KAPITEIN KLAKKEBOS OP DE LEEUWENJACHT
xxxxxxxxx
x
Hoe doorboor ik een speld
Een ketting van hazelnoten.
RAADSELS.
X
X
x
x
x
x
X
n
Juist toen hij met zichzelf had uitge
maakt, dat hii niet van plan was zich
door Rollo of door een stelletje kabou
ters voor den gek te laten houden, hoor
de hij fijne stemmetjes en kwamen de
kabouters aangehuppeld. Nu ging het
er om zijn beste beentje voor te zetten.
Larry vond het een beetje vreemd ge
zelschap en voelde zich er niet erg
thuis, en om mee te zingen en te hup
pelen neen, daartoe ontbrak hem
ten eenenmale de lust! Hij bleef grim
mig zitten toekijken en verlangde hard
naar zijn bed. En op het laatst begon
hij, heel oneerbiedig tegenover zijn gas
ten, te gapen. En hij hield uiet eens
zijn hand voor den mond! De mooiste
dans en het mooiste lied van de kabou
ters kon hem niet bekoren of zijn hu
meur verbeteren.
De kabouters, die meenden, dat het
hun vriend van den vorigen nacht was,
huppelden vroolijk om zijn boomstam
en wenkten hem te voorschijn te ko
men om mee te doen. Zij hadden ver
wacht, dat hü weer tezamen met hen
vroolijk zou ziin en begrepen er niets
van, dat hun vriend nu opeens zoo
nukkig en stuursch geworden was en
zoo onbeleefd gaapte.
„Hy heeft zeker niet lekker gege
ten!" dachten zij. En zij gaven hem een
heerlijk schoteltje paddestoelen te eten,
gekookt in wijnsaus. Maar Larry, die
anders wel van lekker eten hield, was
zelfs daarmede niet te vermurwen en
mompelde: „Vervelende dwergen, val
me niet lastig, zeg ik je!" Dat deed de
deur toe! De kabouters, die er niets van
begrepen, vroegen hun koning om raad.
„Wat", zei de koning, „is hij zoo slecht
gehumeurd? Wat doet hij dan hier?
Hij moet het niet wagen ooit weer onze
vroolijke bijeenkomsten te verstoren.
Wü zullen hem ziin wrat maar weer
teruggeven!" En floep! Daar zat het
uitsteeksel van Rollo's wang tegen de
rechterwang van Larry. Inplaats van
bevrijd te zijn van de wrat op zijn lin
kerwang, kwam de grimmige, onvrien
delijke man in het dorp terug, boozer
en zuurder dan ooit. Op iedere wang
had hii een groote, zwarte wrat!
Dat komt er van, als men niet vrien
delijk en opgewekt tegen zijn mede-
m nsehen is en hst leven niet van den
zonnigen kant bekijkt!
HOE BOUW IK EEN
MEEZENKASTJE
De meesten van jullie, wier ouders
een tuin bezitten, hebben al wel een
voederhuisje of een omgekeerde bloem
pot opgehangen, daar de wintertijd
voor de vogels een zeer zware tijd is.
Wij moeten de gevederde bewoners van
ons landje in dien tijd zooveel moge
lijk zien te helpen. We kunnen wel
geen „crisis-comité" voor hen oprich
ten, maar het bouwen van voederhuis
jes en nestplaatsen en het klaar leg
gen van wat brood, voederresten, vet,
enz., doet al heel veel goed.
De kleine, vroolijke meezen, die
groote insectenverdelgers zijn, kent
ledereen welhaast en wie hen niet kent,
moet eerst maar eens een meezen-
kastje in zijn tuin bouwen, dan zal hij
daarvan nog plezier beleven. Wij bou
wen dus een kastje, ongeveer 18 tot 20
cm hoog, 10 tot 12 cm breed en even
zoo diep. Het vlieggat geven wij een
diameter van 2,5 tot 3 cm, niet grooter,
daar anders lijsters of musschen van
deze verblijfplaats gebruik gaan ma
ken. Het vlieggat omgeven wij met
doornen, opdat er geen katten bij kun
nen komeneen soort „prikkeldraad
versperring" dus. Ook bovenop het
kastje wat dorens bevestigen. Ook de
zitstang mag niet te lang zijn, om
geen plaats te bieden aan roofvogels.
Wat betreft de ophanging van het
meezenkastje, moet men erop letten,
dat het van voren iets voorover helt,
twee-en-een-half tot 3 meter boven den
grond. Het beste is, het kastje in een
boom op te hangen, maar aan een ge
deelte van den stam, waardoor roof
vogels niet zoo gemakkelijk er bij
kunnen komen, dus niet in de nabij
heid van groote takken. Het kastje
moet stevig bevestigd worden en mag
vooral niet loszitten, daar de meezen
anders niet er in gaan.
Men neemt twee goede, niet-poreuze,
kurken, steekt in de eene een naai-
naald, zoodanig, dat het stompe einde
met het oog in de kurk gaat, terwijl
men in de andere een zoo groot en dik
mogelijke speld boort, met de punt
vooruit ditmaal, maar het moet een
speld van messing (eventueel koper)
zijn. Beide, speld en naald, moeten
goed stevig in de kurk zitten, precies
in het midden en niet scheef. Daarna
neemt men twee pennemessen, van de
zelfde grootte en hetzelfde gewicht en
steekt deze scheef in de zijden van de
kurk, waarin de speld zit (zie afb.).
Door de messen meer of minder te
openen kan men het geheel uitbalan-
ceeren op een vingertop b.v. Nu zet
men de speld voorzichtig op de punt
van de naald. En nu kunnen wij be
ginnen met het doorboren
Door voorzichtig te blazen tegen de
heften der pennemessen, zet het toestel
zich in beweging. Daarna kan men
langzamerhand iets sterker blazen. Ze
men dit draaien nog eenigen tijd voort,
dan boort de naald zich tenslotte door
de schacht van de speld!
Hoe kwam u er toe, die man zoo
te slaan?
O, hij zei: je bent eenmaar
voordat hij het woord „oplichter" kon
uitspreken, had hij er al een te pak
ken!
Als jullie eens nauwkeurig een ha
zelnoot bekijkt, zul je zien, dat deze
aan ieder einde een krans van heel
kleine gaatjes heeft. Deze gaatjes zijn
de uiteinden van kleine kanalen, die
door de geheele noot loopen. Men kan
deze kanalen duidelijk zien. als men
een noot over de geheele lengte in
tweeën splijt. Om de openingen beter
te kunnen zien, is het aan te bevelen,
de oppervlakte van de noot, met een
mes licht af te schaven.
Een „ketting van hazelnoten" kan
men gemakkelijk maken, door een
lange haar een vrouwenhaar, hoe
wel ook dèt tegenwoordig een toer is
om te vindenof beter nog twee
haren door de kanaaltjes steekt, zoo
als de afbeelding aangeeft. Het is aan
te bevelen, de haren eerst met het wor
teleinde, dat steviger is, in de kanaal
tjes te steken.
KAN JE TEEKENEN.... TEEKEN
DAN MEE!
Wel, is dat niet aardig, eerst een
vierkantje.... dan een neus, een en
kel blokje en een kraag en.... ten
slotte een hoofd met een mooie stroo-
hoed op. En dan een vierhoek, een
cirkeltje erboven eneen fijn
meneertje met slobkousen, wandel
stok en bontkraag staat voor je. Pro
beer het ook eens en kleur je teeke-
ning dan eens aardig. Je zult er een
sieraad mee voor je kamertje maken!
Ik feliciteer u, sprak de advocaat,
uw vordering is door de rechtbank toe
gewezen; u krijgt 1000 gulden scha
devergoeding van den man, die u heeft
overreden. Na aftrek van mijn hono
rarium schiet er tweehonderd gulden
voor u over!
Zoo, zei de ander peinzend. Wel
op die manier begint het er veel op te
lijken, of u de man bent, die overreden
is, inplaats ik.
Ik wou dat ik geld had, zuchtte
de saxofoonspeler, dan raakte ik nooit
van mijn leven een instrument meer
aan.
Ik wou dat ik geld had, zuchtte
zijn buurman, dan kon je het allemaal
van me krijgen!
Oplossingen der vorige raadsels.
Blaffende honden bijten niet, Hiltjeu
Lena, jas, tenten, Hans, hond, tafel,
bot, Assendelft, bijl.
II
Ieder vogeltje zingt zooals het gebekt
is.
Goede oplossingen ontvangen van:
H. A.; M. B; G. en J. B.; A. B.; A. de B.
(IJmuiden); E. B.; I. B.; B. B.; A. v.
d. B.; G. D.; J. D.; R. D.; C. D.; B. v.
d. E.; R. E.; G. F.; M. G.; A. en N. G<;
C. en T. v. d. H.; N. v. d. H.; A. H.; «L
H.; C. I.; A. J.; Z. en N. J.; N. K.; A.
en J. K.; L. en A. K. (IJmuiden); J. en
K K. (Texel); H. K.; J. v. dl K.; C. L.;
D. en S. L.; A. v. L.; J. de M.; M. eni
F. M.; J. O.; G. P.; J. en A. R. (Texel);
J. O. (de Kooij); C. v. S.; A. v. S.; N.
S.; L. v. S.; T. S.; D. T.; M. T.; S. Tb;
G. V.; H. V.; A. W.; T. W.
Nieuwe raadsels.
L
Cp de horizontale en verticale k-ruis-
jeslijnen komt de naam van een be
kend stadje in Gelderland.
Op de le rij de gevraagde plaatsnaam.
Op de 2e rij een vrucht.
Op de 3e rjj een plaats in Overijsel.
Op de 4e rij een meisjesnaam.
Op de 5e rij een jongensnaam.
Op de 6e rij een lichaamsdeel.
Op de 7e rij een getal.
Op de 8e rij een deel van een kast.
Op de 9e rij een medeklinker.
(Ingez. door
Het geheel is een spreekwoord van 9-,
letters.
1, 2, 3 is veel waard.
6. 7, 8, 9 hebben veel menscben.
Op 2, 5 rijd men in den winter.
4, 5 is een woordje.
6, 2, 5 is een jongensnaam.
(Ingez. door D.L.)
III.
Welk spreekwoord staat hier?
..o..s w...d .s
t....« h. .ij. a n.
(Ingez. door T. S.)
door G. Th. ROTMAN.
113. Ja hoor, gelukkig! Ze hebben
in Rotterdam nog snuggere dienders
en twee daarvan motoragenten
hadden een groot stuk vleesch gekocht.
Met het stuk vleesch achter hen aan
slepend, kwamen ze net op het kritieke
oogenblik voorbij de plaats des onheils
tuflen en jawel, hoor, de leeuwen
kreten het stuk vleeseh in de gaten en
'holöa achter den or aaa. Het pp-
114. Op datzelfde oogenblik maakte
de gorilla heel deftig een rondrit door
de stad. Daar hü nog al op z'n gemakje
gesteld was, was hij op een der giraffen
geklommen en hij had 'n gevoel, of hij
Napoleon zelf was. De heele stad was
als uitgestorven; de dappere stedelin
gen zaten allemaal in hun huizen te
beven als oen netje. Maar eh de
145. Op den hoek van een stille
straat stond de verhuisauto voor de
deur en de verhuismannen waren net
bezig, de piano neer te laten. Het was
een pronkjuweel van 'n piano, schitte
rend in de lak en zonder smetje. Het
neerlaten gebeurde dan ook met de
meeste zorgvuldigheid, want stel je
vo<Ji'. dat er een krasje aan kwaud
116. Rrrrr daar kwamen de twee j
dienders den hoek omstuiven en rrrrl I
de leeuwen vlak er achteraan. De dien
der, die het stuk vleesch trok, zag in
één oogopslag de open autodeuren en
slingerde in één zwaai het stuk vleesch
tot vooraan in de auto. En de leeuwen
sprongen wip! wip! het vleesch
achterna, ook de auto in, zoodat de ver-
huizers van sehsik de heete piano he» J
tsen sehiete»!