Hollanders
In Amerika.
TWEEDE BLAD. VAN ZATERDAG 21 NOV. 1931. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOEDEN)
De leugen.
Oost West,
Avonturen van Maarten
I.
Een lezer van ons blad zendt ons den
onderstaanden brief van een hem be-
vrienden landgenoot omtrent zijn erva
ringen in Amerika. De ondervindin
gen, door dezen Hollander aldaar op
gedaan, zijn interessant genoeg en zul
len ongetwijfeld ook onze lezers inte
resseeren. Het schrjjven spreekt voor
zichzelf; wij hebben ons dan ook slechts
bepaald den wel wat erg telegram-ach-
tigen stijl van den schrijver hier en
daar eenigszins „bij te werken".
Redactie ,,'t Juttertje".
Een goede vriend van mij, Maarten
P., ging een jaar of tien geleden met
zijn jeugdige echtgenoot Mien
naar de Vereenigde Staten met de be
doeling daar een bloeiende appelkwee-
kerjj te bestieren. We hoorden sinds
vele jaren niets meer van hen, totdat
ik plotseling verrast werd met een brief,
die al drie jaar oud was en waarin
Maarten op korte, doch duidelijke wijze
zijn bevindingen mededeelt. Hii was
terug uit de U.S.A. „a poorer but a
wiser man" (armer maar wijzer) en
heeft thans met nieuwen moed een
kippenfokkerij op touw gezet in het
zuiden van Frankrijk. Op mijn vraag
of hij er bezwaren tegen had, dat zijn
avonturen werden gepubliceerd, ant
woordde hij ontkennend. Gefantaseerd
is er niets, Maarten heeft de waarheid
lief en de brief volgt thans in vrijwel
ongewijzigden vorm; slechts enkele per-
soons- en plaatsnamen zijn veranderd.
Vuile, naargeestige boerderijen.
Beste T., Bevindingen van de familie
P in de U.S.A. Luister:
Wij vertrokken per s.s. „Volendam"
23 Februari 19.. Fijne tocht, twee da
gen zeeziek geweest. We vertrokken
tegelijk met zekeren Jansen en vrouw,
die een bezoek hadden gebracht aan
Holland voor zaken en mij beloofd had
den een goede ranch voor ons uit te
pikken. In het begin waren ze heel
aardig. We waren drie dagen in New-
York en hebben de stad bezichtigd; het
was een reuze-tegenvaller. Toen ging
het naar Ohio, waar Jansen familie op
een ranch had. Het waren vriendelijke
mensrhen. doch het was er een onge
looflijke vieze boel op die ranch. We
bleven er een week.
Jansen beweerde, dat het goedkooper
was met een Ford naar Californië te
reizen dan per trein. We kochten dus
met zijn vieren een Ford, een tweed-
handsch Ford natuurlijk, die vervolgens
thuis best.
en Mien in Californië.
zoo vol werd geladen, dat de spatborden
bijna de wielen raakten. Het regende
constant door; 't was koud, 't onweer
de, de wegen waren modderig, smal en
met veel scherpe bochten en steile hel
lingen. Jansen zat aan 't stuur; hij
wilde mij niet laten sturen, noch het
mij leeren, dus wij beiden zaten maar
steeds achterin te hobbelen. De tocht
werd ons voorgespiegeld als reuzefijn:
kampeeren aan prachtige bergstroo-
men, bosschen, jagen, visschen, na
tuurschoon.
Den eersten dag al kwamen wij door
de eindelooze vlakte. Vuile, naargees
tige boerderijen, alles afgezet met prik
keldraad, nergens bosschen of rivieren,
's Avonds zochten we tot laat naar een
kampeerterrein. In de verte onweerde
het, de lucht was pikzwart. Eindelijk
vonden we voor een school een plaatsje
om de tent op te zetten. Het was er
overigens een modderpoel. In klets
regen en wind was het geen gemakke
lijk karweitje. Jansen had een mooie
tent, die je aan de auto kon vastmaken,
en was dus al gauw klaar, doch ze lie
ten ons modderen met ons huis-, tuin
en keukententje. Dank zij onze padvin
derstraining kwam het tenslotte nog
voor elkaar; maar we waren doornat.
Het primustoestel werd aangestoken,
eten klaargemaakt en we kropen onder
de wol. Weldra vormde zich een meer.
Het onweerde geweldig, je kon bii den
bliksem lezen. Je weet, dat ik daar
doodsbenauwd voor ben, maar ik moest
er elk oogenblik uit om de tentharingen
in den grond te slaan. Gelukkig ging
midden in den nacht ook de tent van
de Jansens de lucht in.
Eentonige natuur.
Den volgenden dag ging het weer
verder. Opnieuw modder, regen, enz.
Kampeeren dito, nat en koud. De na
tuur bleef eentonig. Prikkeldraad, vuile
Amerikaansehe boerderijen, allemaal
hetzelfde, leeljjk en vies. Elk oogenblik
zat de auto in den modder vast, dan
duwen, trekken, uitgraven, planken
halen, enz. Sommige dagen schoten we
niet meer op dan 30 km. We zakten
door bruggen, enz. Na Denver werd het
eindelijk beter: heuvels en bergen. Jan
sen was te bot en te onverschillig om
te genieten en te visschen of te jagen.
Rijden maar! Wel jammer, want daar
door hebben wij den Grand Canon ge
mist, de mooiste in de wereld. We reden
dwars door een woestijn (Mohaire de-
sert) en Arizona. De cactussen stonden
in bloei, een prachtig gezicht; het was
gloeiend warm en mooi weer. Rijden
maar! Enkele dagen later werd het ge
weldig koud, vorst en sneeuw. Mien
voelt zich ziek. Naar ratelslangen ge
zocht maar niet gevonden. Op, op, naar
Californië.
In Californië begon de hitte. Mooie
recht, cementen, gloeiende wegen.
Boomgaarden. Het kampeeren werd
hier beter.
Vliegen, modder en afval.
Eindelijk kwamen wij op de plaats
van bestemming, n.1. op de ranch van
Jansen Sr., een oom van onzen reis
genoot, 2000 acres groot en een onge
looflijke janboel. Halfverroeste tractors,
vergane auto's, aan den kant van den
weg een maaimachine, koeien, eenden
en kippen, alles door elkaar en onbe
schrijfelijk vies. Alles onder de vliegen.
Overal om het huis lag afval; een vuile
modderpoel was vóór het huis. Het huis
was eigenlijk niet voor een menschelijk
wezen bewoonbaar. (Later vonden we
het allemaal prachtig en zagen we niet
meer wat een bende het was).
Het eten was als de rest, zuur en vrij
wel reeds in ontbinding overgegaan.
Men vindt het heel gewoon hier. De
thermometer staat constant op 100°.
De werklui hebben boeventronies, zoo
als je in Holland alleen achter de tralies
ziet of vroeger in het Panopticum. Eer
ste waarschuwing: je vrouw nooit on
gewapend achter te laten!
Daar schiet me nog te binnen, dat ik
een episode vergat in Arizona. We
kampeerden in de bergen, vlak bij een
mijn. Juist gingen we slapen toen ik
voetstappen hoorde. In het halfdonker
zagen we eenige mannen aan komen
sluipen. Jansen en ik hadden ieder een
geweer en Mien een browning. We
waren voor den strijd gereed, doch de
geweren zaten vol met zand en werkten
Toen ze dicht bij waren deden wij de
nietGelukkig, de revolver wel.
autolichten aan, losten enkele schoten
in hun richting en weg waren ze!
Wel, om nu verder te gaan. Jansen
Jr. bleek er ons tusschen te willen ne
men op financieel gebied, doch dat zat
hem niet glad, en tenslotte kregen Jan
sen sr. en jr. ruzie met elkaar. Wij ble
ven neutraal en op onze hoede. Helaas
werd Mien ziek en ik ook. Jansen sr.
gaf ons een tankhuis om in te slapen.
De afmetingen der kamers bedroegen
3X3 meter. Onze koffers werden erin
gesleept. Wij moesten koken op een
petroleumstel, dat zeer onaangenaam
riekte. Beiden hadden we hooge koorts
en voelden ons erg ziek. Temperatuur
110° in de schaduw. Jansen beweerde
dat dit maar tijdelijk was en het weldra
koeler zou worden. We merkten er
niets van.
Kippen en regen.
Op aanraden van Jansen kocht ik
een kleine ranch, 24 acres, meer om een
huis te hebben dan voor de ranch. Uit
stekende grond, doch een ellendig huis.
Vijf groote kamers met keuken, de
meeste ramen stuk. De lucht in huis
was onaangenaam, overal was de blau
we hemel te zien door het dak. Het huis
stond op palen. Onder het huis ver
bleven ongeveer 500 kippen. Overdag
liepen ze in 't wild rond, 't nachts
schrikten ze je wakker met hun hardop
droomen. Af en toe ontstond er heftig
alarm als ongeveer 200 hanen midden
in den nacht met hun vleugels begon
nen te slaan en tegelijk te kraaien.
Onze slaap was gering tengevolge van
d6 hitte, de onaangename atmosfeer
(om geen ander woord te gebruiken) en
de kippen.
Mien werd steeds erger ziek en de
dokter achtte een operatie noodzakelijk.
We waren toen vier maanden in de
U.S.A. De operatie verliep gelukkig
schitterend, maar twee dagen later werd
ik zelf ziek en werd enkele deuren ver
der gedeponeerd. (We lagen in het zie
kenhuis te S.). Ze wilden mij ook ope-
reeren, maar ik weigerde. Na ander
halve maand werd ik ontslagen als ge
nezen, voelde mij evenwel nog erg
zwak. Een paar stappen buiten het zie
kenhuis viel ik half flauw, werd weer
binnengedragen, kreeg een morfine-
spuitje en ging daarna toch maar naar
huis in de Ford (overgenomen van
Jansen). Jansen nam ons liefderijk op
en trakteerde ons op onze eigen kippen
(later stalen ze tenslotte alle 500). Ge
durende drie maanden bleef de tempe
ratuur abnormaal hoog. Elke week ver
bleef ik enkele dagen in het zieken
huis voor behandeling; het was daar
een prachtgelegenheid om weer eens bij
te komen.
„Woont hier dokter Van Vloten?"
„Neen meneer, hier woont dokter
Bekker."
„O, dat is hetzelfde, ik heb hem in
zoo lang niet gezien!"
(„Rire").
door
H. RESTOW.
Het was dreigend donker dien nacht
In dat deel van Rio Gila. De dicht op
eengepakte wolkenmassa hing laat»
over het land, dat af en toe door blik
semstralen fel verlicht werd.
In het flitsend licht van den bliksem
kon men drie ruiters onderscheiden,
me een modderig pad volgden, dat om-
aag voerde in een grasvlakte, tusschen
e heuvels. Af en toe ontwaarden zij de
vage omtreken van gebouwen, die in
het dal lagen. Uit een daarvan drong
een zwak lichtschijnsel naar buiten
door.
„King zocht ook een aardigen uit
hoek op voor z'n boerderij. Ik zou er om
willen wedden, dat je op vijftig mijl af
stand geen woning tegenkomt".
Deze woorden werden gesproken
door Dick Parker, voorman van de
Twin Bar, een veehoeve, die meer dan
honderd mijl zuidelijker lag. Hij greep
de teugels vaster en wendde zich daar
na tot zijn metgezellen.
,,'t Lijkt me beter, wanneer jullie
hier blijft; dan ga ik alleen verder. Men
beweert, dat het' in King's hoofd niet
recht pluis is, maar als alles in orde is,
zal ik jullie waarschuwen. Blijf dus
hier tot ik je roep. Goed?"
Toen zijn metgezellen het er mee
eens waren, dat hij alleen zou gaan,
liet Dick zijn paard bij hen achter en
verdween in de duisternis.
Onder het voortgaan peinsde hij er
over hoe hij zijn ouden vriend terug
zou vinden. Het was bijna twee jaar
geleden, sinds John King de Twin Bar
had verlaten zonder eenigen uitleg te
geven. En tot slechts korten tijd voor
dien was zijn verblijfplaats onbekend
geweest.
Op enkele passen van de schuur
scheen er iets te wezen, waardoor Par
ker stil stond; hij stapte terug in de
schaduw. De deur werd geopend en
een kleine Mexicaan kwam naar bui
ten. Parker bedacht, dat dit de helper
van John King moest zijn de cow
boy, dien hij onderweg ontmoet had,
had hem verteld, dat King een helper
hcad. Ja dit zou Pedro zijn.
Parker wachtte, totdat de man om
den hoek van het gebouw verdwenen
was en toen stapte hij vooruit en klopte
op de ruwhouten deur.
„Iets vergeten, Pedro?"
Het was de stem van John King.
„Ik ben Pedro niet," riep de bezoe
ker. „Laat me binnen, ik ben je oude
vriend, Parker, Dick Parker."
„Parker!"
De naam werd uitgestooten alsof het
iets bitters was, iets vergiftigs. In een
oogenblik vloog de deur open en John
King stond kaarsrecht en stijf op den
drempel, met koude, nietszeggende
oogen starend naar zijn bezoeker. Zijn
gezicht was bedekt met een korte, stop
pelige baard. Zijn linkerhand leunde
tegen de deur, in de rechter hield hij
een revolver.
„Hij is gek," mompelde Parker.
Maar King schudde ontkennend het
hoofd. „Je vergist je, ik was het nooit
en ben het ook nu niet. Ik zal je
dooden, Parker."
„Waarom?" hijgde Parker. „Waren
wij niet altijd vrienden?"
„Zwijg en kom binnen. Ik moet je
wat vragen, voor ik je dood."
King beval zijn bezoeker, een stoel
aan de tafel te nemen. Zelf zete hij
zich tegenover hem, met den rug naar
de deur. De revolver bleef wijzen in
Parkers richting.
„Hoe weet je, dat ik hier ben?"
vroeg hij.
„Wel. ik hoorde het van iemand, die