Reclame en Heraldiek.
TOB NOOIT HOEKJE
pen volk van dertig millioen menschen
en voelde zich geheel en al in zyn
element, want de eerste Jaren na den
oorlog waren moeüyke jaren van stryu
voor de jonge republiek: In 1922 hee
Pilsoedski een oorlog tegen de Sovjet-
Unie uitgelokt en ook gewonnen, dank
zii zijn uitstekend uitgeruste en geor
ganiseerde troepen. De Russen werden
volkomen verslagen en moesten alle po
gingen om de van Rusland afgevallen
randstaten onder hun bestuur terug te
brengen, voorgoed opgeven.
Joseph Pilsoedski, de soldaat
bij uitstek.
Nadat in 1922 de ambtsperiode van
Pilsoedski was afgeloopen, had hij
voorloopig van oorlog en dergelijke
dingen genoeg, vooral, omdat er feite
lijk heel weinig meer te doen viel en
daarom liet hij zich benoemen tot chef
van den generalen staf. Maar ook daar
beviel het den beweeglijken man al heel
gauw niet meer. Wat zou hij in een
generalen staf doen, als hij zijn leven
lang oorlog had gevoerd en thans de
geheele wereld van verbroedering der
Volken sprak? Hij nam zijn ontslag
en wilde thans rustig gaan leven. Rij
zig, eenigszins voorovergebogen, mager
en gespierd, de groote snor slordig over
de lippen hangend, zoo zag men hem
iederen dag over straat gaan, in stram
me houding, met kraohtigen tred de
eeuwige soldaat. Bekrompen als zijn'
ideeën is ook steeds zijn blik geweest,
want Pilsoedski is geen licht der weten
schap, maar hij is een soldaat, een die
de macht in handen wilde hebben.
De geschiedenis van de kat, die het
en toch wordt zii steeds weer opnieuw
muizenvangen niet kan laten, is oeroud
bewaarheid. Reeds trof men in Polen
voorbereidingen om den 60sten ver
jaardag van den vereerden maarschalk
te vieren, toen de regeering Woijcie-
chowski zich op de vergaderingen van
den Volkenbond door Duitschland in
het nauw liet drijven. In dien tijd na
men de toenaderingspogingen tusschen
Duitschland, Frankrijk en Engeland
een aanvang. Deze pogingen zouden
tenslotte uitloopen op het verdrag van
Locarno, dat steeds een doorn in het
oog van Polen is geweest. Pilsoedski
zag met den blik van den ervaren stra
teeg dadelijk in, dat er hier wederom
een gelegenheid te benutten viel en
zou hü zulk een gelegenheid niét waar
nemen? Daar heette hü geen Pil
soedski voor.
Op wettelijken grondslag was het on
mogelijk de regeering van Woy'cie-
chowski ten val te brengen maar was
Pilsoedski geen soldaat? Wat deerde
hem de hoogere politiek! Hij verzamel
de een groot deel van het leger -^m zich
heen alles in de nachtelijke uren,
daar hij alle generaals kende en wist
binnen een tweetal dagen de regeering
door middel van een staatsgreep te ont
zetten. Hti werd minister-president,
minister van oorlog en sedert dien tijd
leidt hij de buitenlandsche Poolsche
politiek naar zijn smaak. In de laatste
jaren heeft hij zijn opinie in zooverre
gewijzigd, dat hij thans heeft ingezien,
dat een staat als Polen, gelegen tus
schen Rusland en Duitschland, tusschen
Oostenrijk en Tsjeeho-Slowakije, op
den duur eenvoudig vermorzeld zal
worden of in ieder geval economisch
ten val zal worden gebracht, als hij met
zijn buren niet in vrede leeft. Vandaar
ook de gewijzigde houding van Polen
in de kwestie van den Poolschen door
voer. vooral sedert Amerika en Enge
land op oplossing van dit vraagstuk
aandringen.
Maar tóch zal de Letlander Pilsoeds
ki, die Polen thans beheerscht, en die
ééns Russisch staatsburger was, steeds
een doodsvijand blijven van de Russen
en Oostenrijkers en een tegenstander
van Duitschland, wiens militaire be-
teekenis hij als oud-soldaat steeds open
hartig toegaf en wist te schatten On
zelfzuchtig en zonder ijdelheid als hy
steeds was, heeft hü reeos thans in zyn
testament bepaald, dat men hem in zy
ouden soldatenmantel moet begxaven,
de maarschalksdegen in zyn handen
Die beide begrippen schijnen wel
heel ver van elkander af te liggen en
toch heeft de IV.V. Koffie Haf) Maat
schappij ze te onzent verbonden, ter
wijl haar zustermaatschappijen in
Duitschland, Frankrijk, Zwitserland
en laatstelijk ook in België dit even
eens hebben gedaan in zeer geslaagde
uitgaven, waarbij de stedelijke en pro
vinciale wapens als zegels ter verzame
ling worden verspreid.
De beide begrippen schijnen uit el
kander te liggen, omdat de reclame
ons fonkelnieuw voorkomt en de heral
diek ons stokoud lijkt.
Door het herhaald gebruik van het
woord „schijnen" is de lezer gewaar
schuwd, dat wij hem voorbereiden op
houding tusschen reclame en heraldiek
onze meening, dat inderdaad de ver
anders bekeken kan worden.
De heraldiek is de kunde en de
kunst van den heraut, den bode, die
den gasten der ridderlijke spelen,
feesten en gevechten in de Middel
eeuwen de uitnoodiging overbracht en
die tenslotte zooiets als de regisseur
van het tournooi werd.
Toen was echter reeds de heraldiek
in dienst van het spel gekomen, maar
nog even tevoren werd zij aangewend
bij „heiligen" of beter: bij „gevloek-
ten" ernst. Want voordat er sprake
was van een rijk uitgebouwde en lang
dradig uitgesponnen kunstwetenschap,
waarin helm en schild, helmdoek en
cimier, wapenkreet en kroon elemen
ten waren, was er een daadwerkelijke
heraldiek, waarin de helm het hoofd,
het schild het veege lijf dekte.
't Is in dien tijd, dat de heraldiek
zelf reclame was.
Het wapen van den ridder was im
mers diens uithangbord. Was dat
hevig gekleurde wapen niet „een
kreet" in het veld? Trachtte het wapen
door felle kleuren en door sterk en
eenvoudig geteekende motieven niet
vriend en vijand tot zich te trekken?
Brachten niet de wapenteekens de
door den helm verborgen trekken van
den ridder aan het licht?
En maakten de wapens, door edelen
en later ook door steden en landen op
hun bezittingen aangebracht, geen
reclame voor den heer of de stad?
Zat in het aanbrengen van wapens
zelfs niet een der belangrijke elemen
ten van de reclame? De wapens im
mers, aangebracht op vlaggen en vaan
dels, munten en zegels, hadden de be
doeling. zekere namen in de hersens
der beschouwing te „stampen", om ze
zoodoende groot en ver te verbreiden.
Het in hoog relief gebeitelde wapen
in den steen boven den toegang tot
kasteel of stadspoort en het rijks
wapen, dat de regeeringen der landen
op hun drukwerk plaatsten, hadden in
den grond hetzelfde doel: machtsver
toon.
En geloof nu niet, dat alleen het
traditioneel geregeerde gemeenebest,
dat trotsch is op zijn afkomst, zich
voor reclame-doeleinden van wapens
bedient. Want als in den nacht op het
asfalt van onze groote steden de sikkel
en de hamer worden gechabloneerd,
dan dient het immers, om bij dag den
voorbijganger het denkbeeld in te
hameren, dat de Moscovieten machtig
zijn, dat Lenin groot en Stalin zijn
profeet is.
Wii schreven zoo juist, dat de heral
diek stokoud is. Wü hadden toen bijna
gezegd, dat ze morsdood is. Hadden
wij dat gedaan, dan zouden wij een on
juistheid hebben neergeschreven.
Wel heeft het wapeiifcveel verloren
als bewijsgrond voor een adeldom, die
nu sinds ruim een eeuw geen feitelyke
prerogatieven meer heeft, maar nog
heden is het aanbrengen van een wa
pen een beknopte en sierlijke wijze van
iets aan te duiden, die de eentonigheid
van de lettering verbreekt. Indien alle
wapens, aangebracht zoowel op zeer
croote als op zeer kleine voorwerpen,
die wü dagelijks onder de oogen krij
gen, verdwenen, dan zou men pas goed
bemerken, welk ruim gebruik er nog
in onze dagen van heraldische teekens
wordt gemaakt.
Zeker, van wat men zou kunnen noe
men zijn fetisch-kracht verloor het
wapen bijna alles, maar het behield
en in het grauwe beeld van ons
leven vermeerderde het zelfs de
vroolijke trekkracht van zün kleuren-
en lijnenspel.
Bij het verval van de ridderschap
viel natuurlijk ook de wapenkunde van
haar hoogte en voor de heraldiek, die
een gewichtig van bleef op wat de
Duitschers noemen „Ritterakade-
mien", hebben nog maar weinig men
schen belangstelling. Natuurlijk heeft
ook een deel der heraldische kunde
zich teruggetrokken in het stoffige
vertrek van den geleerde, die haar in
stilte beoefent als een hulpwetenschap.
Zij bleef daar leven, omdat zii een
voortreffelijk middel van gesohied-
vorsching is.
Maar de heraldiek en het wapen
bleven ook leven in de versierings
kunst en vooral dóór, waar zij niet
schroomde, een nieuwe taal te spreken
en waar kleur en vorm medegingen
met de lijnen en de kleuren van het
tijdvak. Een dorre, archeologische toe
passing van wapens in het midden der
lSe eeuw dreigde deze fleurige motie
ven verloren te doen gaan voor het
ornament en het kan niet ontkend
worden, dat bij den aanvang van een
vrijmakende beweging in de decora
tieve kunst, aanvankelijk de wapens,
die vaak zoo te onpas waren gebruikt,
in den tijd der romantiek en in die der
stülunitatie, bü de jonge kunstenaars
in een kwaden reuk waren gekomen.
Maar geheel in onbruik raakten zij ook
toen nog niet en wij behoeven nu maar
om ons heen te zien, om te ervaren, dat
ook de meest moderne kunstenaars in
alle landen deze zinrijke teekens in
vrije vertolking, opgenomen in de taal
van onzen tijd, kunnen doen leven.
Wie zou 't overigens kunnen ver
geten, dat de wapens behooren tot de
schoonste ornamenten uit het verleden
en dat alleen reeds hun primaire kleur-
verdeeling zoodanig is, dat zij in een
tijd als de onze, die zich zoo overtuigd
weer juist naar het frissche leven der
kleur wendt, nadat zij zich afkeerde
van de nuance, weer opnieuw moet ge
waardeerd worden.
Zijn niet juist de z.g. „Heroldfigu-
ren". de stijlvolle geometrische wapen-
verdeelingen, die de kleur puur houden
en haar werking krachtig maken, naar
onzen smaak?
En kunnen wij ook niet in de teeke-
nmg van de z.g. „algemeene figuren"
van dieren, als de leeuw en de adelaar,
van planten en bloemen als de roos
en de lelie, een kernachtig en zakelijk
lijnenspel begroeten, dat als accent in
den vlakken en ernstigen eenvoud van
ons modern stijlgevoel een verfijnde
werking heeft? Wij lazen immers zoo
juist, dat de architect van het modern
ste Nederlandsehe bouwwerk, het Raad
huis te Hilversum, een bord met het
gemeentewapen ophing naast den in
gang van zijn sober stadhuis, evenals
een dei-tigtal jaren geleden architect
Berlage den beeldhouwer Zijl wapens
liet hakken in de gevels van zijn ge
bouwen.
Dat kunstgevoeligen dan ook onver
schillig zouden bladeren in de albums
met de heraldische Hag-zegels, lijkt
ons niet wel mogelijk. Maar ten slotte
is er nog een andere zijde aan de be
langstelling voor het wapen, zooals ze
door de collectie gemeentewapens van
Nederland door de jeugd wordt opge
vangen, en dat is de historische en de
qeoqrafische. Het wapen is immers
vaak een roemrijk teeken uit lang ver
vlogen dagen en het roept oude cultuur-
en rechtsverhoudingen bij ons op.
Wij kunnen ons dan ook niet inden
ken, dat onderwijzers en leeraren on
verschillig zouden staan tegenover de
belangstelling, die hun leerlingen door
middel van deze zegels voor de Middel-
eeuwsche geschiedenis van ons land
aan den dag leggen. Want als die leer
lingen inderdaad deze zegels verzame
len in de daarvoor bestemde albums,
dan kan het niet anders of zij zullen
omtrent „de periode, waarin te midden
Xfï* .('en c^aos en de worstelingen der
Middeleeuwen de grondslagen onzer
moderne maatschappij werden gelegd"
veel belangrijks te weten komen. Het
doorbladeren van het album met het
voortreffelijke voorwoord, waarin de
wapens van de steden van België en
I uxemburg worden geplakt, heeft ons
in dit geloof bevestigd en ook in het
geloof aan het talent van den heral-
cischen teekenaar S. O. van der Laars,
die in deze fraaie Belgische wapens
met nog grooter eenvoud weer béter
resultaat verkreeg dan bü de reeds zeer
goede Nederlandsehe wapenteekens.
Ook menig sierkunstenaar, die een
wapen noodig had voor zijn arbeid en
nu niet meer uitsluitend op de leelijke
prentjes van Ablaine van Giesenhoven
was aangewezen, heeft de heer v. d.
Laars aan zich verplicht, maar niet
minder verdienstelijk maakte zich de
N.\ Koffie Haq Maatschappij, toen
zy goed werk verrichtte door de
reclame en de heraldiek op zoo geluk
kige wijze te verbinden, als zy in haar
uitgaven gedaan heeft.
Juli 1331.
(w.g.) HUIB LUNS.
1
WANTROUWEN.
Wantrouwen is als een verstikkend
onkruid in een zonnigen tuin vol mooie
bloemen. Wanneer het niet met wortel
en al wordt uitgeroeid, overwoekert het
alles met zyn parasitischen groei. Het
vergalt ons geluk, onze liefde, onze
vriendschap. Het werpt een zwarte
schaduw over wat onze gelukkigste
oogenblikken hadden kunnen zyn. Op
de meest onverwachte tydstippen,
wellicht juist als we heerlyk zitten te
droomen over wat ons het hart ver
warmt en de zon van ons leven uit
maakt, steekt het groene monster wan
trouwen zyn giftigen kop op, staart ons
aan en sist fluisterend: „Zyt ge niet een
arme dwaas, om u in den zevenden
hemel te wanen? Is de basis van uw
geluk wel zuiver? Hebt ge bewyz n,
dat ge niet bedrogen wordt? Is all:s
geen schijn? Dat is juist de verra-
derlyke kracht van het wantrouwen,
dat is juist hetgeen, dat het zoo rnoei-
lyk uit te roeien maakt: men kan im
mers nooit bewyzen hebben, dat men
niet bedrogen wordt! Ten hoog te
kan men zeggen: „elk bewys, dat \k
wel bedrogen zou worden, ontbre.kt".
Zij, die h-t angstvalligst, op de meest
jaloersche wijze, het meest wantrou
wend over hun bezit, hun geluk, kun
geliefde gewaakt hebben, zyn, r i3-
schien het meest bedrogen geworden,
want bedrog plegen is zoo gemakke-
lü'k voor wie dit wil. Wat moeten we
dan doen, om dit vreugdedoodend gift
uit ons leven te bannen? Eenvou
dig vertrouwen. Ja, vertrouwen in
de meest volkomen mate. Waarom
klinkt dit u vreemd? Is iemand, waar
aan ge uw liefde of uw vriendschap
schenkt, iemand die voor u het gan-
sche levensgeluk uitmaakt, dan uw ver
trouwen niet waard?
Dat is immers onmogelyk, dat zou
immers volkomen tegenstrydig zyn.
Als ge iemand uw genegenheid ge
schonken hebt, geef hem dan ook uw
vertrouwen. En eerst als dit vertrou
wen beschaamd wordt, hebt ge recht
om tè wantrouwen. Maar dan zal dat
wantrouwen u niet meer martelen,
want wie u bedrogen heeft kunt ge niet
meer liefhebben, en al gauw zal uw ge
voel overgaan in onverschilligheid.
Wantrouw niet, indien ge iemand uw
liefde gegeven hebt. Ge hebt er geen
recht toe, zoolang er geen reden voor
bestaat. En ge maakt er een smet door
op uw liefde. Want bedrog is leelyk,
maar ongegrond wantrouwen is even
leelijk. Laat u nooit beïnvloeden door
wat ge over iemand hoort of door wat
iemand u zelf van zyn (haar) houding
tegenover anderen vertelt. Oordeel lou
ter en alleen volgens de gedragslijn
van de(n) betrokkene tegenover uzelf.
En als ge zoover zyt, bedenk dan, dat
wie u eenmaal bedroog, uw liefde niet
waardig is, maar, dat gy de liefde niet
verdient van iemand die ge zonder
eenige reden wantrouwt. Het doet pijn,
nameloos veel pyn om te gevoelen dat
iemand die we werkelyk liefhebbenden
aan wien we onwankelbaar trouw zijn,
ons niet vertrouwt.
Temeer omdat wy niet weten, hoe dit
wantrouwen te ontzenuwen. Het vol
komen vertrouwen van iemand dien
wij liefhebben, kan ons zoo verheffen,
dat wy in de toekomst óók tegenover
iedereen loyaal zün.
Dr. JOS. DE COCK.
I „Een aardige jongen, die Piet! Zyn
oogen zijn precies die van zijn moeder!"
„En de neus is van zijn vader".
Piet: „Ja, en de broek is van m'n
grooten broer!"