POPUL^IEL COURANT
Arme, jongens die president of premier worden
520
TWEEDE BLAD.
VAN ZATERDAG 9 JAN. 1932.
(AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
Een tiental dat het ver gebracht heeft.
De cactus.
Naar zee.
Wij stellen ons voor, een serie
artikelen te geven over een aan
tal presidenten en premiers, die
uit een zeer eenvoudig milieu
gekomen zijn, doch het niettemin
ver hebben gebracht. De tien
mannen, die hier beschreven
worden, zijn toevallig ook geen
van allen in de hoofdstad van
het vaderland geboren.
Herbert Hoover, de goede
staatsburger.
Het leven van Herbert Clark Hoover,
de 31e president, der Vereen. Staten,
heeft zich eigenlijk voortdurend in kal
me banen bewogen. Daardoor weet de
wereld weinig van hem af en toch weet
zij, dat deze man voor zijn gewichtige
taak in de wereld berekend is. Hoover
werd in 1874 geboren te West Branch
in den staat Iowa, een plaatsje, dat men
op de kaart tevergeefs zal zoeken.
Daar groeide Hoover op. Zijn groot
vader heette nog Huber en was uit
Baden geëmigreerd. Zijn vader was
hoefsmid en had nooit veel geluk in
zijn leven gehad; hij kon slechts ter
nauwernood rondkomen en zijn pogin
gen, om zijn inkomen te vergrooten
door vertegenwoordiger te worden van
een fabriek voor landbouwmachines,
mislukten. Toen „Bertie" zes jaar was,
lag zijn vader op zijn sterfbed.
Eenige jaren later stierf ook zijn
moeder en de kleine Herbert werd ver
der opgevoed door bloedverwanten,
streng geloovige Quakers, die zeer arm
waren. Herbert Hoover leed eigenlijk
voortdurend honger, ging zonder ont
bijt naar school en huilde zich 's avonds
dikwijls van den honger in slaap. Toen
hij de lagere school had afgeloopen,
werd hij loopjongen bij een klein stads
kantoor te Bandoeng. Hij kon de land
bouwmachines van zijn vader echter
niet vergeten. Het was zijn vurige
wensch, ingenieur te worden en hij ont
zegde zich alles, om na kantoortijd te
kunnen studeeren. Het was hem niet
mogelijk om af te studeeren, daar had
hij geen geld genoeg voor. Hij leerde
echter zooveel van zijn vak (mijnbouw),
dat hij het werk van een mijningenieur
kon doen en toen verkreeg hij een aan
stelling als zoodanig in China. Ook
later is hij er niet in geslaagd, af te
studeeren, doch hij is zonder diploma
evengoed door de wereld gekomen.
Voordat hij vertrok, zocht hij met zijn
bekende hulpvaardigheid een anderen
loopjongen voor het kantoor, waar hij
zooveel jaren aan verbonden was ge
weest.
In zijn carrière als mijningenieur
legde Hoover geen bijzondere eerzucht
aan den dag. Hij had het naar omstan
digheden reeds ver gebracht en kon
natuurlijk niet droomen, dat hij ooit een
der hoogste ambten zou bekleeden, die
er op deze wereld bestaan. Hij was een
voudig en tevreden en bleef een goed
staatsburger. Reeds jong trad hij in
het huwelijk en zoo leidde hij het leven
van een onbekenden mijningenieur. Na
verscheidene jaren in China te hebben
doorgebracht, ging hij naar Australië,
vervolgens naar Californië, om in 1922
weer naar China terug te keeren. Hij
was zuinig van aard en spaarde in den
loop der jarén een kapitaaltje, hij keer
de terug naar zijn vaderland. Daar
toonde hij zich een echte Quaker door
eetgelegenheden voor arme menschen
op te richten! daarnaast en eigenlijk als
bijzaak stichtte hij een fabriek, waar
mee hij echter weinig succes had. Ach
ter de coulissen speelde hij ook toen
reeds een rol in de republikeinsche
party en toen de wereldoorlog uitbrak,
wist men reeds genoeg van hem om
hem te erkennen als een bij uitstek ge
schikt persoon om liefdadige instellin
gen te leiden.
Door zijn liefdadigheidszin kwam
Hoover dus in een zeer verantwoorde
lijke positie, waarin hij de wereld van
een geheel ander standpunt kon bezien
en waarin de wereld hemzelf voor het
eerst opmerkte. Hij zorgde voor de in
Amerika geïnterneerde krijgsgevange
nen, voor de hongerlijdende Belgen in
Europa; hij begon zelfs een actie ten
gunste van het door een hongerblok-
lcade gekwelde Duitschland, slechts
gedreven door de overweging, dat er
geholpen moest worden, waar er hulp
noodig was. In 1917 maakte ook de
politiek zich van hem meester en werd
hij administrateur bij de voedselvoor
ziening, waar hij zoo'n goed figuur
maakte, dat hij spoedig daarop lid van
den raad van oorlogshandel werd. Toch
bleef hij bij dit alles op den achter
grond staan, voorzichtig tastend, zoo
als in zijn aard lag, nooit zich opdrin
gend, altijd hulpvaardig en bereid tot
werken, onomkoopbaar, betrouwbaar en
rechtvaardig. Kortom, hij was en bleef
de goede staatsman, vermoedelijk de
beste, die Amerika thans bezit.
Na het einde van den oorlog, toen
Wilson en Harding gestorven waren en
de nuchtere, teruggetrokken Calvin
Coolidge president was geworden,
kwam Hoover bijna plotseling weer op
den voorgrond. De republikeinen wis
ten, dat hij hun eenige aannemelijke
candidaat was en schoven hem naar
voren. Hoover liet zich schuiven en op
het juiste oogenblik greep hij toe. Hij
zag de kans van zijn leven, werd de lei
der van de republikeinsche partij en
haar candidaat voor het presidentschap
en in 1929 werd hij met een over
weldigende meerderheid tot president
gekozen. Dit hooge ambt zal hij tot 1933
bekleeden. Na zijn verkiezing zag
Hoover, die niet voor niets van 1921 tot
1928 minister van handel was geweest,
al spoedig de dreiging van de naderen
de wereldcrisis, doch hij kon het onheil
niet voorkomen. Door het Hoover-mo-
ratorium zal zijn naam echter in de
geschiedenis blijven voortleven.
Hoover nadert nu de zestig, doch men
zou hem zijn leeftijd niet aanzien. Hij
heeft altijd een gezonde gelaatskleur
en een goed humeur, doch achter al zijn
vriendelijkheid en opgewektheid steekt
een helder verstand, een praktisch en
raak inzicht in de realiteit van het
leven. Hoover is een man, die heeft
leeren wachten en wachten kan, totdat
zijn kans komt. Dan maakt hij met al
zijn energie gebruik van de gelegen
heid. Zijn gezinsleven gaat langs de
zelfde rustige banen als zijn geheeie
carrière en de Amerikanen hebben ge
lijk als zij zeggen, dat het een weldadi
ge rust geeft te denken, dat een man
als Hoover aan het hoofd van het land
staat. Niemand weet nog, of Hoover
zich in 1933 opnieuw candidaat zal laten
stellen, doch als hij het doet, zal hij
zonder twijfel herkozen worden, en de
Nobelprijs voor den vrede van het vol
gend jaar ligt nu reeds op hem te
wachten. Door zijn positie kan deze man
misschien nog eens ingrijpen in het lot
der geheeie menschheid! in ieder geval
vertoont hij een financieel-technische
begaafheid, die buitengewoon is, ter
wijl hij veel beter en Veelzijdiger ont
wikkeld is, dan velen rneenen.
(Nadruk verboden).
door
E. ASHTON.
Ze was juist een meisje om bloemen
te verkoopen. En dit bloemen winkelt je
•werd dan ook een succes, het eerste van
haar leven. Dat wil zeggen, het werd
niet zoo'n échec als al haar andere
pogingen om haar brood te verdienen.
Als winkeljuffrouw was ze na een paar
maanden van moeheid en overspan
ning in elkander gezakt, het kantoor
leven had ze niet kunnen volhouden,
het jachten had haar overstuur ge
bracht, als gezelschapsdame was ze te
openhartig en wars van vleierij, en
voor ander© dingen miste ze de oplei
ding. Toen gaf de heer Williams haar
deze kans.
Ze had hem toevallig ontmoet, toen
ze op een avond doodmoe naar huis
keerde, na vergeefsch den geheelen dag
naar allerlei te hebben gesolliciteerd.
Hij liet iets vallen en ze raapte het voor
hem op. De dag was zeer warm ge
weest. Nog hing de hitte tusschen de
huizen, bedompt en zwaar benauwend.
Haar doodelijke bleekheid viel hem op
en toen hij even in haar gezichtje keek,
las hij daar zeer veel. Hij dacht, dat ze
op het punt stond flauw te vallen en
vroeg op ruw-vriendelijken toon:
Mankeert er wat aan?
Alleen erg moe, zei ze met een
zwakke stem.
Ze waren in gesprek gekomen. Ze
had verteld van haar vergeefsch zoeken
en haar angst en zorgen. Hij had wat
gemompeld en norsch gekeken en on
vriendelijke opmerkingen gemaakt^ en
tenslotte gezegd, dat hij misschien iets
voor haar wist, ze moest maar eens bij
hem komen. In waarheid wist hij niets
voor haar, maar hij nam zich voor iets
te bedenken. Het kind zag er zoo mee
lijwekkend uit. Met haar smal wit ge
zichtje en mager figuurtje. En haar
dapper glimlachje won ze zijn hart.
Ze kwam.
Oude Williams woonde in een kleine
villa in een buitenwijk, met een huis
houdster en twee dienstboden. Hij was
rijk en eenzaam, knorrig en excentriek.
Maar Marion voelde zich erg rustig in
zijn nabijheid. Zijn knorrig-doen
schrikte haar niet af. Toen hij vertel
de, dat hij haar wel wilde plaatsen in
een zaakje, dat hij ging openen, dron
gen tranen in haar oogen van vreugde.
Bloemen? O, heerlijk! Ik heb al
tijd zoo gewenscht, nog eens in een
bloemenzaak te komen!
De oude Williams glimlachte in zich
zelf en vond, dat hij een oude gek was.
Maar het was een bewustzijn, dat hem
een tevreden gevoel gaf. Marion kwam
in de bloemenzaak en alles bloeide, als
de bloemen om haar heen. Dit was
geen ontzenuwend en afmattend werk,
het was rustgevend en lieflijk. Met
teedere zorg behandelde ze de planten
en bloemen, geen moeite was haar te
veel om de étalage telkens smaakvol te
arrangeeren. 's Avonds zat ze in de
achterkamer, die ze heel gezellig had
Hij: „Zie je nou wel, ik heb altijd ge
zegd, dat je je breiwerk moest wegleg
gen als ik macaroni eet."
(„Everybody's Weekly").
I Kent gij, waar Hollands ruige kruinen
1 omslierd staan in zoeten vree,
dat huisje in de blonde duinen,
vlak bij de kalme, blauwe zee?
Wanneer het goud der zonnestralen
zijn warmte op de landen brandt,
zag 'k vaak dat huisje in de dalen
afsteken tegen 't gele zand.
In 't hutje woont een kleine jongen,
met volle, blijde levenslust;
hij gaat dikwijls in wilde sprongen
over de duinen naar de kust.
En, steunend op de ellebogen,
de beenen achterwaarts gestrekt,
ziet hij, hoe 't zonlicht onbewogen
op 't water rosse vlammen plekt.
Maar dieper gaat de zon verzinken',
heel zacht vervliet het laatst geglim,
en ginds verglijden enkele pinken
naar 't matte avondrood der kim.
De weemoed van de waterstroomen
„Wat een nonchalance) Sluit direct
de brandkast!"
„Maar hij is heelemaal leeg, meneer!"
„Dat is het hem juist! Moet iedereen
dat dan weten?" („Rire").
vergaat in onbewust geklag,
want slechts in 't groen der dennenboomen
hangt nog de adem van den dag.
De jongen doet maar niets dan staren,
en van der duinen blanke top
ziet hij die visschers-pinken varen
in 't wijde, witomschuimde sop:
De zee wenkt hem in wondere zangen,
ze roept hem met haar heerlijk lied,
en eindloos weer drijft zijn verlangen
naar dat geheimnisvol verschiet.
Nu buigt het helm in droevig weenen
zijn stengels naar het water toe,
en langzaam gaat de jongen henen,
van al dat kijken droomerig-moe.
Als één van Hollands wakkere zonen,
aan 't breede vlak der zee gehecht,
voelt hij iets van dat wonderschoone,
dat ginds voor hem is weggelegd.
T. J. DEKKER.
weten te maken en soms werd ze ten
eten genoodigd bij den ouden Wil
liams. En al mopperde en gromde hij
meestal, ze voelde zijn goede hart en
glimlachte hem toe.
Op een van die middagen leerde ze
Bill kennen. Hij was een verre neef van
Williams, het onderwerp van zijn erg
ste mopperijen, wien hij honderden
malen vertelde, dat hij nooit een cent
te wachten had, maar dien hij in zijn
testament had gezet voor een groot be
drag. Want oude Williams was dol op
den jongen, die bijna een zoon voor
hem was en Marion merkte dat aan
alles.
Hij was ook aardig, sportief en vroo-
lijk en innemend. Toen hij Marion zag,
kleurde hij en ook zij bloosde.
Daarna kwam hij een paar malen
bloemen koopen, ze praatten wat en
daar bleef het bij.
Als ze elkander bij den ouden Wil
liams ontmoetten, werden ze beiden
stil. Ze voelden zich 'onzeker onder de
scherpe blikken van den ouden man,
want hij wijdde bij die gelenheden
steeds uit over de dwaasheid van jonge