Ons kinderverhaal. Spook tegen wi! en dank. ons Beste jongens en meisjes! Daar waren we bijna nog op de schaatsen gekomen. Een plas in de goot dicht bij mijn huis was zoo dik bevroren, dat je er met een been een glijbaantje kon maken. De bloemen stonden 's morgens op de ramen, de hondjes bibberden van de kou langs den weg en de buitenlucht prikte je in gezicht, net alsof er honderd spelden heel zacht tegen je wangen werden geduwd. Maar gelukikg, de thermo meter is alweer boven het nulpunt gestegen en de vorst is verdwenen. Tic ben er blij om, want heusch, ik kan wel tegen de kou en ik houd wel van schaatsenrijden, maar er zijn nu zoo veel menschen, die geen brandstof kunnen koopen en daar is het toch verschrikkelijk voor als het zoo koud wTordt en ook de bloemen en planten gaan dood als nu zoo plotseling de vorst invalt, 't Is dus maar goed, dat we niet op de schaatsen komen. Cisca Bosch. Misschien ben je wel net boodschappen wegbrengen, Cisca, als deze krant bij jullie gebracht wordt en als je dan thuis komt, vraag je natuurlijk nieuwsgierig of 't Juttertje er al is en dan weet ik zeker dat je het eerst naar „Het Kinderhoekje" kijkt om te zien of er een briefje voor je is en dan vindt je dit en dan ben je.... blij. Is 't zoo? Jo Burger. Dat gaat den goeden kant op. Jo, en 't is feest vandaag in je hart, want je versje staat in 't Juttertje. Catrientje Laan. Wij kennen elkaar nu al goed, hè, Catrientje, en nu is het nog leuker om een briefje te schrijven. Ik weet nu dat Catrientje Laan een meisje met lachende oogen is, maar Janneman ken ik niet, wandel je wel eens met hem? Dan kom ik je misschien wel eens met hem tegen. Wat een leuken middag heb je in Casino gehad met dien buikspreker. Daag. Germaine Franken. Dat wist ik, Germaine, dat er Zaterdagavond een uit voering van P.P. was geweest en ik kan me begrijpen dat je het fijn vond voor al die menschen je „kunsten" te mogen ver- toonen. Je hart klopte vast wel tweemaal zoo vlug, als wanneer je b.v. sommen zit te maken. Annie Koningstein, IJmuiden. Alle menschen in Den Helder zijn geloof ik ook verkouden, Annie, je hoort bijna den heelen dag niets anders dan niezen en snui ten en proesten en nog meer ,van die ge luiden. Gezellig, hè, maar 't voorjaar staat voor de deur en dan gaat de verkoudheid wel weer over. Hoe zusje heet? Bijna heeft ze net zoo'n mooien naam als jij, luister maar „Maria, Wilhelmina". Wel mooi, hé? Lea Koni ngstein, IJmuiden. Dat had je best aan mij mogen zeggen, Lea, wat jij in de operette bent, ik vertel het toch immers niet aan anderen en het was een geheimpje geworden tusschen ons tweeën. Fluister het me volgende week maar eens in m'n oor. Harm L e ij e n. Jij had er een raar spreekwoord van gemaakt, Harm, van het eerste raadsel. „Het zijn niet allen koks die leege magen vragen." Ik denk wel dat geen enkele kok een leege maag vraagt en geen enkele Hollandsche jongen ook. Jij toch ook niet? Mon Bonte. Ja, natuurlijk is de zomet veel heerlijker dan de winter, Mon, dat zal wat schelen, want dan heb je de boomen en planten en bloemen en wat het eer "j' t is, dan heb je de zon. Ik hoop maar dat we een fijnen langen zomer krijgen met heel, heel veel zon, zooveel dat je er bruin van wordt als de kaffers. Dina en Suus Lustenburg. Jullie zijn mijn raadselfabrikantjes. Nu weer drie. Ik krijg nog eens een envelop vol, alleen van jullie raadsels. Dieuwertje Timmerman. Dat heb je geraden, Dieuwertje, deze week krijg je niet zoo'n grooten brief. Ik heb met zooveel tijd en moet dus alle briefjes wat kliner maken. Wat een feest zal dat geweest zijn dat jullie van school 's mor gens naar die dierenfilm mocht Kaan kijken. Alie Boerdijk. En heb je gesprongen langs de Loodsgracht, toen je weer beter was, Alie. Dat had je moeten doen, want het is zoo fijn om gezond en blij te zijn. Dank je wel voor je nieuwe raadsel. Marie Moorman. Dat wil ik wel gelooven. dat je van dat goochelen en buikspreken weinig begreep. Je zou het zeker ook wel willen doen. Wat een pret zou je dan heb- ,ben. Stel je voor. Een aardig rijmpje heb 'je gemaakt, hoor. Je hebt gelijk, ik zou me heusch geen raad weten met 54 rijmen, 't Is dus maar goed dat ze het niet alle- j maal kunnen. Fransje Moorman. Heb jij liever sneeuw dan vorst. Fransje. Nu, we hebben het beide gehad, maar toen sliep je mis schien en heb je het niet eens gezien en 't was ook nie* veel en nu zal het misschien wel niet meer terugkomen. Gelukkig! Heb maar weer geduld tot een volgenden winter. Ik had die briefjes al geschreven, toen plot seling weer sneeuw en vorst kwam. Nu heb je dus toch beide. I n a B o e 1 s. Jij hebt geloof ik je hart aan Amsterdam verpand. Ina, nu alweer naar de hoofdstad geweest? Wel jammer dat je daardoor de uitvoering van P. P. hebt gemist. Goosje Valkenier. Ben je nog ziek, Goosje, ik dacht dat je alleen maar wat verkouden was. Ik wensch je van harte beterschap hoor, je broertje mag natuurlijk meedoen met oplossen. Henk Verheul. Dat eerste raadsel van de vorige week is toch wel een bekend spreekwoord, hoor Henk. In ieder geval, nu ken je het en het is wel goed dat je veel spreekwoorden leert, dat komt je nog wel eens te pas. Gretha Landman. Ik geloof dat ik jou wel ken, Gretha. ben je geen meisje met bruine oogen? Ik vind het natuurlijk leuk dat je meedoet en ik geloof zeker dat je het wel kent. De eerste de beste keer waren je raadsels tenminste al goed. N e 11 i e K a g e r. Jij bent een geluks vogel, Nellie, al driemaal een boek gewon nen. Je bent zeker op Zondag gebot-en' ik weet natuurlijk welk boek je hebt, omdat ik het zelf uitgezocht heb, maar gelezen heb ik het niet. Ik vind het goed. als je een aardig verhaaltje hebt. dat je het inzendt, j Tony Sinnige. Nee, dan ben je toch niet zoo'n heel klein meisje meer, Tony, maar als je negen bent,- behoor je toch ook nog niet tot de „groote meisjes". Als Meta al veertien is, dan begrijp ik dat ze niet meer aan de raadsels meedoet. Zal je pro- beeren iedere week een briefje te schrijven? Bertus Bro'ekhuizen. Ik kan me begrijpen. Bertus, dat je blij was met zoo'n mooi boek. En dik was het ook, hè? Je kon het bijna niet onder je arm houden. Of heb jij lange armen, net als ik. C o r r i e v. d. Holst. Dank je wel, Corrie, voor je nieuwe raadsel, als je wat geduld hebt, zal je het wel eens in 't Jut tertje tegenkomen. Annie Jansen. Heusch, Annie, dit was toch niet zoo'n goed rijmpje, maar omdat je zoo }e best hebt gedaan, heb ik de eerste twee coupletjes maar opgenomen, 't laatste deugde beslist niet. Maar alle be gin is moeilijk en probeer het dus nog maar eens. Agatha de Bie, IJmuiden. Je nichtje, Alie Boerdijk. is niet alleen „te met beter", zooals je schreef, maar ze is weer heele- maal springlevend en gaat alweer naar school. Je ziet wel, dat ik nog beter mei je familie-omstandigheden op de hoogte ben dan jij. Maar jij krijgt ook niet vast iedere week een brief van Alie zooals ik. N eitje Claus. Ja, dat schreef Annie Jansen me, dat jij de vorige week ook ge lijk met haar in de vestibule stond. Maar dat kon ik toch niet weten. Leuk, dat ik dus twee raadselvriendinnetjes tegelijk had. Jan en Ali Roeper, Texel. Dat was jammer voor Jan, dat hij Zaterdag keel pijn had. Moest hij nu in bed blijven en kon hij dus niet zijn broek met zakken aan. Dat was ook een teleurstelling nu hij pas zoo'n fijne jongensbroek gekregen had. Maar nu zal hij hem wel weer aan hebben, denk ik. Dag Jan en Alie. Annie Walboom. 't Begin van je laatste les vond ik minder geslaagd, Annie en heb ik dus maar doorgeslagen, 't Versje over 't kindje van je overbuur is heel goed. Ik denk dat we de Juttertjes, waarin je rijmen voorkomen, nog wel hebben, dan moet je de datums maar eens opgeven, dan kunnen ze opgezocht worden. Het versje van je vader is ook aardig en zal ik opnemen. Nu, dag allemaal, tot volgende week. Kindervriend. DE LAATSTE LES. Het lastigste, bij 't rijmen maken, Is het vinden van een idee, Al zijn daarvoor ook een massa dingen, Toch heb je er vaak moeite mee. Poppen moet je laten spreken, Hobbelpaarden rijden gaan, En iets wat je nooit zag leven, Moet gaan zitten en gaan staan. Pa die noemt dat inspiratie. Ik noem het verbeeldingskracht; Kan je 't overdag niet vinden, Komt 't soms tot je in den nacht. Het makkelijkst kan je een rijmpje maken, Van iets waar je veel van houdt, Kijk, ik zie daar juist iets zitten. Voor dat raam Een schattebout. Het kindje van mijn overbuur Dat is een schattebout. Het moet een kinderhater zijn, Die van dat kind niet houdt. Haar oogjes zijn zoo hemelsblauw, Haar krullebol is blond, Haar beentjes en haar armpjes Zijn mollig, zacht en rond. Kom ik des middags uit de school Zit zij meest voor 't raam, Als zij mij ziet, is 't of ze vraagt: „Toe blijf eens even staan". Ik doe dat graag, dan is zij blij. En waar ik 't meer om doe, Zij drukt haar mondje tegen 't raam, En ik geef haar een zoen. ANNIE WALBOOM. MOE IS JARIG. 't Is vandaag een reuzedag, Ik hoop, dat 't zonnetje schijnen mag, Zoo'n dag is 't in geen jaar geweest, Daarom vieren wij allen feest, Want moe is jarig. Kennissen, vriendjes en vriendinnen Mogen vandaag allemaal binnen. Koekjes, gebakjes en chocola, En een heerlijke taart van papa. Want moe is jarig. LOUISE VAN SCHAIK. JANTJE'S EERSTE SCHOOLDAG. Jantje gaat voor 't eerst naar school. Wat vindt hij 't fijn. En 't eerste wat hij maakt, Is een scheeve lijn. En de juffrouw die zegt boos „Dat is toch niet goed." En het duurt een heele poos Voordat hij 't goed doet. ANNIE JANSEN. WAT LEES IK DAAR? 42 Raadselvriendinnen en 12 vrinden, Zou jullie 't ook niet vermakelijk vinden. Om allen één gedicht in te zenden, De Kindervriend wist dan vast geen raad met zoo'n bende, En 't ergste van het geval zou zijn: De kinderkrant was dan wel af, maar maar veel te klein. MARIE MOORMAN. VAN ALLES WAT. De les van Annie doet mij zwichten, Ik neem de pen en begin te dichten, Want men zou werkelijk haast gaan vreezen, Dat t Juttertje van Annie zou wezen. Het is echter ieder niet gegeven, De woorden zoo piekfijn te regelen. Dat aan 't eind van 't gedicht Een ieder hierover tevreden is. Het zal Annie echter veel verlichten, Dat zij een vader heeft die goed kan dichten, Want meermalen las ik van zijn hand n Mooi gedicht in de Heldersche Courant. Ik ga nu mijn best doen en zal probeeren, 't Rijmen en dichten ook aan te leeren. Het is niet gemakkelijk en 't is wel gebeurd Dat 't voor opname werd afgekeurd. Dat is dan 'n teleurstelling voor vriend of vriendin, En men maakt aan 'n ander maar weer 'n begin, Totdat 't eindelijk zoo staat in verband, Dat 't 'n plaatsje krijgt in de courant. En geloof me, Kindervriend, dan is 't 'n feest, Als men 't gedichtje in 't Juttertje leest. JO BURGER, oud k> jaar. Van Gafenctraai No. 36. Hoe „dikke Gerrit" zich over d* schutting heesch en baas Gromsnor op de vlucht sloeg Een gezellige, maar griezelige vertelling, door MART. „Hè, geluk g, het is weer Zaterdag middag!" zuchtte Jantje Gromsnor, de zoon van den dorpssmid. Vader Grom snor was een gestrenge familievader en door de week kreeg Jantje al heel weinig gelegenheid met zijn vriendjes op stap te gaan. Daarom was de Zater dagmiddag de aangewezen dag en menig stukje kattenkwaad was al door hen op touw gezet. Twee boezemvrienden had Jantje., dat waren Gjjs en Tim mie. En als hij voor thuis mocht, kwam ook Kees wel eens mee, die zij omdat hij nogal dik was „bolletje" noemden. Dien middag, na het eten, waren zij inderdaad ook met z'n vieren hij de groote pomp voor het huis van den no taris bijeengekomen. En daar hielden zij, gezeten op den «teenen rand van het pompbekken, krijgsraad en bespra ken hun plannen voor dien middag. „Belletje trekken!" stelde bolletje voor, die dien dag in een baldadige bui was. Maar Gijs was het daar niet mee eens„Nee, jongens," zei hij ik weet wat beters! We gaan bij Dom- hof op de hooiberg liggen, daar kap je zoo fijn fortje spelpn.,.. een dkpe kuil in het midden eti overal schi t- gaten in het hooi maken, dan heb je je mooiste roofriddersburcht. En een ondcraardsche uitgang kan je in het hooi ook maken.' Daar iiadd;n de an deren wel ooren naar. En zoo kwam het, dat de vier vrienden stilkljes op het erf van Domhof aankwamen en zich verschansden in de gewcLige hooischelf, die achter de groote schuur stond. En een pret dat ze hadd„n in dat fijne zachte hooi. Je kon heelemaal in het dak van de hooischelf klimmen en je dan laten vallen en dan ging je wel een paar meter omlaag, zóó veerde het hooi; maar je moest oppassen, dat je niet bovenop elkaar sprong, want in het hooi kon je elkaar soms niet meer zien. In het midden hadden zij een diepe kuil gewoeld en vandaaru't liep een gang, waar je gemakkelijk door kon komen, naar buiten, de ingang van het fort! Zoo vermaakten zij zich een paar uur. En tenslotte gingen zij. moe van het ravotten, heerlijk languit in het hooi liggen om wat uit te rusten. Bolletje lag voor een „schietgat", want hij moest oppassen of hier Don.hof misschien ook aan kwam. Dan moesten ze maken dat ze wegkwamen. Domhof zélf was zoo erg niet, want die was al oud en kon niet hard meer loopen en een flinke sprong over het slootje bracht je buiten het bereik van zijn stok, maar Domhof had meestal zijn hond bij zich en dat was erger. Ze moesten dus op hun hoede zijn! M~ar Jantje, Gijs en Timmie vertrouwden zich toe aan de speurzin van Bolletje en weldra waren zij in het hooi heer lijk ingedut... Het zal zoowat een uur of half zes zijn geweest, toen er plotseling een angstwekkend indianengeschr -uw weerklonk. De jongens sprongen allen te voorschijn en dat was maar goed ookwant Domhof, die ook door het geschreeuw was opgeschrikt, kwam naar buiten loopen en stevende recht op de hooiberg af. Hij dacht, dat het geschreeuw uit de hooischelf kwam en zwaaide vervaarlijk met zijn stok. Maar de jongens lieten zich als een haas door het gat glijden en waren al lang en breed over de sloot, voordat Domhof hijgend bij de schuur was aangeko men. En de hond had hij niet bij zich. Nu waren zij van hun fijne plaatsje beroofd. Maar Bolletje wist raad. oi&ens/ zei hij, „dat geschreeuw was van Piet Tjebbens, dat herken ik uit duizenden! En ik weet ook waar hij zit. Ga maar eens met mij mee. Maar... voorzichtig! We zullen hem, net als echte indianen, trachten te beslui pen!" Zoo gezegd, zoo gedaan! Bolletje l

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1932 | | pagina 20