DE DOLENDE MEELED. IS ALTIJD NIEUWSBLAD VOOR DEN HELDER, KOEGRAS, TEXEL, WIERINGEN EN ANNA PAULOWNA HET JAAR 1931. Gorgel ook op straat OOK VOOR DAMES< FEUILLETON CHE COURANT Abonnement per 3 maanden bij vooruitbet.: Heldersche Courant f 1.50; voor Koegras, Anna Paulowna, Breezand, Wieringenen Texel f 1.65; binnen land f 2.—, Nederl. Oost- en West-Indië per zeepost f 2.10, idem per mail en overige landen f 3.20. Zondagsblad resp. f 0.50 f 0.70, f 0.70, f 1.—Modeblad resp. f 0.95, f 1.25, f 1.25, f 1.35. Losse nos. 4 ct.; fr.p.p.6ct. Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagmiddag. Redacteur: P. C. DE BOER. Uitgave n.v. Drukkerij v/h c. DE BOER Jr. Bureau: Koningstraat 78 Telefoon: 50 en 412 Post-Girorekening No. 16066. ADVERTENTIËN: 20 ct. per regel (galjard). Ingez. meded. (kolombreedte als redaction tekst) dubbele prijs. Kleine advertentiën (gevraagd, te koop, te huur) van 1 t/m. 3 regels 40 ct., elke regel meer 10 ct. bij vooruitbetaling (adres Bureau v. d. blad en met br. onder no. 10 ct. p. adv. extra). Bewijsno. 4 ct. Elk jaar opnieuw, wanneer de dagen het donkerst zijn, maar we ons al gereed maken voor een nieuwen opgang naar het nieuwe licht, voelen we ons één oogenblik als op de grens van verleden en toekomst. En wanneer over de mistige velden en verlaten straten der stille steden de Oude- jaarsavondklokken het Oude jaar uitlui den, bevangt ons de onzegbare weemoed van verleden en afscheid, maar dringen ook onze handen naar het nieuwe leven en het nieuwe werk, dat voor ons ligt. 't Is of helderder, duidelijker de beteekenis van het leven zich aan ons openbaart, of we duidelijker de wegen zien, die door de velden van het verleden uitliepen op dit heden, en duidelijker ook de wegen zien die uit dit heden naar de naaste toekomst uitgaan. Het is het oogenblik, waarop we ons rekenschap te geven hebben, reken schap van eigen leven en rekenschap van het leven der menschheid, waarop we de som hebben op te maken en ons af te vra gen niet enkel of de uitkomst klopt met onze wenschen en verwachtingen, maar ook, willen we met het verleden ons wa penen tegen de toekomst, waarom het niet klopt en in hoeverre we zelf daaraan schuld hebben. Dat is niet opwekkend in dezen tijd. Duidelijker dan ooit misschien zien we in het stramien van 't verleden de draden geweven, waaruit onvermijdelijk De wereld-crisis moest voortkomen, die thans onze wel vaart niet alleen, maar geheel onze Wes- tersche beschaving bedreigt. Maar we zien ook, hoe desondanks de menschheid ver der weeft met dezelfde draden aan hetzelf de patroon, als hunkerde ze naar haar eigen ondergang. Dat is het benauwende van dezen tijd. Het is niet enkel, niet in de eerste plaats zelfs de ellende van het heden, maar het is de onvoorwaardelijke zekerheid, die we voelen, dat we niet weg willen, niet weg kunnen komen wellicht van dezen weg naar den ondergang, dat we, als gehypnotiseerden voortweven, aan ons eigen verderf. Het is zeker niet heelemaal juist, den wereldoorlog de oorzaak van de huidige crisis te noemen. Deze oorlog was ook een gevolg. En het zijn dezelfde oorzaken, waaruit deze oorlog ontstond, die nu nog haar verwoestende werking doen gevoe len. De felle tegenstellingen, die Europa de eeuwen door verdeeld en in strijd heb ben gehouden, hebben zich mede door den oorlog tot een scherpte en hevigheid ont wikkeld, die tenslotte ons leven, het poli tieke zoowel als het economische, totaal ontredderd hebben. De vredesverdragen, die den buit aan macht en invloed en ge bied voor goed aan de overwinnaars van het oogenblik moesten verzekeren, hebben een kunstmatigen toestand geschapen, die den strijd en het wantrouwen doet voort duren en het herstel van het Europeesch evenwicht en van het normale economische leven onmogelijk maakt. En de schatting, den overwonnenen in herstelbetalingen opgelegd, de oorlogsschulden der over winnaars en dc averechtsche pogingen om door het steeds verhoogen van de tarief muren het eigen nationale leven voor ver dere inzinking te bewaren, hebben het door den oorlog met zijn vernietiging van tallooze economische waarden reeds zoo zwaar gehavend Europa belet, zich econo misch weder op te richten. Het meest moest het overwonnen en neergedrukt Duitschland onder deze crisis lijden. Maar de uitwerking heeft zich ten slotte overal doen gevoelen. Zelfs het zoo sterK gewaande Engeland, dat steeds zijn financieele verplichtingen uit den oorlog zoo accuraat was nagekomen en zijn economischen en financieelen stand door alles heen had gehandhaafd, zakte ineen en moest in het opgeven van den gouden standaard en van den steeds gehuldigden vrijhandel zijn onmacht erkennen zich langs normalen weg te herstellen. En de laatste boodschap van president Hoover aan het Congres bewijst, dat ook het rijke Amerika, de groote crediteur-staat van Europa, maar met moeite de uitwerking van de wereldcrisis het hoofd biedt. Al leen Frankrijk (met Amerika bezit het driekwart van den goudvoorraad der we reld) zich in een uiterst gunstige finan cieele positie bevindt en door zijn geringe bevolking en politieke machtspositie ook economisch in gunstige omstandigheden verkeert, schijnt van de wereldcrisis nog weinig last te hebben. Toch worden ook hier de eerste teekenen zichtbaar van een naderende crisis. En het is mogelijk, dat dit tenslotte op den geheelen toestand gunstig zal inwerken en een lichte omme keer ten gevolge zal hebben, omdat het tot nu toe vooral Frankrijk's intransigente houding is, die het welslagen van gemeen schappelijke pogingen om tot herstel te komen, heeft belet. Deze intransigentie, gevolg van de vrees voor het verlies van de eigen overheerschende machtspositie, openbaart zich min of meer ten opzichte van alle drie de vraagstukken, die, afge zien van de vernietigende werking van den oorlog en de economische uitputting, die er 't gevolg van werd, in meerdere of mindere mate het probleem van het wereldherstel beheerschen. De herziening van vredesver dragen en oorlogsschulden, dc ontwapening en het protectio nisme. Wat het laatste betreft, het is duidelijk, dat, alle redeneeringen en conclusies van economische conferenties ten spijt, geen enkel land zich daarvan meer vrij houdt, nu ook Engeland den vrijhandel heeft prijsgegeven en ook wij, als laatste ge trouwe bij het stuk geschoten vaandel, zooals minister Verschuur nog pas in de Tweede Kamer opmerkte, den strijd er voor hebben opgegeven en dat Frankrijk, al is het dan altijd een bij uitstek protec tionistisch land geweest, hierin nauwelijks eenig scherper verwijt kan treffen dan de anderen. Maar ten aanzien van de an dere factoren, die op het verloop der wereldcrisis een zoo ongunstigen invloed oefenen, staat het anders. Hier neemt Frankrijk, gesteund door zijn kleinere bondgenooten in Midden- en Zuid-Oost- Europa en, voor wat de ontwapening aan gaat, blijkens de laatste instructie der Japansche regeering aan haar delegatie ter ontwapeningsconferentie ook door Ja pan, een stelling in, die lijnrecht tegenover de verlangens van de rest der wereld en de behoeften dier wereld staat. De herzie ning der vredesverdragen, die tenslotte ook het vraagstuk der ontwapening groo- tendeels beheerscht, wordt in vrijwel alle landen en zelfs door tal van Franschen, getuige onder anderen het vernietigend oordeel, door een Fransch journalist over den toestand in den Poolschen corridor uitgesproken, waartegen de Poolsche mi nister Zaleski zich in een felle rede ver weerd heeft, als een gebiedende nood zakelijkheid gevoeld. Deze herziening zou het opheffen van den kunstmatigen toe stand in Midden- en Zuid-Oost-Europa mogelijk maken en daardoor reeds een natuurlijk droog met 25. 45 en 65 ets. gunstigen invloed op het economisch leven van ons werelddeel uitoefenen. Zij zou verder het felle wantrouwen wegnemen, dat nu nog heerscht, een andere regeling van de herstelbetalingen en daarmee van de oorlogsschulden mogelijk maken en het ontwapeningsvraagstuk nader aan zijn op lossing brengen. Het is waar, dat dit vraagstuk niet uit sluitend door deze herziening beheerscht wordt. De jongste instructie der Japan sche regeering heeft getoond, dat ook bui ten Europa en buiten de sfeer van de na- oorlogsche stemming het geweld nog niet als beslissende factor in internationale aangelegenheden wordt uitgeschakeld. Ja pan wil niet alleen zijn oorlogsuitrusting niet verminderen, maar haar integendeel uitbreiden. Het Japansch-Chineesch con flict in Mantsjoerije heeft de reden daar van duidelijk genoeg aangetoond. Want dit conflict was niet anders dan een ge volg van Japan's poging om zijn ver strekkende plannen, die de onderwerping van Mantsjoerije tot uiteindelijk doel heb ben, te verwezenlijken op een oogenblik, dat de scherpte der wereldcrisis de andere mogendheden belette, daartegen daadwer kelijk verzet te bieden. Het is aan de tus- schenkomst van den Volkenbondsraad gelukt deze verwezenlijking voorhands te beletten. Maar de Bond heeft daarbij een groot deel van zijn prestige en van het gezag van het Volkenbondsverdrag ver speeld, waar het niet mogelijk bleek Japan tot naleving van een der voornaamste artikelen van dit verdrag, waardoor het gebruiken van geweld in geschillen ver boden wordt, te dwingen. Dat een derge lijke nederlaag niet slechts het beginsel van den Bond en de internationale ge dachte, maar ook een richtige oplossing van het ontwapeningsvraagstuk ernstig schaadt, behoeft wel geen betoog. De kansen van deze oplossing stonden trouwens toch al niet best. Ondanks de geruchtmakende verklaring, in de verga dering van den Volkenbondsraad in het begin van dit jaar door de ministers van Engeland, Frankrijk, Duitschland en Italië gezamenlijk afgelegd, dat er voor den in ternationalen vrede geen enkel gevaar dreigde, vertrouwt toch feitelijk niemand den toestand. In de Volkenbondsvergade ring van dit jaar hebben zoowel de Ita- liaansche minister Grandi, als de ministers van Nederland, de Scandinavische staten en Zwitserland, die een desbetreffende motie indienden, getracht het ontwape ningsvraagstuk dringend aan de orde te stellen en heeft de Duitsche minister Cur- tius zich nogmaals op de bepalingen van het Volkenbondsverdrag beroepen, die de ontwapening van alle staten als een plicht oplegde, het Fransche memorandum heeft het duidelijk gemaakt, dat van die ont- wapinening wel niets zal komen en dat ook de ontwapeningsconferentie daaraan heel weinig zal kunnen veranderen. Frankrijk wil de beschikking behouden over de macht, waarmee het zijn hegemonistische positie kan handhaven en heeft dit vrij onomwonden verklaard. Dat bepaalt ook in laatste instantie zijn houding tegenover het zich steeds sterker opdringende vraag stuk van de herziening der vredesverdra gen. Dat is in de eerste plaats het vraag stuk van de herziening der te Versailles getrokken grenzen, in het bijzonder het vraagstuk van den Poolschen corridor, dat in zoo sterke mate de stemming in Duitschland beheerscht en het succes der nationaal-socialisten goeddeels verklaart en dat de onrust in Midden-Europa gaan de houdt en daarmee een voortdurend ge vaar voor den vrede van Europa oplevert. Maar daarnaast is ook de oplossing van het vraagstuk der herstelbetalingen en oorlogsschulden voor de opheffing der economische wereldcrisis van zoo over wegend belang, van de herziening der Vredesverdragen afhankelijk. Voor zijn onverzettelijke houding beroept Frankrijk zich ook hier op de vredesverdragen, van welker onverkorte handhaving zijn tegen woordige machtspositie afhangt. En deze onverzettelijkheid heeft tot nu toe een redelijke oplossing van dit vraagstuk belet. Hoe sterk de noodzakelijkheid van een dergelijke oplossing door de wereld ge voeld wordt, toonde wel heel duidelijk het initiatief, dat president Hoover in het be gin van dit jaar nam, toen de nood in Duitschland op het hoogst gestegen bleek. Het moratorium van een jaar, dat hij voor de herstelbetalingen en de betaling der oorlogsschulden voorstelde, stuitte echter op Fransch verzet. Voor zijn toestemming stelde Frankrijk allerlei voorwaarden en vroeg het van Duitschland ook politieke garanties. De houding der wereld nood zaakte het evenwel in te binden. En ten slotte bleef de Fransche regeering alleen vasthouden aan den eisch, dat de on voorwaardelijke betalingen door Duitsch land zouden worden doorbetaald. Gerui- men tijd heeft deze kwestie de aandacht der regeeringen in beslag genomen. En men kan wel zeggen, dat het vraagstuk van herstelbetalingen en oorlogsschulden de internationale politiek gedurende dit jaar grootendeels heeft beheerscht. Na de besprekingen te Parijs tusschen de regee ringen van Duitschland, Frankrijk, En geland, Amerika en België, waarin ook Japan zich nog gemengd heeft, had te Londen een conferentie plaats, die feite lijk mislukte. Frankrijk bleek niet bereid deel te nemen aan de hulpactie ten be hoeve van Duitschland, door president Hoover voorgesteld, waardoor aan dit land een crediet van 100 millioen dollars zou verstrekt worden. Alleen een uitstel van betalingen werd voor Duitschland verkregen. Ook het bezoek der Fransche ministers aan Berlijn bleek de zaak niet verder te kunnen brengen. Als gevolg op zijn eerste actie heeft President Hoover toen een tweede initiatief genomen door zijn uitnoödiging aan de Fransche regee ring om ter bespreking naar Washington te komen, welke uitnoodiging later door een soortgelijke uitnoodiging aan Italië gevolgd werd. De twee brandende vraag stukken van de herstelbetalingen en oor logsschulden en van de ontwapening zou den daar besproken worden. Maar veel resultaat hebben die besprekingen niet ge had. En voor zoover ze resultaat hadden, werd hierdoor het Fransche standpunt versterkt. Hoover beloofde aan zijn Fran schen gast, dat hij Frankrijk het initiatief zou laten inzake het tot stand brengen van een financieele regeling en dat daar bij zou worden vastgehouden aan het Young-plan. Dienovereenkomstig heeft de regeering van Frankrijk nieuwe bespre kingen met Duitschland geopend, waar van de instelling van de consultatieve commissie, in het Young-plan voorzien, het gevolg werd. Het is echter thans reeds duidelijk, dat ook hier overeenstemming met Frankrijk moeilijk te bereiken zal zijn, omdat Laval, de Fransche minister-pre sident, vasthoudt aan de prioriteit der her stelbetalingen boven de schulden van het Duitsche bedrijfsleven, welker afdoening voor het op gang houden van Duitsch- land's economisch leven een absolute eisch is. Intusschen waren deze besprekingen en onderhandelingen doorkruist door een financieel-economische kwestie, waarin Frankrijk en Duitschland aanvankelijk uiterst strak tegenover elkander stonden en die daarom aan de oplossing van het groote vraagstuk geen goed deed. De overeenkomst tusschen Duitschland en Oostenrijk tot het aangaan van een tol- unie, wekte een storm van verontwaar diging en een heftig verzet, in de eerste plaats in Frankrijk en zijn Midden- en Zuid-Oost-Europeesche bondgenooten, maar ook in Italië. De oorzaak was niet een verzet tegen de economische regeling, maar de vrees, dat door deze band de politieke ineensmelting van Oostenrijk en Duitschland, die de bevolkingen van beide landen wenschen, sterk zou worden be vorderd en daardoor een machtiger Duitsch rijk in Midden-Europa zou her leven. De overeenkomst werd door de tegenstanders in strijd geacht met den vrede van St. Germain en het protocol van Genève en eindelijk ter beoordeeling voorgelegd aan het Internationale Hof van Justitie, dat de tegenstanders in het gelijk stelde. Maar reeds voor die be slissing gevallen was, hadden Duitsch land en Oostenrijk onder pressie van van Frankrijk en zijn medestanders ver klaard van de tolunie af te zien. Dat ze met deze tegemoetkoming de Fransche medewerking inzake de herstelbetalingen en de aan Duitschland te verstrekken hulp niet verkregen hebben, is reeds ge bleken. En dit is niet enkel schade voor Duitschland, maar voor de geheele wereld, waar het economisch herstel dier wereld loopt over het herstel van Duitsch land. De uitzichten blijven dan ook uiterst somber. Ondanks de onderlinge beleefdheidsbezoeken te Rome, Parijs en Berlijn, is de politieke toestand nog steeds gespannen. Maar het is voor dit oogen blik vooral de economische toestand der wereld, waarvan tenslotte ook de politieke toestand in zoo hooge mate afhangt, die zoo groote zorg inboezemt. Ook Nederland lijdt onder deze crisis in hooge mate, zij het dan niet zoo sterk als de meeste an dere landen. De verschijnselen zijn hier als elders: toename van de werkloosheid, stop zetten van bedrijven, financieele te korten bij particulieren, gemeenten en het rijk en als wanhoopsdaad het grijpen naar het averechtsche middel der protectie, dat ons door de andere landen als 't ware in de handen wordt geduwd. Nog aan het einde van dit jaar is door de Tweede Kamer een ontwerp tot verhooging der invoerrechten aangenomen, tegelijk met een ontwerp tot invoering van een invoer recht op benzine. Maar ook de andere daden van regeeringen en Staten-Gene- raal werden grootendeels door de crisis beheerscht en tal van nieuwe ontwerpen en wijzigingsontwerpen dragen het stem pel van den crisistijd. De werkloosheids interpellaties waren niet van de lucht. De Troonrede en de Algemeene Beschouwin gen stonden geheel in het teeken der crisis. De oprichting van het nieuwe de partement van economische zaken en arbeid, de bezuinigingen op alle begroo tingen en tal van wetsontwerpen waren er het rechtstreeksch gevolg van. Als zoodanig kunnen we in de eerste plaats wel noemen het ontwerp tot steunver- leening aan de bietenbouwers, dat naast de Tarwewet komt te staan, dan de hef fing van opcenten op den sigaretten- accijns, de wijziging van de Stuwadoors wet en van de Woningwet. Ook in het maatschappelijk leven openbaarden zich de gevolgen der crisis in de vele stakin gen en in de bankovervallen, tot nu toe in ons land feitelijk onbekend, thans ten gevolge van den nood uit Amerika ge ïmporteerd, in de oprichting van het Na tionaal Crisis-comité en tal van plaatse lijke crisis-comité's, in het afstaan van een deel van hun inkomsten door Konin gin, Prinses Juliana en Prins Hendrik, die daarmede het goede voorbeeld gaven, in de inkorting van salarissen, welke pijn lijke maatregel ook aan de ambtenaren staat voltrokken te worden en in de ge drukte stemming, die ook in ons nationaal leven onmiskenbaar is. Ondanks dezen crisistoestand toonden regeering en volksvertegenwoordiging ook dit jaar hun zorg voor het publieke leven door werkzaamheid op allerlei gebied. Zoo werd aan de wijziging der Gemeen tewet de laatste hand gelegd, werden de wijziging van de Nijverheidsonderwijs wet, van de Octrooiwet, de wet op 't No tarisambt, de Visscherijwet, de Auteurs wet, de Drankwet tot stand gebracht. Dan kwam op initiatief van den heer Van den Bergh een wet tot regeling van het geldschietersbedrijf tot stand, waarnaar reeds lang werd uitgezien. Maar ook de meer specifiek nationale belangen, die door de houding van België na den oorlog in het gedrang dreigden te raken, werden, getuige, het debat in de Eerste Kamer, niet uit het oog verloren. In de pers was het gerucht opgedoken, als zou minister Beelaerts van Blokland niet ongenegen zijn aan de Belgische ver langens tegemoet te komen, door België een kanaal ten behoeve van Antwerpen's Rijnvaart toe te staan, dat in principe van het AntwerpenMoerdijk-kanaal, inder tijd door de Eerste Kamer met zoo groote meerderheid en ondzr algemeene instem ming van het volk verworpen, niet zoo heel veel afweek, waar het over den vas ten wal van Noord-Brabant getrokken, dus niet de Zuid-Hollandsche en Zeeuw- sche stroomen volgende, in de Antwerp- sche dokken zou kunnen uitmonden. Door den minister werd dit gerucht bevestigd. En dit had een vrijwel algemeen verzet van de Eerste Kamer tengevolge, waar aan de heeren De Savornin Lohman, Briët en anderen krachtige uiting gaven. Door den minisjter, die, uitgaande van het inder tijd door ingenieur Konijnenburg voorge stelde kanaalplan, zijn plan verdedigde, werd een beroep gedaan op de noodzake lijkheid eener goede nabuurschap. Maar wanneer we die goede nabuurschap moe ten koopen met opoffering van de eigen nationale belangen, dan wordt de waarde daarvan voor ons wel eeniqszins proble matiek. België moet ook onze vriendschap begeeren, maar die niet afhankelijk stellen van de voldoe ning van eischen, die het ons nu al sinds 1918 stelt en die ontstaan in den roes der overwinning, aanvankelijk een aanslag waren op onze souvereiniteitsrechten en ons grondgebied en alleen noodgedwon- door K. R. G. BROWNE. 39) Hij had zich niet ongerust behoeven te maken. Van het eerste oogenblik af zette Carmencita, de beste „danseuse" van alle vrouwelijke Mauve-Maan-gasten, zonder dat hij het merkte, hem geheel naar haar hand en onder die competente leiding «big het zoo goed, dat George, na één keer in de rondte, zich verbaasd afvroeg, hoe hij dansen ooit moeilijk had kunnen vinden. Een poos lang zeiden ze geen van tueeen, iets. George was te veel bij zijn „werk om tot conserveeren in staat te zyn en Carmencita keek en deed of ze »!r een soor' van rêverie verzonken was. Maar op een gegeven oogenblik keek ze hem aan en zei, voor haar doen ernstig: Ik vind me zelf op het oogenblik toch wel bar brutaal, George. Ik heb jou en dien leuken dikken man geannexeerd zonder te vragen of jullie misschien iets anders en beters te doen hebben'J" „Hè!" zei George. „O, dat is in orde- we hebben niets beters te doen." „Maar.... heb jjj dan geen'betrek king. of iets dergelijks?" »Ja.... uit, hier is mjjn betrekking. Berenleider. Prompte bediening. Beren overal naar toe gebracht." „Nee, zonder gekheid?" vroeg Carmen cita. Als antwoord deed George haar, met horten en stooten want de staat van den dansvloer liet geen geregeld gesprek toe het verhaal van zijn oneenigheid met Mr. Phipps en zijn kennismaking met Mr. Todd. „Dus je ziet," eindigde hy» „dat ik me prcies aan het voorschrift van den dokter houd. Vacantie voor mij en bezigheid voor den ouwen heer. Jij ïag voor afleiding zorgen, hoe meer hoe zweeg' buitendien vind ik...." Hij „Ja?" „O, niets,' zei George haaslh* Even bleef het stil haastig. ken" ze!' S'meat =lulh> er 200 over den ken, zei Carmencita dan. want iul- he zyn een geweldige hulp. 'S ,'n vader rekent op me. dn« iV 7 l?en dat 't slaagt. Achteraf - na ^mid" dag en zoo - ben ik niet zoo zekc2t ik"16 'teIwi Z0H ztinalleen bedoel ik. t Was riskant om .jullie alles te vertellen.... maar nu ben ik blij dat ik lof c sewaagd heb. Misschien (Jat Smith t opgeeft. dan is 't uit niet de afleiding Misschien dat hij 't „iet opgeeft.... dan heb je kans op een te veel van het goede.... Zeg eens eerlijk ceorge, vin-je mjj een oplichtster?" I George kreeg een schok van verbazing, niet een vaart tegen een van de „Chic op, werd woedend-verontwaar digd aangekeken, mompelde inderhaast een verontschuldiging en zwoegde ver- „Een oplichtster!GenadeHoe kom-je erbij? Nee, natuurlijk niet! Waar om?" „Niet, dat het me iets zou hebben kun nen schelen," ging Carmencita in ge- moede voort, „maar ik wou 't eens weten... kijk, die juweelen hooren evenmin van mij als van.... bijvoorbeeld.... van dien ober daar. Ze hooren niet van Vader en ze hooren in geen geval van Smith. Ze zijn.ja, hoe moet ik dat zeggen. .ze zijn „buit", het resultaat van plun dertochten. Alle kans dat de men- schen van wie ze hooren, op d i t oogen blik zich uitsloven om ze terug te krij gen. Mij kan dat niets schelen.... maar jullie Engelschen kunnen zóó* be krompen zijn. „Ik niet," verklaarde George. „Ik sta in heel Londen bekend om mijn ruime op vattingen- Alles is bij mij een nummer grooter dan by een ander. Ik begrijp vol komen dat de moraal van Kensington niet de moraal van Guayacuador is.... Waarom zou 't ook?" voegde hij er ver ontwaardigd aan toe. In die opvattingen was hij volkomen eerlijk. Hij was zóó verstrikt in de be- toovering, die er van Carmencita, van haar schoonheid, van haar bekoring, haar persoonlijkheid uitging, dat het gewoon weg niet bij haar opkwam om het avon tuur, waarin zij hem betrokken had wat of niet wettigheid aanging, te becritisee- ren. Wat zei deed of wat zij met een an der zei te doen was vanzelfsprekend goed. Als zij naar Engeland gekomen was om den zak van den Bisschop van Can- terbury wat lichter te maken, zou hij even enthousiast geholpen hebben. Prac- tiseh genomen is er geen grens aan wat Eros kan volbrengen, als hy eenmaal op gang is. „Die zaak is dus gezond," zei Carmen cita.... „Hallo! O, 't is afgeloopen. Wel bedankt, George! Je danst niet on aardig." Het orkest had den veldslag, juist, toen het er wat op begon te ljjken, gestaakt en stond nu, uitgeput leunend op zijn wa pens, het resultaat te overzien. De diverse leden van de Chic keerden naar hun koud-geworden soupers terug. George en Carmencita wandelden langs allerlei omwegen naar hun tafeltje, waar Mr. Todd hen beminnelyk-grinnikend zat op te wachten. „Millie, je heb 't dansen in je bloed, kind! En George hier wordt goed alsie vlijtig oefent. Ga zitten, George, en wijs me nou 's een hertog." „'t Spijt me yselyk," zei George, „maar dat kan ik niet. Al zet je me op m'n kop. Mr. Todd knorde teleurgesteld. „Hm! Ik dacht dat jij niet de aristocra- sie bekend was Afijn, 't doet er niet toe.. Wat 'n chieke dames hier, hè? Ik begrijp alleen niet,' dat ze geen kou vatten,' voegde hij er aan toe niet een peinzenden blik op een dame aan het tafeltje naast het hunne, die m een minimum materiaal en een maximum poeder en schmink ee- huld was. s „Cbjets d'arf." zei George, .waarbij worden!" deugdel«kheid "'gestaan kan „De mannelijke helft vind ik maar zóó, zei Mr. Iodd, terwijl hij zich half in /yu stoel omkeerde en de verzamelingen menschen om den dansvloer met een criti schen blik van een veekooper, die een stal vee taxeert, bekeek, ,,'n Slap stelle tje, als je het m ij n vraagt. Een te veel aan broek en tandenDie lange vent daar bijvoorbeeld, met z'n monocle. die kykt ofié net de heele wereld ver overd heeft.Zeg. ik geloof, dat het om jou te doen is, Millie. Misschien een kennis van je?" Carmencita en George keerden zich om, om den man in quaestie te bekijken en kregen, ongeveer gelijktijdig, een schok van verbazing. „Hallo!" zei George. „Wel, heb ik....!" zei Carmencita Mr. Fanshave-Smith beantwoordde hun verbaasd kijken met een glimlach, boog, vuifde hen allerbeminnelijkst toe en kwam op zijn gemak, door de volte op a zag er) door zijn pijnlijk cor- (te kleeding, nog indrukwekkender uit °P.di'ie pas afstand van hun tateltje bleef hij staan en maakte een tweede buiging. „Goeden avond, Carmencita. Blozend en frisch als een roos, zooals gewoon- 1 HikAh, vriend Carr. nog aan l't soupeerenEet smakelijk." „Wou je iets, Smith?" vroeg Carmen cita opvallend onvriendelijk. I „Een paar woorden met m'n ouden schoolkameraad anders niets." „Ja, wat is er?" vroeg George kortaf dan: ja.... je kent Mr. Todd nog niet.... Mr. Fanshave-Smith Mr. Todd!" Fanshave-Smith knikte beleefd-vrien- delijk. Mr. Todd staarde, alsof hij een spookverschijning zag. „Gom!" zei hij. „Ik heb al zoo veel van u gehoord!" „Ik hoop," gaf Fanshave-Smith voor komend ten antwoord, „dat u binnenkort nog wat meer van me zult hooren Aangenaam!" Hij greep de rechterhand van Mr. Iodd, die krachteloos op 't tafel tje lag, trok een stoel naar zich toe, ging zitten en keek George bewonderend aan. „Ik mag gevierendeeld worden, vriend Carr, als ik dacht, dat je dat in je had! Een eerlijke, rechtschapen, goeie, beste, brave kerel, dat dacht ik, maar een roover, een bandiet! Nee!" „Schijn bedriegt," zei George wijs. „Ik noem 't varen onder valsche vag," beweerde Fanshave-Smith- „Zooals altijd, brutaal als de beul," viel Carmencita in. „Waaruit trek je de con clusie, da je hier welkom bent, Smith?" Fanshave-Smith keek haar met een zacht verwijt in zijn oogen aan. „Niet zoozeer uit de allerliefste ont vangst, die me van jouw kant te beurt valt, Carmencita, als uit liet weten, dat mijn intenties zuiver zijn." „Ongetwijfeld! Zoo zuiver als modder." Fanshave-Smith schudde bestraffend zijn hoofd. „Carmencita! Carmencita! Nog een paar zulke beledigingen en ik ga aan stoot aan je houding nemen, serieus aan stoot! En ga je dan nog door, dan sta ik er niet voor in, dat ik op een gegeven oogenblik niet met een nijdigen kop weg loop." „Uitstekend!" (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1931 | | pagina 1