Wat kikker Karei en Tuimeltje beleefden.
Om den tijd te verdrijven.
De cijfer-vogel.
Hos raen esn speelkaart yst
een spel kan laten komen.
RAADSELS.
leidde hen over een weiland, langs een
bruggetje en zoo kwamen zij tenslotte
bij de Vjjverparklaan, waar tal van
nieuwe villa's in aanbouw waren „Jo,"
zei Jantje, „je gaat toch geen rare
streken uithalen, denk eraan ik
woon hier in de buurt en mijn vader
is niet gemakkelijk." Maar Bolletje
knikte slechts geheimzinnig en liep
door. Zoo kwamen zij tenslotte bij een
steiger van een in aanbouw zijnd huis.
De werklieden waren naar huis, maar
de waker was ergens in de buurt. Bol
letje beduidde zijn kameraden door
allerlei teekens, dat het voorwerp van
hun tocht daar boven moest zijn en wel
dra waren zij op weg naar boven. Bol
letje de speurder, dekte den aftocht.
Stapje voor stapje liepen zij de wankele
ladder op. Als je naar beneden keek.
begon je te duizelen, zoo akelig los
zweefde die ladder in de lucht. Maar
hier en daar waren er stevige latten
aan bevestigd ende metselaars
liepen soms wel met 10 steenen op hun
schouder naar boven! En als een met
selaar dat kan, dan moeten Jantje,
Gijs, Timmie en Kees het zeker kun
nen! Dus klommen ze omhoog. En
boven gekomen vonden zePiet
zitten peinzen op een omgekeerde
kalkbak. Toen Jantje zijn hoofd boven
den rand van den steiger stak, schrok
hij zoo geweldig, dat hij bijna naar
beneden viel. Gelukkig kon hij zich
nog juist vastgrijpen. Later vertelde
hij, clat hij meende de waker te zieri
op.agcn. Piet vertelde, dat zij verstop
pertje speelden en dat hij moest zoe
ken. Het geschreeuw was het teeken,
dat hij mocht komen. En meestal klom
hij dan naar boven om een beter over
zicht van het terrein te hebben. „Je
kunt ze meestal van boven af a! zien
staan, maar dat hebben ze niet in de
gat n," zei hij lachend, „doen jullie
mee? Ja Kees heeft al meer mee-
g apeeld, die weet dus wel, wat onze
indlanenkrcet bcteckent!"
En zoo kwam het, dat de jongens
zich ook zouden gaan verstoppen. In-
tusschen was de schemering al inge
vallen en begon het al aardig donker
te worden. Aan naar huis gaan. dacht
nog niemand, want op Zaterdagmiddag
werd er altijd tot het donker doorge
speld en daar rekenden de ouders al
op met eten. Jantje was van de ande
ren afgedwaald en had een ander
bouwwerk opgezocht om zich te ver
stoppen. Hij struikelde over de balken,
die over den grond verspreid lagen,
knabbelde weer op, struikelde weer en
krabbelde wéér op, en eindelijk was
1T waar hij wilde zijn, namelijk mid
den in het huis. Daar zouden ze hem
nóóit vinden, dacht hij.
Pist Tjebbens, die nog even gewacht
had, totdat zij zich allen verstopt had
den, ging op zoek. Binnen enkele
oogonblikken, had hij Gijs en nog een
anderen kameraad gevonden en trok
hij er weer opnieuw op uit.* Toen ze
met z'n drieën om het huis heen ge-
loopen waren, hoorden ze allemaal op
eens een gil
„Tikke Gerrit," zooals de jongens
den politie-agent noemden, was juist
van zijn derde ronde dien dag terug
gekeerd en begaf zich naar het bureau
voor het rapport. Hij wandelde op zijn
gemak, zijn handen in zijn zakken,
zijn glanzende sabelriem over het
ronde, welgedane lichaam gegespt,
zijn glimmende politiehelm op één oor
en met een genoegelijk lachje op zijn
roode wangen, in het vooruitzicht van
het „kopje thee", dat zijn vrouw hem
thuis zou inschenken, maar nog meer
van het „slaapmutsje", dat hij zichzelf
zou inschenken. Vader Gromsnor zei
altijd, als hij het over dikke Gerrit
had: „Ja, daar moet je klabak voor
zijn, om zoo'n duur neusje erop na te-
houden!" En duur was het neusje van
Gerrit zeker; dat kon iedereen zien!
Maar zooals ze wel zeggen: „Een
mensch z*n lust is een mensch z'n
leven". En Gerrit hield nu eenmaal
drommels veel van zijn slaapmutsjes...
Deze Gerrit dan wandelde, zooals ik
reeds vertelde, op zijn gemak naar het
bureau, dat aan het einde van de Vjj
verparklaan lag. En zoo kwam het ook,
dat Gerrit juist langs de huizen kwam,
waar de jongens verstoppertje speel
den. Eensklaps hoorde hij een woeste
gilBliksemsnel kwam het speur
dersinstinct bij hem op! Hij deed een
paar sprongen in het donker, rende
tegen een stapel kozijnen op, bezeerde
zijn elleboog aan een omgevallen krui
wagen, viel tenslotte over een aantal
balken en kon met zijn dikke lichaam
niet meer op komen. Kermende en
foeterende bleef hij liggen. Intusschen
was er rondom hem de hel losgebro
ken. Overal liepen menschen tegen
elkaar, rolden over den grond, spron
gen weer op, gilden en verdwenen
weer. En dat is voor een politie-agent
een kwelling, op zoo'n oogenblik lijd
zaam te moeten toezien.
(Slot volgt).
Zaag uit een vierkant plankje van
niet te zwaar hout een ronde schijf
van 10 tot 12 cm middellijn. Uit een
stukje blik van een oud biscuittrom
meltje knippen wij een kruis, zooals de
afbeelding aangeeft, van den eenen
arm naar den andere gemeten, min
stens 8 cm lang. Bevestig dit kruis
met een spijkertje op het midden van
de houten schijf en buig de armen van
het kruis zoover omhoog, totdat een
daartusschen geplaatste kaars stevig
blijft staan. Nu nog twee gaten geboord
in de schijf, voor lucht, en de bodem
van onze lampion is klaar.
Neem nu een stukje sterk mousseline,
2025 cm breed en lang genoeg om
1er< omtrek van de schiif opheel te om-
j^en andere aardige versiering is een
guirlande van papier. De teekening is
wel zóó duidelijk, dat een verklaring
feitelijk overbodig is. Men neme ver
schillend gekleurd papier. De breedste
strook vouwen wij om en om en geven
dan in het midden een snede. Trekken
wij het harmonicavormig opgevouwen
papier nu weer uiteen, dan kunnen wij
de tweede reep papier er doorheen
steken.
-pannen. Bovendien moet het mousse
line een aardig lichtschijnsel doorlaten!
Bevestig het nu met houtlijm en kop-
spijkertjes langs den rand van de
bodemschijf, maar zoodanig, dat het
naar beneden hangt (verkeerde kant
van de stof naar buiten). Draai nu de
mousseline om, trek de lampionstof
naar boven, zoodat de goede zijde van
de mousseline boven komt en er is
wéér een stuk van de lampion klaar.
Den anderen rand van het mousse
line naaien wij ieder van ons heeft
wel nijvere zusters of moeders, die een
handje willen helpen om een ring,
die wij van ijzerdraad vervaardigd heb
ben. Aan dit ijzerdraad bevestigen wij
tenslotte nog een hengsel om de lam
pion op te hangen. Met dergelijke lam
pions kunnen wij een alleraardigste
versiering aanbrengen. In den winter
in de kamer, waar wij feestvieren, op
verjaardag-avonden of zoo, en in den
zomer in den tuin of op de fiets, be
vestigd aan een langen stok. Ook kun
nen wij natuurlijk den vorm van de
lampion veranderen (zie teekeningi:
het principe blijft dan natuurlijk het
zelfde, maar wij kunnen b.v. de ijzer-
draadring grooter nemen, enz. En ver
geet vooral niet het mousseline met
wat aardige, sprekende kleuren te be-
schildorer!
heeft namelijk het spel „geprepareerd"
door twee kaarten op ongeveer 1/3 der
hoogte, vanaf den onderrand te door
boren en daar een elastiekje aan te
bevestigen, dat op de buitenkant van
de kaarten van een knoop wordt voor
zien. zoodat het niet kan wegglippen.
Tusschen de beide aldus verbonden
kaarten houdt men zoo onopvallend
mogelijk den wijsvinger gestoken en
nu houdt men den trekker het spel
kaarten zóó voor, dat hij zonder het
zelf te vermoeden de kaart tusschen de
twee geprepareerde kaarten steekt. De
tc-ovenaar arukt de kaart dan geheel in
het spel, waardoor het elastiekje ge
spannen wordt. Nu drukt men het spel
In de velden van deze figuur moe
ten de getallen 5 tot en met 15 zoo
danig worden geplaatst, dat de som
der getallen op iedere rij (steeds drie
getallen) het viervoud bedraagt van
het getal in het dikomrar.de cirkeltje
en het achtvoud van het getal in het
dubbel omrande cirkeltje.
Oplossingen volgende week!
Men verzoekt iemand uit het publiek
een getrokken kaart weer in het spel
terug te steken en beweert de getrok
ken kaart, langzaam of snel, al naar
bevel te voorschijn te kunnen (cove
ren. Hoe moeilijk dit werkje lijkt, zoo
gemakkelijk is 1 uit te voeren. Men
goed tezamen, zoodat de kaart niet kan
bewegen. Laat men de kaarten éven
los, dan springt de kaart natuurlijk te
voorschijn, onder de werking van het
elastiekje.
Nu laat men den trekker zeggen of
de kaart langzaam of vlug tevoorschijn
moet komen en als hy b.v. „langzaam"
zegt, commandeert men: „Kaart, ik ge
bied je, kom langzaam te voor
schijn!' Dan laat men heel voorzichtig
het pakje kaarten een beetje los, zoodat
de gezochte kaart geleidelijk te voor
schijn komt. Het resultaat is natuurlijk
verbluffend. Wil men de kaart te voor
schijn laten schieten, dan laat men plot
seling het pakje kaarten èrg los. Ook
kan men de kaart naar willekeur
rechts of links te voorschijn laten ko
men door alleen de rechterpunt of de
linkerpunt van het pakje kaarten vast
te houden.
Oplossingen der vorige raadsels.
I.
Het zijn niet alle koks, die lange
messen dragen.
II
Wereldkampioen. Kampeeren, Wil,
Drop.
III
Maarten, Maart.
Goede oplossingen van beide raad
sels ontvangen van:
H. A„ C. B., M. B„ G. B., J. B„ A. B.,
A. de B. (IJmuiden), E. B., I. B., B. B.,
B. v. d. E., R. v. E„ J. D„ R. D„ C. D.,
D. F., Chr. de G„ M. G., N. G„ A. G.,
J. G„ R. en G. G„ C. v. d. H„ N. v. d.
H„ H. de H„ C. I„ A. J., L. de J„ A. K.,
J. K„ A. K. en L. K. (IJmuiden), J. en
K. IC. (Texel), H. K„ J. v. d. K„ C. L.,
D. L„ S. L„ A. v. L., G. L„ G. M„ M. M„
F. M„ G. M„ P. v. P„ C. v. P., C. P.,
J. en A. R. (Texel), M. R„ C. v. S., A.
v. S„ N. S„ L. v. S„ T. S., A. S„ D. T.,
A. T„ M. T„ S. T„ J. V. (Texel), H. en
G. V.. H. V„ J. W.
N. C„ G. F., J. O., N. K„ T. S„ J. K.,
P. H„ J. 0„ M. O., J. v. d. A„ D. F., W.
M. en G. M.
Nieuwe raadsels.
Al heb ik een grooten mond
met heel groote kaken,
ik kan toch niet eten,
maar wel kan ik braken.
Ik werk in de diepte
mijn mond in de lucht
en kom ik op aarde,
neemt ieder de vlucht.
Wat ben ik?
(Ingez. door L. v. d. K.)
II
't Geheel is een spreekwoord van
38 letters.
10, 11, 3, 13 is een ding dat den tijd
aanwijst.
1, 19, 30, 10 te zijn is niet prettig.
6,9, 12, 8, 10, 8, 37 vindt men in
kamers.
10, 2, 8 is een viervoetig dier.
34, 2, 3, 6, is een bloem.
(Ingez. door A. T.)
13. Tuimeltje at zooveel hij maar kon en juist wilde
hij weer aan een groote banaan beginnen, toen de koning
hem zei, dat er nog een groot feestmaal zou worden ge
geven, ter eere van Tuimeltje. Deze liet de banaan to*u
maar liggen en de koning gelastte zijn personeel, dat de
feesttafel zou worden klaargemaakt. „Je zult zien", zei
de koning, „dat het echt feest zal zijn". En Tuimeltje
zag met groote oogen hoe een kikvorsch binnenkwam
met een heele hooge stapel borden.
14. De kikvorsch, die de borden droeg, had Tuimeltje
nog nooit gezien en toen hii Tuimeltjes grooten baard
zag. schrok hy zoo hevig, dat de heele stapel borden op
den koning neerviel. Het was een verschrikkelijk lawaai.
Vier horden vlogen tegen den neus van Tuimeltje aan,
die heel dik werd. De koning had geweldige hoofdpijn
en er kwamen aanstonds verpleegsters, die hem een doek
om zijn hoofd bonden.