I IJ De beroepskeuze bij het kind. PLICHT. Het menu van de week. De verdwenen vrouw. »'.v 4 n Zijn „tweede geboorte", tijdperk van moeilijkheden. Ouders moeten terzijde staan! Voor zeer vele kinderen valt de tijd der beroepskeuze samen met die der ontwikkelingsjaren, jaren, waarin de jonge menschenkinderen onevenwich tig zijn in hun denken, zich zoo vaak onbevredigd voelen en een verhoogde fantasie hebben. Een tijd, waarin de jonge mensch, zooals men het wel eens noemt, zijn „tweede geboorte" door leeft. Zijn geheele wezen is vaak in op stand en de groote jeugd-pshycboloog Spranger vergelijkt dezen toestand met een wereld, die een mengeling is van spelende fantasie en beginnende ernst; een wereld, die evenwel reeds sterk in de werkelijkheid van het leven over gaat. De beroepskeuze is met zelden een probleem van ernstige gedaohtenwisse- ling, ja zelfs van ernstige meenigsver- schillen in het ouderlijk huis en de wijze, waarop de ouders deze beroeps keuze met hun kinderen behandelen, kan beslissend zijn voor een verdere goede of minder goede verhouding tus- schen ouders en kind. Hoewel men tegenwoordig, door de bureaux voor beroepskeuze, de ouders tracht bii te staan en voor te lichten bij de oplossing van dit moeilijke pro bleem, zullen ook de leiders dezer bu reaux vaak voor onoplosbare raadselen staan, waar het betreft zielkundige op wellingen, die een kind tot de voorkeur voor een of ander beroep drijven. Soms zal hij gedreven worden door den wensch zich teg_en de ouders te willen verzetten, in andere gevallen zal hij den drang in zich gevoelen meer te willen en ook te kunnen worden, dan zijn ouders noodig oordeelen. Deze kwesties in der minne met be leid tot een goede oplossing te brengen is de taak der ouders, meer nog dan die der raadgevers bii de beroepskeuze, wier werk het vooral is, om in de eerste plaats vast te stellen of een kind lioha- meliik en psychologisch voor een of ander beroer geschikt is. Zeer vaak gebeurt het ook tegen woordig nog, dat deze of gene beroeps keuze een te betreuren dwaling geweest blijkt te zijn, die enkel en alleen het ge volg is van den zielstoestand van het tot ontwikkeling komende jon<*e mensch, die vandaag veroordeelt, wat hii gisteren nog voorstond. De medische wetenschap wijst er eveneens met nadruk op. dat de puber- teitsleeftijd een groot aantal zielkundige stemmingsversohiinselen met zich mede kan brengen, die vaak zelfs groote af metingen aannemen, en het den jon gen menscheD vaak zeer moeilijk kunnen maken. Wij allen hebben deze ontwikkelingsperiode door moeten maken en wij zul len moeten toegeven, dat de voorvallen, die ons ziele- leven in onze jonge jaren zoo sterk konden beïnvloe den, nu geheel anders door ons opgenomen worden en zelfs langs ons heen gaan, omdat wii er boven uit gegroeid zijn. Toch is het zoo noodig om ons in de moeilijke jaren onzer kinderen in te denken in hun zorgen en strijd en hen kalm en ernstig tegemoet te komen, opdat zii hun evenwicht herkrijgen. Zeer vaak is juist de tijd der beroeps keuze verbonden met het zich losmaken van het ouderlijk huis, met een grooter gevoel van zelfbewust zijn eenerzijds en een groote gevoeligheid en schuchter heid tegenover de werkelijkheid van het leven anderzijds. Soms uiten deze gevoelens zich in een zekere vijandigheid tegen de ouders en tegen al degenen, die boven hen gesteld zijn. De jonge menschen zijn verstandig en dreigen het beroep niet te zullen volgen, dat vader of moeder voor hen gekozen heeft. Ook is de jeugd in de ontwikkelings jaren vaak op klaarlichtendag aan het droomen, onder den invloed van boeken of bioscopen en maken zij zichzelf tot helden dezer fantasieën, terwijl zij zich inderdaad te kort gedaan gevoelen, wanneer hun omgeving er niet de noo- dige aandacht aan besteedt. Het eigenaardige van deze fantasieën is bovendien, dat de droomer bang is te spreken over datgene wat hii in stilte doorleeft, en het met zich omdraagt, waardoor hii in conflict komt met de realiteit. Hoevele ouders vergeten echter niet j hun eigen jeugdjaren, wanneer zij voor j het feit staan, cat het kind zijn „tweede geboorte" doorleeft. Zij vragen zich angstig af: „Hoe komt het kind zoo ver- j anderd?", zii hebben hun kind niet an- d.ers gekend, dan dat hét voor hen een bron van vreugde en geluk was, van waar nu die algeheele ommekeer? Zij vergeten, dat het tijdstip geko- i men is, dat zii door een natuurlijken drang voortgedreven, zich innerlijk trachten los te maken als gevolg van ziin ontwikkeling van kind tot jong mensch. Dit nieuwe wezen, dat tot vóór kor ten tijd nog zoo gezellig en vertrouwe lijk was, gaat nu plotseling een verlan gen naar eenzaamheid vertoonen, en wil vanuit deze eenzaamheid ziin eigen wereld leven. Niet meer in de bescher mende armen zijner ouders, maar in den maalstroom van het om hem brui sende leven met al zijn moeiten en ge varen Zoo zal hij zich bewust trachten los te maken van de ouderlijke voogdij, om ook in de keuze van zijn beroep zijn eigen weg te volgen, daar hij meent, dat zijn ouders immers toch geen be grip hebben van zijn willen en van zijn kunnen! Toch zal het einddoel de meeste jonge menschen slechts vaag en wankel voor oogen staan, evenals hun heele wezen nog onzeker is door het ingrijpende verancierings-proc.es, dat zü ondergaan. Tegenover deze voortdurend wisse lende stemmingen, het leven tusschen hoop en vrees, moed en moedeloosheid, zelf-vertrouwen en een gevoel van min derwaardigheid, moeten de ouders trachten een waardige, geduldige en aangrijpende houding aan te nemen. Noodig is een liefdevolle hand, die hen onmerkbaar leidt, maar zeker ook een waakzaam oog, dat toeziet met wie de jonge menschenkinderen omgaan, want juist deze leeftijd maakt hen zoo ontvankelijk voor minder goede in vloeden. Wij moeten als liefdevolle toeschou wers ons tachten tevreden te stellen en lichtende baak te zijn, evenals de groots lichten der havenhoofden, die bii don kere nachten gestadig de havenmonden verlichten, opdat zij den zeevaarder den weg wy'zen, waardoor hij zijn schip in veilige haven kan voeren. Keert de jonge schipper dan van zijn eerste reis terug, dan zal hii wellicht ook de juiste maat voor de beoordeeling zijner fantasie hebben gevonden en dan is tevens de tijd aangebroken, waarop hij den waardevollen raad zijner ouders naar waarde weet te schatten. Ernstig, doch vol goeden wil zijn wii het nieuwe jaar begonnen, gedrukt vaak door ce zorgen, die velen onzer moeten dragen, daar deze in Let oude jaar niet overwonnen konden worden. Veel, heel veel wordt er door onze medemenschen geleden, want nooit sinds menschenheugenis was de nood algemeen zoo groot als thans. Zelfs voor hen, die nooit gedacht hadden, werkloos te zullen worden, is deze noodtoestand harde werkelijkheid geworden. Wii staan dus voor de ernstige plicht, met liefde onze gaven te ver dubbelen en waar wii kunnen anderen in de gelegenheid te stellen te werken. Wii hoor en enkelen al zeggen: „Wij komen zelf maar net uit", of: „Mijn man geeft al", ia, zeker, wij gelooven u wel, veel wordt er gegeven, maar nog veel meer is er noodig. Daten wij huisvrouwen toch solidair zijn en medegevoelen met onze zusters, die niets hebben, dan zware zorgen niet alleen, maar ook het schrijnend gevoel geen eten voor man en kinderen te hebben. Is het nu niet mogelijk, dat wij allen in onze huishouding op een of ander bezuinigen en het uitgespaarde geld af zonderlijk bewaren en maandelijks aan de daarvoor ingestelde comité's af staan? Velen onzer leven onbezorgd voort, geven dagelijks de gewone bedragen uit aan boter, melk, eieren, fruit, vleesch, enz., maar ook aan hare ge noegens. Laten wij toch gezamenlijk de handen ineenslaan en laten wii er prijs op stellen van ons huishoudgeld over te houden, opdat menige stille traan gedroogd kan worden. Arbeid, brood en een weinig levensvreugde heeft ieder mensch noodig. Wii zullen dus tot eenvoudige zeden en gewoonten moeten overgaan, willen wü anderen tot steun kunnen zijn. Hieraan mede te werken zullen alle Hollandsche huisvrouwen zich zeker tot „plicht" willen rekenen. M. Schw. Zondag: Vermicellisoep. Rosbeef, zuurkool, aardappelen. Gemberpudding. Maandag: Koud vleesch. Spruitjes, aardappelen. Griesmeelpudding met amandeltjes. Dinsdag: Karbonade. Gestoofde zuurkool, aardappelpuree. Havermoutcrême. Woensdag: Gebakken spek. Capucüners, aardappelen. Watergruwel. Donderdag: Oornedbeef met tomatensaus. Groene kool, aardappelen. Choooladepudding. Vrijdag I: Ommelet met garnalenragout. Witte boonen met zure saus. Beschuit met bessensap. Vrijdag II: Pikante havermoutkoekjes. Knolraap, aardappelen. Jan in den Zak of Ketelkoek. Zaterdag: Varkenslapjes. Gedroogde appeltjes, aardappelen. Rijstenbrei. Gemberpudding. l'A qL. melk, 1 dL. gemberstroop, 75 gram gember, 2Vi dL. room, 3 eier dooiers, 6 blaadjes witte gelatine en 40 gram suiker. De eierdooiers worden met de suiker geklopt en vermengd met de kokende melk, daarna wordt de pan met de vloei stof in een pan met kokend water gezet totdat ze gebonden is, terwijl men voor al goed moet blijven roeren. Is de saus gereed, dus voldoende dik. dan wordt de in koud water geweekte en daarna goed uitgeknepen gelatine bijgevoegd, de gemberstroop en de fijn gehakte gember. We laten de massa nu staan, totdat alles bekoeld is en drillerig begint te worden, roeren er echter van tijd tot tijd in om het zakken der gelatine te voorkomen en voegen daarna de stijf- gckloopte room toe. Een puddingvorm wordt nu omgespoeld en gevuld met de puddingmassa, zoodra men bemerkt, dat de gemberstukjes niet meer zakken. Griesmeelpudding met amandeltjes. 1 L. melk, 100 gram griesmeel, 100 gram suiker, 50 gram amandelen, wit van drie eieren. We broeien de amandelen in heet water en kunnen ze daardoor gemakke lijk vafn de bruine velletjes ontdoen en hakken of malen ze fijn. De melk wordt door Wilhelmine Baltineeter. Dirk en Helga zaten ln den trein. „Die bruiloften", fluisterde Dirk, „zijn altijd de verschrikkelijkste straf fen, die je bij een huwelijk bedenken kunt!" „Stil tooh", suste Helga en zij ver stopte haar bruidsbouquet voor de blik ken van den medereiziger, wiens door dringende donkere oogen onafgebro ken op de jonge vrouw gevestigd waren. Een onaangenaam mensch. Iedereen, He met een pas-getrouwd paartje sa- menxeist, is trouwens een onaangenaam mensch! Dirk was woedend, woedend vooral omdat zii nu niet eens alleen waren, maar ook omdat deze man geen oogen- blik beleefd genoeg was om uit het coupéraampje te kijken of zich slapend te houden. Tenslotte was Helga toch een getrouwde vrouw en behoorde die vent haar niet zoo brutaal te fixeeren. Als alle vrouwen op de huwelijksreis gedroeg Helga zich tegenover vreem den alsof ze „reeds lang getrouwd" wa ren. Ze beek Dirk geen enkele maal aan, trok haar hand terug en zei goed hoorbaar: „Je bent vandaag vriendelij ker, dan in de laatste drie jaar van ons huwelijk". Wat bezielde haar? Dirk was per plex. De vreemdeling glimlachte, doch dit lachje maakte ziin gezicht niet aan trekkelijker. Dirk haatte dien kerel. Zwijgend bleef hii zich zitten erge ren. Na een uur rijden, waarop nog meerdere moesten volgen, kreeg zii honger. Dirk kon het niet over ziin hart ver krijgen zijn jonge vrouw te laten hon ger lijden en nauwelijks was de zachte klacht over haar lippen gekomen, of de tiein reed een station binnen. Dirk stapte uit, hoewel hij Helga niet graag met dien man alleen liet. De vent be viel hem beelemaal niet en de gedachte aan een dreigend onheil maakte den jongen echtgenoot onrustig. Maar. Helga had honger! Hii liep op een draf naar het stationsbuffet, dat een eind van hun wagon verwijderd was. De keuze van de coupé was niet toevallig geweest. Zijn schoonmoeder had er op aangedrongen, dat ze een comparti ment in het midden van den trein zou den nemen; ze beweerde, dat bij een ongeluk de wagons in het midden steeds gespaard bleven. Doch juist die middenwagons waren dicht bezet. Zoo had het jonge paar kort voor het ver trek van den trein in allerijl in den laatsten wagon moeten springen. Op weg naar het buffet dacht Dirk met woede aan zijn schoonmama en hevig met zijn ellebogen werkend ver overde hij een kartonnen schaaltje met iets eetbaars, wierp het geld op dé toon bank en holde terug. Het sein van ver trek weerklonk. Hij zag draaiende wie len, sprong op de treeplank en stond in een vreemde coupé voor vreemde gezichten. Het kartonnetje angstvallig balanceerend liep hij langs alle com partimenten. Nergens vond hij zijn vrouw, nergens de bagage, nergens den geheimzinnigen vreemdeling. Een waanzinnige angst maakte zich van hem meester. Er was geen twijfel mo gelijk, de man met de glurende oogen had Helga ontvoerd. Ook de bagage had de ellendeling niet vergeten! Hij was een beroepsmoordenaar of mis schien een internationale misdadiger! Dirk waarschuwde den hoofdconduc teur. De medereizigers gingen zich met het geval bemoeien. Met de groot ste moeite hield men den als een krank zinnige te keer gaanden echtgenoot er van terug aan de noodrem te trek ken. Een huivering liep langs de rug gen der passagiers. Men herinnerde zich treinovervallen; men zag in zijn verbeelding donkere treinen over via ducten en bruggen denderen en ge- handschoende misdadigershanden menschelijke lichamen in de peillooze diepten slingeren. Dirk zelf overtrof hen alle in gruwelijke visioenen. Bij het volgende station werd de politie in den arm genomen. Dirk stond op het perron en vertelde schreiend van den

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1932 | | pagina 17