WEEK HET BINNENHOF 1 J OP EN OM I Bij den zestigsten verjaardag van Exc. F. Beelaerts van Blokland. - De Belgi sche kwestie. - Mobilisatie-geharrewar. „Ontzettend tekort". Het bovengenoemde drie-honderd-jarig be staan van onzen Alma Mater werd, op dien 8sten Jan., in een Diës-rede, door den Rec- tor-Magnificus, plechtig herdacht en vanzelf gingen toen veler gedachten terug naar den stichtings-tijd. De redenen die de „burgemees- teren eertijds hadden om bij den Stedelijken Raad aan te komen met hun voorstellen tot het stichten van een Doorluchte School, hielden in de eerste plaats verband met de bescherming van het, niét wetenschappelijk, maar zedelijk heil der jeugdige Amsterdammers, die gingen „studeeren"! Wat toch was het geval? In dien ouden tijd kwam men reeds op zijn dertiende of veertiende jaar van de z.g. La- tijnsche School en was dan klaar om ter Aca demie te tijgen. Dat beteekende dan voor de meeste Amsterdamschekinderen, die ver der op gingen, een verhuizen naar Leiden, de beroemde academiestad, waar zij echter, zoo zeiden het die oude burgemeesteren, door hun jeugd en zonder toezicht van hun ouders, dikwijls „tot debauches geraeokten"! Ook Vossius en Barlaeus, de beide eerste hoog- leeraren in Amsterdam, schilderden destijds in schrille kleuren het, niet bepaald verheffend leven der studenten aan de Leidsche Univer siteit. Er gebeuren, schreef Vossius, mede door toedoen van dat soort leven, tegenwoordig in zes jaar tijd meer moorden dan vroeger in een tijdperk van dertig jaar. En Barlaeus oordeel de, dat de zeden dusdanig gedegenereerd waren, dat „het schijnt, dat de studenten niet naar Colleges, maar naar herbergen en bor- deelen gc onden worden"! Hoofdmotief van de oprichting der Amster damsche Doorluchte School was dan ook de studenten in eigen woonplaats een voor-oplei ding te geven en hen zóó lang onder ouderlijk toezicht te laten, totdat zij méér geschikt waren voor een zelfstandig leven en met méér vrucht het eigenlijke Universitaire Onderwijs zouden kunnen volgen. In den beginne was het Atheneum, waaruit onze tegenwoordige Hooge- school zich langzamerhand ontwikkelde, dan ook meer iets wat men tegenwoordig met den naam Gymnasium of Lyceum betitelt. De in wijding van den ,ten laatste, en niet dan na veel tegenwerking, tot den eigenlijken rang van Hoogeschool verheven „Universiteit van Amsterdam", gelijkberechtigd aan de oude Rijksuniversiteiten, had eerst op 15 Oct. 1877 plaats. De eerste Amsterdamsche „proffen", de reeds genoemde Vossius en Barlaeus, resp. in de Geschiedenis en de Wijsbegeerte, die men de hoofdstedelijke stam vaderen zou kunnen noemen van een héél, dik wijls tot vér over de grenzen beroemd ge worden geslacht van wetenschappelijke man nen (èn vrouwen, moet er, thans, bij!), herdenkt men in dit jubeljaar méér dan anders en met meer belangstelling dan anders óók worden hun gegraveerde portretten, aanwezig ir. de Historische Verzameling der Universi teit, in deze dagen door velen bekeken en de volgende bijbehoorende onderschriften gelezen: Dit's Vossius, die zig onttrok aan 't Leidsch [Atheen, Om aan den Amstelboord zijn perelen te [strooien, En 's lands historieblaan met zijn vernuft [te tooien; Der taaie een fakkel schonk in vele [duisterheen. Zie hier Barlaeus' beeld, t beeld van den [letterheld Die, schandelijk verjaagd door Dordrechts [kerkgeweld, Den Amstel, daar hij grootsch op Dordrecht [zegepraalde, Door zijn geleerdheid ruim voor dien triomf [betaalde. Philips-film. Intusschen gaat, zeer zeker, de belangstel ling van d?n modernen Amsterdammer minder uit naar de wijze waarop de wetenschap, door „letterhelden", via de Geschiedenis en de Wijsbegeerte, gediend wordt, dan naar de wijze waarop men die wetenschap in het bedrijfsleven toepast, door middel van weten schappelijke arbeids-methoden, rationalisatie, de beroemde en beruchte „loopende band enz. Historische Verzamelingen mogen dan al eens éven, bij bijzondere gelegenheden, de aandacht trekken, midden in de publieke aandacht staat eenfilm als de Philips- film, de geluidsfilm, onlangs door den cineast Joris Ivens in samenwerking met den compo nist-auteur Lou Lichtveld van het groote Eind- hovensche bedrijf vervaardigd, en waarop men een duidelijk beeld krijgt van wat zulk een, op modern-wetenschappelijken, gerationaliseer- den leest geschoeide industrie eigenlijk is. Voor den leek, die deze ultra-moderne weer gave van een ultra-modern bedrijf, gadeslaat, is dat ontegenzeggelijk iets angstwekkends, iets haast demonisch: die wijze waarop hier het arbeids-proces wordt opgevoerd tot op een tempo, waarbij van ook-maar-een-oogenblik- op-adem-komen oogenschijnlijk geen sprake kan zijn. aar men moet zich, nu ook zoo- velen, die het arbeidersbelang vóór alles voor staan! en die een en ander van nabij kennen, deze werkwijze verdedigen en een goed ding achten, in dezen, zeker niet te laten leiden door een eersten gezicht-indruk, die men thans van deze flitn, die in „De Uitkijk draait, krijgt. In afle geval heelt men hier te doe* met een rolprent, die hoogst interessant is, zoowel uit een oogpunt van film-kunst, als uit dat van „kennis van onze eigen tijd". „Koggeschip". Kennis van dien eigen tijd sluit wel in, dat, gezien de crisis, het vreemdelingenbezoek aan onze stad in het komend reisseizoen zeker geen record-hoogte zal bereiken (de cijfers van 1929: 23000 Amerikanen, 25000 Duitschers, 8000 Engelschen en 3600 Franschen, zullen we zéker wel niet halen!), maar het sluit niet in, dat we ook, of liever juist, nu niet al het mogelijke moeten doen het die vreem delingen zoo gemakkelijk mogelijk te maken en er zooveel mogelijk naar ons toe te halen. En het valt dan ook toe te juichen, dat de Ver. tot bevordering van het Vreemdelingen verkeer t Koggeschip", een vereeniging die de laatste jaren niet zoo héél veel initiatief toonde, onlangs door een aantal leden werd aangezet tot wat grooter energie en zij zich, blijkbaar, gaat opmaken tot nieuwe daad kracht! Ongetwijfeld zullen dan b.v. de komende Universiteits-feesten in het buiten land, op zoo ruim mogelijken schaal, als lokaas worden uitgeworpen. KRONIEK Een der meest op den voorgrond tredende gebeurtenissen in de Binnenhof-sfeer der laat ste dagen is het feit, dat j.1. Donderdag 21 dezer jhr. mr. F. Beelaerts van Blokland, onze minister van Buitenlandsche Zaken, 60 jaar werd. Het staat vast, dat dit bericht de velen, die Exc. Beelaerts zoo van aanzien kennnen, heeft verbaasd. Deze zestig-jarige vertoont immers nog niets van de voorstelling, die men zich omtrent „een zestiger" pleegt te vormen. Jhr. Beelaerts is nog toonbeeld van lichamelijk- flinke, forsche kracht. Met ondanks het kale van zijn schedel nog jeugdig voorkomen. Frisch, kleurig gelaat, versierd door donker getint kneveltje. De expressie der levendige, schrandere oogen getuigt van humor, van soms misschien 'n tikje spotzieke hoedanigheid. In de bijna vijf jaar, dat mr. Beelaerts nu de leiding heeft van het departement van Buiten landsche Zaken, heeft hij zich doen kennen vooral als een voorzichtig man, die de kunst verstaat om af te wachten 't moment waarop doortasten geboden is. Het staat vast, dat op de commando-brug van Buitenl. Zaken nu 'n uiterst bekwaam bestuurder is geplaatst, die over rijke ervaring beschikt, 't Kan niet worden ontkend, dat er in den lande gedu rende die vijfjarige periode wel eens is ge twijfeld aan het vermogen van dezen minister om de netelige, meer dan lastige „Belgische kwestie" tot een bevredigende oplossing te brengen. In 1929, na de algemeene verkiezin- gen voor de Tweede Kamer, toen een nieuw I ministerie moest worden in elkaar getimmerd, j het „intermezzo-kabinet"-De Geer plaats moest I maken voor nieuwe functionarissen, werd hier en daar zelfs wel de verwachting gekoesterd, I dat Exc. Beelaerts niet herbenoemd zou wor den Men in leidende kringen dus van mee- i ning zou zijn geweest, dat de man, die „het varkentje", door mr. Van Karnebeek in verre van schoon-gewasschen toestand achtergelaten, moest zien blank te boenen, voor die taak niet berekend was. Maar 't kwam anders uit. Exc. Beelaerts blééf en werd als minister van Buitenlandsche Zaken in het nieuw-gevormde extra-parlemen taire kabinet-Ruys de Beerenbrouck „overge nomen". Algemeen groeide nu meer hecht ver trouwen in het beleid van dezen bewindsman, die in de beide takken onzer Volksvertegen woordiging al-dadelijk een „prettigen indruk" had gemaakt en getoond had te zijn een man van groote omzichtigheid, van een, die geleerd heeft met menschen van allerlei slag en soort om te springen, hen door charmante omgangs vormen voor zich in te nemen. Aanvankelijk maakte hij niet dadelijk den indruk van 'n bui- tengewoon-stevig, als 't erop aankwam onver zettelijk man te zijn, doch 't heeft niet lang geduurd tot men met 't oog hierop tot een ander, beter inzicht kwam. Men leerde begrij pen, dat mr. Beelaerts zijn weg gaat, zin tot overleg, redeneeren, tot plooien en slikken be toont voor zoover daarmee het doel van zijn onderhandelingen niet in gevaar komt. Is dat niet 't geval, dan leert men opeens ,,'n heel- andere Exc. Beelaerts" kennen, 'n man, die geen duim-breed wijkt voor wien of wat ook 't Moet worden gezegd dat, als mr. Beelaerts spreekt in de Kamer, hij steeds aller aandacht weet te boeien, zonder daarom in „toon en gebaar" een fascineerend redenaar te zijn. Daarvoor is hij te veel geschoold diplomaat. Overigens spreekt hij makkelijk, vaardig, nu en dan op 'n ietwat „deftige manier". De lust tot schertsen spreekt uit de expressie zijner oogen en in de Kamer is t herhaaldelijk gebeurd, dat plotseling vroolijkheid opklaterde om wat Z. Exc. van Buitenlandsche Zaken daar zei aan de groene tafel. In de bladen hebben min of meer uitvoerige levensbeschrijvingen van den jubilaris gecircu leerd. Ik zal, wat dat betreft, maar niet in herhaling treden. Gelijk ik reeds aanstipte, 't is welhaast vijf jaar geleden, sinds de nieuwe koers aan Buitenlandsche Zaken ten aanzien van een be vredigende oplossing met België werd ingeluid. Op jhr. Beelaerts rustte de weinig-begeerens- waardige taak, met de teleurgestelde Belgen nieuw contact aan te knoopen, behoedzaam terrein te verkennen, de gemoederen tot be daren te brengen, nieuwe, frissche, betere ge voelens en inzichten ingang te doen vinden. Wie zal niet beseffen hoeveel tijd, tact, wik ken en wegen, praten van aanvankelijk doel loos-lijkende soort gevorderd werd van den minister, die een zware verantwoordelijkheid op zich geladen had? Mr. Beelaerts van Blokland werd de verper soonlijking van het streven, om met de Zuide lijke naburen op „vlak terrein" te komen, zon der dat onzinnige voorwaarden moesten wor den ingewilligd aan onze zijde. In zijn ambtsperiode heeft de bewindsman stellig niets nagelaten om het aanzien van en de achting voor ons land als internationaal vredes-centrum te verhoogen en te vergrooten. Tijdens de internationale conferentie, in Augus tus '29 te Den Haag gehouden, heeft Exc. Bee laerts zich bijzonder onderscheiden als gast heer, wien 't een vreugde is, de komenden te mogen begroeten. Geen gelegenheid liet hij voorbijgaan om zich bemind, populair te ma ken bij de hooge bezoekers. Aan het Haagsche station zag men telkens de figuur van den minister, die buitenlandsche collega's verwel komde met een ongeveinsde hartelijkheid, die weldadig aandeed. Te Genêve, in Volkenbondskringen, is zijn naam vaak met eere en met groote onderschei ding genoemd. Bij het tot-standkomen van ver dragen heëft hij meermalen daadwerkelijk ge toond een diplomaat van groot talent, van in ternationale beteekenis te zijn. Ik behoef slechts in herinnering te brengen zijn krachtig streven om de kwesties van veiligheid, ontwapening en abritrage voor de levende practijk van waarde te doen blijven. Doch zijn voornaamste taak is: het ten slotte in orde brengen der Nederlandsch- Belgische geschillen. Zijn bemoeiingen schijnen ten leste met succes te worden bekroond, waar immers bekend is geworden, dat nu full speed wordt aangestuurd op 'n partieele regeling, die de scherpte van de wrijving zal doen ver dwijnen en de mogelijkheid opent voor een oplossing, die een duur- en vreedzame samen werking mogelijk maakt. Slaagt mr. Beelaerts erin, 't zoover te brengen, dan is dat z'n levenswerk, waarvoor het vaderland hem im mer met groote dankbaarheid zal herdenken! Zooals natuurlijk wel kon worden verwacht, heeft het socialistische initiatief-voorstel tot herziening van art. 187 der Grondwet, waar door het bevel tot mobilisatie onzer weermacht formeel in handen wordt gelegd der Staten- Generaal, vooral de Rechtsche gelederen be roet ing gewekt. In de pers van die zijde wordt min of meer krachtig stelling genomen tegen het streven van ir. Albarda c.s., waarbij zich ook de organen van liberalen huize aansmueu Ik wil volstaan met een kort citaat uit de liberale „Avondpost", die over deze kwestie eenige artikelen publiceerde, omdat daaruit in groote lijnen de bezwaren blijken, die in 't algemeen tegen het initiatief-voorstel worden naar voren gebracht buiten de bedenkingen, die worden geopperd op bepaald principieel-staat- kundige gronden: „Wij zijn overtuigd, dat 't voorstel-Albarda, dat voor ons land een gevaarlijk risico schep pen kan, ten eenenmale overbodig is. Elke vrees, dat er in ons vaderland en door een Nederlandsche regeering op lichtvaardige v.ljze tot een mobilisatie zou worden besloten, is denkbeeldig. Aan een mobilisatie als oorlog zuchtige, oorlog-uitlokkende daad gelooft bij ons geen sterveling met normaal versland. De mobilisatie kan en zal bij ons enkel en alleen zijn oorlog-voorkomend, oorlog-afwerend, en wanneer niettemin ons vaderland in een strijd betrokken zou worden, kan men er van op aan, dat het zonder mobilisatie nog veel eerder zou zijn geschied. Onze weermacht is naar aard en strekking, gezien ook de gansche men taliteit van ons volk, een politie-apparaat; een mobilisatie zal niet einders zijn dan een be schermende politie-maatregel. Wij hebben in geen enkel opzicht de overtuiging, dat de toe stand er beter en veiliger op zal worden, wan neer het stelsel-Albarda wordt gevolgd, maar wèl gelooven wij, dat het een bepaald gevaar in het leven kan roepen, en daaraan wenschen wij ons land niet bloot te stellen. Het is om deze redenen, en ook waar art. 187 der Grondwet reeds thans aan de Staten- Generaal een belangrijke en beslissende mede- zeggenschap geeft, dat wij ons tegen het ont werp moeten verklaren." Zooals men vernomen zal hebben is door de s.-d. Kamerleden Albarda, Vliegen, IJzer man, K. ter Laan en Van Zadelhof de „lijn getrokken door het indienen van een wets voorstel om mobilisatie van den Bijz. Vrijw. Landstorm alleen met medewerking der Volks vertegenwoordiging mogelijk te maken. Dit zal kunnen geschieden door de art. 35 van Dienstplichtwet en 5 van de wet van 6 Jul/ 1905 aan te vullen. Ten slotte heeft ons deze week het bericht bereikt, dat op de Indische Begrooting vooi 1932 een tekort wordt geraamd van 20(1 millioen! De G.-G. heeft dienaangaande in den Indischen Volksraad 't noodige gezegd. Het blijkt nu dus, dat Z. Exc. De Graaff 't kort geleden niet zoo mis had, toen hij in d? Eerste Kamer gewaagde van een „ontzettend tekort" op het Indisch budget Bij zulke berichten valt het feit, dat de Rijks middelen in December van 't vorige jaar wat tonnen gouds méér hebben opgebracht, weer ic 't niet! Parlementariër. „G-roote genade, Marie, nou schrijft mijn man me, dat hij een walvisch heeft geschoten". („PassingShow"). MODERNE KUNSTBLOEMEN. Zijn dikwijls zeer decoratief. Indien mogelijk zal men in zijn huis altijd gaarne versche bloemen hebben en deze, zoolang de prijs dit toelaat, koop en. Chrysanten staan vooral in de moderne interieurs altijd zeer decora tief en behooren zeker wel tot de bloe men, die men het langst kan krijgen. Om nu een weinig tegemoet te komen aan het verlangen naar bloemen in den tijd dat zij duur zijn heeft men allerlei kunstbloemen gemaakt! Men denke slechts aan de kunstig gemaakte tak ken bloemen van groote schelpen. Nu weer heeft men verschillende kunst bloemen in den handel gebracht van een nieuw zilverachtig transparant metaal, die het in een glazen bowl b.v. op een piano of kastje zeer goed doen, hoewel kunstbloemen natuurlijk altijd surrogaat zijn van de versche bloemen. Reinigen van zijden garnituren en plissée's. Het best kan men zijden garnituren en plissée's reinigen door ze 4 of 5 mi nuten in een schaaltje met benzine te zetten en dit van tijd tot tijd heen en weer te schudden (liefst buiten, in géén geval in een vertrek, waar vuur is), daarop uit de benzine halen en niet wringen, doch ophangen in de buiten lucht, b.v. (zoo noodig) opstrijken. Dochter: Dus Wim bevalt u niet! Vader: Neen, hij lijkt mij tot niets in staat! Dochter: En wat hebt u dan tegen Karei? Vader: O, dat is nog veel erger dan Wim, die is tot alles in staat! Morgen is het weer een gewicht i - ge dag in mijn leven! Hoezoo? Wel dan is het toch inwaers d laatste van de maand!...

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1932 | | pagina 15