f&'* Hoe ziet de wereld er tegenwoordig uit' TOB NOOIT HOEKJE KWINKSLAGEN „Nou, die juffrouw Van Dam is me ook een huisvrouw! Ze heeft niet eens zout in huis!" „Hoe weet u dat?" „Nou ja, ik wou gisteren een beetje van haar leenen!" („Söndagsnisse"). d n leden en hebben al menig établis sement uitgeplunderd en afgebrand, De regeering van Mandsjoenje bescniKi wel over een tamelijk groot leger, doen ondanks dat gaan de roovers onge stoord hun gang; er wordt zelfs gemom peld over geheime overeenkomsten en een ruilhandel van levensmiddelen tegen munitie door de Toengoes en de soldaten. Slechts als een paar roovers al te brutaal zijn en binnen de stad ge arresteerd worden, onthoofdt men hen zonder vorm van proces en plaatst men hun hoofden als afschrikwekkend voor beeld op de stadsmuren of op telegraaf palen. Het beste hotel. Van Anda reisde ik verder naar Tsitsikar, de oude hoofdstad van de West-Mandsjoerijsche provincie Wei- loengkiang. Tsitsikar bestaat uit twee geheel van elkaar afgescheiden gedeel ten, het station Tsitsikar, waaromheen door den aanleg van den Oost-Chinee- schen spoorweg een stad is ontstaan, en het oude Tsitsikar, dat 20 K. M. ten Noorden daarvan ligt. De beide steden zijn door een smalle spoorbaan met elkaar verbonden, doch men komt snel ler in de oude hoofdstad, als men een van de weinige havelooze automobielen aan het station uitzoekt en dwars over öe steppen erheen rijdt. De stad heeft zich tot buiten haar oude muren uitgebreid, zoodat thans het grootste deel reeds buiten de oude vesting ligt. Hier en daar heeft men een zwakke poging gedaan om moderne straten aan te leggen; er staat zelfs een nieuw huis van één verdieping in ultra- modernen stijl, maar dat is dan ook al les wat er aan Europeeschen invloed op het stadsbeeld te zien is. Verder ziet men overal de met stof overdekte, stuk gereden nauwe straatjes tusschen lee- men muurtjes of langgerekte, lage huisjes zonder ramen van grijze bak- ---- - steen. Dat is het typisch Ohineesche 1 wint". „Komt in orde baas", zei de jon- stadsbeeld, de belichaming van het te- gen, en de baas was lekker met het ruETS'etrokken vnnr H PT1 hnitonofaonHA» i nn oon loVVor Victrtio Waarom niet? Mogelijk heeft de vrouw het recht om alles te doen wat de man doet Maar de man heeft dat recht niet. Muskegee Phoenisse. Woonkunst Het „wonen" is ook in zekeren zin een kunst; onze Oostelijke naburen spreken van „Wohnkultur". Voeding en Hygiëne. De krullenjongen had een konijn en wilde dit kwijt. Daar hij voor zakenman in de wieg was gelegd, peinsde hij op een middel om het beest op een voor- deelige manier te gelde te maken. Dies trachtte hij aan de knechts een lootje vn een dubbeltje aan te smeren om zoodoende aan geld te komen en hen voor een koopje in de gelegenheid te stellen een vet konijn te krijgen. Hij kwam ook bij den baas. „Baas. moet u ook een lootje!" De baas had er wel ooren naar, doch listig zei hij, „wel jog, laten we deris handelen, ik geef jou twee dubbeltjes voor een lootje en jij zorgt dat ik het konijn S..J.99 T7-A J TnJ _r ruggetrokken, voor den buitenstaander afgesloten familieleven. De deuren en ramen van de huizen komen op de bin nenplaats uit, die tegen de buiten wereld afgesloten is door een hoogen muur. Alleen de huizen in de zakenwijk maken hierop een uitzondering, doch zelfs daar komen alleen de winkels en nooit de woonvertrekken op de straat uit. Zoo kwam ik dan bij het beste hotel van Tsitsikar. Ik griezel nog, als ik er aan denk. Een gebouwtje van één ver dieping, uit ruwe baksteen opgetrok ken, telde een aantal kleine kamertjes, vuil en stinkend. De eenige Europee- sche comfort bestond uit een wrak bed met een vuile matras en een deken, doch zonder beddegoed. En dan heele legers van ongedierte. De twee vorige nachten had ik te Anda op een harde khan moeten slapen; ik was moe en sla perig en had niet den moed, nog eèns een dergelijke slaapplaats te krijgen. Doch dit bed leek nog erger. Toen ik mijn zaken had afgedaan, besloot ik daarom den nachttrein te halen met zijn slaapwagens, die mij ten zeerste aanlokten. De laatste trein naar Tsitsi- kar-Station was reeds vertrokken, dus zou ik de 20 K.M. per auto over de steppe moeten afleggen. De moeilijk heid was echter, dat wegens het ge vaar voor roofovervallen na 5 uur geen auto de stad meer mocht verlaten en nu was het al 6 uur. Zou de militaire wacht bij de grens der stad mij door laten? De schemering was reeds gevallen, toen wij bij de militaire wacht moesten stoppen. De wacht uitte een reeks van woedende scheldwoorden, omdat wij zoo laat kwamen en wilde ons onver biddelijk terugsturen, doch met behulp van een paar geldstukken stemde ik zijn gemoed zachter. Hij verzekerde ons echter dat hij, als er ons wat ge beurde, van niets wist en ons niet ge zien had. De avond viel snel en de autolampen verlichtten slechts zwak het terrein voor ons, dat in alle rich tingen door wagensporen was door kruist. Langzaam zocht de rammelende auto zijn weg door de steppe. Achter elke verhevenheid van den grond meenden wij gestalten te zien opdui ken, de schaduwen namen mensche- lijke vormen aan, die op ons toe sche nen te komen en ik dacht al bij mijzelf, dat mijn vrouw zeker nooit het los geld bij elkaar kon krijgen, dat de toengoes voor mij zouden eischen, toen wij ongedeerd het station bereikten. Als wij werkelijk door roovers overval len waren, hadden deze gemakkelijk spel met ons gehad, want geen van ons drieën was gewapend. (Slot volgt). vooruitzicht op een lekker hapje. Het konijn wordt verloot, doch de baas wint het niet. Hij roept den jon gen. „Hé, zeg, ik dacht dat ik het ko nijn zou winnen". „Ja, maar, ziet u baas, één van de knechts heeft mij een kwartje gegeven", zei de krullenjongen. Baas: „Willem je hebt me gezegd dat je gisteravond tot elf uur hebt gewerkt nietwaar?" Willem: „Ja baas, dat is zoo". Baas: „En hoe is het dan mogelijk dat Jansen je gisteravond in de bios coop heeft gezien?" Willem: „Dat was ik niet baas, dat was die kerel die zoo op me lijkt. Ik heb hem zelf ook gezien!" Professor: „In welke verbinding lost goud het beste op?" Student: „In het huwelijk profes sor!" 'n Onverskillig bestuurder rij 'n man en sij vrou om en ja vinnig weg. Konstabel wat nabij is hardloop gou om hulle op te help. Konstabel: „Het u die nommer van die motorkar gesien?" Man: „Ja, en dis snaaks, die eerste twee nommers stel mij ouderdom voor en die laatste twee die van mij vrou". Konstabel (onderwijl hij sij potlood uithaal): „En wat was die nommer?" Man: „49en Vrou (ewe haastig): „So, Koos, ons sal niks meer van die saak sê nie!" „Wat beteekenen die letters: B.T.O. A.V.F. daar op de deur?" „Weet je dat niet? Het is de Bond Tegen Onbegrijpelijk Afkorten Van Firmanamen." „Je moet het gras snijden, de rozen begieten, de geraniums planten, en het grasperk afronden." De nieuwe tuinman: „Pardon, me vrouw, is dat het werk voor één dag of een vijfjaarplan?" „Ik sprak gisteren Jansen in Riche- café." „En hoe gaat het met hem. Is hij al getrouwd of moet hij zijn eten nog zelf koken?" Alle twee." „Maar juffrouw, die hoed wilt u me toch niet aansmeren? Daarmee zie ik er als een idioot uit!" De juffrouw: „Pardon, meneer, dat is de hoed waarmee u binnenkwam." Professor: Ik vergeet altijd een zak doek bij me te steken. Ik zal er voor taan een knoop in leggen. Wij hopen het van harte. Ik geloof, dat wat de vrouwen in de politiek zullen ontwikkelen, gezond verstand is. Mrs. Philip Snowden. Rouwsteenen voor het karakter. Drie standaarden kennis, oordeel en gedrag die elk hun rol spelen, vormen het menschelijk karakter. Times of India. Wat zal hij dan blij zUn! Wanneer de vrouw terugkeert naar den sleep en den hoepelrok, de pof mouw en de queue de Paris, zal het mannelijk geslacht tenminste zijn oude reputatie terugkrijgen van de beide geslachten het minst dwaas ge kleed te gaan. The New Republic. Minder galant dan d» Arabieren. Het oude Arabische spreekwoord, hetwelk zegt, dat men zijn beurs en een jong meisje niet alleen moet laten, geldt sinds lang niet meer, althans niet voor jonge meisjes. De Telegraaf. Tragiek in de kunst Het leege gepraat om schier eiken tak van kunst heen, het kletserig ge theoretiseer, het betweterig doceeren van de kenners, het slinksche hand jesgeven van recensenten aan vriend jes, het domweg aanmoedigen van baardelooze artisten in den dop, „om dat de familie het zoo gezellig en leuk vindt, zoonlief of dochterzoet in de krant te zien" en zoo meer, dat is alles bedroevend. En tragisch. De Delver. Jeugd is kracht. De jeugd is de Niagara der mensch- heid en een van haar grootste kracht reserves. Sir Arthur Yapp. PERSOONLIJKHEID. Iljj is met vollen roem In 't Harrenas gesW,. VoMd. „Sneuvelen op 't veld van eern*. niet 't reëele slagveld, de moordplaak waar eertijds eer viel te behalen Al C' hoort de oorlog nog niet positief'tot h«t verleden, met „de eer" die er aan vast j heette te zitten is 't toch vrijwel ue de daan. Volgens ons, buitenstaanders be" BELEEFD. Mussolini had onlangs den Napoli- taanschen beeldhouwer Vincenzo Ge- nito 'n cheque van 50.000 lire gestuurd als bewijs van waardeering voor het werk van den grijzen kunstenaar. Deze heeft hierop het ministerie van Onder wijs, Kunsten en Wetenschappen, van waar het geld was gekomen, verzocht, den premier zijn foto te doen gewor den. Maar te voren bracht hij op het portret een kleine retouche aan. Hij werkte de pijp weg, die hij daarop in den mond had. „Maar waarom hebt gij die pijp daar op weggeretoucheerd", werd hem ge vraagd. „Omdat ik niet graag rookende voor den heer Mussolini zou willen verschij nen", antwoordde de beeldhouwer. Ik wacht op het station te Rotterdam op den trein naar Amsterdam. Be halve ik wachten er nog een tiental andere personen. „Waar denkt u, dat wij het spoedigst plaats krijgen?" vraag ik een beambte, die juist voorbij gaat. „Achteraan, achteraan, daar is plaats genoeg!" zegt hij overluid en het heele gezelschap grijpt naar koffertjes, va liesjes, kinderen en andere bagage en zeult naar den achtertrein. Ik geef den beambte een kwartje en wil eveneens naar de laatste wagons toe eraan, maar hij houdt mij aan de jaspanden vast en fluistert: „Gaat u maar heelemaal naar voren daar wordt een wagon aan gehaakt!" „Maar zooeven zei u tegen mij, dat er achteraan plaats zou zijn?" Hij grijnst vroolijk: „Ja, ja, gezegd heb ik dat zeker maar toen had u me nog geen fooi gegeven!" hoort er zeker een soort moed toe' om zich op 't slagveld te onderscheiden maar volgens hen, die den strijd mee maakten is 't meer een soort razernij die zich van de menschen meester maakt, dan dapperheid. En eigenlijk is dat maar gelukkig! Te dooden bij 't vol le verstand, koelbloedig en met over leg, 't zou nog veel erger zijn en ons nog meer doen wanhopen aan den voor uitgang der menschheid sedert de oer tijden tot nu. Volhouden, niet met den moed der wanhoop, maar met den moed der hoop moeten we in 't leven. Sterven of over winnen, maar nooit de nederlaag lij den! Wanneer menschen en machten ons onderdrukken, onze slechte eigen schappen ons te pakken krijgen, dan zijn wij onderworpen, dikwijls zonder ons behoorlijk verweerd te hebben. Voor den strijd behoort moed, helden moed meestal, en gebrek aan durf en doorzettingsvermogen laten sommi gen van ons achter in de dorheid van een door anderen aangegeven be staan. Slaven en gevangenen zijn zij en 't ontvluchten is voor hen minstens even moeilijk als voor hen, die binnen stoffelijke muren zijn opgesloten. En zelfs verlangen zij niet altijd naar vrij heid! Hij, die zich levens-visie heeft verworven, kan den strijd, om zijn persoonlijkheid te behouden niet ont- loopen. 't Is soms zoo makkelijk zich gewonnen te geven. Gemakzucht en on verschilligheid zijn in dezen strijd wel onze ergste vijanden. Maar aan 't hoofd van ieder goed leger staat een strenge generaal. Wij hebben ook zoo'n gene raal, een onverbiddelijken: het geweten. Elke afdwaling, elke lauwheid verwijt hjj ons, niet eens, maar voortdurend. Tenminste als 't binnenin ons werkelijk op „een goed leger" lijkt en we luiste ren naar de stem van den generaal. Zóó paar ons beste weten en gehoor zamend aan den opperbevelhebber, komen we eervol 't leven door. Dan zul len wij ook eens, getrouw aan onszelf in „harrenas" sneuvelen. Niet inrde eerste plaats tegen anderen, maar tegen ons eigen, lager ik, hebben we onze persoonlijkheid te verdedigen. En dit is een' strijd, die 't leven groot kan maken. Dr. JOS DE COCK. (Nadruk verboden). Ik heb vandaag tweemaal slaag gehad. Hoe kwam dat? De meester op school had me ge slagen en ik vertelde het aan pa en teen liep die naar den meester en rans- selde hem af, tenminste dat wilde hij. Maar de meester was pa voor en gaf pa op zijn huid, en toen kwam pa thuis en gaf mii weer een pak slaag. „Maar Marie, wat heb je me nu voor een hemd gekocht! Dat is veel te groot!" „Je hebt gelijk, mannie, maar zie je> ze kostten precies hetzelfde als de klei nere nummers, en ik wou voor dien winkelbediende niet weten dat ik zoo'n kleinen man had!" („Berlinske Tidende").

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1931 | | pagina 12