trein zou al om zes üur vijftien vertrekken. Dat beteekende om vijf uur op 't Geen vader, die wel van een slaapje hield, „griezelig vroeg" noemde Rrrrrrt zei de wekker. George sprong het eerst uit zijn bed. H;j rukte de gordijnen open en zag, dat de zon vroolijk scheen. „Elsbosch" dacht hij plotseling, en een uitbundige blijdschap welde in hem op. Hij begaf zich naar het bed waar Henk nog lag te „knorren" en schreeuwde baldadig: „Broeder Hendrik, ontwaak. De zonne schijnt. Waak op Hendrik en aanschouw het weder, dat ik besteld heb!" „Wawaaat?" vroeg Henk slaapdron ken. „De zon schijnt, knaap," jubelde George. Kom uit je legerstede en kijk met mij naar het mooie weer. De wek ker heeft me daarnet verteld, dat het vijf uur is. We moeten naar den trein. Kom, schiet op, Elsbosch wacht al op ons". „Ze hebben vast de vlaggen uitge stoken omdat wij komen," zei Henk, die nu ook klaar wakker was. „En de muziek van het dorp staat aan het station en de schoolkinderen zingen „Piet Hein, Piet Hein" als we aanko men", fantaseerde George weer. Toen begonnen ze zich aan te klee- den en eenigen tijd later waren ze be neden, waar moeder reeds met het ont bijt wachtte. De drie kadetjes gingen er ondanks het vroege uur zonder moeite in. Henk vroeg zelfs nog om een vierde, maar George had veel te veel haast om weg te komen en smeekte zijn broer om „zjjn honger te bedwingen". „We komen vast te laat als jij aan het eten blijft", zei hij, alhoewel het pas kwart over vijf was. Moeder vond echter, dat je niet met een leege maag in den trein moest gaan zitten en daarom at Henk nog maar een broodje. Maar om vijf voor half zes gingen ze dan toch werkelijk weg, hoe wel het station nog geen tien minuten van huis af gelegen was. Het gevolg was natuurlijk, dat ze on geveer een kwartier te vroeg aan het „spoor" (uitdrukking van Henk) aan kwamen. Het perron was nog vry leeg. Een enkele reiziger en eenige slaperig uitziende AKO-jongens, die niet eens moeite deden wat te verkoopen. De jongens wachtten vijf minuten en toen zei Henk plotseling, dat hij honger had. George vond dat er met hem „geen bijhalen aan was", maar Henk stoorde zich niet daaraan en begaf zich naar een chocolade-automaat, die op het per ron stond. Hij had van vader een rijks daalder zakgeld meegekregen evenals George en het eerste dubbeltje wilde hij nu besteden om zijn honger te stillen. Hij wierp een dubbeltje in de automaat en trok. Er kwam niets! „George", riep hü ontzet, „kijk eens wat een snertding. Hij neemt wel m'n dubbeltje, maar hij geeft geen choco- i lade". Nu kwam ook George naderbij. „Trek nog eens", adviseerde hij. Henk deed het, maar het resultaat was nog steeds nihil. „Wacht!" zei George, zijn broer opzij duwende, „ik zal wel eens probeeren". Hii haalde nu een dubbeltje uit zijn zak en wierp dit in de gleuf. Hij trok endaar lag een reep chocolade. „Bij jou gaat het wèl", sprak Henk verwonderd. George glimlachte eens zelfbewust en maakte het papiertje van de chocolade los. „Hé jo," riep Henk uit, „dat is mijn chocolade". George lachte even spottend. „Vergis je je niet, ventje?" sprak hij minachtend. „Je weet toch, dat ik eerst een dubbeltje van mijn eigen geld in de gleuf wierp en toen pas het stukje chocolade kreeg. Het is dus van mij. I „O neen," riep Henk uit, „ik beweer, dat mijn stukje chocolade nog wat in de automaat bleef en er eerst uit kwam toen jü dat dubbeltje erin gooide.'-' George was werkelijk een beetje ver bluft door zooveel logica. „Maar wanneer komt mijn stukje dan?" vroeg hij.' „Als je nou over zes weken als we weer terugkomen nóg eens trekt, dan rolt het er vanzelf uit", zei Henk. Toen begon George te lachen, brak het stuk chocolade in twee, beslist ge lijke stukken en samen aten ze de reep op. Intusschen was de trein aangeko men en werd het tijd om in te stappen. Ze zochten een coupé uit (Henk wou met alle geweld met z'n derde klas kaartje in een eerste klas coupé („daar zit je veel fijner op die kussens", zei hij), maar George wist hem te bepraten en tenslotte zaten ze in een derde klas, gingen alle twee „bij het raam" zitten en wachtten op het vertrek van den trein. Dat sooedi g kwam. Want ongeveer vijf minuten later klonk het geluid van staal op staal (de machinist probeerde de assen) en begon de trein te loopen. Henk en George hingen uit 't raampje. „Vaarwel, schoone stad waar ik ge boren werd", schreeuwde Henk, „tot over zes weken!" (Wordt vervolgd). Voorbijganger (tot hengelaar): „Is het hier goed water voor visschen?" Hengelaar: „Goed? Uitmuntend kerel! D'r wil er geen een uit! Zoetwater in de zee. Het is bekend, dat het door de groote rivieren in zee gestuwde rivierwater de zee dikwijls mijlenver een andere kleur 1 geeft, terwijl allerlei dingen, die op de rivier dreven, vele kilometers in zee nog aan de strooming daarvan onderhevig zijn. Minder bekend is het feit, dat er plaatsen in zee zijn, die dikwijls abso luut zuiver zoet water hebben. In zee, een eind voorbij de mond van de Go- lumbia-Rivier (Oregon) ligt een licht schip. De bezetting daarvan ziet men bij kalme zee dikwijls met emmers in de weer om het heerlijke, zuivere zoet water uit de hen omringende zee op te halen. Het schip ligt drie zeemijlen (ca. 5.5 kilometer) in zee. Wèl moet men wachten op het getij; het moet name lijk sterk ebbe zijn. Vanuit de rivier breidt zich dit water waaiervormig over de zee uit, doch het vormt slechts een laag van drie voet diepte. Als de em mers dieper worden neergelaten, bren gen zij bitter, zoutig zeewater mee om hoog. Behalve de Columbiarivier zijn er nog maar enkele stroom en, waarvan de watermassa voldoende is om de zee vele mijlen ver van hun aanwezigheid blijk te geven. Een uitzondering maakt de Amazonerivier; het water van dezen geweldigen stroom is tot op 20 mijlen van de monding der rivier nog volko men zoet. Het is voorgekomen, dat schepen op plaatsen voor den mond der rivier, waar vandaan het land nog niet zichtbaar was, hun zoetwatervoorraad hebben aangevuld. Het is toch heusch niet zoo moeilijk als je wel denkt om die olifant en die krokodil te teekenen, die hier op het plaatje staan. Hoe dat dan wel moet gebeuren? Wel, heel eenvoudig. Je teekent b.v. bij de olifant eerst dat „ei", dan maak je er de lijntjes bij die je op het tweede plaatje ziet en dan behoeft er nog maar weinig te gebeuren om het zoo te krijgen als de derde teekening aan geeft. Bij de krokodil natuurlijk net zoo! In Brazilië vindt men een gesteente. Itakolumiet, ook wel buigkwarts, of elastische zandsteen genaamd, dat de eigenschap bezit, dat het zich naar be lieven laat buigen, zonder dat het breekt. Het Itakolumiet, dat men aan ziet voor het moedergesteente van den Braziliaanschen diamant, en dat voor het grootste percentage uit zand be staat, is echter slechts buigbaar, wan neer het een bepaalde dikte bezit. Heeft men zoo'n laag van dit gesteente los gemaakt, en zet men de plaat rechtop, dan zwaait het bovenstuk als een stuk taai leer heen en weer. Als men de plaat in het midden ondersteunt, han gen de beide buitenzijden omlaag. Als oorzaak van deze buigbaarheid heeft men aangenorr i d. positie ten op zichte van elkaar van de verschillende kwartsdeeltjes in het Itakolumietge- steente. Deze vergroeien niet met el kaar, doch worden slechts min of meer sterk tegen elkaar aan gedrukt en wor den dus bü een eventueele beweging verder van elkaar verwijderd of weer naar elkaar toe bewogen. Oplossingen der vorige raadsels. I. Waar een wil is, is een weg. Beter ten halve gekeerd, dan ten heele gedwaald. H W t i n leeuw kaarten Wie r i n g e n klanken vegen bed n Nieuwe raadsels. I. Het geheel is een spreekwoord en bestaat uit 26 letters, of 7 woorden. II, 18, 20, 15, 2, 3 is een meisjes naam. 8, 22, 17, 23, 25,11 is een jongensnaam 10, 2, 19 is een boom. 12, 5, 10, 17 is een vrucht. 14, 7, 21, 24, 17 is een visch. 1, 2,11,4 is een ander woord voor storm. 7, 9, 17, 17, 2, 3 is een meisjesnaam. (Ingez. door A. R.) H. Het eerste gedeelte is een jongens- en het tweede een meisjesnaam. Het geheele woord is een zwaar vergift. (Ingez. door C. P.) Goede oplossingen van beide raad sels ontvangen van: H. A.; M. B.; A. B.; M. B.; B. B.; A. de B. te IJmuiden; J. B.; I. B.; C. D.; G. D.; N. G.; I. G.; M. G.; N. v. d. H.; L. H.; A. J.; A. K. te IJmuiden; A. K.; J. K.; N. K.; H. K.; K. en J. K. te Texel; A. v. L.; S. L.; H. L.; D. L.; A. M.; G. M.; J. de M.; J. O.; J. S.; C. v. S.; L. v. S.; N. S.; A. v. S.; M. T.; A. T.; S. T.; W. V.; C. V.; N. V.; J. W.; T. W.; A. W.; B. Z.; D. D.; H. V. door G. Th. ROTMAN. schooltijd nam mJll? morgen, voor 106. Toen de brief af was, legde de hoogste khs Tb 0ns lllee naar meester zijn hoed op het stoeltje: „Lees vaders schriivfm een? aan -iu'^e hem maar eens," zei hij, op den brief rer> jullie benfi"'?*! "Cn ^eve kinde- wijzend. Toen ging hij de klas uit. Wij g°n hij aan dPll n me^e?n he- aan het lezen. Maar per ongeluk stootte echtend naar ri *?rief. Daar hij dien ik het inktpotje om.. en daar stroom- ^4 hii z'n hr! burgemeester moest, de de vieze inkt, dwars over den brief - «ööfiêB hoed opgezet.zoo In meesters koedl - 107. Wanhopig keken we elkander 108. „Onbeschaamde vlegels! Niets- aan, tot opeens de deur openging en nutten dat jullie bent!" riep meester meester weer verscheen. We kropen schor van woede eindelijk uit. „Zoo angstig in een hoekje en durfden geen gauw ik van den burgemeester terug- kik te geven. Woedend bekeek meester kom, breng ik jullie naar huis. Ik wil Muizeuvreugd den brief, waar hij zoo- je geen minut langer hier z^en!" Met- veel moeite aan had besteed en die nu een zette hij z'n hoed op.en dam? totaal oulecsbaaf »a§ gewoideu.droop ai de inkt langs zijn gezicht!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1931 | | pagina 15