Als de liefde ontwaakt.
TOB NOOIT HOEKJE
Tegenstellingen.
Briand, die in zijn leven reeds vele ge
daanteverwisselingen heeft ondergaan,
geen vredesapostel geworden uit louter
kameraadschap voor zijn Duitsehe
medemenschen. Hij is weliswaar een
heftige tegenstander van Laval, maar
hij is en blijft toch in de eerste plaats
een Franschman en hij beoogt toch
vóór alles het welzijn van z ij n land.
Hij heeft echter ingezien, dat Frank
rijk zich op den duur niet te veel mocht
isoleeren en dat heeft geleid tot zijn
vriendschap met Chamberlain en Stre-
semann, daarom kwam het Locarnopact
tot stand, daarom schijnt het, dat
Briand een vriend der Duitschers is!
Toen hij bemerkte, dat de Rijnbezet
ting niet langer te handhaven zou zijn,
speelde hij het klaar met een grootmoe
dig gebaar de ontruiming aan te kon
digen op een tijdstip, dat veel vroeger
dan het oorspronkelijk vastgestelde,
was gekozen.
En in dergelijke „grootmoedige ge
baren" is Briand een meester. Laval,
die wat betreft zijn persoon niet zoo'n
aangenamen indruk maakt, is eerlijker,
als hij bekent, dat Frankrijk ook thans
nog op zijn hoede moet zijn voor
Duitschland. Briand zal dat misschien
ook denken, maar hij spreekt het niet
uit, hij spreekt liever eroverheen, over
andere dingen volgens het voorbeeld
van zijn grooten voorganger, minister
Talleyrand, die eens heeft gezegd, dat
de taal den mensch gegeven is, om
zijn gedachten te verbergen. Zoo moet
men Briand begrijpen: als een mensch,
die buitengewoon goed spreekt, uit
blinkt op dit gebied boven al zijn tijd-
genooten, die echter te veel spreekt en
t e goed spreekt! Men kan niet alles
voetstoots aannemen, wat hij verkon
digt. Als hij thans werkelijk tot een toe
nadering tot Duitschland wil komen, en
daaraan is niet te twijfelen, doet hij dit
slechts in de overtuiging, dat het van
voordeel voor zijn land kan zijn. En
daarom heeft Laval hem eenigszins op
den achtergrond gedrongen. Laval wil
ernstig handelen, wil minder spreken
en misschien zal hij nog meer succes
hebben met zijn tactiek, dan Briand.
Niet om niets wordt iemand 16 maal als
minister ten val gebracht, al was hij de
beste spreker ter wereld!
Nu waren ze de stad binnengereden.
Links van hen rezen de kazernes op,
begrensd door een stevig ijzeren hek.
Willem dacht met eenig sarcasme: Men
mocht de wakkere landsverdedigers
eens stelen!
En de lampen brandden reeds daar
binnen, met een flauwe weerschijn,
door de kleine vierkante ruitjes.
Dat alles was een afschrikwekkend
beeld op het oogenblik voor Willem:
hij merkte nu dat sombere, dat liefde-
looze, dat daar heerschte.
O, daar thans in te moeten, die troos-
telooze kazerne, die van buiten af meer
op een gevangenis leek!
Het was kwart over tien, toen ze den
ingang van het kazerneplein waren ge
naderd. Willem stapte af en gaf Marie
zwijgend de hand, en in die eene hand
druk lag alles opgesloten: de zalige
oogenblikken, die zij beiden doorleefd
hadden.
Voor Willem grimden de grijze
muren van de kazerne, maar Marie
ging heen, daar waar de lichte stad
was, de vrede en gezelligheid tegemoet.
HOOFDSTUK H.
Amersfoort is inderdaad een mooie
stad. Ik meen, dat het volgens de laat
ste volkstelling een kleine veertig
duizend inwoners bezat, dus iets meer
dan ons dierbare Den Helder.
Even buiten de kom der gemeente
verheft zich de Amersfoortsohe berg,
die werkelijk iets daarvan weg heeft,
want met een vrij sterke helling voert
liij naar de spits. Daarboven staan en
kele breed opgezette lunchrooms. Ver
der treffen wij op den berg aan het be
kende Belgische monument. Het is een
gedenkteeken, herinnerend aan de ont
vluchtte Belgen, die in 1914 in ons land
een veilig onderdak vonden. Trapsge
wijze voert een korte weg er heen. Het
monument zelf bestaat uit drie plomp
gebouwde torentjes.
In de stad zelve treffen we ook nog
de kei aan. Het is een groot blok gra
niet, dat op het eind der Middel-eeuwen
in Amersfoort aangespoeld is.
Wie de kei nooit gezien heeft, zal
zich er ongetwijfeld een grootere voor
stelling van maken. Ik schat hem ech
ter op ruim twee meter hoogte en de
lengte en breedte op ieder ongeveer
twee en een halven meter. Toch denk
ik niet, dat wij op onzen Helderschen
zeedijk een dergelijken steen ontmoe
ten zullen.
Wij treden op den morgen van den
volgenden dag het groote kazerneplein
op. Het is nog vroeg: even kwart over
vijven. We komen binnen door de
hoofdpoort, wat ons in de meeste ge
vallen als burger wel gelukt. Want de
sergeant in het wachthuisje moet op
passen voor alle mogelijke individuen.
We wandelen verder en komen een
korporaal tegen, half-dronken nog van
slaap. „Waarde vrienden", zal ik maar
alvast zeggen, „niet groeten alsje
blieft!"
Ten eerste wordt slechts binnen het
kazerneplein voor een officier ge
salueerd en ten tweede: wij zijn geen
militairen.
Voor ons zien we den schildwacht,
palrecht bij zijn huisje staan, precies
op twee pas afstand. En in vertrouwen
deel ik mijn vrienden mee, dat ik ook
eens daar stond, verleden jaar. Het was
op een nacht van één tot drie uur.
Vlak tegenover mü hing de groote,
verlichte klok. Het eerste uur konden
er geen drie minuten voorbij gaan, of
je keek er op, en het tweede uur, iedere
minuut, ja iedere halve minuut.
„En, vrienden" (dit zeg ik op zach-
ten fluistertoon), „om zestien minuten
over twee was schildwacht Dekker in
hetzelfde land, waar zijn medesoldaten
v/aren."
„Maar, beste makkers, vertelt het
alsjeblieft niet verder; ik mocht soms
nog eens van korporaal Oorwurm een
bonnetje krijgen. En ik wil er wel bij
verklappen „het w: j een erge-strenge".
Daarbinnen werd ook eens Willem
van Hoven gewekt. Hij was dien avond
laat naar bed gegaan, nog in zichzelven
de genotvolle oogenblikken overpein
zend, die hij doorleefd had met Marie.
Uit een sluimer van onbewusten duur
werd hü wakker door het schallend bel-
gelui.Het klonk Willem in de ooren als
«fstootende muziek. hoe heel anders
dan die liefdesmuziek van gisteravond.
Overeind was nu echter het wacht
woord, en o! daar kwam reeds de be
roepskorporaal Pieterse aan, de gewel
denaar, de gevreesde. „Opstaan, op
staan!" klonk zijn krachtige stem,
„voor de bedden, vlug!" Zijn groote
snor krulde van trots. En midden in de
kamer stond hij, zioh wei-bewust van
zij-w waMdMbefö.
MEDELIJDEN MET U ZELF p
Zelfbeklag is iets dat de
mensch een zekere voldoening
schenkt, of wel dat hij gebruikt
als een middel om zichzelf te
straffen. Van geen van beide
redenen is hij zich bewust.
Medelijden met zichzelf hebben is
verkeerd, voor ieder mensch van iede-
ren leeftijd. Men kan en moet er zich
tegen verzetten; het is even geneeslijk
als andere zenuwstoornissen zooals
bijv. menschenschuwheid, slapeloos
heid en straatvrees. Het is een functio-
neele fout van de hersenen, d.w.z. dat
de hersenen volkomen gezond en nor
maal zijn, maar dat er aan de gedach-
tengang iets hapert.
De reden voor zelfmedelijden zijn
talrijk en verschillend.
Zoo hebben wij onder onze cursisten
een dame gehad, die zich diep bekla
genswaardig vond, omdat het haar man
financieel niet schikte om naar de win
tersport te gaan! En een heer, die het
betreurde, dat hij absoluut niet tegen
rooken kon. Een tweede heer ging ge
bukt onder het feit, dat hij kaal was.
Dan was er een ongetrouwde dame
van 33 jaar, die voor haar oude moeder
zorgde. Omdat ze haar moeder niet
alleen wilde laten, had zij verscheidene
huwelijks-aanzoeken afgeslagen, en
toch gevoelde zij het als een groot
gemis, niet getrouwd te zijn.
Merkwaardig is, dat zij die aan zelf
beklag lijden zelden of nooit hun best
doen, om verbetering in hun toestand
te brengen. Zij staan er passief tegen
over, en klagen slechts.
Niet te kunnen reizen of geen tabak
te verdragen zijn „redenen" voor zelf
beklag, te kinderachtig om verder over
te praten.
Kaalhoofdigheid is natuurlijk niet
prettig, maar tenslotte zijn er duizen
den kaalhoofdige mannen, en is het
dus dwaas, onder zooiets voortdurend
gebukt te gaan. Wat de ongetrouwde
dame betreft, zij bezag de zaak uit een
verkeerd oogpunt. Haar moeder was er
volstrekt niet op tegen dat zij trouwde,
integendeel. Maar bij de dochter zat er
iets anders achter; zij schepte er hei
melijk een zeker behagen in, zich opof
ferend te voelen, en was er trotsch op,
dat ze eigenlijk haar geheele bestem
ming opgaf, terwille van haar moeder.
Zij vergat, dat zij tenslotte uit vrije
verkiezing ongetrouwd bleef, en dat dit
haar alle recht ontnam, om medelijden
met zichzelf te hebben. Veel menschen
hebben de gewoonte om eigenlijk met
hun zwakheden zoo'n beetje reclame
voor zichzelf te maken. Hoe dikwijls
hooren wij niet: „O, ik kan eenvoudig
niet op tijd opstaan!" of: „ik ben zoo
zenuwachtig, ik kan zooiets niet ont
houden". Inplaats van zich op de ver
betering van zulke zwakheden toe te
leggen doet men, alsof ze nog een ver
dienste zijn.
Dit is verkeerd en dwaas.
Spreek niet over uw zwakheden,
tracht liever ze te verbeteren en
weest er allerminst trotsch op
Dr. JOS. DE COCK.
(Nadruk verboden).
Een lange kerel, die kort van stof is
Een geweermaker, die kanon is
Een kubist, die een ronde jongen is...
De bijeenkorf, die een wespennest is
Een artillerist, die op zijn stuk blijft
staan
Een voorzanger, die er achter is
Een laag individu, dat de hoogte
heeft
Een dronkebroer, die het rechte pad
houdt
Een droogstoppel, die van de natte
gemeente is...
Een paljas, die een rok draagt
Een Zuttfeimg, die met de Noorderzon
verdwijnt
Een Italiaan, die met den Franschen
stag werkt
Als je moeder je twee appels gaf,
een grooten en een kleinen, om er een
van aan je broer te geven, welke zou
je dan voor je zelf houden:? vroeg de
onderwijzeres.
Aan welken broer bedoelt «P
v*oeg jouree. Apn msja g«jutoe.
beoer of aea dn hfctftaea#
Schetsen irit het soldaten-leven.
door
T. J. DEKKER.
Hoofdstuk I.
De ontmoeting.
De „Laan 1914" is een mooie, ge-
asphalteerde weg. Ze gaat eerst een
klein eindje tot het hoogste punt van
den Amersfoortsche berg en daalt dan
met een nauw-merkbare kromming af
naar beneden. Als ge de laan dan tot
f het eind toe geheel afrijdt, komt ge
door het kleine dorpje Oud-Leusden.
Wij, als soldaat zijnde, zijn er dik
wijls doorheen getrokken, wanneer we
naar het schietterrein gingen. Het ge-
1 heele dorpje bestaat uit een korte weg,
i met aan de linkerzijde een rij van
prachtige villa's.
Op die laan kwamen Willem en het
meisje uit. De boomen wentelden ach
ter hen weg, en de duisternis kwam
opzetten uit de diepte van het bosch
en overrompelde iedere dennenboom
i met haar grauwheid. De jonge men
schen reden verder, even flink trap
pend, voor ze boven op den berg waren.
Voor hen lag nu de lange, hellende
weg. Ongeveer in 't midden was een
schitterende koepel. Het dennengroen
had zich hoog over den weg ineenge-
stengeid en vormde zoo een levende
poort.
En als je dan van boven den berg af
keek, zag je den weg weer rijzen, tot
ze verloren ging in dien doorgang van
sappig lentegroen.
Rechts staken enkele roode daken
der villa's wondervreemd af tegen de
bijna zwarte kleur der dennen.
En nog verder stootte de kerk van
Oud-Leusden haar plompe toren in de
avondlucht.
Toen ze den berg afreden, keek Wil
lem weer naar het meisje naast zich.
Zij zag echter strak voor zich uit, ook
al stil-genietend van het schoone daar
voor zich. Willem keek op haar wel
gevormde handen en met een zekere
blijdschap bemerkte hü, dat ze geen
ring droeg.
Zeker bevroedde het jongmensch
niet hoe dicht hij bij een gewelddadig
einde stond!
Hij praatte en praatte en om hem
kwijt te zijn kocht Charmion een
radio-toestel op afbetaling.
Toen kon ze tenminste naar harte
lust huilen. Ze trok de blauwe japon
uit en het oudste vod aan, dat ze kon
vinden, ze wreef in haar betraande
oogen als een kind en snikte, tot haar
neus opzwol en toen ze eindelijk on
toonbaar was geworden, stak de hos
pita haar hoofd om de deur en zei:
„Een andere meneer".
Ditmaal was het Jim, met zjjn armen
vol bloemen. Charmion viel in zijn
armen en snikte: „Ik ben ontoonbaar,
o het was een vergissing, hij kwam om
een radio en ik heb hem gekocht, o, o!"
„Ik begrijp het niet", zei Jim, het-
«een niet verwonderlijk is „en je
riefje begreep ik ook niet, maar ik
was er erg gelukkig mee, want ik
durfde niet meer naar je toekomen en
heb zóó naar je verlangd!"
Bij hun koperen bruiloft was de
nadio afbetaald.
(£iadï»uk verboden).
Dan keek hü weer recht voor zich.
Vreemd toch: hoe vaak had hij niet
't avonds in de Heldersche Spoorstraat
geloopen, hoevele meisjes was hü niet
tegengekomen, zonder een enkelen
keer eens iets voor zoo'n meisje te ge
voelen 1 En nu hü kon het zich niet
verklaren er was een warme gloed
in zjjn binnenste; het liefdevuur scheen
in hem aangewakkerd te wezen. Wil
lem voelde nu opeens de leegte en dor
heid van het leven. Hü was drie maan
den soldaat geweest en al dien tijd'was
hfj van het eigenlijke burgerleven ver-
wüderd.
Op-en-top-militair was hij geworden.
Hü kende het woord burger nog slechts
van naam. Wat het inhield, kon hij niet
precies meer zeggen.
En iederen dag was de hoofdkleur,
die hij zag: groen en nog eens groen
met strepen en sterren.
Dezen avond had hij veel genoten.
Willem hield van de eenzaamheid. Dan
kon hü stil die schoone verlangens
koesteren, die echter altijd in nevelen
opgelost werden. En nu reed dat meisje
aan zijn zijde. Gedachten had hij over-
genoeg, maar hij voelde het, deze in
woorden overzetten kon hij niet.
Toen ze onder den groenen dennen
koepel doorreden, was het Willem, die
zün overvloeiende ziel lucht gaf:
„Wat heerlük, op een avond als deze,
door die prachtige laan te rijden I"
Het was meer een in zichzelf spre.
ken. Maar het meisje had het echter
verstaan.
„O, meneer, ik vind het zoo verruk
kelijk, ik ga er altijd graag heen.
Vroeger, toen ik nog klein was, liep ik
hier ook eens met mq'n vader en moe
der. Maar ik kon die steile tocht niet
alleen volbrengen, ik werd onderweg
zoo moe. En toen heeft vader mü in
z'n sterke armen genomen en den berg
opgedragen."
Alles kwam er in één adem uit.
Willem wou bijna zeggen: „Jammer,
dat ik er niet was; dan had ik je naar
boven kunnen dragen." Maar met
eenigen weemoed constateerde hü. dat
hü zelf toen nog klein was.
Willem had uit het ratelende stem
metje ook het woord „meneer" opge
vangen en dat deed hem even onaan
genaam aan. Doch door die open
hartige, bijna intieme woorden, voelde
hü, dat het ijs gebroken was.
En toen ze de laan uit waren en links
afzwenkten, den kant naar Amersfoort
uit, had zich reeds een druk gesprek
ontwikkeld. Of hü nog zware marsdien
te maken had, of hü allang in dienst
was? En Willem hoorde, dat het meisje
Marie heette en heel haar leven in
Amersfoort had gewoond....
Het waren nog tien heerlijke minu
ten voor Willem. Telkens hief ze haar
tenger, maar lief gezichtje naar hem
op, en hij las in die blauwe oogen een
wereld van gedachten. Had hij dat ooit
vroeger gedacht in Den Helder, als hij
's avonds tusschen acht en negen uur
met enkele vrienden de Spoorstraat op
en neer wandelde. Een nieuw leven,
een nieuwe toekomst scheen haar heer-
Hjk-hekl voor heaa ope»<ïesp»eid> te heb-